Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933
(1933)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 699]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Analytische Bibliographie van Dr. Leonard Willems
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 700]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In 1895 liet Dr. L. Willems een Etude sur l'Ysengrinus verschijnen, waarin hij het bewijs leverde dat dit oudste dierenepos rond 1152 geschreven werd, datum die thans algemeen aangenomen is. Deze Etude is nog steeds de eenige uitgebreide studie over den Ysengrinus. Zooals hij zelf getuigde in het artikel over den Ysengrinus-schrijver in de Biographie Nationale (1899) (cfr. Nivardus) zijn er hier en daar wijzigingen aan zijn Etude toe te brengen. In 1895 had schrijver de stelling verdedigd dat Nivardus een Fransch-Vlaming was. Dit bleek naderhand een dwaling: uit nieuwe door hem ontdekte teksten zou men mogen afleiden dat deze een Bruggeling is. In de Etude wordt ook zeer breedvoerig gehandeld over het verband tusschen den Franschen Roman de Renart en den Ysengrinus. E. Voigt had in zijne uitgave (1884) de stelling verdedigd dat de talrijke overeenkomstige punten tusschen beide gedichten uit te leggen zijn door een gemeenschappelijke bron, de mündliche Tradition. Dr. Leonard Willems beweert daarentegen dat Nivardus Fransche gedichten als bron heeft gebruikt. Het werk van L. Foulet (Le Roman de Renard) (1914) is een doorloopende weerlegging van Willems' uiteenzetting. Foulet is overtuigd dat de Fransche trouvères den Ysengrinus als bron hebben aangewend. Ondervraagd over deze stelling vertrouwde me de Vlaamsche geleerde toe dat hij deze zienswijze als onaannemelijk beschouwt: hij zal zijn Franschen collega te woord staan in een studie die hij in het Fransch wenscht op te stellen en aan de Revue Belge de Philologie et d'Histoire zal toezenden. In 1897 publiceerde het Tijdschrift van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden een bijdrage over de vervaardiging van Reinaert I. Het trof Dr. Leonard Willems dat de omgewerkte proloog van Reinaert II vermeldde dat een deel is daer achtergebleven. Dit scheen duidelijk op het bestaan vóór Reinaert I van een Proto-Reinaert te wijzen die onvoltooid gebleven was en door Willem in zijn Reinaert opgenomen. De proloog van het Comburgsche handschrift van Reinaert I kon op dezelfde wijze geïnterpreteerd worden als men aannam dat die Willem niet hevet vulscreven beteekende die Willem slechts ten deele heeft geschreven. Dan zou de eene helft van het gedicht (Reinaert Ia) het aandeel van een ouderen dichter zijn. Maar zoo deze interpretatie juist is, verwacht men veeleer dat de naam van den ouderen dichter genoemd wordt en in dat geval zou Willem een eenvoudige dittographie voor een ander naam | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 701]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zijn. In deze hypothese moest onghemaket in den proloog de beteekenis van onvolmaket hebben, t.t.z. niet geheel afgewerkt. Zooals Prof. J. Vercoullie in zijn overzichtelijke schets De diersage en Reinaert de Vos (1925) schrijft, werd deze bewering bij hare verschijning in 1897 op een algemeenen schaterlach in de wereld der geleerden onthaald. Maar in 1908 werd een nieuw Reinaert-handschrift ontdekt (het Bedburg-Dijksche) en daar lezen we onvolmaket in plaats van onghemaket, alsook die Aernout niet en hadde bescreven, zoodat Willem van het Comburgsche handschrift zeker een dittographie is. Hieruit bleek duidelijk dat er wezenlijk een Vlaamsche Proto-Reinaert heeft bestaan, waarschijnlijk het werk van zekeren Arnout. De stelling scheen nu bevestigd dat onze Reinaert I het werk is van twee dichters. Doch in 1920 verscheen over dit probleem in de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie een studie van Dr. Leonard Willems onder den titel: De nieuwe proloog van den Reinaert en het Arnout Vraagstuk, waarin opgemerkt wordt dat de proloog van het nieuwe handschrift bijna even onduidelijk is als de proloog van het Comburgsche handschrift. Uit beide prologen kan men met zekerheid opmaken dat er wel een Proto-Reinaert heeft bestaan, maar niets bewijst dan toch dat Willem het gedicht van zijn voorganger in zijn Reinaert I heeft ingelast. Aldus zou het meesterstuk van onze Middeleeuwsche letterkunde het werk van één enkelen dichter, Willem, zijn. De vraag of Reinaert I het werk van één of twee dichters is wacht nog steeds op definitieve opheldering: de reeds uitgebreide literatuur over den proloog groeit voortdurend aan.
* * *
Bekend is dat onze Reinaert I betrekkelijk kort na zijn verschijning in het Latijn werd vertaald onder den titel Reynardus Vulpes. De eerste uitgever van dezen tekst, Campbell (1859), had deze vertaling gedateerd ante annum 1280. In een studie over den datum van den Reynardus Vulpes, in 1911, verschenen in het Tijdschrift van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden, bewees Dr. Leonard Willems dat die datum niet juist was: het moet heeten vertaling begonnen na September 1267 en voltooid voor Juli 1272, denkelijk niet zeer lang daar- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 702]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor. Het gedicht is opgedragen aan Jan van Dampierre, zoon van Graaf Gwijde en de aangehaalde data spruiten voort uit de inlichtingen die wij over het levensverloop van Jan van Dampierre bezitten en die in deze bijdrage verzameld worden. Deze dateering wordt door elkeen thans aangenomen.
* * *
Het is bekend dat de Reinaert II in het Nederduitsch werd omgezet onder den titel Reynke de Vos, in 1498 te Lubeck verschenen. De glosse van Alcmaer wordt hier ook vertaald en omgewerkt. Deze glosse was in 1487 bij Geeraert Leen, te Antwerpen verschenen. De uitgave is verloren maar er werden zeven folio's van teruggevonden te Parijs in 1852. Men had vroeger gemeend dat Reynke de Vos bewerkt werd na de uitgave van G. Leen, maar in een studie in de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie opgenomen (1920) heeft Dr. Leonard Willems bewezen dat deze bewering verkeerd is. De talrijke varianten die bij G. Leen en in den Reynke de Vos heelemaal verschillend zijn, toonen aan dat de Nederduitscher op een anderen tekst heeft gewerkt: uit Leen's uitgave nam hij de houtsneden over alsook de glosse, doch zijn tekst gaat op een andere Duitsche vertaling terug, waarschijnlijk een Nederrijnsche. Uit de vijftiendeeuwsche proza werd in de XVIe eeuw een volksboek getrokken, waarvan de oudste bekende uitgave uit 1564 dagteekent. Het is een Plantijnsche druk. In een studie verschenen in het Tijdschrift van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (1911), De datums der beide volksboeken van Reynaert de Vos getiteld, beweert Dr. Leonard Willems dat er hoogst waarschijnlijk oudere drukken hebben bestaan. Toch moet dit volksboek ten hoogste uit het midden der zestiende eeuw dagteekenen, want het bevat den naam van Meester Alcopibas, een pseudoniem van Rabelais (1533-1834). Hieraan mogen nog een tiental jaren toegevoegd, vooraleer de roem van Rabelais zich in de Nederlanden verspreidde. In 1566 publiceerde Plantijn een tweede uitgave, voorzien van een Fransche vertaling door Johannes Florianus, een Antwerpschen schoolmeester. Deze druk scheen verloren, maar Dr. Leonard Willems ontdekte er een exemplaar van in de Bibliotheek te München. Naar dit laatste werd in 1929 in de uitgaven van het Plantin-Museum den tekst met de vertaling | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 703]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
herdrukt, van een inleidend woord door Dr. Leonard Willems voorafgegaan. Het jaar nadat hij zijn Reinaert-vertaling maakte, moest Johannes Florianus uit Antwerpen vluchten bij de komst van Alva (1567): de schoolmeester had zich immers tot het protestantisme bekeerd en zelfs pamfletten tegen de katholieke kerk geschreven. In 1922 bezorgde Dr. Leonard Willems een uitgebreide studie over Het leven van Johannes Florianus, vertaler van den Reinaert (Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie), waarin gewezen wordt op de talrijke fouten die in de door Charles Rahlenbeek opgestelde biographie van Florianus voorkomen (Biographie Nationale). Het volksboek van 1564 werd in 1570 op den Index geplaatst. Daar het nu verboden was het te herdrukken, moest voor de Zuidelijke Nederlanden een nieuw Katholiek volksboek geschreven worden. Van dit zeventiendeeuwsche volksboek bestaat een lange reeks herdrukken die voorzien zijn van een approbatur: Maximilianus van Eynatten, 15 November 1631 - in andere uitgaven 1661. Hieruit meende men te mogen concludeeren dat de editio princeps van het zeventiendeeuwsche volksboek ten hoogste uit het jaar 1631 dagteekende. Maar in een studie van 1911 in het Tijdschrift van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden opgenomen en in 1922 aangevuld door een bijdrage uit de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie onder de benaming Het Reynaert-Volksboek van 1614, toonde Dr. Leonard Willems aan dat Maximiliaan van Eynatten den 29en Juni 1631 overleden is en dus vijf maanden na zijn dood geen approbatur kon onderteekenen! Prosper Marchand vermeldt echter in zijn Dictionnaire (1758) een uitgave van 1614, die volgens den titel niets anders kan zijn dan ons volksboek. Hieruit besluit Dr. L. Willems, dat het approbatur oorspronkelijk luidde 15 November 1613 en in latere uitgaven de twee laatste cijfers omgezet werden in 1631. Andere bibliographische gegevens toonen inderdaad aan dat de datum 1614 voor het volksboek de juiste moet zijn.
* * *
In de Bibliotheek van den Hertog van Aremberg ontdekte Dr. Leonard Willems een nieuwe bewerking van den Reinaert in rijmen die tot daartoe geheel onbekend gebleven was. Hij | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 704]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kondigde zijn vondst aan in het Tijdschrift van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden (1911), onder den titel: Nog eene onbekende Nederlandsche bewerking van den Reinaert. De opdracht van deze rijmbewerking is onderteekend S.V.D. en Dr. Leonard Willems opperde het vermoeden dat deze beginletters op Seger van Dort terugsloegen. Deze hypothese werd in 1922 bevestigd in Seger Van Dort en zijne Reinaert-bewerking (Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie), een uitvoerige levensbeschrijving van Seger van Dort, waaruit bleek dat deze een Antwerpsche notaris was die nog ander literair werk bezorgd had.
* * *
De Reinaert van Seger Van Dort verscheen in 1651-1652 met houtsneden door Erasmus Quellyn, een leerling van Pieter Paul Rubens, onderteekend. Deze platen bleven aan Max Rooses onbekend (Biographie Nationale, cfr. E. Quellyn). Quellyn's houtsneden werden nagemaakt in alle latere bekende uitgaven van ons zeventiendeeuwsche volksboek, de uitgaven van Van Paemel incluis. Maar de uitgaven die tusschen 1614 en 1651 verschenen moesten aldus met andere platen versierd zijn. Ongelukkig is geen van die uitgaven tot nog toe teruggevonden. Dr. Leonard Willems heeft echter de hand kunnen leggen op een plaat die hij gereproduceerd heeft in de Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie in zijn bijdrage: Erasmus Quellyn de Jongere en de Reinaert (1922).
* * *
Van Everdingen, een Noordnederlandsche tijdgenoot van Erasmus Quellyn, heeft ook een reeks teekeningen voor den Reinaert gemaakt, die nog steeds in Engeland bewaard worden. Voor het eerst zijn ze gebruikt in 1752 in de Duitsche prozavertaling van Gottsched. Deze teekeningen kunnen niet vervaardigd zijn voor het Hollandsche Volksboek dat van geheel ander formaat is. In 1920 (Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie) opperde Dr. Leonard Willems de gissing dat de platen van Van Everdingen vervaardigd werden voor den grooten Reynaert de Vos (Teirlinck- | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 705]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Codex), een Noordnederlandsche bewerking in rijm, van ongeveer denzelfden datum als deze van Seger Van Dort.
* * *
Buiten de hierboven vermelde studies heeft Dr. Leonard Willems nog een reeks kleinere bijdragen over den Reinaert laten verschijnen, onder meer: Tekstkritiek op Reinaert I (Tijdschrift van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden) (1908), waarin een reeks niet duidelijk verstaanbare verzen opgehelderd worden; een studie over De taal van het Darmstadtsche Reinaert-fragment (zelfde tijdschrift, 1911) en andere Lexicografische noten meer (zelfde tijdschrift, Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie en Is. Teirlinck-Album). Over het nieuwe Reinaert-handschrift (het Bedb.-Dijksche) leverde Dr. Leonard Willems twee bijdragen in het Bulletin de la Société d'Histoire et d'Archéologie de Gand (1908) en in het Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen (1910) waarin de beteekenis van Dr. H. Degering's merkwaardige vondst uitvoerig belicht wordt. Volledigheidshalve dient aan deze overzichtelijke studie van Dr. Leonard Willems' wetenschappelijk werk nog een reeks voorlezingen gevoegd te worden die hij in de Koninklijke Vlaamsche Academie gehouden heeft en die nog niet verschenen zijn, onder meer over de Toponymie van den Reinaert en over het veel besproken vraagstuk van den datum van Reinaert I: op grond van nieuwe gegevens meent de geleerde te kunnen bewijzen dat onze Reinaert uit ± 1240 dagteekent.
* * *
Het is deze levenslange arbeid op onzen Reinaert die aan Dr. Leonard Willems de vereerende onderscheiding heeft bezorgd van wege de Amsterdamsche Universiteit. In België zijn er ten allen tijde Reinaert-specialisten geweest: geen wonder! de Reinaert is het meesterstuk onzer Middeleeuwsche letterkunde. De promotie te Amsterdam toont aan dat Dr. Leonard Willems in het buitenland tegenwoordig geldt als de Belgische Reinaert-specialist bij uitnemendheid. Naast deze levensbedrijvigheid heeft Dr. Leonard Willems nog talrijke merkwaardige studies gepubliceerd, alweer over allerlei tijdschriften verspreid. De wetenschappelijke kracht | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 706]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van dezen geleerde berust in de begrenzing: tot zijn arbeidsveld heeft hij een bepaalde periode in onze Nederlandsche letterkundige geschiedenis gekozen en deze tijdsspanne pluist hij uit. Naast het Reinaert-probleem in zijn verschillende aspecten bestudeerde hij het ijverigst de zestiende eeuw of de eeuw van de Rederijkers te onzent; over de middeleeuwsche taaltoestanden bracht hij definitieve bescheiden aan alsmede over de geleidelijke verfransching van een gedeelte van ons land; enkele studies handelen over negentiendeeuwsche schrijvers als Ledeganck, Hiel en Blieck en hier dragen de vermelde levensbijzonderheden merkelijk tot de psychologische typeering bij; ten slotte bezorgde hij in de Biographie Nationale een honderdtal bio-bibliographische berichten die steeds door hunne wetenschappelijke nauwgezetheid en door de vermelding van een menigte details gekenmerkt zijn. | ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 707]
| ||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hoofdstuk II.
|
A. | - Afzonderlijke uitgaven. |
B. | - Bijdragen in hulde-albums en handelingen. |
C. | - Medewerking aan tijdschriften. |
D. | - Medewerking aan de ‘Biographie Nationale’. Registers. |
A.
Afzonderlijke uitgaven.
1895.
Etude sur l'Ysengrinus. Gand, Librairie Engelcke, 1895. VI + 167 bldz., 24 × 16 cm. [Université de Gand. Recueil de travaux publiés par la Faculté de Philosophie et Lettres. 13e Fascicule.]
Bevat:
Introduction. | Bldz. V.-VI, 1-7. | |
I. | La date de l'Ysengrinus. | 9-33 |
II. | Les sources de l'Ysengrinus. | 34-73 |
III. | Provenance du poème. | 74-102 |
IV. | Tendance de l'oeuvre. | 103-120 |
V. | L'auteur de l'Ysengrinus. | 121-149 |
VI. | Le texte de l'Ysengrinus. | 150-164 |
Note complémentaire sur l'Ysengrinns abbreviatus. |
Dit is een uitvoerige studie over den Ysengrinus, door E. Voigt (1884) uitgegeven. Over den datum door Voigt aangegeven, 1148, is Dr. Leonard Willems het niet eens: hij stelt ± 1152 voor. Ook voor de bronnenbepaling is er geen eensgezindheid tusschen de twee geleerden: daar waar de Duitscher de mündhche Tradition vermeldt, meent de Vlaming dat de schrijver op oudere in verloren branches van den Roman de Renart heeft gewerkt. De auteur van den Ysengrinus, Nivardus, is volgens Dr. Leonard Willems een Franschsprekende Vlaming. Deze gissing werd echter herroepen in het artikel Nivardus uit de Biographie Nationale (1899).
1896.
L'Elément historique dans le coronement Looïs. Contribution à l'histoire poétique de Louis le Débonnaire. Gand, Librairie Engelcke, 1896. VIII + 89 bldz., 24 × 16 cm. (Université de Gand. Recueil de travaux publiés par la Faculté de Philosophie et Lettres. 19e Fascicule.)
Bevat:
[Introduction:] | Bldz. VII-VIII. | |
L'Epopée du coronement Looïs. | ||
I. | L'Elément historique | 1-56 |
II. | Evolution de la légende | 57-85 |
Conclusions | 86-89 |
Le coronement Looïs is een epos (uitgegeven door E. Langlois) waarin de bekroning van Lodewijk den Vrome (814) wordt verteld met vele legendarische toevoegsels. In het geheel zijn er vier verschillende episodes. Dr. Leonard Willems tracht te bewijzen dat hier verwairing is geschied met andere koningen Louis. De verhalen betreffende deze Lodewijken werden op den zoon van Keizer Karel toegepast.
Lessen over de wijsbegeerte der geschiedenis. Zonder plaats noch drukker, 6 bldz.
Bevat:
I. | Inleiding | Bldz. 1-2 |
II. | De wijsbegeerte der geschiedenis tot in het midden der 18e eeuw | 2-3 |
III. | Ontstaan van de wijsbegeerte der geschiedenis | 3-4 |
IV. | De philosophische school | 4-5 |
V. | De positivistische school | 5-6 |
Syllabus van een reeks lessen door Dr. Leonard Willems gegeven in 1896 in de ‘University Extension’ te Gent.
1924.
Reynaert de Vos. Herdruk van de Plantijnsche uitgave van 1566. Met een voorbericht van Dr. Maurits Sabbe en een inleiding van Mr. L. Willems Az. Uitgave van het Museum Plantin-Moretus, Groote Boekhandel N.V., 46, Huidevettersstraat,
Antwerpen, 1924. 7,1 × 4,1 cm., XLI + zonder pagineering.Ga naar voetnoot(1)
Inleidend woord.
Bldz. IX - XL.
Bevat een overzicht van de geschiedenis der Reinaert-sage in de Nederlanden tot op de uitgave van 1566, die hier wordt herdrukt. Deze druk werd door Dr. Leonard Willems in de bibliotheek te München ontdekt.
B.
Medewerking aan hulde-albums en handelingen.
1904.
De Ketter Willem van Hildernissem en diens verhouding tot Bloemaerdinne. Bldz. 259-266.
Mogelijk is de secte van Willem van Hildernissem en Egidius Cantor (de homines intelligentiae) een voortzetting van de door Bloemaerdinne gestichte secte der nuwe. Deze voorstelling - voor het eerst in de zeventiende eeuw geopperd - lijkt Dr. Leonard Willems vrij gewaagd, wegens sommige zeer anti-orthodoxe stellingen aan Egidius Cantor en zijn volgelingen toegeschreven.
in:
Mélanges Paul Fredericq. Hommage de la Société pour le Progrès des Etudes Philologiques et Historiques, 10 juillet 1904. Bruxelles, Henri Lamertin, 1904. XIII + 375 bldz., 27,5 × 18 cm.
1927.
De etymologie van doboelen = met teerlingen spelen. Bldz. 311-313.
Naast waardevolle inlichtingen over het teerlingspel wordt een nieuwe etymologie van dobbelen aangegeven, namelijk: de cijfers die men met de teerlingen werpt, dobbelen; dobbele cijfers najagen.
Wie het hoogst en het meest die cijfers dobbelt: verdubbelt, wint het spel.
in:
Album opgedragen aan Prof. Dr. J. Vercoullie, door ambtgenooten, oud-leerlingen en vereerders, ter gelegenheid van zijn zeventigsten verjaardag en van zijn emeritaat. Tweede Deel. Brussel, Paginae, 11, Ernest Discaillestraat, 1927.
Bldz. 169-364, 31,5 × 22,9 cm.
1931.
Reinardiana. Bldz. 211-215.
Rein. I, vs. 301: ‘tusschen Portaengen ende Pollanen.’
vs. 3021: ‘tusschen Pollanen ende Scouden.’
vs. 599: ‘tusschen hier ende Portegale.’
Tusschen Pollanen ende Scouden tusschen Polen en de Noordzee; tusschen Pollanen ende Bartaengen: tusschen Polen en den Atlantischen Oceaan; tusschen hier ende Portugale: alweer de Atlantische Oceaan. In het dertiendeeuwsch Vlaamsch gebruikt Willem deze omschrijving om te zeggen: op het beschaafde vasteland, wat voor hem met het katholieke vasteland samenviel.
in:
Isidoor Teirlinck-Album. Verzamelde opstellen opgedragen aan Isidoor Teirlinck ter gelegenheid van zijn tachtigsten verjaardag, 2 Januari 1931. Leuven, De Vlaamsche Drukkerij N.V., 1931.
386 + [II] bldz., 25,5 × 18,5 cm.
1932.
De Zestiend-Eeuwsche Diestersche Rederijker Willem Elias. Bldz. 521-526.
1o | van Tielebuys, die wederom herdragen wilde zijn, de meest vertoonde klucht in de zestiende eeuw, werd in 1541 te Diest gespeeld, ter gelegenheid van een landjuweel en niet van een haagspel; |
2o | aangetoond wordt dat Willem Elias de schrijver dezer klucht is; |
3o | geïnterpreteerd wordt de zin Phrasim invenit Jan van den Borre, alias Houwers, lelie, quondam Diest. |
in:
Gedenkboek A. Vermeylen. Gedrukt door de Sinte Katharina Drukkerij te Brugge, 1932. 559 + [V] bldz. 25,5 × 19 cm.
Handelingen der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent. - Annales de la Société d'Histoire et d'Archéologie de Gand.
1903.
Une satire de 1678 contre le Conseil de Flandre. Deel V, 1902-1903, Bldz. 99-111.
De historische beteekenis van deze tot dan onuitgegeven satire wordt toegelicht, de dagteekening bepaald en de tekst afgedrukt.
1908.
Les frontières de la France et de l'empire de Gand et dans le pays de Waes du IXe au XIIe siècle. 1907-1908, Deel VIII, Derde aflevering, bldz. 289-324.
Een kritisch onderzoek, met betrekking tot dit punt van L Vanderkindere's werk, La Formation territoriale des principautés belges. De besluiten formuleert schrijver zelf op bldz. 322-324
Handelingen van het tweede Vlaamsch PhilologencongresGa naar voetnoot(1).
1913.
De Middeleeuwsche taaltoestanden in Vlaamsch-België. Bldz. 98-130.
Om de bewering van Prof. Henri Pirenne als zou in Vlaamsch-België de taaltoestand van de 13e eeuw af tot nu tout à fait analogue zijn te bestrijden werd deze rijk gedocumenteerde studie geschreven. Hierin wordt aangetoond, aan de hand van rekeningen, reglementen en gevoerde briefwisseling, dat er naast punten van overeenkomst er ook groote punten van verschil bestonden. In het graafschap Vlaanderen en in het hertogdom Brabant was het Vlaamsch de taal van het bestuur en zelfs in de tweede helft van de veertiende eeuw was het Vlaamsch in Vlaamsch-België de diplomatieke taal. Eerst met het Burgondisch tijdvak zal onze taal verdrukt worden en zoo de Burgondiërs ‘ten onzent niet de uitvinders van het fransquiljonisme zijn, dan zijn zij zeer stellig de groote uitbreiders daarvan geweest’, wat Dr. Leonard Willems uitvoerig uiteenzet.
De bronnen van Ledeganck's ‘Drie Zustersteden’. Bldz. 237-249.
a) | Treffende gelijkenissen worden door Dr. Leonard Willems aangetoond tusschen de Drie Zustersteden van K.L. Ledeganck en Het betegh van Leiden, van Jacob van Zevecote. Zelfs in den toon en in het rijmschema soms bestaat er een zekere overeenkomst. |
b) | De grondgedachte vinden we in Hendrik Conscience's De Leeuw van Vlaanderen terug. |
c) | Buiten deze hoofdbronnen zijn nog hier en daar ontleeningen vast te stellen, zoo van Lamartine, Byron en zelfs van Bilderdijk. |
d) | De inhoud is geheel van de romantiek van Ledeganck's tijd doordrongen. Ons oog moet op de toekomst gericht. |
Handelingen van het Eerste Wetenschappelijk Vlaamsch Congres voor Boek- en Bibliotheekwezen.Ga naar voetnoot(1)
1931.
De herkomst van het typografisch materiaal van T. Erpenius. Bldz. 91-98.
Vooraf in den Gulden Passer verschenen, - zie aldaar.
C.
Medewerking aan tijdschriften.
Het Boek.
Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent.
Germania.
De Gulden Passer.
Nederlandsch Museum.
Rechtskundig Tijdschrift.
Revue de Belgique.
Tijdschrift van het Willemsfonds.
Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen.
Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde uitgegeven van wege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde, te Leiden.
De Vlaamsche Gids.
Het Vlaamsch Museum.
Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie.Ga naar voetnoot(1)
Het Boek.
1913.
Aanteekeningen over 16e eeuwsche schrijvers. I. Ds. Hendrik Heiningus. 1913, II Jrg., Bldz. 161-166.
In deze bijdrage toont Dr. Leonard Willems aan dat van de twee Hendrikken Heining, door Knipscheer aangewezen, slechts de zoon een man van zeker belang is geweest. Hij is het die zijn leven heeft gewaagd om de protestantsche leer in Zuid-Nederland te verkondigen, die predikant te Brussel is geworden, voor Farnese heeft moeten vluchten, nadien een mooie carrière als predikant heeft gemaakt, in briefwisseling heeft gestaan met Th. de Bèze en twee verhandelingen van hem heeft vertaald.
Bulletijn der Maatschappij van Geschied- en Oudheidkunde te Gent. - Bulletin de la Société d'Histoire et d'Archéologie de Gand.
1906.
Notes sur la querelle des Blauvoets et des Isengrins. 1906, XIV Jaar, Bldz. 253-290.
Een kritische bespreking van de studie van Dr. Victor Fris over Blavotins et Ingherkins. Une guerre privée dans la Flandre Maritime au XIIme siècle. De nota's van Dr. Leonard Willems belichten zoowel den historischen strijd tusschen de Ingrekins en de Blauwvoets, zoo belangrijk voor de geschiedenis van Veurne als den philologischen strijd over de beteekenis dezer woorden.
1908.
La découverte d'un nouveau manuscrit du Reinaert. 1908, XVI Jaar, Bldz. 125-141.
Een overzicht van de evolutie van de Reinaertstudie naar aanleiding van de ontdekking van het Bedburg-Dijksche Handschrift door Dr. H. Degering.
1909.
Notes sur les droits des comtes de Hollande dars le pays de Waes au XIIe siècle. 1909, XVII Jaar, Bldz. 27-31.
Aangetoond wordt dat de bewering, dat het Waasland in het bezit van de Hollanders was tot volop de twaalfde eeuw, een historische dwaling is.
1912.
De Sint-Nikolaastoren als oud belfort van Gent. 1912, XX Jaar, Bldz. 104-119.
Naar aanleiding van een Gentsche stadsrekening van 1321-1322 waardoor we vernemen dat de torenwachters door deze stad betaald en op den toren van Sint-Nikolaas 's nachts wacht hielden, onderzoekt schrijver de historische rol van den Sint-Nikolaastoren als oud belfort van Gent en de verhouding in dewelke de Sint-Nikolaastoren in vroegere eeuwen tot ons belfort gestaan heeft.
Germania.
1902-1903.
Over twee antivlaamsche brieven toegeschreven aan Minister Rogier. 1902-1903, V Jrg., Bldz. 387-399, 460-470.
Zie Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie, 1902.
De Gulden Passer.
1925.
De Refereinen-Bundel van Jan de Bruyne. 1925, Nieuwe Reeks, III Jrg., Bldz. 88-106.
1o | De herdruk van Jan de Bruyne's Refereinen-bundel door K. Ruelens bezorgd is onvolledig: twee refereinen werden overgeslagen. |
2o | De volgorde van de refereinen door Ruelens is zeker geen verbetering op die van de Bruyne. Waarom het handschrift niet eenvoudig afgedrukt zooals het geschreven werd? |
3o | De critische aanmerkingen zijn veel te schaarsch. De druk - een diplomatische - is getrouw weergegeven. |
4o | Door de bijbelverwijzingen te schrappen uit gedichten, waar zij talrijk in voorkomen, verandert men den heelen indruk van het stuk en maakt men om zoo te zeggen het recht begrip ervan onmogelijk. |
5o | De inleiding is tamelijk onbeduidend en bevat daarbij verkeerde inlichtingen. |
6o | De zoo belangrijke vragen: hoe heeft de Bruyne zijn bundel samengesteld, welke zijn zijne bronnen geweest en wat is het eigenlijk karakter van zijn bundel zijn onvoldoende behandeld. |
7o | Wat bevatten de zes vermiste boekdeelen? |
8o | De verdiensten van Ruelens' uitgave. Als ‘Bijlage’ van blz. 102 tot blz. 106 worden de twee refereinen, door Ruelens overgeslagen, overgedrukt. |
1931.
De Herkomst van het typografisch materiaal van T. Erpenius. 1931, Nieuwe Reeks, IX Jrg., Bldz. 83-90.
De interpretatie, die men van den tekst van Meursius (1625) heeft gegeven, alsof Erpenius er een eigen typografisch materiaal op nagehouden zou hebben, blijkt thans een legende te zijn. Onomstootelijke archiefstukken leveren ons het bewijs dat Erpenius' materiaal grootendeels bestond uit de letters der Polyglotta (1569-1572). Deze letters werden in 1583 naar Leiden overgebracht door Plantin. En zij zijn aldaar achtereenvolgens in het bezit geweest van Plantin (1583-1585), van Frans van Ravelingen (1585-1597), van Christoffel van Ravelingen (1597-1600) en van Frans II, die ze in 1619 aan Erpenius verkocht.
Nederlandsch Museum.
1889.
Dr. P.J. Blok. Verslag aangaande een onderzoek in Duitschland naar aschwalia, belangrijk voor de geschiedenis van Nederland. 1889, III Reeks, III Jrg., Deel I, Bldz. 236-246.
Recensie over het genoemde werk, mededeeling gedaan in het seminarie van Prof. Paul Fredericq.
1893.
Prudens van Duyse. 1893, Vierde Reeks, IIIe Jrg., Bldz. 129-158, 253-263.
Deze studie is een uitvoerige bespreking van het werk van J. Micheels over Prudens Van Duyse, zijn leven en zijne werken.
Dr. L. Willems toont treffend aan dat schr. met overhaasting heeft gewerkt, herstelt talrijke vergissingen, vult leemten aan en beoordeelt den schr. als geschiedvorscher en als criticus.
Rechtskundig Tijdschrift.
1901-1902.
Blieck herdacht. 1901-1902, IV Jrg., Bldz. 137-146.
Een zekere Beloso en zijn zoon werden op 4 November 1845 voor het Assizenhof van Brugge vervolgd wegens diefstal en verheeling. De dichter Blieck, notaris te Iseghem, werd als voorzitter der jury aangesteld. Doch toen deze laatste beraadslaagde antwoordde deze laatste ‘ja’, terwijl Blieck, die zeer verstrooid was, ‘neen’ opteekende. In de openbare zitting gaf hij als antwoord ‘ja’, maar toen de griffier het stuk las voor de beschuldigden luidde het ‘neen’, zooals geschreven stond. Het assisenhof sprak hierop Beloso vrij. Het Hof van Cassatie verbrak echter het vonnis, bewerende dat er eigenlijk geen antwoord op de vraag gegeven werd. De heele zaak werd den Ien April 1846 voor het assisenhof van Gent weer opgeroepen en Beloso werd thans vrijgesproken.
Al de stukken van dit merkwaardig geval worden hier medegedeeld met allerlei inlichtingen over de spreekwoordelijke verstrooiing en bedeesdheid van dichter Blieck.
Revue de Belgique.
1897.
Charles Ledeganck. 1897, 29ste Jrg., Tweede Serie, T. 21, Bldz. 5-19.
Het merkwaardige gedeelte van dit essay, dat natuurlijk het levensverloop van den dichter en de waardebepaling van diens werk bevat, is de opheldering van den historischen grondslag van De Drie Zustersteden en de aanwijzing van de verschillende ondergane invloeden.
1898.
Le projet de loi De Vriendt. 1898, 30 Jrg., Tweede Serie, T. 22, Bldz. 37-57.
Een onderzoek:
|
|
1899.
Emmanuel Hiel. 1899, 31 Jrg., Tweede Serie, T. 23, Bldz. 193-206.
Van bijzondere beteekenis is 's schrijvers' schets van Hiel's psychologie.
Tijdschrift van het Willemsfonds.
1896.
De slag bij Krugersdorp of ‘een mislukte samenzwering.’ 1896, I Jrg., Eerste deel, Bldz. 129-150.
Om de gebeurtenissen in Zuid-Afrika (Dr. Jameson's inval, Krugersdorp, Doornkop, de val van Sir Cecil Rhodes) naar hunne eigenlijke beteekenis te vatten - ‘slechts een episode uit den reuzenstrijd tusschen het Hollandsch en het Engelsch element in het zwarte werelddeel’ - schetst schr. in grove trekken het optreden van de verschillende politieke staatsmannen, hunne plannen, hun doel en hunne actie.
Onze bedreigde Grenzen. id. id., Tweede Deel, Bldz. 143-163.
Een kritisch onderzoek van Prof. G. Kurth's werk: | ||||||||
La Frontière Linguistique en Belgique et dans le Nord de la France met betrekking tot volgende punten:
|
||||||||
De oorzaken aan dewelke de verfransching van een gedeelte van ons land is toe te schrijven werden door Kurth niet aangegeven. Deze leemte vult Dr. Leonard Willems in deze bijdrage aan. |
1903.
Prof. P. Fredericq's Corpus Inquisitionis. 1903, VIII Jrg., Tweede Deel, Bldz. 122-132.
Over het belang van deze uitgave èn op historisch èn op literair gebied.
Tijdschrift voor Boek- en Bibliotheekwezen.
1906.
Over eene Gentsche Uitgave van de Historie van Malegijs. 1906, IV Jrg., Bldz. 269-273.
Deze uitgave bezorgd door Kimpe en Erven weduwe J. van Egmont is een nadruk van de een of andere Gimblet-uitgave;
de approbatie van Maximilianus van Eynatten is eene mystificatie van J. Gimblet;
dat de Malegys, ondanks van Eynatten's veroordeeling, zoo vroeg in de Antwerpsche scholen weer werd toegelaten is aan de liberalere strooming van den tijd, na van Eynatten's dood, toe te schrijven.
1907.
Ameet Tavernier en de Invoering der Civilité-Letter in Zuid-Nederland. 1907, V Jrg., Bldz. 241-263.
In 1558 sneed Ameet Tavernier zijn schriftletter; aangenomen wordt dat hij den in 1557 door Granjon gebruikten letter kende; schets van een biographie en onderzoek van de verschillende Tavernier-drukken.
1908.
Een Pamflet vol Raadsels. 1908, VI Jrg., Bldz. 278-283.
De beteekenis van Yselveer wordt bepaald en aan hem het pamflet uit het jaar 1609 (Knuttel, catalog. der Haagsche Pamfletten, nr 1625) toegeschreven.
1910.
Pieter Doorlant en zijne twee levens van Sint Anna. 1910, VIII Jrg., Bldz. 1-16.
1o | Door eene mededeeling van Badius Ascensius weten we dat Doorlant in het Nederlandsch een Leven van Sint-Anna geschreven heeft; |
2o | Dit leven vond de geleerde in een handschrift der Gentsche Universiteitsbibliotheek (nr 895); een tekstvergelijking toont met zekerheid aan dat dit Leven van Sint Anna wel het werk is dat Badius als bron heeft gebruikt; |
3o | Mart. Slegers kan niet onder de schrijvers in aanmerking komen; Doorlant heeft twee levens van Sint-Anna geschreven; de Vita perpulchra werd omstreeks 1498 bij G. Back gedrukt en is identiek met nr 42 van de lijst van Andreas van Amsterdam; |
4o | Onder deze twee levens werd het Latijnsche het eerst gedrukt; het Nederlandsche is eene nieuwe bewerking; |
5o | Over de bronnen die Doorlant heeft gebruikt en de waarde der twee geschriften. |
Het nieuwe Reynaert-Handschrift. id. id., Bldz. 97-114.
Een studie over de waarde en de beteekenis van het Dycksche handschrift; een beoordeeling van Dr. Herman Degering's uitgave; een uitvoerige behandeling van de vragen:
|
1911.
A. Pervernage's Cantiones Sacrae van 1578. 1911, IX Jrg., Bldz. 3-20.
1o | Een bibliographische beschrijving van A. Pevernage's Cantiones sacrae opgeluisterd met een fotographische reproductie; |
2o | Een kritische bespreking van de opgaven van Paquot en Sweertius waaruit volgt dat Plantijn met de cantiones niets te maken heeft; |
3o | Onderzocht wordt hoe Sweertius er toe gekomen is om de Cantiones aan Plantijn toe te schrijven; |
4o | Een uitvoerig relaas van den inhoud van het besproken werk; |
5o | Terechtwijzingen en aanvullingen van de Pevernage-biophie. |
De Boekeninventaris van het klooster der Rijke-Claren te Gent in 1508. id. id., Bldz. 177-192.
De inventaris van Jan Ysebaert leert ons:
|
|
Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde uitgegeven van wege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden.
1897.
Reinaerdiana. 1897, XVIe Deel, Bldz. 252-267.
I. Van Maerlant als dichter van den Reinaert. Meyerus van eene dwaling vrijgepleit. Bldz. 252-255.
a) | De voorstelling van Prof. Te Winkel als zou Meyerus geschreven hebben dat Jacob Van Maerlant de dichter van den Reinaert was, berust op een dwaling. |
b) | Onderzocht wordt hoe Etienne Baluze er kan toe gekomen zijn om het gedicht van Nivardus aan Jacob Van Maerlant toe te schrijven. |
II. Isengrims en Blauwvoeten. Bldz. 255-258.
a) | De gissing van Jacob Grimm als zouden Blauwvoet en Reinaert synoniem wezen, is onaanneembaar. Niet vos beteekent blauwvoet maar eenvoudig de bekende roofvogel; |
b) | De woorden Flaventinos vel Flampedes uit de kroniek van de abdij Vicogne in Henegouwen, door den Waal Nicolas de Montigny geschreven, vervangt Dr. Leonard Willems door Blauentinos vel Blaupedes. |
III. De Vervaardiging van den Reinaert. Bldz. 258-267.
a) | Hoe is onze Reinaert ontstaan? Alleeen de proloog van het dierenepos kan deze vraag ophelderen. Dr. Leonard Willems stelt als beteekenis van onghemaket voor niet geheel afgewerkt, wat ook nader de vraag: |
b) | Wanneer is onze Reinaert geschreven? belicht. Reinaert I moet in twee gesplitst worden. Het tweede gedeelte is ouder dan het eerste. |
1908.
Reinaerdiana. 1908, XXVIIe deel, Bldz. 50-98.
IV. Tekstkritiek op Reinaert I. Bldz. 50-98.
Volgende verzen uit Reinaert I: 847, 1287, 1300, 1554, 1640, 1734, 2650, 2655, 2725, 2934, 3041, 3103, 3130, 3151, 3162, 3166, 3182, 3196, 3143, 3298, 3304, 3418, 3438 worden ofwel opgehelderd, ofwel aan een nieuwe verklaring onderworpen.
De Roem van Anna Bijns in het Buitenland. id. id., Bldz. 181-185.
In Jonckbloet's tweede uitgave van zijn Geschiedenis der Nederlandsche Letterkunde (1873) wordt, naar aanleiding van Anna Bijns' roem in het buitenland, van ‘een bewonderaar uit Zuid-Frankrijk’ gesproken. De oorsprong van deze nota wordt hier nagegaan en terecht gewezen (bedoelde bewonderaar was Hilarion de Coste). Enkele bijzonderheden over onze dichteres worden verstrekt.
Middelnederlandsche Lexicographische Noten. id. id., Bldz. 186-224.
Volgende middelnederlandsche woorden worden verklaard of ervan aanvullende beteekenissen bij diegene van Prof. Verdam aangegeven:
fermaelge; bootseel; dusync; berdel; arduun; biljoenen (buljoenen); bucdec; bucding; ancaert en frecard; fauxarmet; beselscap; beschick; hooftkettel; clemynsteen; galant; faetgeyt; refaitieren; gorgel; heldinghe; oncostbaar en oncustbaar; confiture; bassier; baillinage; byscolsterre?; ghelieuwe; babuwyn
1911.
Reinaerdiana. 1911, XXXste deel, Bldz. 193-238.
V. Over den datum van den Reynardus Vulpes. Bldz. 193-203.
In zijne uitgave van Reynardus Vulpes (1859) had Campbell als datum ante annum 1280 aangegeven. Dr. Leonard Willems toont aan dat het gedicht begonnen werd na September 1267 en voltooid vóór Juli 1272. Deze inlichtingen worden verstrekt door een ontleding van het leven van Jan Van Dampierre, aan wien het gedicht opgedragen werd.
VI. De datums der beide volksboeken van Reynaert de Vos. Bldz. 204-216.
a) | De zestiendeeuwsche bewerking. Bldz. 204-209.
Het zestiendeeuwsche volksboek dagteekent waarschijnlijk uit het midden der 16e eeuw; de eerste bekende uitgave is van 1564. |
b) | De zeventiendeeuwsche bewerking. Bldz. 209-216.
Het zeventiendeeuwsche volksboek is waarschijnlijk van 1614. Deze uitgave is verloren. In latere uitgaven komen approbaturs voor van Maximilianus van Eynatten: 15 November 1631 of 1661. Dit is echter een fout, want van Eynatten is in Juni 1631 gestorven. |
VII. Nog eene onbekende Nederlandsche bewerking van den Reinaert. Bldz. 216-223.
Er zijn niet zes maar zeven Nederlandsche bewerkingen van den Reinaert. Evenmin als de Reinaert van Willem onze eerste is, evenmin is Van Eynatten's volksboek van ± 1614 het laatste. Er komt nog een zelfstandige bewerking van 1651-1652 in aanmerking. die Dr. Leonard Willems in de bibliotheek van den Hertog van Aremberg, te Brussel ontdekte. Deze wordt hier besproken en het eerste kapittel afgedrukt.
VIII. De taal van het Darmstadtsche Rein.-fragment. Bldz. 224-237.
a) | De taal van het Darmstadtsche Rein.-fragment is dezelfde als die van de fragmenten der Wrake van Ragisel te Keulen en Dusseldorf gevonden; |
b) | De taal is zeker geen Zuidnederlandsch; zij lijkt Dr. Leonard Willems als een mengelmoes van Westelijk-Noord Brabantsch en van Nederrijnsch. |
IX. Reinardus Vulpes vs. 67. Bldz. 237-238.
Een tekstverbetering.
De Vlaamsche Gids.
1907.
Professor H. Pirenne over onze middelnederlandsche letterkunde. 1907, III Jrg., Bldz. 77-122.
De volgende stellingen van Prof. Henri Pirenne:
|
|
Antwoord aan Prof. H. Pirenne. id. id., Bldz. 250-253.
Een weerlegging van de door Prof. H. Pirenne aan Dr. Leonard Willems ingebrachte beschuldiging van aan oppervlakkige lezing gedaan te hebben.
Het Vlaamsche Museum.
1897.
Het Nederlandsch bij de burgerlijke rechtbanken. 1897, I Jrg., Bldz. 4-11.
Een uiteenzetting van dit onderwerp naar aanleiding van Oscar Pyfferoen's boek over Het gebruik der talen in burgerlijke zaken.
Verslagen en mededeelingen der koninklijke vlaamsche academie.
1897.
Nieuwe Bijzonderheden over de werken van Jacob van Zevecote. 1897, Bldz. 737-759.
1o | Een onuitgegeven gedicht van Jacob van Zevecote wordt hier medegedeeld, een lofdicht op een Franschen dichter. Dr. Leonard Willems toont aan dat de schrijver op wien hier gezinspeeld wordt Remi de Beauvais is, die menig gedicht van van Zevecote geïnspireerd heeft; |
2o | Een onderzoek van de redenen om dewelke Jacob Van Zevecote's treurspel Maria Stuartia tot eene Maria Greca omgevormd werd; |
3o | na een studie over den Corradinus van van Zevecote wordt bewezen dat deze dichter uit hooger genoemd handschrift gedeelten overgenomen heeft om ze in zijne Esther in te lasschen. |
1899.
Minister Rogier en zijn ontwerp van eene Vlaamsche Academie. 1899, Bldz. 91-131.
Aangetoond wordt:
|
1900.
Over de uitgaven van 1626 en 1638 der Sinnebeelden en andere Nederduytsche Dichten van Zevecote. 1900, Bldz. 378-411.
Naast enkele inlichtingen en gissingen over beide vermelde uitgaven drukt Dr. Leonard Willems enkele onbekende gedichten van Jacob van Zevecote af.
1902.
Nogmaals de Vlaamsche Academie van Rogier. 1902, Tweede Halfj., Bldz. 40-52.
1o | Brieven van David en Willems toonen aan dat het inzicht door de regeering een Koninklijke Vlaamsche Academie op te richten van David is uitgegaan die zich met Minister de Theux in verbinding heeft gesteld. Deze heeft echter de zaak op de lange baan geschoven. |
2o | Het gerucht als zou de Fransche regeering bij de onze verzet tegen Vlaamsche aanspraken aangeteekend hebben was alleen een behendige uitvinding van wege de franskiljons om de opgezette actie van David en Willems te verlammen. |
Over twee antivlaamsche brieven toegeschreven aan minister Rogier. id. id., Bldz. 53-90.
Dr. Leonard Willems bestudeert de aan Rogier toegeschreven brieven aan Minister Raikem en Lord Palmerston en toont aan dat deze brieven van Rogier niet zijn uitgegaan.
1919.
Over Landjuweelen en Haagspelen in de 16e eeuw. 1919, Bldz. 305-323.
Het algemeen gegeven onderscheid tusschen een landjuweel en een haagspel is ontleend aan een uiteenzetting van Willem van Haecht, factor der Violieren in 1561, inrichter van het groot Landjuweel door een haagspel gevolgd in ditzelfde jaar.
Doch deze voorstelling is niet van onpartijdigheid vrij te pleiten: Willem Van Haecht is een voorstander van officieele landjuweelen en getuigt over de haagspelen met een soort van minachting die zij geenszins verdienen. Een nieuwe bepaling van het landjuweel en van het haagspel wordt door Dr. Leonard Willems gegeven.
1920.
Reinaerdiana. I. De nieuwe proloog van den Reinaert en het Arnout Vraagstuk. 1920, Bldz. 157-203.
1o | Een onderzoek over de gelijkenispunten tusschen Reinaert Ia en Reinaert Ib in taal, stijl, rijmen, eenheid van het gedicht, toespelingen van Reinaert Ib op het voorgevallene in Reinaert Ia toont aan dat onze Reinaert door één schrijver vervaardigd werd die twee verschillende bronnen heeft benut: een Fransche voor Reinaert Ia en een Nederlandsche voor Reinaert Ib; |
2o | Het onderzoek van den Reinaert-tekst leidt tot het besluit dat geen vertrouwen in de mededeeling van het Comburgsche handschrift gesteld mag worden, als zou Willem zijn gedicht niet hevet vulscreven; |
3o | Steunend op het Bedburgsche handschrift moeten we aannemen dat er een ouder onvulmaket epos bestond en dat een zekere Arnout dat gedicht niet geschreven heeft, een bijzonderheid die met betrekking tot den inhoud op te vatten is. |
Reinaerdiana. II. Over den Teirlinck-Codex der 17e eeuwsche Noord-Nederlandsche Bewerking van den Reinaert. id., Bldz. 367-371.
De prachtige etsen van Van Everdingen (17e eeuw) - etsen die men in Gottsched's uitgave (1752) van Reynke de Vos bewonderen kan - zouden gemaakt zijn voor deze Nederlandsche bewerking van Reynke de Vos (hs. G.).
Reinaerdiana. III. De verhouding van den Reynke de Vos tot den Nederlandschen Incunabel Rijm-druk. id., Bldz. 372-388.
1o | De Nederduitsche tekst berust in hoofdzaak niet op de Antwerpsche uitgave van G. Leen; |
2o | De schrijver van Reinke moet een Rijnsch-Westfaalschen Reinke I onder de oogen hebben gehad. |
Het Bonaventura-Raadsel in het Leven van Anna Bijns. id., Bldz. 415-444.
Bonaventura die in een twintigtal acrostichons der refereynen van Anna Bijns voorkomt is niet de Heilige Bonaventura, zooals Ch. Ruelens dit voorgesteld heeft, maar iemand uit de omgeving van onze dichteres. Dat het echter Anna's minnaar zou zijn, zooals Jonckbloet het aangeeft, kan Dr. Leonard Willems niet aannemen.
De zoogenaamde Gentsche Rederijkerskamer van Sinte-Barbara. id., Bldz. 569-580.
Schrijver bewijst dat Sinte-Barbara de rederijkerskamer was van de heerlijkheid Sint-Pieters-Gent en dat hare geschiedenis in verband moet gebracht worden met die van Sint-Pieters. Er zijn nooit vijf rhetoricas te Gent geweest, zooals door Blommaert wordt beweerd, maar wel vier. De officieele oorkonden van Gent vermelden er steeds vier. Blommaert heeft zich vergist waar hij meende dat Sinte-Barbara bij die vier moest gerekend worden en dat de Soevereine Kamer als zijnde eene staatsinstelling, een afzonderlijk leven voerde. Daar de Soevereine Kamer als patrones de Heilige Barbara had, heeft men oorkonden van die Kamer in de geschiedenis van de Sinte-Barbara-kamer opgenomen. Met behulp van die oorkonden hermaakt Dr. Leonard Willems de geschiedenis der Soevereine kamer in de laatste jaren van haar bestaan.
Het Dagboek der waardige Johanna van Randenraedt (1610-1684) teruggevonden. id. id., Bldz. 597-601.
1o | Een omlijning van de beteekenis van dit dagboek, door Dr. Leonard Willems in handschrift op de Kon. Bibliotheek te Brussel gevonden; |
2o | Een opheldering van enkele bio-bibliographische punten met betrekking tot Johanna van Randenraedt. |
De Axelsche Rederijkersgilde van Sinte-Barbara en haar deken Jacob de Hondt (1487-1529). id. id., Bldz. 973-991.
De rederijkerskamer van Axel is verschenen op het landjuweel te Gent in 1539. Haar naam is tot hiertoe onbekend. Dr. Leonard Willems onderstelt dat zij ‘Gilde van Sinte-Barbara’ heette. Dit gilde heeft als deken een pastoor van Axel gehad, Jacob de Hondt,
wiens gedichten door Napoleon de Pauw werden uitgegeven. Door Dr. Leonard Willems worden deze gedichten besproken en enkele verbeteringen gemaakt. Tevens worden de bronnen onderzocht en aangetoond dat de Sproke der drie papegaaien door Jacob de Hondt uit het Latijn werd naverteld.
1921.
Graaf Herman van Neuenahr en de troebelen der 16e eeuw. 1921, Bldz. 33-40.
Zwager van Willem van Oranje en van den graaf van Hoorn, stelde Herman van Neuenahr, graaf van Neuenahr van 1552 tot 1578, groot belang niet alleen in de gebeurtenissen die zich te onzent gedurende de zestiende eeuw afspeelden, maar tevens in kunst, letteren en wetenschap. Zelfs is hij in betrekking geweest met Marnix van St-Aldegonde, Jonker Jan van der Noot en Hendrik Geldorp, wat schr. hier aantoont.
Jan Cauweel's Inleiding op M. de Casteleyn's Const van Rhetoriken (1555). id., Bldz. 329-336.
Uit de opsomming van namen die in deze inleiding voorkomt leidt de geleerde af dat onze inlichtingen over onze schrijvers voor de eerste helft van de zestiende eeuw voorloopig zeer onvolledig zijn en er weinig kans is om er meer te verkrijgen.
Het Volksboek ‘Van den Thien Esels’. id. id., Bldz. 573-583.
Dit volksboek dagteekent van vóór 1530: de uitgave van 1558 is de eerste niet maar een herdruk van een verloren eerste uitgave. Wie de rederijker is kan niet nagegaan worden: hij is noch J. Van Doesborgh noch de dichter van Van den Jongen geheeten Jacke; hij is een tijdgenoot van de eerste refereinen van Anna Bijns.
Bibliographie van de ‘poëticsche werken’ van Jonker Jan van der Noot. id., Bldz. 41-47.
Deze bibliographie levert groote bezwaren op door het feit dat de dichter zijne verspreide gedichten op folio plano drukte en ze later in boekvorm, zonder pagineering, verkocht. Om deze bibliographie wetenschappelijk op te maken moet men ieder folio afzonderlijk beschrijven en ze als een afzonderlijke uitgave beschouwen, wat hier door Dr. L. Willems voor enkele dier vellen gedaan wordt. Andere uitslagen dan die van Prof. Aug. Vermeylen worden dan ook bereikt.
Lexicografische Sprokkelingen. id. Bldz. 915-928.
Van volgende middelnederlandsche woorden wordt een nieuwe verklaring gegeven:
duuse, bisdommer en visdom, sindaelsnidere, geforeerde setele, sipau, fannizage.
Margriete van Lovren. id., Bldz. 929-931.
In twee refereinen met akrostichons komt de naam dezer vrouw voor. Wie is zij?
1922.
De Bibliographie van Starter's ‘Frieschen Lusthof’. 1922, Bldz. 25-38.
Aangetoond wordt dat volgens Kleerkooper's Bibliographie van Starter's werken (1911) chronologisch twee uitgaven met de vermelding vierde druk op elkander volgen, - dan een uitgave zesde druk, dan achtste druk, dan vijfden druk (1634) en eindelijk een uitgave laatsten druk, omdat de uitgever niet meer wist hoe hij tellen moest. De redenen dezer uiteenloopende tellingen worden nagegaan en tevens de onvolledigheid van Kleerkooper's lijst aangewezen: zoo ontbreekt er een uitgave met vijfde druk op het titelblad vermeld (1627 of 1628) en die eigenlijk een achtste uitgave moet geweest zijn.
Lexicographische Sprokkelingen. id., Bldz. 269-286.
Volgende middelnederlandsche woorden worden opgehelderd: cauteel, gheaffaitiert ende vermiet, letten, aieren, kunstrappelinghe, lantstichter, beddedecker.
Aanteekeningen op Bredero. id., Bldz. 441-453.
1o | Over Renier Telle en Bredero: Telle (door ten Brink in zijn werk over Bredero verwaarloosd) was een vriend van onzen dichter die zelfs met hem samengewerkt heeft. Welk werk de vrucht dezer samenwerking was tracht de geleerde te bepalen; |
2o | Over Jacob Bartout en Bredero: geen inlichtingen bezitten we over J. Bartout: verondersteld wordt hier dat hij factor van de Schiedammer rederijkerskamer de Vijgeboom was; zijn kenspreuk zou 'Tbuycht en 't breekt niet (een toespeling op zijn naam) zijn; |
3o | Wie de rederijker met kenspreuk Wie ghenoecht is wordt hier toegelicht. |
Middelnederlandsche Fragmenten. id., Bldz. 779-808.
Afgedrukt worden met inlichtingen over de herkomst en den inhoud;
|
Reinaerdiana IV tot VII. id., Bldz. 1195-1233.
IV. Het Reynaert-Volksboek van 1614. Bldz. 1195-1199.
Inlichtingen en hypothesen over het Reynaert-Volksboek van 1614.
V. Seger Van Dort en zijne Reinaert-Bewerking. Bldz. 1200-1206.
Het leven van Seger Van Dort, wiens Reinaert-bewerking van 1651-1652 dagteekent, wordt hier uitvoerig beschreven, naar onuitgegeven bescheiden.
VI. Erasmus Quellyn de Jongere en de Reinaert. Bldz. 1207-1210.
Schrijver bewijst dat de teekeningen die in alle onze Zuidnederlandsche volksboeken voorkomen het werk zijn van E. Quellyn, een voornaam leerling van Rubens.
VII. Het leven van Johannes Florianus, vertaler van den Reinaert. Bldz. 1211-1233.
Schrijver handelt over het leven van Florianus en toont aan dat hetgeen men tot hiertoe over hem geschreven heeft vol dwalingen en zelfs dwaasheden is.
1923.
Over de historische beteekenis van Boudewijn Van der Looren's gedicht ‘De Maghet van Ghend.’ 1923, Bldz. 853-867.
a) | De dateering van het gedicht: volgens schrijver omstreeks September 1381; |
b) | De historische beteekenis van het gedicht: geen uiting van |
bekrompen urbisme maar een toespeling op den strijd tusschen Urbanisten en Clementisten tijdens het groote Schisma van het einde der XIVe eeuw. Als godsdienstig pamflet is het een document van groote beteekenis. |
1924.
Lijkrede uitgesproken op 28 November 1924 op het graf van Prof. Ad. de Ceuleneer. 1924, Bldz. 869-870.
Een opsomming van de verdiensten van den overledene.
1925.
Het fragment ‘Van den Bere Wisselauwe’ en de toespelingen op het gedicht. 1925, Bldz. 239-249.
a) | De schrijvers van den Limborch en van Vier Heeren Wenschen moeten van den Bere Wisselauwe hebben gekend. In het verloren gedeelte dat op het fragment volgt behandelde dit gedicht de Bevrijding van Wedige met behulp van Wisselauwe; |
b) | Een beknopt overzicht van onze kennis betreffende den Wisselauwe; |
c) | Een kritisch onderzoek van Dr. Jan de Vries' studie over Van den Bere Wisselauwe. (Tijdschrift der Mtij. van Leiden. 1922, Bldz. 143-172). Eenige stellingen worden bestreden. |
De benaming Amerika. id., Bldz. 561-568.
Terra Americana (1507) is het land van Amerigo (bedoeld wordt Amerigo Vespucci). Deze heeft zijn voornaam te danken aan de vermaardheid van I. Nerbonesi en van Amerigo di Narbona. Deze laatste is geen ander als Aimeri de Narbonne. De Aimeri (de Narbonne) van het fransch epos is dezelfde als de Ermeric der Germaansche heldensage en de Ermeric der Germanen is historisch gesproken de koning der Goten Ermanaricus die in het Zuiden van Rusland een groot koninkrijk heeft bestuurd en een zeer treurig einde heeft gehad in + 370.
Lexicografische Sprokkelingen. 14 Mnl. Veete en Veede. id., Bldz. 808-825.
Een tweevoudig onderzoek:
|
Over gedichten van Anth. de Roovere, van Hamme, van Frans Oisstoc, van Anna Bijns, enz. voorkomende in den Brusselschen Codex II, 270. id., Bldz. 832-839.
Aanteekeningen betreffende de middelnederlandsche gedichten door Dr. Frederik Lyna uitgegeven in een uitgebreide studie over den Brusselschen Codex II, 270 onder den titel: ‘Een teruggevonden handschrift’. (Tijdschrift der Maatschappij van Leiden. XLIII, Bldz. 289-323). Aangetoond wordt dat een naamloos stuk wel van de Roovere moet zijn, daar het als acrostichon te herkennen is, mits men den naam van onder naar boven leest. Bij een ander gedicht noopt het slot, dat overeenkomt met het slot van een stuk van de Roovere, tot dezelfde gevolgtrekking. De onverstaanbare woorden Seneca zot aan het einde van een vers moeten Seneca zeit gelezen worden en verstaan als het begin van de volgende reeks verzen die werkelijk spreuken uit Seneca zijn, ontleend aan den Spiegel Historiael. Verdere toelichtingen betreffen uitspraken toegeschreven aan Fulgencius en Lucidarius, verder gedichten van Frans Oisstock, Hamme alsook Anna Bijns. Een interessante tekstverbetering is Maniets secten in Mamets (d.w.s. Mahomet).
1926.
Nota's over den Sydrac. 1926, Bldz. 197-214.
I. Is Jan van Boendale de schrijver van den Sydrac? Bldz. 197-203.
Napoleon de Pauw beweert het, Dr. L. Willems betwijfelt het: nergens laat Boendaele zelf vermoeden dat hij er de schrijver van zou zijn; de datum past niet goed met dien van Boendaele; de schrijver van den Sydrac is een vijftigjarige, reeds versleten man, naar eigen verklaring en die veel gedicht d.i. geschreven heeft. Daarenboven was Boendale rondom 1323 aan het begin van zijn werkzaamheid als schrijver.
II. Over de bron van ‘La fontaine de toutes sciences’ du philosophe Sidrack. Bldz. 203-214.
De fransche Sydrac is bewerkt naar het Elucidarium van Honorius van Autun; de overeenkomst is in vele gevallen woordelijk of zoo treffend dat toeval uitgesloten is. De mnl. Lucidaris die evenals de Sydrac naar het Elucidarium bewerkt is, gebruikt, gelijk de Leekenspiegel, den Antwerpschen Sydrac als zijn bron. Talrijke voorbeelden bevestigen dit. Daar nu de Sydrac gedagteekend is
van 1323 en de Lucidaris niet later dan 1353 kan geschreven zijn, is de datum van den Lucidaris door deze ontleeningen op dertig jaar na bepaald tusschen 1323 en 1353.
De Nederlandsche vertaling van het ‘Pomerium Spirituale’ van Hendrik Utenbogaerde (Pomerius). ‘De bogaert der gewercken gods.’ id., Bldz. 891-899.
In een handschrift der Koninklijke Bibliotheek te Brussel (nr II, 2010, fol. 46-48) komt een Vlaamsch tractaatje voor, Den Bogaerd der gewercken gods getiteld. Dit tractaatje is een in het Vlaamsch gestelde beknopte samenvatting van het Pomerium Spirituale. Van blz. 895 tot blz. 899 wordt dit tractaatje afgedrukt.
1929.
Richard Verstegen's ‘scherpzinnige characteren’ (1619). Een bronnenstudie. 1929, Bldz. 637-652.
Richard Verstegen heeft de characters van Sir Thomas Overbury tot model voor zijn werk gekozen. Gansche passages heeft hij eenvoudigweg vertaald; elders echter loopen beide teksten vrijwel uiteen: zoo is er een veel grootere keuze van karakters bij Verstegen dan bij Overbury, want de bedoeling van Verstegen was als oorspronkelijk schrijver op te treden.
1932.
Is Pieter Doorlant de auteur van den Elckerlyc? 1932, Bldz. 307-328.
De Elckerlyc wordt door Christianus Ischyrius (1536) aan zekeren Petrus Diesthemius toegeschreven. Prof. Dr. H. Logeman heeft voorgesteld dezen met Petrus Dorlandus (Doorlant) te identificeeren. Het ‘pro’ en ‘contra’ dezer hypothese wordt hier onderzocht. Hoogst waarschijnlijk moet zij verworpen worden.
Lexicografische Sprokkelingen. Nr. 15 tot nr. 24. id., Bldz. 547-571.
Onderzocht worden de woorden: (15) keer werden? (Hadewych, 23, 12); (16) nanoot (Had. 44, 38); (17) geware? (Had. 41, 32); (18) doorspelen (Had. 44, 20); (19) juweren? (Had., passim); (20) basieren (Had. 14, 57); (21) ingaen scaken (Had. 43, 70); (22) den honger widen (Had. 33, 52); (23) met gelike (Had. 40, 59); (24). hi si = hi is (Had., passim).
Lijst der mededeelingen door Dr. Leonard Willems in de Kon. Vlaamsche Academie gedaan en waarvan een samenvattende nota in de ‘Verslagen en Mededeelingen’ verscheen.
1921.
Het liedekens-boek van Nicolas Omazur. Blz. 323.
Over eenige Brugsche rederijkers uit het begin der 16e eeuw. Bldz. 324-325.
1923.
Het leven van Jan van den Berghe, schrijver van het ghemoralizeert kaetsspel. Blz. 236.
Over het landjuweel in de tweede helft der 18e eeuw. Blz. 605.
1924.
a) Hein van Aken. Zijn leven en zijn werken. b) Over den IVen Martijn. Blz. 239.
‘De vierde Martijn.’ Blz. 280, blz. 497.
Tekstkritiek op de Oudvlaemsche gedichten uitgegeven door Kan. Carton. Blz. 865.
1925.
Tekstkritiek op de Oudvlaemsche gedichten uitgegeven door Kan. Carton. Bldz. 42-43.
Vlaamsche teksten in meerstemmige liederen uit de 16e en 17e eeuw. Bldz. 43-44.
Critische bijdragen over Ruysbroec. Blz. 8, bldz. 76-77.
Eene belangrijke ontdekking van Middelnederlandsch proza. Blz. 236.
Tekstverbeteringen: Lucidarius, vs. 1142, 1461, 1590, 1793, 2054, 2177, 4104, 4208, 5698, 5733. - Boudewijn van der Looren's Tijtverlies, vs. 63. - Strijt der Minne, vs. 47. - Maerlant's Rijmbijbel, vs. 27123. Bldz. 700-701.
Maerlant-studiën. Bldz. 829-830.
Nota's over Marnix' Bijencorf. Bldz. 864-865.
1926.
Lexicographische sprokkelingen. Mnl. dietsc en duutsc; - Mnl. diesch en duusch; Mnl. Hoogduutsch. Bldz. 76-77.
Willem van Utenhove en zijn Beestiaris. Blz. 296.
Critische nota's over middeleeuwsche en 16e eeuwsche schrijvers:
I. | De dichter Lisemusch. |
II. | De rederijker Jan van den Dale. |
III. | Een brief van 1542 aangaande de Catharinisten van Aalst. Blz. 741. |
Een nieuw fragment van ‘J. van Maerlants Historie van Troyen.’ Blz. 772.
Mededeeling over het ‘Limburgsch Gebedenboek’ door Dr. Fl. Prims bezorgd. Bldz. 772-773.
1927.
Hadewijch-studiën: I. De namen Hadewych en Heilwych. II. Wat beteekent ‘de Bloemardinne.’ III. Hadewych en de antithese (bijdrage tot de stijlstudie). IV. De geschiedenis eener hypothese. Bldz. 10-11.
De geschiedenis eener hypothese. Blz. 148.
Hadewych en de antithese. Bldz. 296-297.
Reinardiana. IX. Prof. Vercoullie over den Reinaert-proloog. X. Nota over het Comburgsche hs. Bldz. 522-523. XI. Heinric van Alcmaer's commentaar op den Reinaert II. Blz. 765. XII. Over de benamingen Portanje, Pollanen, Portegal in het Comb. hs. XIII. Waar ligt Kackysz (Reynke de Vos, vs. 3738)? XIV. De topographie van den Rein. I. Bldz. 982-983.
a) Wat verstond men vroeger door ‘vrije’ en ‘onvrije’ kamers van rhetorika. b) Een kontrakt van facteurschap uit het jaar 1525. Blz. 1012.
1928.
Reinardiana: a) Over den datum van den Reinaert I. b) De verhouding van Reinaert I tot den Alexander van Jacob van Maerlant. Bldz. 532-534.
1929.
Lexicographische sprokkelingen. 15 Mnl. buedeke, 16 Mnl. gemanc. Bldz. 136-137.
Aanvulling van vroegere studiën van Peeter Oris. Bldz. 794-795.
1930.
Lexicographische sprokkelingen: Oudfransch bottequin; caucilioen; keizersboom. - Etymologica: geborsen, fat. Blz. 259.
Mnl. ebreie; mnl. lipkin. Blz. 411.
De schrijver van den ‘Grooten en Nieuwen Reinaert de Vos.’ Bldz. 531-532.
1931.
Over Klauwaerts en Leliaerts. Bldz. 444-445.
Nota's over Jan van Leeuwen, bijgenaamd ‘den goeden kok’ van Groenendael. Blz. 586.
Het middeleeuwsch Esbattement. Bldz. 790-791.
Verslagen door Dr. Leonard Willems bezorgd.
1920.
Verslag over Excerpta Lossensia door J. Lyna. Bldz. 395-396.
Verslag der minderheid over de spellings-vereenvoudiging. id., Bldz. 677-701.
1923.
Verslag over De bibliotheek van Pieter van Emmerick (1574-1625) door E.P. Reypens, S.J. 1923, Bldz. 7-8.
1925.
Verslag over a) De Keure van Colmont (1170); b) Een Luiker Ordonnantie in het Vlaamsch. 1925, Bldz. 8-9.
Prijsvraag: Een onderzoek naar de bronnen van ‘Biëncorf der H. Roomsche kerken van Isaac Rabbotenu’. 14 bldz.
Van bijzondere beteekenis in deze studie zijn de talrijke bibliographische verwijzingen die Dr. L. Willems aangeeft voor het gevraagd bronnenonderzoek, alsook de aanwijzing van de polemische protestantsche literatuur waarop door niemand tot nu de aandacht gevestigd werd.
1926.
Prijsvraag: Eene kritische studie over den opstand van Gent tegen Philips den Goede. Bldz. 47-48.
1927.
Prijsvraag: Het taaleigen van Marnix, zijn ontleeningen aan de volkstaal; zijn beeldspraak; zijn aandeel in de taalzuivering. Bldz. 4-6.
1929.
Prijsvraag: De Nederlandsche metriek in de 15e en 16e eeuw. Bldz. 5-18.
Dit verslag is belangrijk om de aanteekeningen die Dr. Leonard Willems geeft over de ontwikkeling van het Middelnederlandsche vers.
D.
Medewerking aan de Biographie NationaleGa naar voetnoot(1).
1890-1891.
Louis Latewaert. Kol. 418-419.
Charles-Louis Ledeganck. Kol. 604-610. (Tome XI.)
1897.
Adolphe van Meetkercke. Kol. 277-284.
Emmanuel van Meteren. Kol. 615-621.
André van der Meulen. Kol. 682-683.
(Tome XIV.)
1899.
François-Martin de Mulié. Kol. 347-348.
Charles Myleman. Kol. 390-393.
Martin Myricanus ou Van der Heyden. Kol. 393-394.
Servais Myricanus. Kol. 394.
Philippe Jacques de Neckere. Kol. 519.
Joete van Nederlant. Kol. 519.
Hubert Neefs. Kol. 542-543.
François Nerrincq. Kol. 603-604.
Guillaume van de Nesse. Kol. 610-614.
Nivardus. Kol. 753-759.
Jean-Charles-Hubert Nolet de Brauwere van Steeland. Kol. 809-813.
Jean-Baptiste van der Noot. Kol. 866-877.
Noydekin. Kol. 940-941.
(Tome XV.)
1901.
Daniel Van Oesbroeck. Kol. 83.
Nicolas Omazur. Kol. 167.
Corneille Ooms. Kol. 204-207.
Henri De Paepe. Kol. 452-453.
Michel Paludanus. Kol. 522-524.
Guillaume de Pannemaker. Kol. 555.
Josse De Pape ou De Paepe. Kol. 580-581.
Jean-Baptiste Parys. Kol. 663.
Segerus Pauli ou Zeger Pauwels. Kol. 713-714.
Gautier Paullus. Kol. 716-718.
André Pauly. Kol. 718.
Michel De Pauw. Kol. 722.
Hippolyte-Jean Van Peene. Kol. 816-825.
Jacques-Hubert Van Peene. Kol. 825-826.
Jean-Bernard Van Peene. Kol. 826-827.
Mathilde Van Peene. Kol. 827.
Armand Peeters. Kol. 839.
François Penneman, prédicateur. Kol. 888-889.
François Penneman, religieux. Kol. 889-891.
(Tome XVI.)
1903.
Corneille Perdaens. Kol. 1-2.
Ghislain Perduyn. Kol. 4-6.
François Peri. Kol. 16-17.
Jean Van de Perre. Kol. 40.
Jean Perye. Kol. 81-83.
Adrien Peys. Kol. 145-147.
Thomas Phillips. Kol. 368.
Jean Pickard. Kol. 384-386.
Ignace Pien. Kol. 395-396.
Felix-Martin Piens. Kol. 397-399.
Pierre van Iersele. Kol. 461.
Pierre le Peintre, Petrus Pictor. Kol. 466-470.
Pierre de Wervicq ou Pierre Van Olmen. Kol. 471-472.
Jérémie Pierssene, Pierssenaeus. Kol. 477-583.
Roland Piquot. Kol. 554.
Chrétien De Placker. Kol. 697-698.
Joseph Van Der Plancke. Kol. 734-735.
François Pleke. Kol. 802-803.
Placide Van den Poele. Kol. 866-867.
Pierre Pomeranus. Kol. 924-925.
(Tome XVII.)
1905.
Pierre Ponetus. Kol. 5-6.
Albert Poot. Kol. 29.
Louis Porquin ou Luigi Porchini. Kol. 62-66.
Potterkin. Kol. 90-91.
Louis Preumont. Kol. 221.
Pierre-Albert Priem. Kol. 248-249.
Jacques Puyskens. Kol. 360-361.
Joseph De Quickelberghe. Kol. 502-503.
Hubert Rale ou Raelen. Kol. 612-613.
Jean Ramirez. Kol. 633.
Jeanne Van Randenraedt. Kol. 654-656.
Nicolas Rayé. Kol. 807-808.
(Tome XVIII.)
1907.
François van Rekendaele. Kol. 3.
Aimé-Louis-Fidèle Rembry. Kol. 21-22.
A braham Reuillé. Kol. 171.
Joseph De Reulx. Kol. 178.
Jacques Reyvaert. Kol. 238-243.
Nicolas Richart. Kol. 284-286.
Guillaume Ricquaert. Kol. 303.
Jean-François Ricquaert. Kol. 303-304.
Petrus De Rivo (Van Der Beken). Kol. 387-396.
Emmanuel Rodriguez. Kol. 625-626.
Jean-François Roelants. Kol. 647-648.
Gérard Roelofs. Kol. 653.
Antoine Rolliers. Kol. 843.
(Tome XIX.)
1908-1910.
Gérard Rondellus. Kol. 4.
Jean De Roo. Kol. 20.
Martin Roobaert. Kol. 22.
Jérôme Van Rooy. Kol. 85.
Jean Roucourt. Kol. 203-204.
Jean Royaerds. Kol. 287-288.
Jean-Guillaume Ruchius. Kol. 378.
(Tome XX.)
1911-1913.
Gilles Sacré. Kol. 20.
Jean-Albert Salmon. Kol. 255.
Jean De Sangère. Kol. 374-375.
Josse Schellinck. Kol. 663-664.
(Tome XXI.)
1914-1920.
Hubert Scotus. Kol. 111-112.
Guillaume Simoens ou Wilhelmus Simonis. Kol. 518-519.
Matthieu-Edouard Smits. Kol. 868-876.
(Tome XXII.)
1921-1922.
Daniel Stangen. Kol. 599-601.
(Tome XXIII.)
1926-1929.
Jean vander Straeten. Kol. 124-125.
(Tome XXIV.)
Registers.
I.
Lijst der geschriften in chronologische volgorde aangegeven.
1889.
Dr. P.J. Blok. Verslag aangaande een onderzoek in Duitschland naar aschwalia belangrijk voor de geschiedenis van Nederland.
1891.
Louis Latewaert.
Charles-Louis Ledeganck.
1893.
Prudens van Duyse.
1895.
Etude sur l'Ysengrinus.
1896.
L'Elément historique dans le Coronement Looïs.
Onze bedreigde grenzen.
De slag bij Krugersdorp of ‘een mislukte samenzwering.’
1897.
Van Maerlant als dichter van den Reinaert. Meyerus van eene dwaling vrijgepleit.
Isengrims en Blauwvoeten.
De vervaardiging van den Reinaert.
Charles Ledeganck.
Nieuwe bijzonderheden over de werken van Jacob van Zevecote.
Het Nederlandsch bij de burgerlijke rechtbanken.
Adolphe van Meetkercke.
Emmanuel van Meteren.
André van der Meulen.
1898.
Le projet de loi de Vriendt.
1899.
Minister Rogier en zijn ontwerp van eene Vlaamsche Academie.
Emmanuel Hiel.
François-Martin de Mulié.
Charles Myleman.
Martin Myricanus ou Van der Heyden.
Servais Myricanus.
Philippe Jacques de Neckere.
Joete van Nederlant.
Hubert Neefs.
François Nerrincq.
Guillaume van de Nesse.
Nivardus.
Jean-Charles-Hubert Nolet de Brauwere van Steeland.
Jean-Baptiste van der Noot.
Noydekin.
1900.
Over de uitgaven van 1626 en 1638 der Sinnebeelden en andere Nederduytsche dichten van Zevecote.
1901.
Daniel van Oesbroeck.
Nicolas Omazure.
Corneille Ooms.
Henri De Paepe.
Michel Paludanus.
Guillaume de Pannemaker.
Josse de Pape ou de Paepe.
Jean-Baptiste Parys.
Segerus Pauli ou Zeger Pauwels.
Gautier Paullus.
André Pauly.
Michel de Pauw.
Hippolyte-Jean Van Peene.
Jacques-Hubert Van Peene.
Jean-Bernard Van Peene.
Mathilde Van Peene.
Armand Peeters.
François Penneman, prédicateur.
François Penneman, religieux.
1902.
Nogmaals de Vlaamsche Academie van Rogier.
Over twee antivlaamsche brieven toegeschreven aan Minister Rogier.
Blieck herdacht.
1903.
Une satire de 1678 contre le Conseil de Flandre.
Prof. Paul Fredericq's Corpus Inquisitionis.
Corneille Perdaens.
Ghislain Perduyn.
François Peri.
Jean van de Perre.
Jean Perye.
Adrien Peys.
Thomas Phillips.
Jean Pickard.
Ignace Pien.
Félix-Martin Piens.
Pierre van Iersele.
Pierre le Peintre, Petrus Pictor.
Pierre de Wervicq ou Pierre van Olmen.
Jérémie Pierssens, Pierssenaeus.
Roland Piquot.
Chrétien de Placker.
Joseph Van der Plancke.
François Pleke.
Placide van den Poele.
Pierre Pomeranus.
1904.
De ketter Willem van Hildernissem en diens verhouding tot Bloemaerdinne.
1905.
Pierre Ponctus.
Albert Poot.
Louis Porquin ou Luigi Porchini.
Potterkin.
Louis Preumont.
Pierre-Albert Priem.
Jacques Puyskens.
Joseph De Quickelberghe.
Hubert Rale ou Raelen.
Jean Ramirez.
Jeanne van Randenraedt.
Nicolas Rayé.
1906.
Notes sur la querelle des Blauwvoets et des Isengrins.
Over eene Gentsche uitgave van de Historie van Malegys.
1907.
Ameet Tavernier en de Invoering der Civilité-letter in Zuid-Nederland.
Professor H. Pirenne over onze Middeleeuwsche letterkunde.
Antwoord aan Prof. H. Pirenne.
François van Rekendaele.
Aimé-Louis-Fidèle Rembry.
Abraham Renillé.
Joseph de Reulx.
Jacques Reyvaert.
Nicolas Richart.
Guillaume Ricquaert.
Jean-François Ricquaert.
Petrus de Rivo (Van der Beken).
Emmanuel Rodriguez.
Jean-François Roelants.
Gérard Roelofs.
Antoine Rolliers.
1908.
Tekstkritiek op Reinaert I.
De roem van Anna Bijns in het buitenland.
Middelnederlandsche lexicografische sprokkelingen.
Een pamflet vol raadsels.
Les frontières de la France et de l'empire de Gand et dans le pays de Waes du IXe au XIIe siècle.
La découverte d'un nouveau manuscrit du Reinaert.
1909.
Notes sur les droits des comtes de Hollande dans le pays de Waes au XIIe siècle.
1910.
Pieter Doorlant en zijne twee levens van Sint-Anna.
Het nieuwe Reynaert-handschrift.
Gérard Rondellus.
Jean de Roo.
Martin Roobaert.
Jérôme van Rooy.
Jean Roucourt.
Jean Royaerds.
Jean-Guillaume Ruchius.
1911.
Over den datum van den Reynardus Vulpes.
De datums der beide volksboeken van Reynaert de Vos.
Nog eene onbekende Nederlandsche bewerking van den Reinaert.
De taal van het Darmst. Rein.-fragment.
Reinardus Vulpes, vs. 67.
A. Pevernage's Cantiones Sacrae van 1578.
De boekeninventaris van het klooster der Rijke-Claren te Gent in 1508.
1912.
De Sint-Nikolaastoren als oud belfort van Gent.
1913.
Ds. Hendrik Heiningus.
De Middeleeuwsche taaltoestanden in Vlaamsch-België.
De bronnen van Ledeganck's ‘Drie Zustersteden’.
Gilles Sacré.
Jean-Albert Salmon.
Jean de Sangère.
Josse Schellinck.
1919.
Over landjuweelen en haagspelen in de 16e eeuw.
1920.
De nieuwe proloog van den Reinaert en het Arnout vraagstuk.
Over den Teirlinck-Codex der 17e eeuwsche Noord-Nederlandsche bewerking van den Reinaert.
De verhouding van den Reynke de Vos tot den Nederlandschen Incunabel Rijm-druk.
Het Bonaventura-raadsel in het leven van Anna Bijns.
De zoogenaamde Gentsche Rederijkerskamer van Sinte-Barbara.
Het dagboek der waardige Johanna van Randenraedt (1610-1684) teruggevonden.
De Axelsche Rederijkersgilde van Sinte-Barbara en haar deken Jacob de Hondt (1487-1529).
Hubert Scotus.
Guillaume Simoens ou Wilhelmus Simonis.
Matthieu-Edouard Smits.
1921.
Graaf Herman van Neuenahr en de troebelen der Nederlanden in de 16e eeuw.
Bibliographie van de ‘poëticsche werken’ van Jonker Jan van der Noot.
Het Volksboek ‘Van den Thien Esels.’
‘De Summa der godliker scrifturen, 1523.’
Jan Cauweel's Inleiding op M. de Casteleyn's Const van Rhetoriken (1555).
Lexicografische sprokkelingen.
Margriete van Lovren.
1922.
De bibliographie van Starter's ‘Frieschen Lusthof.’
Lexicografische sprokkelingen.
Aanteekeningen op Bredero.
Middelnederlandsche fragmenten.
Het Reynaert-Volksboek van 1614.
Seger van Dort en zijne Reinaert-bewerking.
Erasmus Quellyn de Jongere en de Reinaert.
Het leven van Johannes Florianus, vertaler van den Reinaert.
Daniel Stangen.
1923.
Over de historische beteekenis van Boudewijn van der Looren's gedicht ‘De Maghet van Ghend.’
1924.
Lijkrede uitgesproken op het graf van Prof. Ad. De Ceuleneer.
Inleiding bij den herdruk van de Plantijnsche uitgave van 1566 van Reynaert de Vos.
1925.
Het fragment ‘Van den Bere Wisselauwe’ en de toespelingen op het gedicht.
De benaming Amerika.
Lexicografische sprokkelingen.
Over gedichten van Anth. de Roovere, van Hamme, van Frans Oisstoc, van Anna Bijns, enz. voorkomende in den Brusselschen Codex II, 270.
De refereinen-bundel van Jan de Bruyne.
1926.
Nota's over den Sydrac.
De Nederlandsche vertaling van het ‘Pomerium Spirituale’ van Hendrik Utenbogaerde (Pomerius). ‘De bogaert der gewercken gods.’
1927.
De etymologie van dobbelen = met teerlingen spelen.
1929.
Richard Verstegen's ‘scherpzinnige characteren’ (1619).
Een bronnenstudie.
Jean Vander Straeten.
1931.
De herkomst van het typografisch materiaal van T. Erpenius.
Reinaerdiana.
1932.
Is Pieter Doorlant de auteur van den Elckerlyc?
Lexicografische sprokkelingen.
De zestiendeeuwsche diestersche rederijker Willem Elias.
II.
Lijst der lexicographische sprokkelingen door Dr. Leonard Willems behandeld.
A.
aieren (V.M.A.)Ga naar voetnoot(*). |
ancaert (T.N.T.L.)Ga naar voetnoot(**). |
arduum (id.). |
B.
babuwyn (T.N.T.L.). |
baillinage (id.). |
basieren (V.M.A.). |
bassier (T.N.T.L.). |
beddedecker (V.M.A.). |
berdel (T.N.T.L.). |
beselscap (id.). |
beschick (id.). |
biljoenen (id.). |
bisdommer (V.M.A.). |
bootseel (T.N.T.L.). |
bucdec (id.). |
bucding (id.). |
byscolsterre (id.). |
C.
cauteel (V.M.A.). |
clemynsteen (T.N.T.L.). |
confiture (id.). |
D.
den honger widen (V.M.A.). |
dobbelen (Album Prof. J. Vercoullie). |
doorspelen (V.M.A.). |
dusync (T.N.T.L.). |
duuse (V.M.A.). |
F.
faetgeyt (T.N.T.L.). |
fannizage (V.M.A.). |
fauxarmet (T.N.T.L.). |
fermaelge (id.). |
frecard (id.). |
G.
galant (T.N.T.L.). |
geforeerde setele (V.M.A.). |
geware? (id.). |
gheaffaitiert (id.). |
ghelieuwe (T.N.T.L.). |
gorgel (id.). |
H.
heldinghe (T.N.T.L.). |
hi si = hi is (V.M.A.). |
hoofdkettel (T.N.T.L.). |
huustrappelinghe (V.M.A.). |
I.
ingaen scaken (V.M.A.) |
J.
juweren? (V.M.A.). |
K.
keer werden (V.M.A.). |
L.
lantstichter (V.M.A.). |
letten (id.). |
M.
met gelike (V.M.A.). |
N.
nanoot (V.M.A.). |
O.
oncostbaar (T.N.T.L.). |
oncustbaar (id.). |
R.
refaitieren (T.N.T.L.). |
S.
sindaelsnidere (V.M.A.). |
sipau (id.). |
V.
veete en veede (V.M.A.). |
vermiet (id.). |
visdom (id.). |
III.
Lijst der tekstverbeteringen- of ophelderingen door Dr. Leonard Willems voorgesteld.
Reinaert I.
Vs. 301, 599 (Is. Teirl.-Alb.), 847, 1287, 1300, 1554, 1640, 1734, 2650, 2655, 2725, 2934, 3041, 3103 (T.N.T.L.), 3021 (Is. Teirl.-Alb.), 3130, 3151, 3162, 3166, 3182, 3196, 3143, 3298, 3304, 3418, 3438 (T.N.T.L.).
Reinardus Vulpes.
Vs. 67 (T.N.T.L.).
Lucidarius.
Vs. 1142, 1461, 1590, 1793, 2054, 2177, 4104, 4208, 5698, 5733 (V.M.A.).
Boudewijn van der Looren's Tijtverlies.
Vs. 63.
Strijt der Minne.
Vs. 47.
Maerlant's Rijmbijbel.
Vs. 27123.
Inhoudstafel.
Bldz. | ||||
---|---|---|---|---|
Hoofdstuk I. | ||||
Dr. Leonard Willems en het Reinaert-probleem | 699-706 | |||
Hoofdstuk II. | ||||
Analytische Bibliographie van Dr. Leonard Willems' werk. | ||||
A. | Afzonderlijke uitgaven | 707-709 | ||
B. | Medewerking aan hulde-albums en handelingen | 709-712 | ||
C. | Medewerking aan tijdschriften | 712-736 | ||
D. | Medewerking aan de ‘Biographie Nationale’ | 736-739 | ||
Registers. | ||||
I. | Lijst der geschriften in chronologische volgorde aangegeven | 740-747 | ||
II. | Lijst der lexicographische sprokkelingen door Dr. Leonard Willems behandeld | 747-748 | ||
III. | Lijst der tekstverbeteringen of ophelderingen door Dr. Leonard Willems voorgesteld | 748-749 |
- voetnoot(1)
- Leonard Willems werd op 27 Januari 1864, te Sint Joost-ten-Noode geboren. Hij is de zoon van Prof. Alfons Willems, den bekenden bibliograaf en knappen hellenist, die een wereldberoemd werk schreef over de bibliographie der Elzeviers en Aristophanes vertaalde. Nadat de zoon de verschillende klassen van het Brusselsch Atheneum doorloopen had, studeerde hij aan de Vrije Hoogeschool dezer stad, alwaar hij den doctorsgraad in de staatswetenschappen behaalde. Daarna volgde hij de colleges in Gotisch en Middelnederlandsch van Prof. Johannes Franck te Bonn en daarop de practische leergangen in de vaderlandsche geschiedenis van Prof. Paul Fredericq en Prof. Henri Pirenne te Gent. Aan deze universiteit werd hij in 1889 Doctor in de Rechten uitgeroepen.
- voetnoot(1)
- Op de andere zijde luidt de titel: Reynier le Renard. Réimpression de l'Edition Plantinienne de 1566. Avec un avant-propos par Maurice Sabbe et une introduction par Leonard Willems Az. Edition du Musée Plantin-Morétus, Grande Librairie, Soc. An., 46, rue des Tanneurs, Anvers, 1924.
Introduction. Bldz. IX-XL.
- voetnoot(1)
- Gehouden te Gent, den 20-21-22 September 1913, Sint-Amandsberg, L. Verhaeghe en zonen, 1913.
- voetnoot(1)
- Gehouden te Antwerpen, 25-28 April 1930. Antwerpen, ‘De Sikkel’, 1931.
- voetnoot(1)
- Voor de beschrijving van de tijdschriften verwijs ik naar de ‘Analytische Bibliographie van en Bibliographie over Prof. Dr. Maurits Sabbe’, door ons opgemaakt en verschenen in de ‘Verslagen en Mededeelingen der Koninklijke Vlaamsche Academie’, September en December 1932.
- voetnoot(1)
- Biographie Nationale publiée par l'Académie Royale des Sciences, des Lettres et des Beaux-Aits de Belgique. Bruxelles, Emile Bruylant.
- voetnoot(*)
- V.M.A. = Verslagen en Mededeelingen der Kon. Vlaamsche Academie.
- voetnoot(**)
- T.N.T.L. = Tijdschrift voor Nederlandsche Taal- en Letterkunde uitgegeven van wege de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden.