Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933
(1933)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 697]
| |
Over een corrupte plaats in den Dietschen Doctrinale, II, 1346
| |
[pagina 698]
| |
een woord is weggevallen. Hss. L S R D lezen: ‘mesdoet en ware dat hijt...’. En dit woord kan hier niet worden gemist: ‘Hij die helpt... misdoet’. Vers 1346 geeft ook geen goeden zin: ‘Die den schuldigen helpt, dat hij onschuldich zij...’. Men verwacht natuurlijk: ‘...dat hij onschuldig verklaard worde...’. Beuken emendeert, met een vraagteeken: onsculdech? = oec schuldech? Maar met ‘ook schuldig’ blijft, dunkt mij, het vers even onverstaanbaar. De emendatie ligt echter, naar ik meen, voor de hand: er is in onze hss. eenvoudig een t weggevallen. Ik lees dus de passage als volgt: Die den sculdeghen hulpt dat hi
Der mesdaet onsculdecht si,
Mesdoet, en ware dat hyt omleide
Omme syns vrients salecheide.
onsculdigen is een wisselvorm van ontsculdigen (= verontschuldigen; doen vrijspreken). Vertaal: ‘Hij die den schuldigen helpt om van een misdaad vrijgesproken te worden, misdoet, tenzij dat hij het zoo aanlegde om zijns vriends zaligheid’. Of de spreuk wezenlijk van Seneca is, of van een anderen - en hoe zij in het Latijn luidde, weet ik niet. Maar de zin is thans duidelijk. |
|