voor het dooven der lichten in de taveernen en werden de stadspoorten gesloten. De maan blonk op nog vele houten gevels, op de pleinen met de pompen en de heiligenbeelden. Het water kabbelde hoorbaar in de vlieten en de schuiten dobberden er zachtjes met hun pinkend lichtje in den mast.
In deze oude stille stad leefde de rumoerige bende, de phalanx van strijders waar Conscience de aanvoerder van werd. Zij vergaderden in de Faam, een oude herberg der Pieter Potstraat, in het Roosken, achter het Stadhuis, in den Granaatappel, bij de beurs, in het Zwarte Paard, op de Paddengracht. Daar zaten in den rook der pijpen: Hendrik Leys, Gustave Wappers, de Keyser, Geefs, Schaefels, Dyckmans, Jaak de Braekeleer, de Laet, Van Ryswyck, Vleeschhouwer, Sleeckx, Van der Voort, Dodd, de Cort, Gerrits, Van Beers, en zij luisterden naar de eerste voorlezing van ‘Het Wonderjaer’.
Om ons nog een idee te vormen van den rampzaligen staat onzer cultuur in die dagen, moeten wij ons het woord herinneren van den Prince de Ligne aan Jean Jacques Rousseau: ‘On ne sait pas lire dans mon pays’. André van Hasselt was van oordeel dat het Vlaamsch nog wel een onderwerp van studie mocht blijven voor historici en philologen, doch voortaan in het dagelijksch leven nutteloos was geworden en geheel zou uitsterven. In 1847, na de verschrikkelijke aardappelziekte, wanneer zwervers en bedelaars langs alle wegen van Vlaanderen doolden en er elken dag dooden in de hutten en op de akkers werden gevonden, kon Sigart, de Waalsche afgevaardigde, in het Parlement de vraag stellen: ‘of het Vlaamsche ras dan wellicht van een lagere soort was dan de Roodhuiden en de Negers?’.
Voor dit onmondig en achterlijk volk, waar de verfranschte hoogere burgerij, in de verwaarloozing harer duurste plichten, afzijdig van bleef, heeft deze geboren Franschman, die Fransche verzen schreef en heel zijn leven in 't Fransch bleef denken, zich vijf en dertig jaar lang afgesloofd in een zelf-geschapen taal, die hij van het ruwste dialect tot steeds grooter volmaaktheid wist op te voeren.
Conscience heeft veel van zijn roem aan de tijdsomstandigheden te danken. Antwerpen is de ideale plaats voor zijn wieg geweest. Daar ontwaakte een volk dat smachtte naar ontwikkeling. Daar werd de Sturm und Drang-periode van de Vlaamsche beweging ingezet.
De menschen die hij noodig heeft op zijn levenspad zijn daar en op den gepasten tijd. Wappers, de schilder, die toen een Europeesche faam genoot, houdt hem de hand over het hoofd.