Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933
(1933)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 759]
| |
Lijkrede uitgesproken door Prof. Dr. Leo Van Puyvelde, onderbestuurder der K.V. Academie, ten sterfhuize van Prof. A. Van Hoonacker, afgestorven werkend lid, op 6 November 1933.Ga naar voetnoot+Bij mijn monde komt hier de Koninklijke Vlaamsche Academie openlijk getuigen, dat zij, in het overlijden van Prof. Dr. Albinus van Hoonacker, het verdwijnen betreurt van haar meest vereerde lid. Onmiddellijk na den oorlog greep de Academie de gelegenheid te baat, om in haar kring op te nemen enkele onder de beste geleerden en schrijvers van Vlaanderen. Prof. van Hoonacker werd er verwelkomd met den eerbied, dien men verleent aan hen, welke naar voren treden met een volle levenswerk. Wie kanunnik van Hoonacker als leeraar heeft gekend, | |
[pagina 760]
| |
weet, met mij, hoezeer de jeugd naar hem opzag als naar den stuggen drager van een vasten blok wetenschap. Met hoeveel meer achting bejegenden hem de wetenschappelijke arbeiders, die kennis droegen van de volle beteekenis van zijn wetenschappelijke voortbrengselen! Was hij niet de man, die in de geleerde wereld was binnengetreden met een gezaghebbend werk over het begrip van de schepping, en die dadelijk een ophefmakenden pennetwist hield met Edmond Picard? Inaugureerde hij niet aan de Leuvensche hoogeschool den cursus in de kritische Geschiedenis van het Oud-Testament? Kende hij niet het spijkerschrift, het Hebreeuwsch, het Assyrisch als geen één in ons land? Dwong hij niet iedereen naar hem te luisteren, waar hij de bronnen van den Bijbel met de meest moderne opsporingsmiddelen blootlegde? Bracht hij niet een nieuwe, verblindende klaarheid in de beschouwingen over de beteekenis van het Oud-Testament? Onthaalde de wetenschappelijke wereld zijn boeken en tijdschriftenartikelen - meer dan honderd in getal - niet op de grootste waardeering? Werd hij niet geroepen om deel uit te maken van de Internationale Bijbelcommissie? En lag aan zijn wetenschappelijke studie niet tot grondslag een vaste wijsgeerige kennis, die zoo flink zou blijken uit zijn in goed Nederlandsch gestelde ‘Grondbeginselen der Moraalfilosofie’? In de Koninklijke Vlaamsche Academie wisten wij dit, allen. En met hoogachting keken wij naar Prof. van Hoonacker op. Deze geleerde, wiens geest leefde in verre tijden, kwam tot ons met al de warmte van zijn toch steeds jeugdig gemoed: de oude geestdrift van de ‘Blauwvoeterie’ was niet uitgedoofd in hem. Wij zagen echter in hem hoofdzakelijk den Vlaamschen geleerde. Zoo dikwijls zijn rustige figuur, zijn profetenhoofd in de Academie verscheen, was het alsof Gezelle weer onder ons kwam. Hij was gaan lijken op zijn vriend Gezelle, met zijn hoog en gefronst voorhoofd, zijn zachte halfgeloken oogen, en, tusschen twee plooien vol ernst, zijn breeden mond, altijd bereid om heel teer te monkelen. Bonkig en kalm uitzicht. Blik van den denker, die over eeuwen heen ziet. Ernst van hem, die, na twijfel, met zekerheid wéét. Glimlach van den wijze, die met stillen humor de betrekkelijkheid van al het menschelijke meet, glimlach van den goede, die op goedheid reageert. In de Academie van Vlaanderen was Prof. van Hoonacker, de vertegenwoordiger van de internationale wetenschap. Zijn | |
[pagina 761]
| |
lidmaatschap wierp op deze Academie den luister van zijn wereldfaam. Zijn aanwezigheid was een bestendige aanmaning tot ernstig wetenschappelijke bedrijvigheid. En als hij, in zijn zoetsappige spreekwijze, zijn lezingen hield over Oostersche talen, over den Toren van Babel en de verwarring der talen, over oeroude beschaving in het Oosten, dan luisterden wij met schroom en eerbied. Er was niet de minste aanstellerigheid in hem. Hem beheerschte de groote eenvoud van den werkelijken geleerde. De wetenschap, door jarenlange studie in hem binnengedrongen, kon hij herscheppen in een vorm, die organisch gegroeid leek. Het meest ingewikkelde, wanneer het door zijn geest bestraald werd, ging klaar en natuurlijk opleven. Wij zullen hem hier niet meer zien, den wijzen en geleerden professor. Hij leeft eeuwig bij zijn God, bij Hem die is. Zijn geest zal lang blijven nawerken in de wereld der wetenschappelijke bijbelkritiek. Zijn gedachtenis zal in eere gehouden worden onder zijn collega's, zijn leerlingen en zijn medeleden van de Koninklijke Vlaamsche Academie. En, ingetogen, zeggen wij na, wat zijn vriend, de groote Guido Gezelle zei, bij 't verscheiden van dien anderen edelen West-Vlaming de Bo: ‘Waarom het graf bedicht met vlaamsche of andere woorden,
waarom niet liever stil gezwegen en geweend,
als hij gestorven is en weg naar betere boorden
dien God, te onlange eilaas aan Vlanderen heeft verleend’?
|
|