| |
| |
| |
Redevoering te Ieperen gehouden bij gelegenheid van de Jan Yperman-vereering op 8 Augustus 1933
Door Prof. Dr. A.J.J. Vande Velde, werkend lid der Koninklijke Vlaamsche Academie van België.
Sanderus in zijn ‘Flandria Illustrata’, Van den Peereboom in zijn ‘Ypriana’, leeren ons dat in 1383 de stad Ieperen door de Gentenaren vruchteloos werd belegerd. Dank zij de tusschenkomst van Onze-Lieve-Vrouw van Thuyn, wier houten beeld, wonderschoon, gedurende de belegering door de stad in processie werd rond gedragen, zou de overwinning door de Ieperlingen behaald geweest zijn.
De overwinning, of liever het einde van een tijdvak van oorlog, het begin van een periode van vrede, geluk en vooruitgang, werd Zondag laatst, gedurende den tuindag, herinnerd en gevierd.
Juist omdat er na 550 jaren een blijde gebeurtenis van vrede wordt herdacht, heb ik met vreugde aanvaard hier aanwezig te zijn; ook omdat de beoefenaren van de Wetenschap, uit alle kracht hunne medewerking en hun steun moeten verleenen aan het werk van den Vrede, daar zij zoodoende de Wetenschap in eere willen herstellen, de Wetenschap die door den mensch op de schandelijkste wijze wordt verlaagd tot dienares van den massamoord.
Ik ben een Gentenaar, en in 1383, ware ik misschien onder Ieperen's vijanden verschenen. Maar wij leven in 1933, en uw stad mag mij onder haar trouwste vrienden rekenen. Ieperen en Gent hebben begrepen dat het beter is samen te werken in den vrede, en te leven als vereenigde gemeenten van een zelfde land. Ik wil niet nalaten op deze plechtigheid te zeggen dat vele dagen van mijn kindsheid hier op den rijkbeplanten wal werden doorgebracht, ook dat in de aderen van mijne kinderen bloed van Gent te zamen met bloed van Ieperen vloeit.
Daarom heb ik met vreugde de uitnoodiging van de Commis- | |
| |
sie van Openbaren Onderstand aanvaard, om hier het woord te voeren. In naam van de Koninklijke Vlaamsche Academie, met mijn Collega Mr Leonard Willems, en als afgevaardigde van het Vlaamsch Congres voor Verpleegkunde en Sociale Geneeskunde wiens voorzitter, Prof. Frans Daels, ik thans vervang,
breng ik een eerbiedigen groet aan de nieuwe gedenkplaat van den grooten Ieperling, Jan Yperman,
breng ik de vurigste gelukwenschen en den diepsten dank aan de Commissie van Openbaren Onderstand van Ieperen, die aan het geslacht van heden en aan de geslachten van de toekomst wil herinneren, dat in het Belle-Godshuis, Jan Yperman daden van grootmoedige en vernuftige menschenliefde heeft volbracht.
In 1333 was Jan Yperman waarschijnlijk sedert twee jaren overleden; maar het is nooit te laat hem in zijn eigen stad te huldigen. De Koninklijke Vlaamsche Academie, die zich tot plicht rekent de schatten van de Vlaamsche beschaving te doen kennen en eerbiedigen, heeft niet nagelaten in het jaar 1931, bij de 600e verjaring van zijn overlijden, Jan Yperman te herdenken. Ik had de eer het woord te voeren op de vergadering van September 1931.
Het Vlaamsch Geneeskundig Tijdschrift, de tolk van de Vlaamsche Wetenschappelijke en Geneeskundige Congressen, heeft de hulde van de Academie ook laten verschijnen, en aldus bewezen hoe hoog de wetenschap van Jan Yperman wordt geschat.
De hulde aan Jan Yperman was echter door mij onder zulken vorm opgesteld, dat men denken kon dat in 1931, juist zes eeuwen na zijn dood, een gedenksteen te Ieperen werd onthuld; en zelfs komt in die hulde, bij voorbaat, de beschrijving er van voor.
Ik had bij Dr. Snellaert gelezen dat Jan Yperman zeer waarschijnlijk als heelkundige optrad gedurende den Guldensporenslag. Met de Leie achter zich, rondom ingesloten door de Groeningebeek en de wallen en de grachten, die alle vlucht onmogelijk maakten, leverden de Vlamingen het schouwspel op van een wanhopig volk, tot dood of zegepraal besloten.
In verbeelding mocht ik dus, bij de Leie, een kleine tent opgeslagen zien, waar Jehan Yperman zich gereed hield als heelkundige de gewonden strijders te verzorgen. En daarom meende ik den beeldhouwer te moeten danken en gelukwenschen, omdat hij in dit geval, niet alleen den man voor zijn wetenschap had gehuldigd, maar ook den tijd waarin hij leefde voor zijn heldenstrijd.
| |
| |
De gedenksteen was, naar mijn fantazeeren, een echte steen, zonder standbeeld, aldus niet volgens de banale gewoonte. Neen, een eenvoudige steenen zuil, tien meter hoog, met een vergulden lauwerkrans bekroond, en dragend in vergulden letters de eenvoudige woorden:
aan jehan yperman, den vader van de vlaamsche heelkunde ieperen 1280-† ieperen 1331 het vlaamsche volk erkentelijk.
Op het breede voetstuk dat de zuil droeg, las men, vooraan, deze volzinnen van J. Kats, uit de rede op een congres in 1850 uitgesproken:
‘Wie kan zijn vaderland beminnen zonder het volk te beminnen, en wie kan het volk beminnen en deszelfs tael verachten? De tael des volks is natuerlijk, en de vaderlands liefde is ook natuerlijk; men kan dus het eene niet verachten en het andere beminnen zonder onnatuerlijk te handelen’.
Achteraan op het voetstuk trof men den datum aan van de plechtigheid, met den naam van den kunstenaar, die den gedenksteen had ontworpen. Op de twee zijden van het voetstuk had de kunstenaar twee episoden uit het leven van Yperman herdacht.
Aan de eene zijde, naar het Godshuis Belle gekeerd, stond de heelkundige uitgebeeld, als zijnde bezig met arme menschen, zijne stadsgenooten van Ieperen te verzorgen, en onder het bronzen paneel, had de kunstenaar deze gedachte uit Yperman's werk herhaald: ‘Enten armen dient vriendelike om Gode die U de macht verleent’.
Aan de zijde naar den Groeningekouter gekeerd, boetseerde mijn denkbeeldige kunstenaar den heelkundige, bij zijn tent op het slagveld bezig met het verzorgen van een Vlaamschen strijder, terwijl in de dichte nabijheid een vijand van het volk den adem uitblaast en onderaan dat vers van De Koninck: ‘Daar moest de Leliaart der Leeuwen kracht beproeven’.
* * *
De Commissie van Openbaren Onderstand van Ieperen heeft haren plicht begrepen, als zij deze gedenkplaat aan het Godshuis Belle heeft geplaatst; die gedenkplaat wordt heden gedurende de tuindagen, plechtig onthuld. De Commissie heeft begrepen
| |
| |
dat Jehan Yperman, man van hooge wetenschap, en ook man van hoog vertrouwen, den dienst van twee gasthuizen op voorbeeldige wijze en met luister heeft verzekerd, het gasthuis Belle en het gasthuis op de markt. De moeder van Yperman, Kateline, de zuster van Yperman, ook eene Kateline, hielpen den heelkundige bij zijn werk, en deden aldus aan Sociale Verpleegkunde. De kinderen van den meester zijn waarschijnlijk hier in de Belle als verplegers opgetreden.
De gedenkplaat zal nu af den voorbijganger leeren dat een groot man, groot door zijne wetenschap, groot door zijne burgerlijke deugden, hier heeft gewerkt en rond 1300 reeds het godshuis de Belle beroemd heeft gemaakt.
De Wetenschap heeft zich ook van haren plicht gekweten.
Jan Frans Willems beschrijft in 1832 een handschrift, dat met de verzameling van Van Hulthem naar de Burgondische Bibliotheek te Brussel overging, en noemt het stuk: ‘Aloude belgische Natuerkunde van den mensch, in de dertiende en veertiende eeuw’. Doctor Carolus geeft in 1854 de Fransche vertaling van een deel van dat handschrift, onder den titel van: ‘La Chirurgie de Maître Jean Ypermans, le père de la chirurgie flamande’.
In 1867 verschijnt van de hand van Dr. Broeckx den Vlaamschen tekst van het geneeskundig werk van Meester Jan Yperman. Dr. Snellaert, Diegerick, Kluyskens, Lafaut, Dewachter, Guislain, Gheldolf, De Sagher, de eenen geneeskundigen, de anderen zoekzuchtige archivarissen, hebben het werk van Yperman bestudeerd en zijn leven uit de nevels van de eeuwen aan het licht gebracht. Nog onlangs heeft Dr. Lonneville een uitvoerige studie over de hoofdstukken, ‘mondziekten en oorziekten’ laten verschijnen, en in het Isidoor-Teirlinck-album noemt Prof. Vercouillie Meester Thomas Scellinck van Thienen een tweede Jan Yperman. Zooals gezegd, heeft de Vlaamsche Academie in 1931 Jan Yperman eerbiedig herdacht.
Wie echter de hoogste hulde aan Jan Yperman heeft gebracht, wie de Ypermankenners verreweg heeft overtroffen, is mijn geleerde Amsterdamsche collega, prof. Van Leersum.
De werken van Yperman, zijne Chirurgie, zijn Geneeskunst, werden natuurlijk in zijn tijd niet gedrukt. Of de oorspronkelijke handschriften nog bestaan, weet men niet. Van de Chirurgie, die als zijn meesterwerk, ook als een meesterwerk, moet beschouwd worden, bestaan vier afschriften, die op talrijke plaatsen, niet alleen in den grond zelf, maar ook ten opzichte van den vorm verschillen. Deze afschriften werden waarschijnlijk door
| |
| |
leeraren van den tijd genomen, die hunne lessen gaven volgens het werk van Yperman, of door studenten, die de lessen van hunne meesters wilden bewaren. De kopiisten kunnen stellig wijzigingen aan den tekst gebracht hebben, ofwel zonder opzet fouten hebben begaan.
Van Leersum heeft die vier handschriften vergeleken en grondig bestudeerd; hij heeft daarmede een synthetische resultante verkregen en ons eene uitgave bezorgd, die als definitief mag beschouwd worden, waardoor wij een duidelijk begrip zijn machtig geworden van de wetenschappelijke en de letterkundige waarde van dat werk. Het boek van prof. Van Leersum is zoo volmaakt en wetenschappelijk verzorgd dat het werkelijk van de hand van den beroemden Yperling niet beter kon verschijnen. Wij zijn van Leersum erkentelijkheid verschuldigd dat hij zulk gebouw heeft opgericht, waardoor eenieder in voeling komen kan met de Vlaamsche Wetenschap ten tijde van den Guldensporenslag.
Ook meen ik niets beters te kunnen doen dan prof. Van Leersum een oogenblik aan het woord te laten, als hij in de inleiding van zijn boek zegt:
‘Meester Yperman's Chirurgie roept ons de tijden vóór den geest, waarin de geneeskunde, na een langdurige periode van onvruchtbaarheid, wederom teekenen van leven begon te geven. Dat aan den oogenschijnlijk verdorden stam de loot der heelkunde het eerst uitbotte, lag in de natuur der zaak. Wat toch toenmaals tot het gebied der chirurgie gerekend werd, waren hoofdzakelijk kwetsuren, beenbreuken, gezwellen, kortom aandoeningen, die binnen het bereik der zintuigen gelegen zijn en dus gemakkelijk toegankelijk voor klinische waarneming en een tamelijk eenvoudige, grootendeels mechanische behandeling. Niet ten onrechte werd daarom vroeger de heelkunst “chirugia, dats werc, gewrocht metter hand” genoemd. In dit bij uitstek praktische onderdeel der geneeskunde, deed zich het gemis aan theoretische kennis nog zoo weinig gevoelen, dat het onaanzienlijk geachte handwerk reeds vroeg een vrij hooge vlucht kon nemen, terwijl de hooghartige medicina nog eeuwen lang in de kluisters van gezag en scholastiek bekneld zou blijven’.
‘Men behoeft, om dit verschil in ontwikkeling waar te nemen, slechts Yperman's beide geschriften, zijn Medicina en zijn Chirurgia, met elkander te vergelijken. Het eerste biedt, afgezien van het feit, dat het in de landstaal geschreven werd, luttel oorspronkelijks en zou, zonder nadeel voor de ontwikkeling der geneeskunde, gevoeglijk ongeschreven hebben kunnen blijven; uit
| |
| |
het tweede spreekt daarentegen de man van ervaring, die, met allen eerbied voor de grieksch-arabische overlevering en voor zijne onmiddellijke voorgangers, toch liefst op datgene vertrouwt, wat hij met eigen oogen gezien en met eigen hand getast heeft’.
De Wetenschap heeft dus haren plicht vervuld; na lange jaren heeft zij eindelijk den kunstenaar gevonden die hem ter eere een momument heeft gebouwd. De Cyrurgie van Meester Jan Yperman heeft, dank zij Prof. Van Leersum, hare verdiende plaats in onze boekerijen ingenomen.
De Stad Ieperen heeft ook het bewijs geleverd haren grooten burger niet vergeten te hebben. Hare archivarissen, namelijk Diegerick en De Sagher zochten in de oude oorkonden naar inlichtingen over Jehan Yperman. Toen ik in mijne rede van 1931 had gezeid: ‘er werd geen gedenkteeken in 1931 ter eere van Jehan Yperman ingehuldigd, noch te Ieperen, noch elders; zal het ooit gebeuren? Daartoe zijn rechtvaardigheid, erkentelijkheid en vastberadenheid noodig!’ vestigde de Heer Burgemeester van Ieperen mijn aandacht op het feit, mij gansch onbekend, dat onder de standbeelden, welke de muren van de Halle versierden, er in 1874 een van Yperman werd geplaatst, een verdienstelijk werk van den beeldhouwer Eduard Fiers.
De oorlog heeft, met de Halle, al de standbeelden, ook het standbeeld van Jehan Yperman, tot gruis geslagen. De tempel van den Vrede, zooals de Halle door Busken Huet wordt genoemd, welke menschen, tusschen 1201 en 1304, aldus in 103 jaren, hadden opgebouwd, werd door het onvergetelijke gruwelwerk van 1914-1918 platgedonderd, met de succesvolle, ellendige, misdadige medewerking van de giftige, doodende gassen.... Menschenbeschaving!
Waar rust het stoffelijk overschot van Yperman? De eeuwen hebben zijn geraamte tot stof gebracht en met de aarde vermengd. De oorlog heeft zijn geraamte met het gruis van de Halle vereenigd. Zijn geraamte is door Ieperen's grond gansch opgeslorpt. De Stad heeft haar kind letterlijk in haar boezem opgenomen. De menschen van de beschaving waren in 1914 tot 1918 nog niet voldaan en het klein standbeeld van de Halle moest ook met Ieperen's grond tot gruizel gekneed worden.
Dr. Broeckx was, in zijne bekende studiëen over de geschiedenis der geneeskunde, steeds vol geestdrift. In 1867 drong hij aan opdat, evenals Brussel een standbeeld aan Vesalius en aan
| |
| |
van Helmont oprichtte, evenals Antwerpen op dezelfde wijze Coudenberg, en Mechelen Rembert Dodoens hebben herdacht, ook Ieperen zonder lang uitstel een blijk van erkentelijkheid en eerbied aan haar roemrijk kind zou geven. ‘La Ville d'Ypres, zei hij, doit sans tarder élever un monument à cette grande figure médicale et chirurgicale, qui domine toute la médecine belge du Moyen-Age’. Kortrijk heeft wel haren Jan Palfyn niet vergeten en hem met een standbeeld vereerd!
Als wij thans de waarde van Yperman kunnen schatten, dan moeten wij bekennen, dat de gedachtenis van den grooten heelkundige, thans internationaal beroemd, zeker meer verdient dan een klein standbeeld tusschen andere aan de muren van de Halle.
Ieperen bewaart de graven en de gedenksteenen van de slachtoffers van den afschuwelijken oorlog, het werk van eene internationale woekeraarsmaatschappij. Laat ons hopen dat in het midden van de herboren stad, in het midden van de duizenden dooden, wier oogen naar de eeuwigheid zijn gekeerd, een stralend beeld van den genialen Yperman zal oprijzen, als een symbool van den Vrede door de duizenden dooden geëischt.
In naam van de Koninklijke Vlaamsche Academie van België en van het Vlaamsche Congres voor Verpleegkunde en Sociale Geneeskunde, buig ik met eerbied en erkentelijkheid voor de gedenkplaat van Jehan Yperman, opgericht door de Commissie van Openbaren Onderstand, aan het Godshuis de Belle.
|
|