met hun zwakheden en hun deugden, doch hij heeft ze steeds bekeken met de oogen eener liefde, die onwillekeurig aan het goede en schoone meer glans gaf en het leelijke meer in de schaduw liet.
Zelfs daar waar het ging om menschen, boosaardig in wezen en daad, of om een omgeving, troosteloos en somber, liet Conscience's optimisme toch alles verzachten en ophelderen. Waar hij de idylle van Bavo en Lieveken in de Gentsche fabriekwereld plaatst, omstreeks 1850, jaren van wrange crisis en maatschappelijke ellende, wordt op al den weedom dier tijden nooit het hoofdaccent gelegd, als bij Zetternam b.v. - die slachtoffer en kampioen te gelijk was; - het levensvertrouwen van Conscience triomfeert over alles. En dat was geen gevolg van een of andere vooropgezette letterkundige theorie, van een moedwillig dienstbaar maken van zijn verhalen aan zedeleer op wat ook, - het was een natuurlijk uitvloeisel van zijn eigen inborst.
Om het menschelijk bedrijf rondom hem naar echt realistischen trant onvoorwaardelijk trouw in den spiegel te vatten, hield Conscience zelf te veel van deugd, goedheid en schoonheid, om zich tevreden te kunnen stellen met wat hij daar zag. Het scheen wel of hij te argeloos was om de leelijke kanten van het leven scherp en raak te zien.
Waar hij realistisch wilde werken, idealiseerde hij nóg. Zijn beeld van het leven was een omschepping, waar meer hartelijkheid, meer fijngevoeligheid, meer vreugde te vinden waren dan in het leven zelf. Hij schreef de sprookjes van het werkelijke leven. Zijn menschen zijn allen geschapen naar zijn oorbeeld en zijn aldus met elkander verbonden door geestes- en gevoelsverwantschap. Zij dragen allen den echten blijden Conscience-familietrek.
Er is geen van zijn schriften of het is een verzoening met het leven.
Vooral in zijn Kempische verhalen met hun eenvoudige natuurmenschen bereikt dit gevoelige idealiseeren een buitengewone frischheid en behaaglijkheid. Het verzekert hem een eervolle plaats in de landelijke literatuur, die te zijnen tijde in verscheidene landen van Europa met blijkbare voorliefde beoefend werd.
Met zijn heidevertellingen, eenvoudig als de bodem, waarop zij geboren werden, en onschuldig als de menschen, die er zich in bewegen, komt Conscience in de buurt te staan van George Sand, ‘la bonne dame de Nohant’, wanneer zij haar gemoedelijke boeren uit de Berry-streek teekent, - van Auerbach en