| |
| |
| |
De Vlaamsche Kunst en haar Wording
Door Prof. Dr. Leo van Puyvelde,
Onderbestuurder van de Koninklijke Vlaamsche Academie.
Op het Internationaal Congres voor Kunstgeschiedenis, deze maand gehouden te Stockholm, had men als te behandelen onderwerp in de algemeene vergadering voorgeschreven: in welken tijd is de kunst van elk land nationaal geworden? Daarbij was waarschijnlijk bedoeld dat men eerst moest vaststellen welke de bizondere eigenschappen zijn van de kunst van een natie, en dat men daarna zou nagaan wanneer deze eigenschappen zich duidelijk hebben geopenbaard.
Bij het nadenken over het antwoord, dat men mij verzocht te geven met betrekking tot de Vlaamsche kunst, heb ik besloten mij te onthouden van alle dorre theorie. Ik wil niet spreken van den invloed van het ras op de kunst: mijn geloof in de zuiverheid van de Europeesche rassen is zeer zwak. Bovendien, heeft de ontwikkeling van den kunststijl niets van de stelselmatigheid van laboratoriumdeducties: de scheppende kunstgeest spot met alle formules.
Het is al vrij moeilijk enkele bizondere eigenschappen vast te zetten, die de kunst van een volk onderscheiden van deze van de andere volken. Men moet het met veel omzichtigheid doen. De verkeerde ideeën, die men de wereld ingezonden heeft omtrent het wezen van de Vlaamsche kunst, moeten ons op onze hoede stellen. Men praat licht over de karakteristieke hoedanigheden van de Vlaamsche kunst, als men het stelsel van Taine volgt. Men houdt dan onze kunst voor een zonderling mengsel van sensualiteit en spiritualiteit. Dergelijke didactische veralgemeeningen kunnen verre leiden. Men kan erover fantaseeren, men kan er literaire beschouwingen over geven, zooals Fromentin het met zooveel brio gedaan heeft, en men kan deze beschouwingen naar hartelust illustreeren met uitgekozen voorbeelden.
Wie vermag echter te bewijzen dat deze tweevoudigheid van realisme en mysticisme een eigenschap zou zijn, die het Vlaamsche volk en zijn kunst onderscheidt? Deze tweevoudig- | |
| |
heid is eigen aan de ziel van elk normaal menschelijk wezen. De mensch hecht aan het leven met al de kracht van zijn driften. En toch wordt hij gestuwd door een steeds onbevredigd verlangen om zich los te maken van het materiëele, om zijn geest te bevrijden. Het is de eeuwige strijd tusschen de materie en de ziel.
Men moet derhalve het kenmerk van het Vlaamsche wezen en van de kunst, waarin dit wezen zich heeft uitgedrukt, niet zoeken in de mengeling zelf van sensualiteit en spiritualiteit. Men zal de eigenaardigheid van het wezen en de kunst der Vlamingen eerder zoeker in den bizonderen vorm, dien de sensualiteit en de spiritualiteit afzonderlijk erin aannemen, en in nog iets anders: in de technische vaardigheid der artisten.
* * *
Een eerste hoofdeigenschap van de Vlaamsche kunst is een oprechte, en toch teruggehouden zinnelijkheid.
De Vlaming leeft intens met zijn zinnen. Hij is noch een droomer, noch een zwetser. Hij leeft volop in het heden. Zijn inzicht in de werkelijkheid is scherp. Zijn geest verdraagt kwalijk de abstractie. En hij drukt zich op directe wijze uit.
In de middeleeuwen heeft onze groote denker Jan van Ruysbroec de meest afgetrokken begrippen van de mystiek gevat in een volstrekt realistischen stijl. En hedentendage heeft de dichter Karel van de Woestijne, vergeestelijkt als geen ander, zijn liefde voor den geboortegrond omgezet in een beeld, waarin elke Vlaming de meest rechtstreeksche uitdrukking erkent van het levensgenot:
Vlaandren, o welig huis, waar we zijn als genooden, Aan rijke taeflen!
Op eenzelfde wijze spreken, in een plastische taal, van Eyck, Bruegel, Rubens.
Dit is toch wel het Vlaamsch realisme, zullen velen met Fromentin zeggen: realisme, grof en laag bij den grond. Ik teeken verzet aan tegen de aangenomen ideeën van dezen aard. Het realisme van Jan van Eyck, Rogier van der Weyden, Hugo van der Goes is volstrekt niet van lager gehalte dan dit van de Italiaansche of de Fransche Primitieven. De realistische voorstelling in de Portugeesche en Spaansche kunst van denzelfden tijd is heel wat scherper dan deze in de Vlaamsche kunst. Zij, die beweren dat de Rubens-zalen in de groote museums bij hen
| |
| |
het begrip opwekken van vleeschhallen, hebben niets gemerkt van de veredelende transpositie, die de herscheppende geest en het tooverend penseel van den meester kunnen verleenen aan het menschelijk lichaam. En Monsieur Ingres, die zijn parapluie openstak bij het doorschrijden van de galerij van het Luxembourg, heeft op zijn beurt een ‘Turksch bad’ geschilderd, waarin de zeenimfen van Rul ens verzwaard en verplompt verschijnen.
Waardoor onderscheidt zich dan het Vlaamsche realisme? De Vlaming geniet van het kleurrijk uitzicht en den weelderigen vorm der werkelijkheid met de passie van een verliefde. Dit genot bestaat hoofdzakelijk in een wellust van zijn gezichtszin.
In de kunst wil de Vlaamsche artist de rijke kleurigheid en den vollen vorm herscheppen. Warme kleur en weelderige vorm lijken hem belangrijker dan de sierlijke omlijning der dingen of hun aantrekkelijke groepeering. De werken van de Vlaamsche Primitieven maken niet een geheel uit van melodieuse lijnen en kunstvolle composities, zooals deze, welke wij bewonderen in de Italiaansche kunst van dien tijd. Hun schilderijen hebben geringe afmetingen: zij waren bestemd voor een kapel of een stille kamer, en daar is het zwakke licht gunstig voor de weelde van de kleurigheid en voor de liefdevolle aanschouwing.
De Vlaamsche schilder verkiest diepe, verzadigde kleuren, die ons dikwijls toeschijnen als gemalen en gesmolten edelgesteenten. Deze kleuren doen elkaar gelden door op- en tegenstelling, en de kleurcompositie, uitgaande van de tonaliteiten, verleent hun een harmonieus samenklinken, dat goed gelijkt op dit van de meerstemmige muziek, die in dien tijd volgde op ééntonige muziek van de middeleeuwen. In de kunst verlangt de Vlaamsche artist ook ietwat zinnelijke vormen. De goede Vlaamsche beeldhouwers, evenals de beste Vlaamsche schilders, scheppen figuren, waarin het volumen zich krachtig uitspreekt, waarin de modeleering stevig is, waarin de bewegingen breed golven, waarin het schilderachtige den hoofdtoon heeft. En, bij de uitvoering, vestigen de Vlaamsche schilders hun aandacht op de materialisatie van het uit te drukken onderwerp, op het weergeven van de tilkracht der voor te stellen dingen. Zij suggereeren met genoegen de zwaarte van het Vlaamsche laken, de lichtheid van het dons, de hardheid van een rots, de fijnheid van een vrouwenhuid.
Deze gave om scherp toe te zien, dit genoegen bij het weergeven van de dingen met hun rijk uitzicht, hebben de Vlaamsche schilders gemeen met de Hollandsche; maar de Vlaamsche
| |
| |
schilders bezitten bovendien een eigenschap, die hen ervoor behoedt zich alleen in te laten met de observatie en met de directe weergave. Hun verbeelding en de warmte van hun gevoel verheffen de voorstelling. De transpositie van de voorwerpen in de kunstvisie is bij hen van grooter belang dan bij de meeste Hollandsche schilders.
Zoo komen wij tot het behandelen van een tweede eigenschap van de oude Vlaamsche kunst: de vergeestelijking. De transpositie in het geestelijke - wat men niet steeds moet verstaan als het godsdienstige - gebeurt bij de Vlaamsche Primitieven met een stille schuchterheid van den geest en met een teeder en volgehouden gevoel. Dit openbaart zich in de kalme opstelling, in de onbeweeglijkheid der personages, in hun naar binnen gekeerde blikken, en in al het mysterieuse, dat over het heele werk hangt en in ons een zachte en diepe ontroering wekt, dezelfde ontroering als deze, welke de artisten aangegrepen heeft gedurende hun traag en zorgzaam arbeiden.
Deze vergeestelijking merkt men het best in de godsdienstige onderwerpen; dit spreekt van zelf. De Vlaamsche kunstenaars uit het einde van de middeleeuwen waren eenvoudig en oprecht godsdienstig als hun tijdgenooten. Ondanks de uiterlijke grofheid van het toenmalig leven, waaraan de artisten niet ontsnapten, hebben de Vlaamsche kunstenaars zich kunnen terugtrekken in de denkbeeldige wereld van de kunst. In hun beste oogenblikken was hun vroomheid innig en was het bidden een blijvende houding van hun ziel.
Deze vergeestelijking ontbreekt echter niet in de wijze, waarop deze kunstenaars de meest gewone onderwerpen opvatten. Een portret van Rogier van der Weyden vertoont niet alléén het uitzicht van den voorgestelde; het geeft ook weer zijn innerlijk leven, zijn droom en den grond van zijn wezen. In het portret, dat men gemeenlijk beschouwt als dit van der handelaar Jan Arnolfini en zijn vrouw Johanna Cenani, heeft Jan van Eyck er zich niet bij bepaald de individuëele trekken van de personages en ook de voorwerpen, die hen omringen, nauwkeurig af te beelden. Wie het kunstzinnige vat, kan in de zich gevende en schuchtere houdingen, in de vochtige oogen, in de liefdevolle weergave van de dingen, in de intiemwarme atmosfeer van de kamer, het mysterie aanvoelen, dat twee zielen omvat, wanneer zij naar elkaar toenijgen voor het heele leven. Zij die zulke teere werken voortbrengen, deelen hun gevoelens slechts fluisterend aan ons mede.
Aldus geraken deze kunstenaars ertoe hun werk te door- | |
| |
dringen met de reserve van de schouwende ziel, die, teruggetrokken, den weergalm beluistert van de aanraking met het schoone, met het oneindige.
Laten wij echter opmerken dat deze eigenschap van de vergeestelijking geenszins leidt tot een verdorring van den kunstvorm. De vorm, dien de Primitieven scheppen, heeft zich geheel los gemaakt van de afgetrokken vormen van de middeleeuwsche kunst. Niet de idee alleen wordt op koude wijze uitgebeeld. De idee wordt vleesch in den realistischen vorm. Hier wordt het algemeene verbonden met het bizondere.
Dit schoone evenwicht van de ideëele conceptie en van den reëelen vorm onderscheidt de kunst der Vlaamsche Primitieven van deze der Primitieven uit andere landen. Ditzelfde evenwicht zal later den Vlaamschen beeldhouwer Frans Duquesnoy veroorloven te Rome zijn Sint Andries te scheppen voor de Sint-Pietersbaseliek, een werk dat monumentaler is, en barokker, en tevens beter het ideaal van het heldhaftige weergeeft dan de Longinus van Bernini. Ditzelfde evenwicht, waarin de idee het niet wint op den vorm en waarin het zoeken naar den schoonen vorm niet gebeurt ten nadeele van de idee, zal later ook aan Rubens toelaten de meest barokke, de meest sensueele werken te scheppen, en tevens daarin, met een volledige oprechtheid, ons zijn verheven opvatting van het leven op te dringen.
Ten slotte, wanneer de Vlaamsche kunstenaars, op uitstekende wijze geestelijke concepties in reëele vormen hebben kunnen veraanschouwelijken, dan is het hoofdzakelijk omdat hun omgeving hun het volledig bezit van de kunsttechniek heeft opgedrongen. Dit voortreffelijk kennen van de kunsttechniek kan gelden als de derde hoofdhoedanigheid van de Vlaamsche kunstenaars.
De kennis van de techniek werd vereischt van elk meester, die verlangde van zijn ambacht te leven. Een lange traditie had de ambachten in de Vlaamsche steden ertoe gebracht zich een vaste en strenge reglementeering op te leggen. Aangestelde oversten moesten het werk keuren vooraleer het naar buiten mocht verkocht worden. Het was allengerhand een gewoonte geworden verzorgd werk af te leveren. De beeldhouwers wendden sterk en droog hout aan. De schilders gebruikten de meest stevige en de duurste kleuren en vermengden ze met de beste bindmiddelen. Het is waar dat de Vlamingen uitstekende koloristen zijn, en Louis David had gelijk toen hij, bij den aanvang van zijn verblijf te Brussel, aan zijn vriend Gros schreef: ‘wanneer ik vroeger in deze provintiën gekomen was, zou ik eer kolorist
| |
| |
zijn geworden’. Maar de Vlaamsche Primitieven hebben deze gave van het koloriet zooverre ontwikkeld als het mogelijk was, omdat zij al de noodige zorg besteedden aan de uitvoering.
Nu de negerkunst een voorbijgaanden bijval beleeft, kan het zijn belang hebben op te merken, dat men in het werk van de Primitieven van Vlaanderen wel zwakheden en conventioneele deelen kan vinden bij de voorstelling en de compositie, maar dat men er niets in ontmoet van de onvolmaaktheden in de uitvoering, die eigen zijn aan de meeste kunstwerken der primitieve volken. Deze ambachtelijke verzorging verleent aan de werken der Vlaamsche Primitieven hoedanigheden, die nog steeds de bewondering opwekken van de geheele wereld: de modeleering van den vorm en de rijke kleurigheid. De uitstekende kennis van het ambacht bracht de schilders ertoe om op een zóó rechtstreeks mogelijke wijze de visie weer te geven, die zij van de dingen hadden. Aldus droeg zij niet weinig bij tot de ontwikkeling van het realisme; zoodra de Vlaamsche kunst haar volle ontwikkeling nam, veroorloofde zij aan de Vlaamsche artisten voorstellingen weer te geven, die in de kunsttraditie nog niet bestonden. Aldus hielp deze ambachtelijke verzorging ook mede tot het vernieuwen van den kunststijl, die verdord was op het einde van de middeleeuwen. Het is voldoende de namen van Sluter, Beauneveu, van Eyck te noemen, opdat onmiddellijk in uw geest de beelden zouden oprijzen van werken, waarin de overvloed van onverwachte vormen, ontstaan uit den drang naar realisme, doorstraald met geestelijkheid en beheerscht door den zin voor goede uitvoering, U doen inzien dat de Vlaamsche artisten van ongeveer 1400 een andere taal beginnen te spreken dan hun voorgangers, een taal die begrijpelijker is en beter aangepast aan den geest der moderne tijden.
* * *
Wij kunnen nu verder onderzoeken in welk tijdperk deze eigenschappen zich werkelijk openbaren in de kunst der oude Nederlanden: neiging tot gezond realisme, spirituëele opvatting, verzorgde uitvoering.
Er was een tijd, toen de Maasstreek een heerlijken bloei van beeldhouwkunst kende. Het gesneden Luiksch ivoor van de 10e en de 11e eeuw, het drijfwerk in edelmetaal van de 12e en de 13e eeuw, de bronzen van de 12e eeuw, vervaardigd aan de boorden van de Maas, zijn kunstwerken die tot voorbeeld konden dienen van geheel Europa. De beeldhouwwerken in blauwe steen van Doornijk, zoo veelvuldig uitgevoerd buiten het land, tot in
| |
| |
Zweden en Schotland, van de 11e eeuw af, hebben een werkelijke kunstwaarde.
Moet men hieruit besluiten dat de kunst der oude Nederlanden reeds in deze vroege tijden geheel eigenaardige vormen bezat? Ik zal mij wachten het te verzekeren. Wat men toen in de Maasstreek en in de Scheldestreek voortbracht was dikwijls uitstekend kunstwerk. Maar het blijkt wel dat de scheppers van deze kunst hun geest nog te zeer gericht hielden op hetgeen in denzelfden zin, elders werd vervaardigd, opdat zij werken zouden voortgebracht hebben, die, behalve hun innerlijke schoonheid, ook nog geheel oorspronkelijke eigenschappen zouden bezitten. Een overdreven nationale zelfingenomenheid zal er mij zelfs niet toe verleiden te beweren dat de eigen geaardheid van onze bevolking weerspiegeld ligt in den bouwstijl gedurende de 13e eeuw in onze streken ontstaan. In de 13e eeuw hebben de Vlaamsche steden burgerlijke monumenten opgericht van allerbeste waarde: de hallen en de belforten ontwikkelen en verheffen hun indrukwekkende massa, die op pakkende wijze de weelde en den trots der vrije gemeenten uitdrukt. Maar hun artistieke vormen, evenals die van de kerken van dien tijd, zijn dezelfde als deze van de gotiek uit Noord-Frankrijk.
Eerst in de 14e en de 15e eeuw merkt men oorspronkelijke eigenaardigheden op in onze gotische kerken, waarin de vlammende stijl rijke versieringen aanbrengt, en ook in de weelderig opgesmukte stadhuizen.
Het is in hetzelfde tijdperk dat een meer picturale opvatting zich ontwikkelt in den artistieken vorm, eerst van de beeldhouwkunst, daarna van de schilderkunst. Hier gebeurt hetzelfde als in de Grieksche kunst van de 4e eeuw. Men keert zich af van den gestileerden vorm van het vorige tijdperk. De zin voor het leven dringt binnen bij middel van de tegenstelling van plannen en holten, van de meer bewogen lijnen, van de meer natuurlijke modeleering, van de lossere houding, van een meer menschelijke uitdrukking. Men gaat ertoe over in de beeldhouwkunst eenige van de stijlmiddelen van de schilderkunst aan te wenden.
Het is echter de Vlaamsche schilderkunst van dien tijd, die de zuiverste oorspronkelijke eigenschappen vertoont, en die heeft ook het meest bijgedragen tot de ontwikkeling van den kunststijl in Europa.
Tweemaal in den loop van de geschiedenis heeft de Vlaamsche schilderkunst in hoogstaande kunstvormen de wijze van denken, van zien en van uitvoeren van het Vlaamsche volk uitgedrukt: in de 15e en in de 17e eeuw.
| |
| |
De eerste maal - en alléén de eerste maal heeft hier voor ons belang - gebeurde het tijdens de regeering van het Huis van Bourgondië. In de Zuidelijke Nederlanden schreden dan naar voren, te midden een aantal bekwame artisten, een keur van schilders - van Eyck, van der Weyden, van der Goes, Memlinc, David, Gossart, Metsys - die, begaafd met het scheppend vermogen, ook de hoofdeigenschappen van het Vlaamsche wezen bezaten. Terwijl zij op een oorspronkelijke wijze zichzelf uitspraken, schiepen zij een nieuwen stijl, die zich opdrong in ons land en verre buiten onze enge grenzen, een stijl, die in nauw verband is met het modern begrijp van de schilderkunst.
In den geest van heel wat kunstgeleerden is de naam van de Vlaamsche Primitieven verbonden met het begrip van een stoutmoedige vernieuwing, die, in den aanvang van de 15e eeuw zóó volslagen de visie van de schilders van het Westen gewijzigd heeft, dat, honderd jaar nadien, Vasari het beproefd heeft deze vernieuwing te verklaren door de uitvinding van het schilderen met olieverf. Deze meening van Vasari blijft nog steeds bij velen gelden. Doch de ‘uitvinding’ van de Vlaamsche Primitieven ligt geenzins in de toepassing van de techniek van de olieverf. Deze techniek was sedert lang in gebruik voor de muurschildering. Voor de paneelschildering werd zij eerst geregeld ingevoerd ten tijde van Vasari, in het midden van de 16e eeuw. Onze Vlaamsche Primitieven bleven hun kleuren alléén mengen met ei. Zij hebben echter meer en beter uitgevonden. Zij hebben de normen van de schilderij gevonden, 't is te zeggen van de schildering, die niet meer gemaakt wordt in verband met de bouwkunst.
De paneelschildering bestond reeds in de hooge middeleeuwen. De Byzantijnsche ikonen dienden tot voorbeelden voor de oudste Italiaansche tafereelen. Doch bij de Byzantijnen evenals bij de Italianen, behield de schilderij den stijl van de decoratieve schildering. De architectonische versieringen en het verguldsel brachten er zelfs nog een deel beeldhouwkunst en edelsmeedkunst bij. Maar de Vlamingen scheppen de schilderij als dusdanig.
Zij deden het eerst in de boekverluchtingen. Hoofdzakelijk in deze gemaakt voor de prinsen van het Huis van Valois. Zij deden het daarna op paneelen. Zij vervaardigden schilderingen, die een dusdanige eenheid van opvatting en van uitvoering bezaten, dat men erin den aanvang bewondert van den bloei der picturale kunst, zooals ze tot op onze dagen begrepen wordt door de expressionisten evenals door de impressionisten.
Vroeger en beter dan de schilders uit de andere landen, hebben zij den mensch kunnen zien in zijn omgeving, in verband
| |
| |
met de werkelijkheid, die hem omringt en die zijn uitzicht bepaalt, in verband met de atmosfeer van licht, die hem omvat. De redeneerende en zoekende geest van de Italianen uit de 15e eeuw is ertoe geraakt, langzamerhand de realistische voorstelling en de visueele opvatting van vorm van het menschelijke lichaam te bereiken, en eveneens de wetenschap te veroveren van de samenstelling en van de perspectief. De Vlaamsche schilders van dezelfde eeuw hebben deze vondsten gedaan bijna bij natuurlijken aandrift, bij intuitie. Meer nog. Zij hebben het bestaan vermoed van de optische wet: dat de kleuren zich wijzigen naar gelang de stof van de voorwerpen, waaraan zij zich hechten, de kracht der verlichting, de omgevende kleuren, en dat de zichtbaarheid der vormen en der kleuren vermindert naar gelang den afstand. Ten slotte hebben zij de verschillende soorten van schilderijen geschapen, die sedertdien hebben bestaan: het portret, de groep, het landschap, de marine, het stilleven, het genre-tafereel en het historisch tafereel. Ik zal er mij niet toe laten verleiden te zeggen, dat reeds Jan van Eyck ertoe geraakt was een volmaakte artistieke voorstelling van de voorwerpen in de ruimte en in een bepaalde belichting te bereiken. De uitslagen, waartoe hij gekomen was, hoe geniaal ook, waren nog niet definitief. Maar de gegevens, door hem gevonden, waren voldoende, opdat men de picturale eenheid van de schilderij kon vatten. Deze picturale eenheid is in de schilderkunst de groote verovering van de moderne tijden: van de van Eycks af, heeft men elk ding leeren zien en weergeven in nauwkeurig verband met zijn omgeving en in een atmosferisch licht.
* * *
Men zou er zijn verbazing over kunnen uitspreken dat deze hoofdeigenschappen van de Vlaamsche kunst zich niet eerder hebben geopenbaard in ons land: de Vlaamsche gemeenten waren toch reeds voorspoedig in de 12e en de 13e eeuw.
Een kunst met oorspronkelijke eigenschappen kan echter eerst verschijnen, bij een bevolking, die ertoe gekomen is, een zuivere natie uit te maken. Een natie ontstaat slechts zeer langzaam. Bij de vorming van een natie, is het ras slechts bijzaak. Ook de taaleenheid is niet voldoende om een natie uit te maken. Er is in de eerste plaats eenheid van geest noodig. Deze eenheid komt slechts tot stand, wanneer de bevolking van een land langen tijd in dezelfde atmosfeer leeft, dezelfde strevingen behoudt, aan een gemeenzaam krachtig samenleven deelneemt. Deze eenheid van den geest heeft zich in Vlaanderen allengerhand
| |
| |
gevormd gedurende de 13e en de 14e eeuw. Zij was volledig in de 15e eeuw. Gezamenlijk heeft men dan gewerkt in dezelfde instellingen, geleefd voor dezelfde economische belangen, voor dezelfde hardnekkige verdediging van een met moeite bereikte welvaart, en van een lang betrachte vrijheid.
In de 15e eeuw was ten slotte ons volk, aldus gevormd, stevig genoeg, om ook vreemde elementen in zich op te nemen. Wat hindert het dat onze kunstenaars niet juist allen geboren zijn in Vlaanderen? Zij zijn in ons land gekomen om er deel te nemen aan het gezamenlijk leven der Vlamingen. Dit leven heeft hen opgeslorpt, dit leven is in hen doorgedrongen. En zij, die van elders gekomen zijn, evenals deze die ter plaatse zijn geboren, hebben den gezamenlijken geest van Vlaanderen opgenomen en hebben een oorspronkelijke plastische uitdrukking kunnen geven van de Vlaamsche ziel uit de 15e eeuw.
|
|