Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1933
(1933)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 71]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bio-bibliographische aanteekeningen over Johan van Beverwyck (1594 †1647)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 72]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
boek, de bibliographische zijde van de studie, zooals gewoonte, nog al verwaarloosd; die leemte aan te vullen is het doel van deze mededeeling, waarin ik dus de werken van Beverwyck bestudeer, op dezelfde wijze als in mijne vroegere onderzoekingen over Henri Decremps (1920), Lemery (1921), Mac Leod (1921), Van Leeuwenhoek (1922 tot 1932), Louis Pasteur (1922), Pourfour du Petit (1922), Blankaart (1924 tot 1925), Bontekoe (1925), Kasteleyn (1926), Nieuwentyt (1926), Dodoens, Clusius en de Lobel (1927), Redi (1928), van Helmont (1929 tot 1932), Palfyn (1931), De Bruyne (1931), Liebig (1931), Yperman (1931). Over het leven van Johan van Beverwyck kan ik mij beperken tot enkele gewichtige aanteekeningen, en beginnen met te herinneren dat langs zijne moeder Maria Boot van Wesel, Beverwyck aan Vesalius was verwant. In het boek van Baumann treft men een portret van Johannes Beverovicius op 49-jarigen leeftijd in 1643, en den nadruk van een geëtste prent uit de verzameling van S. Van Gijn te Dordrecht. De geschiedenis, en ook Beverwyck zelfGa naar voetnoot(3) stellen de geboorteplaats te Dordrecht, den geboortetijd op 17 November 1594. Het doopboek zou echter December vermelden. Dordrecht is de geboorteplaats, de stad waar Beverwyck schreef en dichtte, waar hij deelnam aan het openbaar leven, waar hij overleed den 19 Januari 1647. Het academisch proefschrift te Dordrecht gedrukt, door Evert Dirk Baumann, te Dordrecht geboren, en te Dordrecht ter eere van zijn medeburger geschreven, is een monumentum aere perennius. Beverwyck begon jeugdig zijn universitaire opleiding; in 1611, liet hij zich te Leiden inschrijven om de geneeskunde te leeren onder Otto Heurnius en Everhardus Vorstius. In 1615 reisde hij af, op studiereis, naar Parijs, Caën, Montpellier, Padua, Bologne, Roma, Napels, Florence, Venetië, Bazel, Leuven, om in 1618 als geneesheer zich in zijne vaderstad Dordrecht te vestigen, waar hij ook te gelijker tijd met Cornelis van Someren het ambt vervulde van stadsdoctor. Hij werd schepen van Dordrecht genoemd voor de jaren 1631 en 1632, 1635 en 1636, 1639 en 1640, 1644 en 1645. Met de meeste kracht bestreed van Beverwyck de kwakzalverij, ook de onwetendheid van tallooze menschen die in zijn tijd geneesmiddelen, en ook raadgevingen verkochten. Aldus | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 73]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kwam hij in botsing met Montaigne die de talrijke misbruiken van de geneeskundige praktijk bekend maakte, maar stelselmatig al de geneesmeesters daarover verantwoordelijk stelde; dit gaf aanleiding tot zijn opstel ‘Bergh Val ofte Wederlegginge van Michiel de Montaigne, Tegens de Noodtsakelyckheydt der Genees-konste’. Dit opstel, eerst als brief aan Jacobus Crucius in 1633, verscheen in 1641 in ‘Alle de Wercken’. Van Beverwyck kwam in betrekking met vele geleerden van zijn tijd; de brieven van hem en aan hem achtergelaten, bewaard en gepubliceerd zijn stellig daarvan de beste bewijzen. Als anatoom, physioloog en patholoog is Johan van Beverwyck een geestdriftig mensch; zonder anatomie, geen geneeskunde mogelijk; hij geeft het bewijs tamelijk wel op de hoogte te zijn van deze wetenschap. Op het gebied der physiologie, bespreekt hij het ontstaan der haren als uitwassen van de huid, de ademhaling ook door de huid, de verbinding tusschen slagaderen en aderen, den bloedsomloop. Het lichaam van den mensch is echter nog uit de vier elementen van de oudheid samengesteld, en uit het fijnste van het bloed ontstaat de spiritus, als oorzaak van de levensverschijnselen te beschouwen. In de geneeskundige werken worden de heerschende gedachten met persoonlijke beoordeelingen besproken, waarin geen teleologische, wel verklaringen volgens analogie worden aangetroffen; eigene onderzoekingen ontbreken gewoonlijk. Johan van Beverwyck overleed den 19 Januari 1647, na een korte ziekte en werd begraven in de groote kerk te Dordrecht. De steen van zijn graf bestaat niet meer; daarop echter kon men de volgende verzen van Daniel Heinsius, zijn leermeester en vriend, lezenGa naar voetnoot(4): Lex hic medendi, sanitatis regula
Salus salutis civium, vitae artifex,
Mortis fugator sedulus, victor tuae,
Scriptis superstes ipse post mortem sibi
Dordrecht Apollo et Aesculapius jacet
Defuncto lugens maerensque posuit.
VanderAaGa naar voetnoot(5) geeft daarvan deze vrije Nederlandsche vertaling: Die naar den regel zocht zijn naasten te genezen,
Wiens heil bestond om tot behouder hun te wezen;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 74]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Die 't leven vaak hersteld, den dood verdreven heeft,
En, zelf onsterflijk, nog in tal van schriften leeft,
De Dordsche Apol en Esculaap ligt hier begraven,
Men schreef dit treurende om 't gemis van zulke gaven.
Die veelzijdige mensch, die zeker als gevolg van zijne veelzijdigheid in elk van de talrijke door hem bewandelde vakken alleen tot de mediocriteit geraakte, die mensch, die geneesmeester, dichter, geschiedschrijver, politicus, socioloog was, verdient de beroemdheid niet als geneeskundige, als letterkundige, als geschiedkundige, als staathuishoudkundige. Maar hij was een geestdriftig werker, een eerlijk, verdienstelijk en overtuigd man, wiens wetenschap te gelijker tijd onder den invloed stond van den eerbied voor de Grieksche geleerden en den wil tot vooruitgang in de richting door Descartes aangeduid. Laat ons vooral de groote verdienstelijkheid onthouden; aldus begrijpen wij waarom de geneesmeester, die gedurende de pestepidemieën de zieken met de meeste opoffering verpleegde, meer voor het volk als voor de geleerden heeft geschreven, waarom hij zich zooveel met hygiëne bekommerde, waarom wij zijne verhandelingen, en vooral zijn Schat der Gesontheyt, met niet wetenschappelijke platen en met verzen van den populairen Cats en van hem zelf in het licht heeft gezonden. Evenals eens J.B. van Helmont in zijn DageraadGa naar voetnoot(6) schreef: ‘Ich schrijve dit in mijn vaderlandtsche tael, opdat mijnen naesten in 't gemeyn daer af geniete’, meende Beverwyck, en hij zeide het niet, dat het noodig was de Nederlandsche taal te gebruiken, om op deze wijze in voeling te komen met zijn volk, dat zoo hoog stond in zijn hart. Daarom verdient hij dankbaarheid.
* * *
De bibliographische lijsten der geschriften van J. van Beverwyck zijn onvolledig; dit blijkt uit het volgend overzicht, waarin ook bibliotheken worden vermeld. In de lijst hebben de letters de volgende beteekenisGa naar voetnoot(7): BG = Bibl. Univ. Gent. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 75]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kort bericht om de pest te voorkomen. Dordrecht, 1636, N, Ba, BA; - 1654, N, Ba. Epistolica quaestio de vitae termino. Dordrecht, 1634, BG, BM, N, Ba, V. - Lugd, Batav. 1636, V, BG, BB, BM, N, Ba; - 1639, BM, BG, N, Ba, V; - 1651, N, Ba, V. Epistolicae quaestiones. Rotterdam, 1644, BG, Ba, V, - 1665, V. - Dordrecht 1644, N, BM. Medicinae enconium. Dordrecht 1633 N, BM, Ba. - Rotterdam 1644, BG; - 1665, N, Ba. - Nederlandsche vertaling 1635, 1647, N. (Beverwyck?) Pael-steen van den tyt onses levens. Dordrecht, 1639 (2e druk) BG. Nootsakelickheyt der Anatomie. Dordrecht, 1634, N, Ba. Lof der chirurgie. Dordrecht, 1635, N. Ba. In alle de Wercken, 1671, BG. Idea medicinae veterum. Lugd, Batav., 1637, V, N, BG, BB, BM, Ba; - 1639, Ba. De calculo renum. Lugd. Batav., 1638, N, BG, BM, Ba, V. Exercitatio in Hippocratis aphorismum. Lugd. Batav., 1640, Ba; 1641, Bg, BM, V. Het begin van Hollant in Dordrecht. Dordrecht, 1640, N, BG, BM, Ba, V. De Spaensche Xerxes. Dordrecht, 1639, N, BM, Ba, V; 1640, N, Ba, V. Van de uitnementheyt des vrouwelicken geslachts. Dordrecht, 1639, N, BM, Ba; 1643 (2e druk), BG, N, BM, Ba, V. - Latijnsche vertaling, 1636 (?); 1641 (?), BM, Ba; Dordrecht, 1642, V. - Duitsche vertaling. Frankfurt, 1673, Ba, V. - Engelsche uitgave, Ba. Lof der Medicine ofte Genees-konste. Dordrecht, 1635, Ba; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 76]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
1647, Ba. - In de uitnementheyt des vrouwelicken geslachts 1643, s. 1. en s.d. BG. - In Alle de Wercken, 1656, BG; 1660; BG; 1672, BG. Bergh-val of Wederlegginge van Montaigne. In de uitnementheyt des vrouwelicken geslachts 1643, s.l. en s.d., BG. - In Alle de Wercken, 1656, BG; 1660, BG; 1672, BG. - Dordrecht, 1647, Ba. - Latijn, Dordrecht, 1639, V. Hertogh van Alva, geessel van Nederlant. Dordrecht, 1641, N, Ba, V. Van de Blauwschuyt, Dordrecht, 1642, N, Ba, V. Chirurgia, cum continuatione. Dordrecht, 1650, V. Inleydinge tot de Hollandsche geneesmiddelen. Dordrecht, 1642, N, Ba. - In Alle de Wercken, 1656, BG; 1660, BG. Ανταρκεια Bataviae,, sive introductio ad medicinam indigenam. Lugduni Batav. 1644, V, N, BM, Ba; 1663, V. Schat der gesontheyt. Amsterdam, 1643, N, Ba, (6e druk) BG. In Alle de Wercken, 1656, BG; 1660, V, BG; 1672, BG. Dordrecht, 1636, N; 1638, N; 1640 (3e druk) Ba; 1642; N; 1644, N; 1647, N; 1649 (7e druk) N, BM, Ba; 1658, N. Schat der ongesontheyt. Dordrecht, 1642, (1e druk), Ba; 1644, (2e druk) Ba, BA, - BG; 1647, (3e druk); Ba; 1650, Ba. - In Alle de Wercken 1656, BG, Ba; 1660, BG, V; 1672, BG. Heel-konste. Dordrecht, 1645, Ba, BM, N; 1647, BG, Ba, N; 1651, Ba, N, V. - In Alle de Wercken, 1656, BG; 1660, BG; 1671, BG. Alle de Wercken. Utrecht, 1651, N, Ba. - Amsterdam 1652, N, Ba, BM; - 1656, N, Ba, BG, BB, V; - 1660, N, Ba, BG; 1663, N, Ba; 1672-80 Ba, BG, V. Duitsche vertaling, Frankfurt 1672, N, Ba; 1674, N, Ba. Steenstuck, van steen en graveel. Leiden 1638, V. Brielle, 1649, N. Ba. Amsterdam 1649, N. Dordrecht 1649, N, Ba. Duitsche vertaling, Frankfurt 1671, N, Ba. In Alle de Wercken, 1656, BG; 1660, BG. Epistolac doctorum virorum et responsa. Rotterdam, 1665, N, Ba. Wercken der Geneeskonste. Amsterdam, 1672, Ba N, BM; - 1680, N, Ba. Latynse brieven tusschen Beverwyck en Vossius, 1687, N, BM; - 1724, BM. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 77]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Insignium virorum epistolae selectae. Amsterdam 1701, BG. In Const. Hugenii Momenta desultoria. Lugd. Batav. 1644, BG; 1655, BG. (Beverwyck?) Strydt tusschen de kickvorschen ende de muysen. Dordrecht 1641, BG, V, (Vertaling van Batrachomyomachia van Homerus). De lof der Gichte, uit het Latijn van H. Cardanus, V.
* * *
Kort bericht om de pest te voorkomen, Dordrecht 1636, 1654. Aldus vermeld in het Nieuw Nederlandsch Woordenboek I, blz. 331. In Catalogue no 57, Old Medical and Botanical Books, Intern. Antiquariaat Amsterdam, (Bibl. A.J.J.V. Ca 1488), vindt men daarover; B(everwijck), J. (van). Bericht van de pest, Dordrecht 1636. Kn 4454. Op blz. 2, achter het titelblad treft men de 8 volgende verzen: De straffe Davids komt de Stadt en Lant ontsteken,
Den Hemel sent ons vier, de Lucht brenght ons gebreken:
Maer 't end is geen quaet end, dat ons de Heere geeft,
Oock is de doot geen doot waer door men eeuwigh leeft.
Dit zy dan onzen troost. Doch elck een schout de sonden,
En oock de plagen selfs, die daerom zijn gesonden.
Dan die alreede leyt gewaerschout met den slagh,
Hem eerst tot God, en dan tot raet begeven magh.
Na voorbeelden gegeven te hebben van de besmettelijkheid van de pest, zoekt Beverwyck eene uitlegging die wij heden nog zouden kunnen gebruiken, met de kleine toevoeging van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 78]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
naam van de bacterie door Yersin en Kitasato in 1891 afgezonderd. Aldus drukt zich Beverwyck uitGa naar voetnoot(9): ‘De besmettingh geschiet, alsser eenigh quaet saet ontstaet uyt een sieck lichaem, ende dat het selve mede-gedeelt wert aen een ander 't welck tot sulcx eenige dispositie heeft. Het gene van een besmet lichaem een ander mede ghedeelt wert en is de sieckte zelve niet, daer den eersten mede besmet was, want hy die noch behout: maer alleen yet dat uyt het besmet lichaem vloeyt, ende in een ander ontfangen zijnde een gelijcke sieckte kan verwecken..... Want gelijck het saet van ee levend lichaem voort kan brengen diergelijcken lichaem, als daer het van gekomen is, van terwe groeyt terwe, van anijs-zaet anijs, etc. Soo kan oock een besmettelicke humeur ofte damp uyt eē begaeft lichaem komende, ende in een ander lichaem ontfangē zijnde, het zelfde de eygen sieckte mede deelen. Dit saet is gelijck den deesem, de welcke onder ander ongedeessemt deegh vermenght zijnde, maeckt dat het zelfde mede aen 't rijsen komt.’ Als men de woorden saet, yet dat uyt het besmet lichaem vloeyt, humeur, damp, deesem, door het woord bacterie vervangt, dan geraakt men ineens in de moderne microbenleer, zonder de zelfwording; de zelfwording wordt trouwens ook door Beverwyck zeer duidelijk niet aangenomen. BaumannGa naar voetnoot(10) vestigt de aandacht op dat begrip van van Beverwijck over de besmettingsleer, alhoewel dit begrip op hem geen indruk schijnt gemaakt te hebben. Het doel van den schrijver is echter niet een wetenschappelijk werk te maken, maar zijne medeburgers te helpen en hun de middelen te doen kennen om de ziekte te vermijden. Deze middelen worden medegedeeld in het 2e deel van het boekje. Reeds sedert lang, zegt Beverwijck, weet men dat men de besmette plaats vlug moet verlaten, zich van die plaats ver houden, en naar die plaats zonder haast terug keeren, hetgeen wordt uitgedrukt door deze ‘verskens’: Die 't lichaem van de Pest langhduerigh wil bevrijden,
Die moet besmette lucht, en sulcke plaetsen mijden.
Oock vluchten verr' van daer, in een gesonden lant,
En keeren langhsaem weer, als 't vyer is uytgebrant.
Daarenboven noemt hij onder meer als andere middelen: door een beter leven zich met God verzoenen, zich onthouden | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 79]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van gemoedsaandoeningen, in acht nemen alles wat lucht, spijs, drank, beweging, rust, slapen en waken, normale darmontlasting niet stoort. Beter dan met geneesmiddelen, is volgens Beverwyck de ziekte door hygiëne tegen te werken; zelfs bekent hij dat het gebruik van welriekende stoffen gansch nutteloos, schadelijk is: liever ‘De Ruyck-ballen van musqueljaet, amber, ende andere welrieckende gommen ofte specerijen zijn ombequaem, om dat ze met haren liffelicken reuck de quade dampen daer ontrent in de lucht hangende mede nemen, ende tot de herssenen als in leyden.’ Na over de ziekteteekens gesproken te hebben, noemt Beverwyck mogelijke geneesmiddelen; hij doet het zonder geestdrift, zooals iemand die in het weerstandsvermogen van het lichaam meer gelooft dan in de werking van empirische geneesmiddelen; zelfs aderlaten en purgeeren moeten met de meeste voorzichtigheid worden toegepast. In zijn Dageraad noemt J.B. van Helmont de pest de Koninginne der ziekten; de pest werd ook door de oude geleerden uitvoerig besprokenGa naar voetnoot(11). Het ware wel belangrijk die besprekingen te bestudeeren en te vergelijken. Even belangrijk voor de geschiedenis der wetenschappen ware het herdrukken van documenten, zooals het Bericht van de pest van van Beverwyck. Sedert jaren tracht ik den Dageraad van van Helmont, een zeldzaam geworden boek, opnieuw in het licht te brengen. Het Bericht van de pest verdient ook herdrukt te worden. Wij moeten er ernstig aan denken deze wortelen van onze moderne beschaving te redden, waarvan slechts enkele exemplaren nog bestaan, en mogen niet wachten tot het te laat geworden is.
* * *
[1634 Beverwyck]. Joh. Beverovicii Epistolica quaestio de vitae termino, Fatali, an Mobili? cum doctorum responsis. Dordrechti, Excudebat Henricus Essaeus Impensis Joannis Maire. cIɔ Iɔ cxxxiv. (15,5 × 9,3 cm., 20 + 424 blzz., Bibl. Univ. Gent Phil. 1052).
Briefwisseling tusschen Beverwyck en Jacobus Crucius, Abrahamus Mylius, Simon Episcopius, Cornelius Beverovicius, Marinus Mersennus, Joannes Westerburgius, Caspar Barlaeus en Andreas Colvius. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 80]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het boekje begint met een opdracht aan Daniel Heinsius, een Grieksch gedicht en vier Latijnsche gedichten.
[1636 Beverwyck]. Joh. Beverovicii Epistolica quaestio de vitae termino, Fatali, an Mobili? Cum doctorum responsis. Secunda Editio Triplo Auctior. Lugduni Batavorum, Ex officina Joannis Maire. cIɔ cI cxxxvi. (19,3 × 15,2 cm., 18 + 488 + 8 blzz., Bibl. Univ. Gent Phil. 1051).
Het boek bevat 2 deelen, en ook een 3e deel gedagteekend 1639 dat als afzonderlijk werk kan beschouwd worden. Wij treffen achtereenvolgens aan: de opdracht aan Daniel Heinsius, die alleen op het einde wat gewijzigd wordt en anders op deze van de uitgave 1634 gelijkt, een Grieksch gedicht, de Latijnsche gedichten, zooals in de uitgave van 1634, maar op een andere wijze geplaatst, verder een Grieksch en een Latijnsch gedicht. Onder de brieven vindt men deze van de 1e uitgave, en daarenboven deze van Andreas Rivetus, Arnoldus de Reeck, Cornelius a Someren), Gerardus van der Laan, Gisbertus Voetius, Johannes Junius, Johannes Polyander, Justus Caecilius Puteanus. Het 1e deel bedraagt blz. 1-182, het 2e blz. 185-488 met een dubbel zakenregister. Het 2e deel draagt eenvoudig als titel: Joh. Beverovicii epistolica quaestio De vitae humanae termino. Pars altera, ante hac nunquam edita. Het eindigt met een Latijnsch treurgedicht van Johannes Westerburg. [1639 Beverwyck]. Joh. Beverovicii epistolica quaestio, De vitae termino, Fatali, an Mobili? Cum doctorum Responsis. Pars tertia, et ultima, nunc primum edita. Seorsim accedit nobilissimae et doctissimae virginis Annae Mariae à Schurman de eodem argumento Epistola, Totius disputationis terminus. Item ejusdem argumenti alia, à Joanne Elichmanno, M.D. ex mente et monimentis Arabum et Persarum contexta. Lugduni Batavorum, Ex officina Joannis Maire. cIɔ Iɔ cxxxix. (19,3 × 15,2 cm., 14 + 152 + 4 blzz., medegebonden met het vorig werk 1636 in Bibl. Univ. Gent, Phil. 1051). Dit 3e deel is aan Hieron. Justinianus, Venetiaanschen senator opgedragen; daarop volgen twee Latijnsche gedichten. Op het einde van dit deel, dat de briefwisseling bevat met Anna Maria Schurman, Dammius, Licetus, Sylvius, Naudaeus, Altius, Elichman, a Grandimonte en Erastus, eindigt met een Latijnsch gedicht van C. Boyus. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 81]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In die briefwisseling wordt het vraagstuk besproken of de tijd van het leven vastgesteld is en bepaald, ofwel of de levensduur veranderlijk is, volgens de heerschende omstandigheden. Daar de Calvinistische determinatieleer de geneeskundige pogingen om het leven te verlengen bedreigde, was het voor Beverwyck zake al het belang van de geneeskunde in het licht te stellen. De meeste oordeelen waren dat het leven op een bepaalden termijn ophoudt, zonder daarvoor de tusschenkomst van de geneeskunde nutteloos te achten: eene oplossing die iedereen kon tevreden stellen. [1644 Beverwyck]. Joh. Beverovicii epistolicae quaestiones, Cum doctorum responsis. Accedit Epusdem, Nec non Erasmi, Cardani, Melanchthonis, Medicinae Enconium. Roterodami, Sumptibus Arnoldi Leers, cIɔ Iɔ cxliv. (14,7 × 8,8 cm., 16 + 242 blzz., Bibl. Univ. Gent, Me 1746). Na een zeer korte voorrede tot den lezer vermeldt de zakenlijst de volgende namen van schrijvers van welke brieven in het werk voorkomen: Anna Maria Schurman, Rivetus, Heinsius, Lydius, Salmasius, Meyssonnerius, des Cartes, Ab Audia, Colvius, Vossius, Westerburgius, a Someren, Patinus, Nassavius. Die lijst is aldus dezelfde niet als in de uitgaven 1634 en 1636. De 3 voorafgaande gedichten van Ant. Vivianus, C. Boyus en Is. Gruterus zijn hier nieuw en bevinden zich in de uitgaven 1634 en 1636 niet. Een korte bespreking over de briefwisseling vindt men in de monographie van Baumann, blz. 108 tot 121. [1644 Beverwyck]. Joh. Beverovicii medicinae encomium. Rotterodami Sumptibus Arnoldi Leers. cIɔ Iɔ cxliv. (14,7 × 8,8 cm., 140 blzz., Bibl. Univ. Gent 1746, mede met [1644 Beverwyck epistolicae quastiones]), Dit bundeltje is een aanhangsel, doch met afzonderlijken titel en met bijzondere pagineering, aan de ‘Epistolicae quaestiones’ van hetzelfde jaar, en wordt ook op het titelblad aangekondigd. Het begint met een brief aan Gerard Johan Vossius, waarna de onvermijdelijke verzen voorkomen, eerst een kort Grieksch gedicht in het Latijn vertaald, dan een treurdicht van Joh. Westerburg, ter eere van van Beverwyck. Dit werkje bevat een eerste deel (blzz. 15-80), waarin vooral over de oude geneeskunde wordt behandeld, met de oordeelen van Crocius van Delft, een tweede deel (blzz. 81-140) met een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 82]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzonder titelblad en bevattende den lof van de geneeskunde door Erasmus, Cardanus en Philippus Melanchton: Encomia midicinae; Def. Erasmi Roterodami, Hieronymi Cardani, Philippi Melanchthonis. Rotterodami Sumptibus Arnoldi Leers. cIɔ Iɔ cxliv. Deze rede, in het Latijn opgesteld, werd in 1633 in de Latijnsche school uitgesproken.
Tot de briefwisseling van Beverwyck behoort het volgend stukje: [Anonymus 1639]. Pael-steen van den tyt onses levens. Uit het Latijn van den Edele, Deught- en Konstrijcke Joffrouw, Joffr. Anna Maria van Schurman, In de Nederlantsche tale overgezet. Den tweeden Druck vermeerdert. Tot Dordrecht, Voor Jasper Gorissz. Boeck-verkooper, wonende by de Wijn-brugh in den vergulden Griffioen, 1639. (17,8 × 13,7 cm., 40 ongepagineerde blzz., Bibl. Univ. Gent, BL 8354). Het stukje dat deel heeft uitgemaakt van de Bibliotheek van Snellaert draagt de geschreven melding ‘zeldzaem’. Het begint met eene opdracht, eenvoudig geteekend I.P., aan de Juffrouw Franske van Doyen, waarin de lof wordt gemaakt van de wijze waarop Anna Maria van Schurman de Latijnsche taal schrijven kon. Daarop volgen 8 bladzijden Nederlandsche verzen van J. Cats, Corn. Boy, Jac. Lydius en Don. Jonctys, allen in overdreven langdradigen stijl. Daarna een brief van Beverwyck aan Anna Maria van Schurman (3 blzz.), uit Dordrecht den 22 Januari 1639, om te vragen welke uitlegging te geven aan het onveranderlijk, en aan het veranderlijk van God. ‘Derhalven bidde ick, dat U. Ed. gelieve niet met de omwegen van een ander, maer uyt het binnenste mergh (gelijck den Griecxen Euripides spreeckt) van U. Ed. Ziele, hier over een recht-sinnigh oordeel te strijcken, ende deze duysterheyt door de luyster van U. Ed. helderen geest te verlichten. Waer aen niet alleene my, maer oock alle den genen, dien de ware wijsheydt lief is, een aengenamen ende grooten dienst sal geschieden. Vaert wel aen Ziele, ende Lichaem, Weerde Joffrouw, en blijft van herten gegroet van de gene, die niet hooger in de werelt en acht, als deelachtigh te wesen van U. Ed. hooge wijsheyt, ende goede genegentheyt.’ Wel zeker geen telegraphische schrijfwijze van een neurastheniker! Waarop nu uit Utrecht, 8 Februari 1639, A.M. Schurman een zeer langen brief (22 blzz.) aan Beverwyck schrijft, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 83]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eindigende met deze zware volzinnen: ‘Vaert wel, uitgenomen man, met uwe uytgelesene Huysvrouw, lieve kinderen, ende insonderheydt die Dochter, die ick verstae, dat u Achtb. onlangs aen de Wysheyt ende Kennisse der talen opgeoffert heeft. Wij bidden God almachtigh, dat zijne Majesteyt gelieve den segen te strecken over dit prijsselick voornemen, ende anderen tot navolginghe te verwecken: op datter vele mochten leeren met wetenschap ende deugt overwegen de kortheyt van dit schaduachtigh leven.’ Om nu juist te weten wat A.M. Schurman antwoordde, moet men den ganschen brief met geduld en aandacht lezen. Na een aantal schrijvers genoemd te hebben, zegt zij onder meer dat niemand het noodlot kan ontgaan, dat de menschen hetgeen God besloten heeft, te vergeefs zoeken te niet te maken, dat het goddelijk besluit onveranderlijk is.
* * * [1637 Beverwyck]. Idea medicinae veterum. Joh. Beverovicius concinnavit. Lugd Batav. Ex officina Elseviriorum. cIɔ Iɔ cxxxvii (15,2 × 9,5 cm., 6 + 390 blzz. + 10 blzz. index, Bibl. Univ. Gent, med. 238). Deze geschiedenis van de oude geneeskunde bedraagt, na eene opdracht aan Adolf Vorstius, en eene inleiding over den oorsprong, de bepaling, het onderwerp, het doel, de verdeeling van de geneeskunde, drie deelen. Het 1e deel (blzz. 25-55) handelt over de physiologie, het 2e deel (blzz. 56-155) over voedingsleer, het 3e deel (blzz. 156-390) over pathologie en therapie. In de voedingsleer vinden wij inlichtingen over de lucht, de voedingsstoffen getrokken uit de planten en uit de dieren, het water en den wijn, over beweging en rust, verder over het geslachtsleven en over gemoedsaandoeningen. Over dat boek schreven Ewald Schrevelius, hoogleeraar te Leiden, René Moreau hoogleeraar te Parijs, met den grootsten lof; vooral schijnen de Beverwyck's uiteenzettingen over de sympathische aandoeningen en over de epidemische ziekten, namelijk de pest, de aandacht getroffen te hebben. Ook worden daar besproken de morbus Hongaricus, volgens BaumannGa naar voetnoot(12) de typhus exanthematicus, door de keizerlijke legers tegen de Turken in 1542 strijdend naar het Westen ingevoerd; - de morbus Vervecinus, waarschijnlijk onze heden- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 84]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
daagsche influenza, sedert 1173 bekend, - de lues Venerea, de moderne syphilis, te Barcelona, Sevilla en Napels waarschijnlijk voor de eerste maal waargenomen. [1638 Beverwyck]. Joh. Beverovicii de calculo renum et vesicae Liber singularis. Cum epistolis et consultationibus magnorum virorum. Lugd. Batav. Ex Officina Elseviriorum. cIɔ Iɔ cxxxviii. (12 × 6,4 cm., 14 + 306 + index 14 blzz., Bibl. Univ. Gent, Med. 3195). Opdracht aan Jac. Cats, Grieksch gedicht van Vorstius, Latijnsch gedicht van Barlaeus, 12 hoofdstukken over steen van nieren en blaas. In een aanhangsel (blzz. 209-305) worden brieven verzameld aan en van Naudaeus, Nonnius, Backius, Gesselius, Salmasius, Zacutus Lusitanus, a Someren en zes raadgevingen over lithotomie. Op de laatste bladzijde 306 vindt men een Latijnsch gedicht van Corn. van Someren. [1641 Beverwyck]. Joh. Beverovicii exercitatio in Hippocratis aphorismum de calculo ad. N.V. Claudium Salmasium, equitem, et Cons. Regium. Accedunt ejusdem argumenti Doctorum Epistolae. Lugd. Batavorum, Ex Officina Elseviriorum. cIɔ Iɔ cxli (12,5 × 7,1 cm., 285 blzz., Bibl. Univ. Gent, Med. 3196). Bevat de briefwisseling tusschen Beverwyck en Salmasius (blzz. 1-41), Vossius (blzz. 41-143), Fortunius Licetus, Stacman, Const. Huygens, Patinus te Parijs, Plassius te Haarlem, Nonnius te Antwerpen, Screvelius te Leiden, Nic. Tulp te Amsterdam, Harveus te London, Plempius te Leuven, Mersene te Parijs, Meyssonnerius te Lyon, Boyus van Someren, Salmasius, en Thorius te London. BaumannGa naar voetnoot(13) vermeldt dat deze verhandeling over den steen hoog gewaardeerd werd door Ewald Schrevel, Lodewijk Nonnius van Antwerpen, Guy Patin van Parijs, Harvey van London, Constantyn Huygens. Door BroeckxGa naar voetnoot(14) wordt de brief van Nonnius aan Beverwyck in 1638 vermeld: ‘Epistola ad Joannem Beverovicium, cujus argumentum: Caro callosa in vesica calculum ementiens. Sanctorii opinio de calculi generatione in renibus examinata. Duplex in iis generandis locus. Difficile ejus generationem prohibere. Et: Calculorum curatio. Diurticorum usus. Aquae Spadanae praestantia et utendi modus. Chymico- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 85]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rum remediorum in calculosis inefficacia. Lugd. Batav., 1638, in 12.’
* * * [1640 Beverwyck]. 't Begin van Hollant in Dordrecht. Mitsgaders der eerster Stede beschrijvinge, regeringe, ende regeerders: als oock de gedenckwaerdighste geschiedenissen aldaer gevallen. Door Joh. van Beverwyck. Tot Dordrecht, Gedruckt voor Jasper Gorissz. Boeck-verkooper, wonende by de Wijnbrugge in de Griffioen. Anno 1640. (19,2 × 14,9 cm., 6 + 360 blzz., Bibl. Univ. Gent Acc. 2113). De titelplaat draagt een prentje verbeeldende de maagd van Dordrecht ‘libros non liberos pariens’. C. Boy heeft voor het werk het volgend gedicht geschreven. Oudt Dordrecht, eerste Stadt van al ons rijcke steden,
Die Spaengjen neder-slaen en op den necke treden,
Werdt eenmael weer vernieut, en haelt ons uyten gront
Hoe dat ghy over langh in hoogen luyster stont.
Seght wie u heeft gebouwt, en hoe de Mannen hieten
Die ghy u hebt gesier met schatten over gieten,
Doen heerschen over 't landt, doen heerschen op het diep,
Dat als een gulde stroom rontom u wallen liep.
Vertelt ons altermael wat in u is te vinden
Dat Hollant vryheyt geeft, de steden weet te binden,
De Graven kleynder maeckt alst grootse Spaengjen roemt,
Dat sijn onwettigheyt met leugenen verbloemt.
Wijst ons de boomen aen, daer van de tacken bloeyen,
Uit wiens volmaeckte bloem vermaerde vruchten groeyen,
Die noch haer weligh loof uyt-spreyen wijdt en zijd,
Ten spijte van de doot en van den zwarten nijt.
Dit al, Beroemde Vrient, dit is u danck te weten,
Die weder leven doet dat lange was vergeten.
Maer ghy, die hier u bloet en oude Vaders kent,
Pooght dat sigh u gemoet tot hare daden went.
En ghy, die niet en weet op oudtheyt seer te roemen,
Doet door het gansche Landt u eyge gaven noemen,
En neemt u kanssen waer; want in een vry gebiet
En schaet een jonge stam, en baet een oude niet.
Het werk is eene geschiedenis van Dordrecht, omlijst met geschiedkundige aanteekeningen betreffende de Nederlanden; het beslaat 12 genummerde hoofdstukken, en dan eene verzame- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 86]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ling ‘Gedenckwaerdige Geschiedenissen in Dordrecht’, chronologisch gerankschikt van 993 tot 1617. Natuurlijk begint de geschiedenis met Noach. Beverwyck herinnert trouwens wat Aristoteles zeide, ‘dattet Oudste het treffelickste is’. ‘Even-eens ist gegaen ten tijde van onser aller voor-vader Noach, nadat al het Menschelicke geslacht, door het water (waer van de Heydensche schrijvers mede gewachmaken) vernielt, ende vernietight was.’ De afstammelingen van Noach verspreidden zich dan over de wereld, en bijgevolg ook over de Nederlanden, en dan begint Beverwyck allerlei toponymische en familieëninlichtingen te geven, waaruit onder meer blijkt dat hij met Jacob Cats aanverwant was, Cats wiens naam hij uit het stadje Cats trekt, stadje in Noord-Beveland, nu door de zee overstolpt. Het 4e hoofdstuk behelst eene studie over het ontstaan van Holland door middel van dijken; daaruit vloeien de benamingen dam, dijck, burgh, wijck, steyn, poel, brouck, beeck, meer, vliet, monde, sloot, rivieren, wateren, gebruikt voor gemeentenbenamingen. Daarop volgen aanteekeningen over een aantal gemeenten, wapens, namen van burgemeesters en vooraanstaande burgers. Alleen in het 5e hoofdstuk krijgen wij iets te weten over den oorsprong van Dordrecht. In het jaar 898, moest Reginard op bevel van Zundebolgh, koning van Australien, binnen de 14 dagen het koningrijk verlaten. In gezelschap van graaf Odorcus ‘ende eenige andere’ vestigde zich Reginard met vrouwen en kinderen in eene plaats Durfos genaamd, ‘ende aldaer hem sterck gemaeckt heeft’. Het bleek voor koning Zundebolgh onmogelijk, door de aanwezigheid van het water en van de poelen, die versterkte plaats aan te vallen. Durfos, of Durfort, of Dorfort, zou de oorsprong van Dordrecht zijn die ook Dhurdrecht, Durdrecht, Thurdrecht, Thuridrecht, Thierrydrecht werd genaamd; en vermits Thierry niets anders is dan Dirck, zoo kan Dordrecht benaamd geworden zijn uit den naam van Dirck, den eersten graaf van Holland. Beverwijck spreekt dan over den loop van de Maas, hoe de stad Dordrecht vergroot werd, over de gelegenheid van de stad en hare beteekenis als Maashaven, over de handelswaren die te Dordrecht worden opgestapeld en over de verordeningen op het gebied van handel en stapel, over de school en de bibliotheek. Zeer volledige inlichtingen worden gegeven over kerken, kloosters, gasthuizen, regeering, met volledige lijsten van vooraanstaande personen, zooals burgemeesters, schepenen, raden, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 87]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
weesmeesters. Onder de opzieners van de stadsbibliotheek treffen wij: Jacob Cats, Johan van Beverwyck, Johannes Becius, Balthazar Lydius, Goswinus a Buytendijck. BaumannGa naar voetnoot(15) is van oordeel dat in zijne geschiedenis van zijne geboortestad Beverwijck van den voorarbeid van Adriaen Moensienbrouck († 1630), Dirk Kornelisse de Witte († 1631), Jakob van der Eyk, Wouter van Goudhoeven († 1628), Herman Oem, Matthys Berck, Anthonis Oem, Cornelius van Beveren gebruik heeft gemaakt. Die geschiedenis waaraan hij van 1636 tot 1640 heeft gewerkt, blijkt veel belangstelling gevonden te hebben, zoodanig dat Matthys Balen in zijne geschiedenis van Dordrecht van 1677, aldus Baumann, ‘zelfs gansche stukken woordelijk en zonder bronvermelding uit van Beverwijcks geschrift overgenomen’ heeft. Nil novi sub sole! [1643 Beverwyck]. Joh. van Beverwyck van de uitnementheyt des vrouwelicken geslachts. Verçiert met Historyen, ende kopere Platen; alsoock Latijnsche, ende Nederlantsche Versen van Mr. Corn. Boy. In desen tweeden Druck op verscheyde plaetschen vermeerdert. Tot Dordrecht, gedruckt by Hendrick van Esch. Voor Jasper Gorissz. Boeck-verkooper, wonende by de Wijnbrugh in de Griffioen. Anno 1643. (14,6 × 9,1 cm., Bibl. Univ. Gent Bl. 6718, 42 ongepagin. + 41 + 18 onpagin. + 401 + 8 onpagin. + 208 blzz.). Van dit werk noemt BaumannGa naar voetnoot(16), een hoogduitsche vertaling in 1673 te Frankfurt verschenen, en een Engelsche onder den titel The excellency of the female sex. Baumann voegt er bij dat in een brief aan Naudaeus in 1636, van Beverwyck een Latijnsche uitgave aankondigt, die volgens Vander Aa in 1636 zou uitgekomen zijn; in een brief aan Guy Patin in Juli 1640, zegt van Beverwyck echter dat de Uitnementheyt in het Latijn wel werd geschreven, maar niet uitgegeven. Het werk wordt opgedragen aan Augusta Maria, princes van Oranje, wier portret het jaartal 1643 en den leeftijd van 12 (!) jaren vermeldt; de opdracht van Joh. van Beverwyck wordt gevolgd door een gedicht van C. Boy, ook ter eere van de princes. De titelplaat wordt toegelicht door 3 blzz. verzen van C. Boy, waarin bewezen wordt dat de vrouwen menschen zijn, dat zij de dapperste verstanden kunnen bezitten, dat zij waardig zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 88]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een troon te beklimmen, om te eindigen met den naam van Anna Maria Schurmann. Daarna 4 Latijnsche gedichten van Joh. Forestus, Const. Huygens, Jul. Staacmans en Cornelius Boy. De bladwijzer leert ons dat het werk drie boeken behelst; het eerste met 3 hoofdstukken bedraagt slechts 41 blzz; het tweede met 12 hoofdstukken bedraagt, op een bijzondere pagineering, 401 blzz.; het derde met 8 hoofdstukken heeft ook een bijzondere pagineering van 208 blzz. Een alphabetische lijst geeft de namen op van de talrijke personen die in de 3 boeken worden besproken.
Het 1e boek draagt als titelblad: Joh. van Beverwyck van de uitnementheyt des Vrouwelicken Geslachts. Het eerste boeck, van de Nature der Vrouwen. Aen Joffrouw Anna van Blocklandt, Heeren Pieters dochter. Na het titelblad komt, door vergissing, een portret van Anna Maria van Schurman, aan wie het 2e boek wordt opgedragen: in een ander exemplaar van dit werk, ook in de Gentsche Universiteitsbibliotheek (Bl. 6735), bevindt zich het portret wel op zijn plaats, aan het begin van het 2e boek. Onder het portret, deze vier verzen van C. Boy: Siet hier de wijste Maeght
Daer van de weerelt waeght;
Daer van de Braefste Man
Het slechtste niet en kan.
De Juffrouw Anna van Blocklandt is de huisvrouw van Cornelis Boy, ‘advocaet voor den Hove van Hollandt, ende West-Vrieslandt.’ De voorrede zinspeelt op het huwelijk van Anna van Blocklandt, alsook de gedichten die volgen; allerlei menschen worden daar genoemd. Het eerste gedicht, in het Latijn, is door C. Barlaeus tot Cornelius Boy en Anna van Blocklandt gericht; het is gevolgd door een Fransch gedicht van R. Mogghe. Daarna twee Nederlandsche gedichten, een klein van N. Ruysch: Op het Voor-spel overgegeven.
Als Anna wierd de Bruyt met aller Mannen-bloem,
En Boy wierd soet gehecht aen aller Maeghden-roem,
Wierd my de Geest vervoert, om twee volmaeckte menschen
Met eenigh soet gedicht volmaeckte vreught te wenschen;
Maer 'k dacht, waer toe gedicht? 't is best u rijm gespaert,
Terwijl Apollo selfs nu met Minerva paert.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 89]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en dan een lange, getiteld ‘Cupidôos triumph-liedt’ behelsende 40 verzen, waaronder hier de 4 eerste en de 4 laatste, en geteekend Dan. Jonctys: Most maer alleen Jupijn als gulden regen drupp'len
Als Swaen te water gaen, als Stier met Stieren hupp'len
Met spits-gehielde Goon als Satyr aen den rey,
Als Arend in de lucht, als Harder in de wey:
(32 verzen)
Trompet en trom leyt stil: en met beroemde Vrouwen
Geraeckt hy aen den dans: maer daer hy 't mé wil houwen,
Is Anna; die hy drukt (als eenige Meesters)
Aen syn verliefde borst, en d'ander op de Pers.
Daar de schrijver zelf zorgt voor den korten inhoud van zijne hoofdstukken, meen ik het best dien inhoud hier in-extenso terug te geven: Het Eerste Capittel. - 1. Het godloos seggen, dat de Vrouwen geen menschen en zijn, verworpen. - 2. Bewezen dat sy meerder tot de telinge toebrengen, als de mans: waer in de oude Empedocles tegens den wijs-gerigen Aristoteles voorgestaen wert; als oock een plaetsche van den Apostel uytgeleyt, tegens de overzetting in verscheyde talen. - 3. Dat de Vrouwen zaet hebben, tegens de meeninge van den zelfden Aristoteles. - 4. Dat de Moeders in de Kinderen de manieren, ende de spraeck maken. (blzz. 1-10). Het II Capittel. - 1. Dat de Naturen iet altijt voor en heeft een man voort te brengen. - 2. Dat de Vrouw geen onvolmaeckt Man en is, ofte een mislagh van de Nature, gelijk Aristoteles seydt. - 3. Dat de deelen, waer door Man en de Vrouw onderscheyden werden, meer verschillen als in plaetsche, tegens het gevoelen van Galenus, ende anders. - 4. Ende daerom het veranderen van Vrouw in Man soo vast niet en gaet (blzz. 11-17). Het III Capittel. - 1. Dat Vrouw ende Man, in wesen ende geslacht niet en verschillen, maer alleen in eenige toevallen. - 2. Dat in de selvige, soo na Ziele, als na Lichaem de Vrouwe boven de Man verre uytmunt. - 3. Waer door sij oock de grootste ende wijste Mans onder haer gewelt brengt. - 4. Maer selfs nae den Man niet en joockt, om daer door volmaeckter te wesen, gelijck Aristoteles meende. - 5. Groot voordeel de Vrouwen bij de Roomsche, Fransche, Spaensche, ende Egyptische wetten gegeven. - 6. Hare uytnementheyt van den beginne des werelts. (blzz. 17-41.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 90]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vele waarheden treft men in de drie hoofdstukken, op anatomisch en op geestelijk gebied. Het werk wordt geschreven in een tijd waarin licht wordt gebracht op de physiologie van de voortplanting, in een tijd waarin de verouderde gedachten van de Aristoteliaansche wijsbegeerte in hevige botsing komt met de proefondervindelijke methode, vooral door Descartes aangeduid.
Het 2e boek draagt als titelblad: Joh. van Beverwijck van de uitnementheyt des Vrouwelicken Geslachts. Het tweede boeck. Van de geleertheyt, ende wysheyt der Vrouwen. Aen de Edele, Konst- en Deught-rijcke Joffrouw, Joffr. Anna Maria van Schurman. Fransche en Italiaansche verzen dienen tot gezelschap aan het portret van Anna Maria van Schurman dat hier misplaatst werd. In een opdracht, gedagteekend uit Dordrecht op 6 Maart 1639, spreekt zich Beverwijck uit vol eerbied en bewondering over de ‘uitnemenste der Joffrouwen’. En daarna 7 blzz. vol verzen: 2 Grieksche verzen 2 Latijnsche verzen Een stukje geteekend J. Van Beverwyck: Vrancrijck, Spaengjen, Griecken, Roomen,
Hebben daertoe staegh getracht,
Om yet wonders te vertoonen,
Van het vrouwelick geslacht:
Maer sy moeten Utrecht wijcken.
Die de Kroon heeft op haer hooft,
En de vlag voor Schurman strijcken,
Die haer van die eer berooft.
Wonder nergens oyt vernomen,
Nergens soo gesegent breyn,
Niemants geeft soo hoogh gekomen
Van Frans, Spaengjaert, Grieck, Romeyn.
Een Latijnsch gedicht aan Beverwyck van Isaac Gruterus. Een Latijnsch gedicht aan Schurman van dezelfden Isaac Gruterus. 4 Latijnsche en 4 Fransche verzen van G. Staackman. 4 Latijnsche verzen gevolgd van 12 Nederlandsche verzen van Daniel Heinsius. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 91]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Een Nederlandsch gedicht van Jac. Lydius, en een laatst Nederlandsch gedicht van Dan. Jonctys. In al die poëzie wordt de lof gemaakt van Anna Maria van Schurman op zeer deftige, maar ook op zeer langdradige wijze. De 12 hoofdstukken van dit boekdeel behandelen de waarde van de geleerdheid, de hoeveelheid hersenen bij de vrouwen, hoeveelheid die dezelfde is als bij de mannen, in tegenstelling met de meening van Aristoteles, de bekwaamheid der kinderen om de talen te leeren; een lange lijst geeft de namen van de geleerde vrouwen in de wereld, met aanteekeningen in Latijnsche en Nederlandsche verzen, en onder de Nederlandsche worden genoemd: Margariete van Oostenryck, overleden in 1532, die schreef Fransche proza en gedichten, en een discours over haar ongelukkig leven; Marie Deutiere van Doornik, die Fransche brieven tegen de Turken, Joden, Lutherianen, en de andere ‘Ongeloovigen’ in 1539 liet drukken; Isabella Nicolay van Delft, die vlot Latijn sprak en schreef; Catharina Boudewyns, schrijfster van den ‘Lusthof van 'tgeestelik vermaeck’; Johanna OthoniaGa naar voetnoot(17) van Gent, waarvan Schr. alleen zegt dat zij ‘verscheyde dingen in 't licht gegeven’ heeft, zonder meer; Johanna Coomans in Zeeland die gedichten schreef waarvan een stukje aan Cats opgedragen als voorbeeld wordt gegeven; Franske van Doyem, uit Friesland, zeer ervaren in muziek en in de talen, en de ‘hooghachtbare heere Staackmans opgeweckt zijnde door haer uytgenomen deughden, heeft ter eeren van sijne Lants-Joffrouw in verscheyde talen veel verssen gemaeckt’; Anna van Borsselen te Vlissingen, geleerde en Maecenas voor de geleerden, in briefwisseling met Erasmus; Anna Suys, schrijfster van Latijnsche gedichten, evenals Anna van Pallant, Anna Utenhoven; Anna Roemers, in kunsten, talen en wetenschappen ervaren, om te eindigen met Anna Maria van Schurman uit Utrecht, met de volgende eigenschappen, diepzinnig verstand, aanleg tot talen en letteren, schrijven, schilderen, plaatsnijden, muziek, en die zoo hoog staat ‘dat ze alle, hoewel tegen malkanderen strijdende, uyt den Hemel gestort zijn in 't gesegent breyn, van de noyt genoegh geprezen Joffrouw Anna Maria van Schurman.’ Wat zou die geestdriftige Beverwyck geschreven hebben over Maria Curie-Sklodovska, die het radium heeft ontdekt! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 92]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Reeds in de mythologie hebben de vrouwen groote ontdekkingen gedaan, zegt Beverwyck; en hij noemt Ceres die het brood ontdekte, Vesta het huisbouwen, Arachne het vlas, Pallas de kunsten, den oorlog, en, met de medewerking van Tanaquil en Pamphile, het spinnen en het weven, Polyhymnia de rhetorica, Urania de sterrekunde, Nicostrata of Carmenta de Latijnsche letteren. Verder worden de vrouwen genoemd die geneeskruiden hebben gevonden, die zich in de geneeskunde hebben verdienstelijk gemaakt, vooral in de Oudheid. Zeer talrijk zijn de dichteressen, vooral in Frankrijk; Beverwijck noemt namelijk Henriette de Cleves, Jeanne de la Fontaine, Claudine Sceve, Diane Simon, Georgette de Montenay, Ester de Beauvais, Anna Tulonne, Françoise de Rohan, Anne de Graville, Catherine de Navarre, Johanne Perle, Jeanne Gaillarde, Antoinette de Latour, enz., met voorbeelden uit hare gedichten! In betrekking met de wijsheid en met politieke deugden, zijn de vrouwen, evenals de mannen, bekwaam om een ‘Republijck te regeren’. Ook kunnen de vrouwen oorlog voeren: men denke aan koningin Artemisia, Semiramis, de Amazonen, Zenobia, Margariet van Anjou, de Amsterdamsche vrouwen van 1577, om deze alleen te noemen. Het 12e hoofdstuk bespreekt de rol van de vrouw in den vrede; vooral worden deze vrouwen genoemd, namelijk Germaine de Foix, Johanna van Engeland, Maria van Engeland, Maria van Bourgogne, Isabella da Este, en anderen, die door haar huwelijk de verzoening tusschen regeerende familiën hebben gebracht. De tusschenkomst van de vrouwen bij strijdende legers is genoeg bekend, hetgeen den schrijver toelaat op de volgende wijze te eindigen: ‘ende indien hij bij vele in swang ging, daer en zoude soo veel onnoosel bloet in de werelt door de Mans niet vergoten werden.’ Beverwyck schrijft dit in 1643; en in 1932, is de zaak van het vergieten van onnoozel bloed nog niet opgelost; wel is waar kunnen de giftige gassen de zwaarden en de kogels vervangen en het vergieten van bloed vermijden!
Het 3e boek draagt als titelblad: Joh. van Beverwyck van de uitnementheyt des Vrouwelicken geslachts. Het derde boeck, van de Deughden der Vrouwen. Het 3e boek begint, natuurlijk, met 7 blzz. verzen, en nu uitsluitend in het Nederlandsch: Eerst de twee volgende gedichtjes ‘Op het beeldt van | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 93]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
d'Heere Johan van Beverwyck’, welk beeld in het exemplaar niet te vinden is. Al die van Sieckten queelt, en wenscht te zijn genesen,
Die slae een gunstigh oogh op dit manhaftigh wesen:
Aen hem biedt Hollant eer, en menigh ander Rijck.
Hier siet ghy in het kleyn den grooten Beverwyck.
T. Cats.
Dit swermt na 't minste deel van een, wiens beste wesen
Wert over-al gesien, wert over-al gelesen:
De leste, die de Mans met schriften overwon,
En d'eerste, dit de Vrouw na waerden eeren kon.
C. Boy, J.C.
En daarna twee gedichten door vrouwen opgesteld, Elisabeth Vervoorn en Charlotte de Huybert, om Beverwyck te bedanken voor al het goede door hem over de vrouwen gedacht en geschreven. Ten slotte twee gedichten, ook ter eere van Beverwijck, van Mat. Balen en Dan. Jonctys. Het derde boek bevat 8 hoofdstukken; daar wordt bewezen dat de vrouwen de mannen overtreffen ten opzichte van de deugden, van de ‘Godtsaligheyt’, ‘van de Liefde des Vaderlants een yegelick aengeboren is’, van de liefde tot de kinderen, van de ‘deftigheyt van de Houwelicsche Liefde’, van de trouwheid, van de schaamte, van de kloekmoedigheid. Talrijke voorbeelden worden aangehaald tot bevestiging van bovenstaande beweringen.
Het tweede exemplaar van de Uitnementheyt van 1643, van de Gentsche Universiteitsbibliotheek, draagt als nr BL 6753, met denzelfden inhoud als het eerste. De portretten van Augusta Maria van Orange van Anna Maria van Schurman, bevinden zich op hunne plaats, respectievelijk aan het begin van het 1e en het 2e boek. Het portret van Beverwijck, vooraan het 3e boek verwacht, ontbreekt. Het werk is medegebonden met de Lof der medicine, s.l. en s.d.
Het oordeel van BaumannGa naar voetnoot(18) over de Uitnementheyt verdient hier overgenomen te worden: ‘We zouden zeggen een hyper-feministisch pleidooi, iets dat in den smaak zou vallen van onze moderne suffragettes. En men mocht van Beverwijck, dien we tot nu toe leerden kennen als een gematigd man met conservatieve neigingen en volstrekt geen doldriftig radicaal, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 94]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meenen hierin zijn tijd verre vooruit te zijn geweest, indien we ook weer in dezen niet de geestesbeweging dier dagen zagen als een nagolf van de Renaissance.’ En tegen de meening van Cats, Huygens, en van JonctysGa naar voetnoot(19), die het feministisch pleidooi heeft bestreden, bleef Joh. van Beverwyck, het Calvinistisch oordeel, in dien tijd met groote meerderheid aangenomen, vijandig. Ook blijft van Beverwijck, naast Saumaire,Ga naar voetnoot(20) deze aan wien Anna Maria van SchurmanGa naar voetnoot(21), haar faam in het buitenland vooral te danken had.
Zonder schrijversnaam, noch datum noch plaats, bevinden zich de twee verhandelingen ‘Lof der Medicine’ en ‘Wederlegginge van Montaigne’, na de verhandeling over de ‘Uitnementheyt des Vrouwelicken geslachts’ van 1643, in het exemplaar der Gentsche Universiteitsbibliotheek, Bl 6753: Lof der Medicine ofte Genees-konste. Hipprocr. de Arte, Ἰατρικη των τεχνων ἐπιϕανεστατη (15,3 × 8,5 cm., Bibl. Univ. Gent, BL 67531, blzz. 1-34). Het stuk begint met een Nederlandsch gedicht, onder den vorm van een aanspraak aan Apollo, den uitvinder van de geneeskunst, door Dr. Willem Nyssen, gewoon geneesmeester der stad Dordrecht, net zooals in Beverwijcks Schat der ongezondheid van 1656. Bergh-val ofte Wederlegginge van Michiel de Montaigne, Tegens de Nootsakelickheyt der Geneeskonste (15,3 × 8,5 cm., blzz. 35-152). Evenals in de Schat der Ongezondheid van 1656, krijgt hier Beverwijck ter zijne eere 16 Latijnsche verzen van Corn. van Someren, en een Nederlandsch gedicht van C. Boy. Ook zooals in 1656, wordt de verhandeling geteekend te Dordrecht, 24 October 1641.
* * * | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 95]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1643 Beverwyck]. Joh. van Beverwick Schat der Gesontheyt; Verçiert met Historyen, Kopere Platen; als oock met Verssen van Heer Jacob Cats, Ridder, Raedt-Pensionaris van Hollandt. In desen sesten druck van nieuws oversien, ende op ontallicke plaetschen vermeerdert. t'Amsterdam. Voor de Weduwe van Everhard Cloppenburgh, zal: Boeck-verkooper, op 't water, in den vergulden Bibel. In 't Jaer 1643. (14,4 × 8,8 cm., 16 + 736 blzz., Bibl. Univ. Gent Med. 1572 en Bl. 5190). Het privilegie is geteekend van G. van Vosbergen en Corn. Musch in den Haag op 27 Aug. 1642. De titelprent, op het blad na het titelblad, wordt door het gedicht uitgelegd tegelijkertijd met den inhoud van het boek. De gezondheid, gezeten op een verheven voetstuk, verspreid hare weldaden onder de menschen. De Gesontheyt spreeckt,
Roerende de uytlegginge van de Titel-plate,
en van het in-houden des Wercks.
Het is van outs gesegt, en vry niet sonder reden,
En 't wort als noch gelooft tot op den dagh van heden,
Dat Venus haest verflaent, en oock haer dertel kint,
Indien men Ceres mist, en Bacchus niet en vint.
Doch sooje niet en hout van dese vreemde streken,
Soo wil ick ronde tael, en suyver Hollants, spreken;
Een die geen dranck en heeft, en noot van honger lijt,
Wort haest syn weligh bloet, en minne-lust en quijt.
Dit was (gelijck ick segh) een Spreuck in oude tijden,
En voor de waerheyt selfs bekent aen alle zijden;
Maer nu moet ick een woort hier brengen aen den dagh,
Dat my tot hoogen lof en eere dienen magh.
Ick ben des Werelts oogh, de Vreught van alle saken,
Geen dingh kan, sonder my, de sinnen vrolick maken;
Een Rijck (ben ick er niet) is maer een lastigh pack,
En kroonen even-selfs gedurigh ongemack.
Ick ben de rechte saus van alle soete dingen,
Die heden zijn bekent, of eertijds omme-gingen:
Ick ben gelijck een Son, daer op een yder wacht,
En waer ick niet en ben, daer isset enckel nacht.
Hebt Ceres by der hant, en al haer beste geven,
Neemt Bacchus tot behulp, om u te mogen laven,
En doet er Venus by, en wat Cupido sent,
'T is al maer herten-leet ben ick er niet omtrent.
56 verzen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 96]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wie kan in beter werck syn uren oyt besteden,
Als om gesont te zijn in geest en in de leden?
Wat vreught is sonder dat in eer of machtigh goet?
Die niet gesont en is en wint geen dingen soet.
De Voorrede (blzz. 1-66) is verdeeld in 8 hoofdstukken. Het 1e deel van het werk draagt als titelblad: Eerste deel van den Schat der Gesontheyt, aenwijsende De Kracht der middelen, door dewelcke de Gesontheyt onderhouden wert. t' Amsterdam, Voor Everhard Cloppenburgh, Boeck-verkooper, wonende op 't Water. (aldus s.d.). Het bevat een 1e boek over de bewegingen des gemoeds (blzz. 69-214), een 2e boek over de lucht (blzz. 215-270), een 3e boek over spijzen en dranken (blzz. 271-506), een 4e boek over beweging, rust, slapen en waken (blzz. 507-524). Het 2e deel heeft als titelblad: Het tweede deel van den Schat der gesontheyt, waer in verhandelt wert, hoe ende op wat manier de verhaelde middelen in elck gedeelte des Ouderdoms tot de Gesontheyt moeten gebruyckt werden. t'Amsterdam, Voor Everhard Cloppenburgh, Boeck-verkooper, wonende op 't Water. Anno 1643. Dit 2e deel bedraagt 23 hoofdstukken zonder verdeeling in boeken. (blzz. 525-736). [1644 Beverwyck]. Joh. van Beverwyck Schat der Ongesontheyt, ofte genees-konste van de Siekten. Verçiert met Historyen, ende kopere Platen; als oock met Versen van Heer Jacob Cats, Ridder, Raedt-Fensionarius van Hollandt. Den tweeden Druck. Tot Dordrecht, Voor Jasper Gorissz. Boeck-verkooper, wonende by de Wijn-brugh in de Griffioen. Anno 1644. (14,5 × 8,8 cm., 32 + 632 blzz., Bibl. Univ. Gent Med. 15721). Het privilegie is van 16 April 1642. De titelprent verbeeldt een geneesmeester, bezig met urine te onderzoeken, terwijl de zon aan de rechterzijde met zijne weldoende stralen en bloemen de menschen gelukkig maakt, en de engel van het kwade, bliksem, waterstroomen en doodshoofden op de aarde werpt om den mensch te dooden. Een lang gedicht van Cats dient tot uitlegging van de prent. De voorrede teekent Joh. van Beverwyck zelf, te Dordrecht op 25 mei 1642; die voorrede is gevolgd door eene klacht van ‘M. Laurens Joubert, conseiller et medecin du Roy, au 1 livre des Erreurs populaires, de la medicine, et des medicins, chap XVI’ waarin de onwetende menschen worden aangevallen en waarin | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 97]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wordt vermeld dat in Italië en Frankrijk de zieken veiliger door geneesmeesters en apothekers worden behandeld dan in Nederland. Na een alphabetischen bladwijzen, en spreuken uit Hippocrates, begint het 1e deel van het werk, met volgenden titel: Eerste deel van den Schat der ongesontheyt, aenwijsende De Kracht der Middelen, door de welcke de Ongesontheyt geweert wert. Tot Dordrecht, Gedruckt by Hendrick van Esch, wonende naest de Brouwerije van 't Cruys. In 't Jaer 1644. Na den titel komt eene prent, een landschap met de zee, allerlei dieren en gewassen, terwijl de mensch in de rotsen werkt; 24 hoofdstukken (blzz. 1-262.). Tweede deel van den schat der ongesontheyt, Aenwijsende De gelegentheydt van de Deelen des Menschelicken Lichaems; hare siekten, ende der selver Oirsaken, Teyckenen, Voor-teyckenen, Genesinge, ende Maniere van leven daer in te houden. Tot Dordrecht, Gedruckt by Hendrick van Esch, wonende naest de Brouwerije van 't Cruys. In 't Jaer 1644. Na den titel treft men een menschelijk lichaam, met spieren, bloedstelsel en inwendige lichaamsdeelen; daarna een gedicht van J. Cats, en een gedicht van een liefhebber van anatomie: Een Lief-hebber van de Outledinge,
Om syne genegentheyt tot de selve te betoonen, plagh dickmael te seggen, als hier volght:
Als ick eens menschen lijf mach grondigh ondersoecken,
Dan raep ick meerder last als uyt geleerde boecken:
Ick vinder soeck vermaeck, ick vinder herten-wensch,
Ick vind' een Staet, een Rijck, een werelt in de mensch!
Dies als mijn nietigh vleesch sal neder zijn gedegen,
En dat mijn aderslagh haer niet en sal bewegen,
Soo schenck ick desen romp, en dat uyt enckel gunst,
Ten goede van het volck, ter eeren van de Kunst.
Aen Gods geef ick mijn ziel, dat is mijn hooghste wenschen;
Maer watter overblijft dat gun ick aen de menschen:
'T is nutter dat het vleesch noch yemant voordeel doet,
Als dat het slechts alleen de naeckte pieren voeds.
In de voorrede of gesprek over de noodzakelijkheid der anatomie (blzz. 269-298), wijst Beverwijck er op dat zelf Homerus, de dichter, verstand had van anatomie, en hij kondigt aan dat het tweede deel drie boeken omvat, volgens de drie holten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 98]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of ‘buycken’, waarin de drie edele deelen ‘sonder dewelcke den mensche niet en kan leven; de Hersenen, het Hert, ende de Lever’ worden geplaatst: de onderbuik, die den naam van buik, heeft behouden, de middenbuik of borst, de bovenbuik of hoofd. Het 1e boek van de ziekten van het hoofd behelst 14 hoofdstukken (blzz. 301-508), het 2e boek de ziekten van de borst, 5 hoofdstukken (blzz 511-550), het derde boek de ziekten van den buik 7 hoofdstukken (blzz. 553-632). Het exemplaar schijnt onvolledig; na blz. 632, zullen wellicht in het oorspronkelijk boek verscheidene blzz. moeten bestaan hebben; ook in dit exemplaar ontbreken blzz. 627 tot 630, die, zonderling genoeg, vervangen zijn als door eene vergissing door blzz. 147 tot 150, van het stukje ‘Montaigne wederleyt’ dat in alle de werken tusschen de 2 tweede deelen van de schat der ongezondheid voorkomt. [1647 Beverwyck]. Joh. van Beverwyck Heel-Konste, Verhandelende wonden, Gehartheyt, Oirspronck van Buspoeder, ende Geschut, Kout-vyer, Ontleden, ende Gebroke Beenderen. Met alder hande Historyen verlicht. Tot Dordrecht voor Jasper Gorissz. Boeck-verkooper, by de Wyn-brugh, in de gulde Griffioen. In 't Jaer 1647. (13,4 × 7,6 cm, 8 + 296 blzz., Bibl. Univ. Gent Acc 35497). Dat boekje behelst slechts een korte voorrede van den boekverkooper aan den lezer om het werk van Beverwijck zaliger aan te bieden, en twee deelen, het eerste met 11, het tweede met 8 hoofdstukken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Alle de Wercken.In de bibliographie worden de volgende uitgaven genoemd:
Het valt te bemerken dat het Biographisch woordenboek de uitgave van 1672/80 niet noemt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 99]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Van die uitgaven kon ik deze van 1656, 1660 en 1672/80 bestudeeren die alle drie in de Gentsche Universiteitsbibliotheek berusten. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitgave van 1656.[S.d. (1656) Beverwyck]. Alle de wercken zo in de medicyne als Chirurgie van de Heer Joan van Beverwyck, Out-Schepen der Stadt Dordrecht t'Amsterdam, By Jan Jacobsz Schipper, op de Keysersgracht. (25,9 × 19,3 cm., Bibl. Univ. Gent med 734). Deze tekst bevindt zich op de titelplaat, geteekend C. de pas Inv. en C.V.D. sculpsit.; in het midden van de titelplaat zijn een geleerde en de Natuur in gesprek; bovenaan het Paradijs met al de dieren, onderaan een jachtepisode bij het vangen van een hert. De keerzijde van de titelplaat draagt de volgende verzen op het beeld van den schrijver, echter in het boek ontbrekend: Op de Beeltenis van de Heer Dr. Johan van Beverwyck.
Dits 't beelt van Beverwyk, die Dordrecht zo verlichte,
Genees-konst streckte een spoor, de Heel-konst voor een baak;
Daer in nakomelingh en Tydgenooten stichte,
En mengde, tot meer nut, die konsten met vermaak.
Deze uitgave bevat: Schat der Gesontheydt. Schat der Ongesontheydt. Lof der Medicine of geneeskonste en Montaigne wederleydt, tusschen 1e en 2e deel van de Schat der Ongesontheydt. Inleydinge tot de Hollandtsche Geneesmiddelen. Steenstuck, van steen en graveel. Heelkonste met vervolgh. [1656 Beverwyck]. Joh. van Beverwycks Schat der Gesondheydt. Met veersen verçiert door de Heer Jacob Cats, Ridder enz. Eerste deel. t'Amsterdam, By Jan Jacobsz Schipper. Anno cIɔ iɔ clvi (4 + 142 blzz.). Dit eerste boek van de Schat der Gesontheydt bevat talrijke gedichten van Cats. Na een voorrede in 8 hoofdstukken met bespiegelingen over de geringe waarde van den mensch en over het nut van de studie der gezondheidsleer (blzz. 1-20), wordt in 4 hoofdstukken de middelen aangeduid die de gezondheid in goeden toestand onderhouden. Het 1e hoofdstuk bespreekt de gemoedsaandoeningen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 100]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(blzz. 21-66), het 2e het nut van de lucht (blzz. 67-78), het 3e de spijzen en de dranken (blzz. 79-138), het 4e de bewegingen en de rust (blzz. 138-142). Vooraan komen de tafel der hoofdstukken van het 1e en 2e deel, en een alphabetische lijst van zaken. In die alphabetische lijst van zaken komen talrijke technische woorden voor. De droefheid, de nijd, de liefde, de eergierigheid, de gierigheid, de blijdschap, de gramschap, de vrees worden met verscheidene teekeningen besproken. Van de lucht worden vooral de veranderingen bij de jaargetijden en de bewegingen of winden uitgelegd. Het 3e boek van de spijzen en de dranken is zeer uitgebreid. De terwe is de grondstof van het broodt, gedeessemt of ongedeessemt bereid; Schr. onderscheidt witte-broodt of heeren-broodt uit het fijnste meel, gebuylt-broodt zonder grove zemelen, gruysbroodt of Semel-broodt uit volmeel. Alhoewel het zemelenbrood als gemeen en slecht wordt genoemd. weet Schr. te verklaren dat het gezonder is als wit brood, omdat het de verstoptheid tegenwerkt. De spelte schijnt tusschen de tarwe en de gerst gebracht te worden; de andere soorten graan waarmede meel kan verkregen worden zijn: rogghe of roggen, gerste, rijs, geers, haver, boeckweyt, boonen, erweten; met die producten kunnen brood, brij, koeken, gebakken van allerlei aard bereid worden. Allerlei groensels, vruchten, vleeschsoorten worden genoemd; suycker wordt bij de kruiden caneel, nagelen, noten-muscaten, foelye, peper, gengber, safferaen gerekend. De dieren leveren bloedt, melck, boter, kaes, wey, beulingen, eyeren en honigh. Terwijl ‘kaes swaer is om te verteeren, en geeft dick en hardt voedtsel, stopt den buyck en de aderen, en is graveeligh’, zoo is de boter een zeer voordeelig product, waarvan men zeggen mag: ‘Boter voor, en Boter naer,
Doet ons leven hondert jaer.’
Onder de visschen worden genoemd: voren, snoeck, baers, carper of braessem, barbeel, lamprey of pricke, seelt, blieck, post, grundel, ael of palingh; onder de visschen ‘met harde schelpen’(!): Oester, mossel, crabbe, steurcrabbe, kreefte, garnaet, bosse-crabbe, alykruyken. Onder de dranken worden besproken: het water, de wijn, het bier. De taback, aldus uit den naam van een streek van West-Indië geheeten, ‘de Taback moet des morgens gedroncken werden, ende als de maegh ledigh is’ zegt Schr.; en wat verder | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 101]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
vertelt hij van een man, die ‘alle daeg gewent was in de twintigh pijpen te drinken’. Met het zout eindigt het 3e deel met 21 hoofdstukken, bevattende verscheidene figuren in verband met het besproken onderwerp. Het 4e boek (blzz. 138-142) over bewegingen en rust van het lichaam, en over slapen en waken behelst slechts 3 hoofdstukken. Het tweede deel van den Schat der Gesontheyt. Waer in verhandelt werdt, hoe en op wat manier de verhaelde middelen in elck gedeelte des Ouderdoms tot de gesontheyd moeten ghebruyckt worden. t'Amsterdam, By Jan Jacobsz Schipper, 1656 (blzz. 143-200). Dit deel bevat 23 hoofdstukken handelende over het verkrijgen van kinderen, het verzorgen van jonge kinderen, de voeding in de verschillende leeftijden, en dan over de oefeningen van het lichaam, de rust, het slapen en waken, den kamergang, het bijslapen, om te eindigen met de wijze van leven van oude, zwakke en zieke menschen. In dit deel komen ook vele verzen van Cats voor, doch geen gedrukte prenten. [1656 Beverwyck]. Joh. van Beverwycks Schat der Ongesontheydt, ofte Genees-konste van de Sieckten. Verçiert met Historien, ende kopere Platen; als oock met Verssen van de Heer Jacob Cats, Ridder, Raedt-Pensionaris van Hollandt. t'Amsterdam, By Jan Jacobsz Schipper. Anno 1656 (7 + 66 blzz.). In zijne voorrede waarschuwt op 25 Mei 1642, van Beverwijck tegen de misdadige praktijken van de kwakzalvers. Na eene alphabetische lijst van zaken over de twee deelen van de ‘Schat der Ongesontheyt’ die een algemeene verhandeling is van geneeskunde in 24 hoofdstukken, neemt de studie van ‘drooghen ofte simpele geneesmiddelen’ een belangrijke plaats tusschen blzz. 19 en 66. Cats is hier niet meer aan het woord. Tweede deel van den schat der Ongesontheyt, aenwijsende De ghelegentheydt van de Deelen des Menschelijcken Lichaems; hare Sieckten, ende der selver Oorsaken, Teyckenen, Voor-teyckenen, Ghenesinge, en Maniere van leven daer in te houden. t'Amsterdam, Gedruckt in 't Jaer onses Heeren 1656 (blzz. 67-207). De titel is versierd met een anatomisch beeld van den mensch. Op de keerzijde zijn twee gedichten van Cats gedrukt, over de noodzakelijkheid van de kennis van de menschenanatomie. De verhandeling begint met eene voorrede over het nut der anatomie, namelijk voor geneesmeesters, heelmeesters, apothekers en vroedvrouwen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 102]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Daarna het 1e boek van de ziekten van het hoofd, de mentale ziekten inbegrepen, met 14 hoofdstukken; het 2e boek van de borst met 5 hoofdstukken; het 3e boek van de ziekten van den buik met 7 hoofdstukken. Hier onderbreekt van Beverwijck zijne studie, om een lof der geneeskunde en eene discussie met Montaigne in het midden te brengen (blzz. 165 tot 207). De lof der medicine, ofte genees-konste begint met een gedicht van den geneesmeester Dr. Willem Nyssen. Aenspraeck van Dr. Willem Nyssen, Apollo, die u Hooft met prachtighe Lauwrieren
Gevlochten tot een krans ghewoon zijt te verçieren,
Bloot u, of maeckter meer, u Nymph sal zijn te vreen
Als sy haer jeughdigh Loof soo wel sal sien besteen.
Siet hier een weerdigh Breyn, dat sija geleerde jaren
Besteet heeft om voor u Leer-kranssen te vergaren;
Noch yvert by u roem, vertoont u groote kracht,
En 't heyl dat menich Mensch door u wordt toe-gebracht.
Want schoon ghy uwen lof doet aen den Hemel steyg'ren,
Men vint die u Autaer verdiende Wieroock weyg'ren,
Beknabbelen u eer; doch mompelen haer haet,
Want 't wijste werelts deel aen uwe zyde staet:
Wat macht heeft onverstant? waer loopen domme sinnen?
Gesontheydt, seght de Mensch, is boven al te minnen;
En seydt het wel te recht; Het aengenaemste goet
Dat op de werelt blinckt en ons verbyst'ren doet,
Is minder als sy is: bemerckt de grootste staten,
Wanneer gesontheydt heeft een welich vleesch verlaten,
Wat byster al verdriets? hoogheydt verjaeght gheen pijn,
Wel-vaert is beter als de Purper-ampten zijn.
Het stickerend' gesteent, de buyten-landts juweelen,
Het op-gehoopte Gout sal wel een ziele streelen
Die wel gheherberght is; maer wort et Lichaem kranck,
Sta by al watter is, de gelt-sucht gaat dan manck.
Doch of dit schoon dus zy, men vinter die ont sluyten
Haer Gal en Adder-tong', om uwen lof te stuyten.
Siet, Phoebe, siet hier een, die uwe saeck neemt aen,
En u vyanden doet met ronde kaken staen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 103]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Goden twisten niet, doch of het soo gebeurde,
Dat een van hem sijn staet soo hoogh als d'uwe keurde,
Hier vint ghy onderwijs, een overvloet van stof,
Een zee van uwen roem, en stroomen van u lof,
Dees wijse Pleyter dan, gewoon voor u te spreken,
Die Tong'en Pen gebruyckt om Tanden te verbreken
Van uwe Nijdigers, verdient hy niet een Kroon
Van Daphues telgeren? Appollo 't is geen Loon.
In zijn lof stelt van Beverwijck de kunst van de geneeskunst boven de meeste andere beroepen, omdat volgens hem de geneeskundige vrij is en aan niemand onderworpen, geen ballingschap noch armoede kent; een advocaat kan alleen werken waar de wetten die hij kent kunnen toegepast worden; een predikant kan alleen in zijn land den godsdienst uitoefenen. En hij eindigt aldus: ‘Maer een Genees-meester draeght sijnen schat bij hem door de gheheele wereldt: hij is allesins aenghenaem ende willekom, waer Menschen zijn. In het korte, de Ghenees-konste geeft eer, rijckdom, vrienden, ende sulcks sonder langh vertoeven, ende in alle plaetsen van de werelt.’ Gelukkige menschen, die geneesmeesters De discussie met Montaigne wordt getiteld: ‘Bergh-Val ofte wederlegginge van Michiel de Montaigne, Tegens de noodtsakelijckheydt der Genees-konste’ (blzz. 175-207), en is opgedragen aan Dr. Cornelis van Someren, Schepen, en geneesmeester ordinaris der stad Dordrecht. Daarom krijgt van Beverwijck ter zijne eere een Latijnsch gedicht van van Someren; dit gedicht wordt door een Nederlandsch gevolgd, geteekend C. Boy: Aen den Hoogh-gheleerden Heere Dr. Johan van Beverwijck.
Montaigne die wel eer tot schrijven uytgelaten,
Hebt maer u best gedaen de beste Konst te baten,
Te treden mette voet, die menschen doet bestaen,
Komt hier, en letter op, doe dit u wil vergaen.
Hier wert ghy aengetast met ongemeene pennen,
Die waerheydt gaande maeckt, en uwe rancken kennen:
Die uwe stoutigheydt, of wil u spreeuwery
Met ernst het spitse bien en brengen in de ly.
Beroemde Beverwijck, die mijne kleyne beken,
Die uyt den Helicon in mijne schachten leken,
Hoe dorre dat se zijn, doet vloeyen wederom,
En opent my den mont, tot aller dichten stom;
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 104]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Toont nu wie dat ghy zijt, en doet de Werelt weten,
Na dat ghy in de konst veel jaren hebt versleten,
Dat sy haer gronden heeft die vast en seker gaen,
En dat haer tegen-weer is maer een yele waen,
Een mist van onverstant, die als de Son komt schijnen,
Niet lange kan bestaen, maer moet in haest verdwijnen
So sal, vertrouwet my, indien ghy my voldoet,
Mijn beeck, hoe kleyn sy is, opstijgen in de vloet,
En doen mijn dorstigh hert met ongemeene togen
Sich lessen dagelijcks: so dat ick op-gevlogen,
Veel hooger als ick oyt te vliegen ben gewent,
Sal heffen uwen Naem tot aller Namen endt.
Het is bekend dat Michel Eyquem de Montaigne (1533 † 1592), de groote scepticus, op hevige wijze de waanwijsheid en de onkunde, door geleerde woorden bedekt, van de meeste geneeskundigen van zijn tijd heeft aangevallenGa naar voetnoot(21): ‘telles aultres singeries qui ont plus le visage d'un enchantement magicien, que de science solide’. Beverwijck neemt hardnekkig de verdediging van de geneeskunde: ‘Dan alsoo sulcks noch teghens Montaigne bij niemandt gedaen en is, ende sijne schriften hier te Lande vele ghelesen werden, soo sal ick teghens hem te Velt komen’. De lange brief aan Cornelis van Someren waarin Montaigne wordt ‘wederleydt’ is gedagteekend Dordrecht, 24 October 1641. Joh. van Beverwycks Schat der Ongesontheydt, ofte Genees-Konste van de Sieckten. Het Tweede Deel (2 + 124 blzz.). Een korte bladwijzer geeft de alphabetische woorden van dit gedeelte van het werk, waarop de lijst der hoofdstukken volgt. Het 1e boek over de ziekten van het hoofd bedraagt 22 hoofdstukken, het 2e boek over de ziekten van de borst 11 hoofdstukken, het 3e boek over de ziekten van den buik 20 hoofdstukken; het 4e en laatste boek bespreekt alleen de gicht ‘ofte flerecyn’ en wordt gevolgd door het lof der gichte uit het Latijn van Hieronymus Cardanus vertaald. Dit tweede deel van de schat der ‘Ongesontheydt’ eindigt met eene briefwisseling met Anna Maria van Schurman: ‘Vraeghbrief, waerom de Heere Christus, daer hij ongeneselijcke Sieckten, soo met een Woordt, so met Aenraken genas, des Blindens oogen met Slick, en Speecksel gestreken heeft?’ De brief van Bever- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 105]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijck is gedagteekend uit Dordrecht, 21 Mei 1642, het antwoord van Anna Maria van Schurman, waarin zij uit Utrecht 14 October 1644, uitlegt dat in dit geval niet de kunst, wel de macht in aanmerking komt, en dat de Heer de gezondheid schenkt, maar de geneeskunde niet uitoefent. Dit antwoord kwam zeker niet met spoed. [1656 Beverwyck]. Joh. van Beverwycks Inleydinge tot de Hollandtsche Genees-Middelen. Ofte kort Bericht, Dat elck Landt ghenoegh heeft tot onderhoudt van het Leven, ende de Gesontdheydt der Inwoonders. t'Amsterdam, By Jan Jacobsz. Schipper. 1656. (20 blzz.). Die inleiding tot de Hollandsche geneesmiddelen is een overzicht, in 5 hoofdstukken, waarin het belang van inheemsche voortbrengselen wordt bewezen. In het 1e hoofdstuk zegt Schr. dat elk volk in eigen land de kruiden bezit die als geneesmiddel kunnen gebruikt worden; het heilig Schrift, de oude geneeskundigen van Griekenland en van Arabië, en thans nog de boeren, en altijd de dieren gedragen zich in deze richting. Daarom verliest de inwoner van het platteland zijn tijd, naar de stad om geneeskundige hulp te gaan. Het 2e hoofdstuk bespreekt het voordeel der inlandsche kruiden: zekerheid, echtheid, verschheid, zuiverheid, besparing. ‘Maer gelijck wat vremt is, bij ons geacht wert, soo wert ook het onze bij de vremden’, zegt schrijver. In het 3e hoofdstuk wordt aangedrongen op het feit dat uitheemsche kruiden zeer veranderlijke eigenscheppen vertoonen, en aldus liever gevaarlijk of onwerkzaam kunnen zijn. In het 4e hoofdstuk worden de eigenschappen van de kruiden aangegeven: smaak, reuk, kleur, vorm en gedaante in verband met den vorm der deelen en organen van het menschelijk lichaam. Men weet dat deze opvatting sterk in den geest van de geneeskunde gevestigd was. Een lange reeks voorbeelden worden genoemd. Eene lijst van inheemsche kruiden, met de genezende eigenschappen voor hoofd, oogen, ooren, tanden, keel, borst, longen hart, maag, darmen, lever, milt, nieren, blaas, baarmoeder, ledematen, gezwellen, wonden, vormt het 5e hoofdstuk. Joh. van Beverwijcks Steen-Stuck. Aenwijsende Den oorspronck teyckenen, 't voorkomen en ghenesen van Steen en Graveel. T' Amsterdam, By Jan Jacobsz Schipper, 1656 (blzz. 21-46). In 2 hoofdstukken worden achtereenvolgens behandeld | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 106]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de nieren, de blaas, de steenen van nier en blaas, de genees- en de heelkundige behandelingen. [1656 Beverwyck]. Joh. van Bevervviicks Heel-Konste, ofte Derde deel van de Genees-Konste, Om de uytwendige gebreken te heelen. Met alderhande Historien verlicht, ende met nieuwe curieuse Platen verçiert. De Platen van de Aderen, Slagh-aderen, ende zenuwen, en die in den voorgaenden Druck seer onordentelijck zijn gestelt: midtsgaders de tekeningen die op deselve Platen seer slordigh aengewesen hebben geweest, zijn nu alle op haer bequame ordre gebracht. t'Amsterdam, By Jan Jacobsz Schipper 1656 (4 + 98 blzz.). Na een gedicht van J. Cats ‘Op het Gespreck van de Heelkonste’Ga naar voetnoot(22), komt een lange voorrede waarin de hoedanigheden van den heelmeester en zijne helpers volgens Hippocrates worden uiteengezet. Die voorrede begint met een lang Nederlandsch gedicht (128 verzen) van Petrus Baardt, geneesheer te Leeuwaerden, over de oude spreuk, Of snijt, of brandt,
Of helpt aen kant.
en dat in sappig medicalen stijl is opgesteld. Een tweede voorrede begint nu op blz. 1 onder den vorm van den lof der heelkunst, waarna op blz. 7, het eerste boek van de heelmiddelen begint; dat boek, in 19 hoofdstukken verdeeld, geeft de beschrijving en de eigenschappen van de kruiden, drogerijen, en allerlei geneesmiddelen. Daar is een rijke oogst technische woorden te verzamelen. Blz. 34 draagt eene plaat met een beeld van de menschelijke spierfiguur, en op blz. 35 begint het tweede boek van de uitwendige deelen van het lichaam met de wonden die daar kunnen ontstaan; bij die zoogenoemde uitwendige deelen treft de lezer de studie van de aderen- en zenuwstelsel, alles onder 32 hoofdstukken gebracht. Joh. van Beverwiicks Vervolgh van de Heelkonste, Verhandelende Wonden, Gehardtheydt, Oorspronck van Bus-poeder, ende Geschut, Koutvyer, Ontladen, ende gebroke Beenderen. Met alderhande Historien verlicht. T' Amsterdam, By Jan Jacobsz Schipper. 1656 (blzz. 99-154 blzz.). Aan de keerzijde van het titelblad krijgt de lezer de onmisbare voorrede, met als titel: ‘Gunstige Leser’. En van Bever- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 107]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wijck begint aldus: ‘Ick recht hier op het laetste, de twee voornaemste vruchten van den Oorlogh, te weten de Wonden, ende ghebroke Beenderen, Vruchten die altijdt tijdigh, ende wel begeert zijn; want al de Werelt daerom uyt is, ende met welckers Lidtteyckenen, oock van de aldergrootste, als met Eer-teyckenen, ghepronckt werdt.’. Het 3e boek (blzz. 101-126), is van de wonden van den oorlog (11 hoofdstukken), en het 4e boek (blz. 127-152) van breuken der beenderen (8 hoofdstukken). De twee laatste blzz. 153 en 154, dragen als tekst onder den titel: ‘Geschil of het Hayrsghezielt, ende waerachtelijck gevoedt wort’, een opstel waarin Schr. zoekt te bewijzen dat het haar door een echte voeding wordt voortgebracht. Het bundel eindigt met een niet gepagineerde tafel der hoofdstukken van de 4 laatste boeken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitgave van 1660,[1660 Beverwyck]. Joh. van Beverwycks Schat der Gesontheyt. Met veersen verçiert door de Heer Jacob Cats, Ridder, enz. Eerste deel. t'Amsterdam, By Jan Jacobsz Schipper. Anno ciɔ iɔ clx (26,4 × 18,8 cm., Bibl. Univ. Gent med. 3727). Zelfde titelplaat als in de uitgave van 1656; het beeld van den schrijver ontbreekt hier ook. Eene ‘Waerschouwinge’ waardoor een octrooi van 13 jaren aan den boekhandelaar Schipper door de Heeren Staten Generaal wordt vergund, kondigt aan dat de verzen verbeterd en vermeerderd werden; de vergunning is geteekend Herb. van Beaumont op 7 October 1658. Het eerste deel bedraagt 150 blzz. aldus verdeeld:
Het tweede deel van den Schat der Gesontheyt waer in verhandelt werdt... (enz. zooals 1656)... 1660 (blzz. 153-208). Dit werk is op dezelfde wijze behandeld als in de uitgave van 1656. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 108]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hetzelfde geldt voor het volgende deel op blzz. 1 tot 124 en getiteld: Joh. van Beverwijcks Schat der Ongesontheydt ofte Genees-Konste van de Sieckten. Het tweede deel (2 + 124 blzz.). Evenals in de uitgave van 1656 komt Schr. terug op de ziekten van hoofd, borst en buik, die hij reeds heeft besproken, en ook komt hier een 4e boek over de gicht. De studie over de Hollandsche geneesmiddelen en over de nieren- en blaassteenen wordt na de Heel-konst gebracht. [1660 Beverwyck]. Joh. van Beverwiicks Heel-Konste... (zooals 1656)... 1660 (4 + 154 blzz.). De heelkunst is op dezelfde wijze uitgegeven als in 1656. Het bundel eindigt met de inleiding tot de Hollandsche geneesmiddelen en de studie getiteld Steen Stuck, gansch op dezelfde wijze uitgewerkt als in de uitgave 1656, maar onder het jaartal 1660, en op het einde, en niet, zooals in 1656, tusschen de schat der ongezondheid en de heelkunst. Deze stukken zijn gepagineerd 1 tot 46. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitgave van 1672/80.[1680 Beverwyck]. Joh. van Beverwycks wercken der Genees-Konste, Bestaende in den Schat der Gesontheyt, Schat der Ongesontheyt, Heel-Konste; mitsgaders Eenige Tractaten daer onder begrepen, en oock verscheyde stucken, die ten deele na des Autheurs overlijden, ten deele uyt sijn Latijnsche Wercken overgeset, en nu eerst daer by gevoeght zijn. Alles volgens de lest-vermeerderde exemplaren van nieus oversien, doorgaens grootelijcks vermeerdert en verbetert: mitsgaders met nieuwe Registers, Verçiert met Historien, kopere Platen, als oock vermeerdert met Verssen van den Ed. Heer Jacob Cats, Ridder enz. t'Amsterdam, By de Weduwe van J.J. Schipper, in de Swanenburg-straet, 1680. Met privilegie voor 15 Jaren (23,5 × 17,5 cm., Bibl. Univ. Gent med, 734a). Alhoewel het bundel het jaartal 1680 draagt, en de 3 hoofdwerken, schat der gezondheid, schat der ongezondheid, heelkunst, aankondigt, treft men andere jaartallen op die hoofdwerken zelf, 1672 voor ieder der twee schatten en 1671 voor de heelkunst. Dezelfde titelplaat, als in 1656 en 1660 komt vooraan, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
maar de zinspeling, door 4 inleidende verzen, op het portret van den Schrijver, ontbreekt hier. Een privilegie, geteekend op 5 December 1679, door A.B. van Wassenaer en S. van Beaumont, verleent eene vergunning van 15 jaren aan de uitgeefster, Susanna Veselaars, weduwe van Jan Jacobsz Schipper. Daar het formaat merkelijk minder is als bij de vroegere uitgaven, is het getal der blzz. stellig grooter. [1672 Beverwyck]. Joh. van Beverwycks Schat der Gesontheyt. Met veersen verçiert door de Heer Jacob Cats, Ridder, enz. Eerste Deel. t'Amsterdam, By de Weduwe van Jan J. Schipper. Anno 1672 (12 + 186 blzz.). In het begin van dit stuk, wordt een uittreksel van het privilegie gedrukt, eene vergunning van 15 jaren aan den uitgever; de privilegie is geteekend op 22 Sept. 1664, door J. de Wit en Herb. van Beaumont. Twee bladwijzers geven den inhoud van den Schat der Gezondheid en van den Schat der ongezondheid. [1672 Beverwyck]. Joh. van Beverwycks Schat der Ongesontheydt, ofte Genees-Konste van de Sieckten. Verçiert met Historien, en koopere Platen; als oock met Verssen van de Heer Jacob Cats. Ridder, Raedt-Pensionaris van Hollandt. t'Amsterdam, By de Weduw' van J.J. Schipper. Anno 1672 (6 + 98 blzz.). In deze uitgave worden de Hollandsche geneesmiddelen op het einde van het 1e deel (blzz. 101-124) geplaatst. Aan het begin van het 2e deel komt de noodzakelijkheid der anatomie (blzz. 3-12). De twee verhandelingen van het 2e deel, die in de uitgaven van 1656 en 1660 afgezonderd zijn, worden hier versmolten; de verhandeling steen-stuck maakt deel van het 3e boek over de ziekten van den buik. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De inleiding tot de Hollandsche geneesmiddelen die hier als aanhangsel aan het 1e deel van de Schat der Ongezondheid wordt gevoegd, wordt aan Johan Oem van Wijngaerden, ‘president van den Hove van Hollandt, Zeelant, ende West-Vrieslant’, opgedragen; zij eindigt men eene reeks spreuken uit Hippocrates, in Nederlandsche verzen. Het 2e deel begint met het bewijs van de noodzakelijkheid der anatomie (blzz. 3-12); de vier boeken bedragen resp. de volgende plaatsen, 1e over het hoofd (blzz. 13-118), 2e over de borst (blzz. 119-171), 3e over den buik (blzz. 172-306), 4e over de gicht (blzz. 307-328). Zonder bijzondere titelbladen komen tusschen de Schat der Ongezondheid en de Heelkunst, op 48 blzz. de twee stukken, Lof der geneeskunst en Montaigne wederleyt. [1671 Beverwyck] Joh. van Beverwycks Heel-Konste, ofte Derde deel van de Genees-Konste, Om de uytwendige gebreecken te heelen. Met alderhande Historien verlicht en met nieuwe curieuse Platen verçiert. De Platen van de Aderen, Slagh-Aderen, en Zenuvven, en die in den voorgaenden Druck seer onordentelijck zijn gestelt: mitsgaders de tekeningen die op deselve Platen seer slordigh aengewesen hebben geweest, zijn nu alle op haer bequame ordre gebracht. T'Amsterdam, By de Weduwe van Jan Jacobz. Schipper. Anno 1671 (7 + 278 + 12 blzz.). De titelplaat is door een weinig verzorgde prent versierd, die in een zeer lang gedicht (124 verzen) van C. Boy. J.C. wordt uitgelegd; de plaat verbeeldt onderaan lijdende zieke menschen en bovenaan een groep goden van den Olympus. Dezelfde voorrede als in de vroegere uitgaven komt ook aan het begin, hier gevolgd door de verzen van Cats ‘Op het Gespreck van de Heel-konste’. De lof der chirurgie, geplaatst op blzz. 1-10, eindigt met uittreksels, in Nederlandsche vertaling, van Thomas Garzoni, Petrus Mossias en Aurelius Cornelius Celsus. Daarna de 4 boeken:
Aan het begin van het 2e boek treft men de spierfiguur van den mensch, aan het begin van het 3e een levenden man met 17 oorlogstuigen gekwetst, aan het begin van het 4e het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
menschelijk geraamte, nog al hoogmoedig leunend op eene spade. De levende naakte mensch met de 17 oorlogstuigen, namelijk: 3 lansen, 3 pijlen, 4 degens, 1 mes, 3 hammers, 2 steenbollen en 1 brandende bom, bevindt zich in de uitgave 1671, van de Heelkonste (blz. 127), niet in de uitgaven 1656 en 1660. Deze figuur is nagemaakt uit deze getiteld: Corpus multifariam vulneratum, van het boek van Jean Tagault, heelkundige te Vimen in Picardie die lange jaren te Parijs doceerde. 1543. Tagault, Jean. De chirurgica institutione libri quinque. His accessit sextus liber de materia chirurgica, authore Jacobo Hollerio Stempano, medico Pariensi, Parisiis, apud Christianum Wechelum, 1543, 24 + 421 blzz., in fo. Deze figuur zou op zeer doeltreffende wijze kunnen gebruikt worden voor de antioorlogsche propaganda, om eens te meer te laten zien waarom de oorlogsvoerders zooveel geld noodig hebben. Het rijk beladen aanhangsel (blzz. 191-278) wordt aldus op blz. 189 betiteld: Aenhangsel van verscheyde Brieven van Geleerde Heeren aen desen Autheur, als oock van hem aen haer geschreven, behoorende tot de voorgaende Boecken, ende voornamelick tot de Capitelen die van den Steen ende 't Graveel handelen; nevens eenige Aenmerkingen over de selve materie. Als oock Een Tractaet van Pocken ende Maselen, door Dr. Willem Swinnas, enz, Mitsgaders Een Toe-gift van 't Geschil des Hayrs, door Dr. Vopiscum Fortunatum Plempium, Artz, enz. In desen laatsten Druck uyt sijne andere soo Latijnsche als Nederduytsche Boecken by een vergadert, waer van eenige noyt voor desen in onze tale overgezet nochte gedruckt zijn geweest. Die brieven zijn ten getalle van 55 (blzz. 191-256) zoowel van Beverwijck als van de personen met hem tusschen de jaren 1633 en 1644, in briefwisseling. Aldus vinden wij de volgende namen: Johannes Westerburgh uit Dordrecht, Anna Maria van Schurman uit Utrecht, Cornelis van Someren te Dordrecht, Renatus des Cartes uit Dordrecht, Lowys van Nassov uit den Haag, Claudius Salmasius uit Leyden, Ewald Schrevel uit Leyden, Lodewijck Nonnius uit Antwerpen, Jacob de Bacx uit Rotterdam, Timan van Gessel uit Utrecht, Zacutus Lusitanus uit Amsterdam, Guy Patin uit Parijs, Gregoris van der Plasse uit Haarlem, Constantyn Huygens te 's Gravenhage, René Moreau uit Parijs, Nicolaas Tulp uit Amsterdam, Willem Harvey uit | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
London, Digby uit London, Vopiscus Plempius uit Leuven, Marin Mersen (hier de pater Mersenne) uit Parijs, Lazare Meyssonner uit Lyon, Willem Staeckmans uit Franeker, Benedictus Sulvaticus uit Padua. Daaruit blijkt dat van Beverwijck bekend was bij vele geneeskundigen en vele geleerden van zijn tijd, ook in het buitenland. Er bestaan ruim 200 brieven van en aan van Beverwijck, die ons zijn bewaard gebleven, beweert BaumanGa naar voetnoot(23); zij handelen gewoonlijk over geneeskundige onderwerpen, niet zelden in verzen. Na de brieven komt de ‘Consultatie, ofte Raedt-Gevingh Van het Steen-Snijden, ofte het Snijden van een Steen in de Blaas’ (blzz. 257-266), eene verhandeling van Willem Swinnas, doctor der ‘Stede van den Briel’ over pokken en mazelen (blzz. 267-276), en het opstel van Doctor V.F. Plempius, getiteld: ‘Geschil of het Hayr gezielt is, en waerachtelijck gevoedt wordt’ (blzz. 277-278). In dien tijd werd door de predikanten, en vooral te Dordrecht door Borstius, een hevigen strijd gevoerd tegen overdreven weelde, die onder meer een uiting had gevonden in het dragen van lang haar, bij de vrouwen als bij de mannen. Borstius sprak zich uit, met geweldige bewoordingen, b.v.: ‘Siet toe, dat u het langh hayr niet worde tot een bast,..... dat et voor de soldaten verstrecke een koorde ende handtvatsels om u lanx de straten te sleypen.... Dan zal u dit cieradt bitter opbrecken als gall en alssem wanneer men het hayr met de wortel sal uytplucken, met slijck en dreck poyeren en in uw eygen herten-bloede verwen...’ enz. Er ontstond groote ontroering, die Beverwijck zocht te bedaren, met een geneeskundig betoog waarin bewezen wordt dat de waarheid buiten al de overdrijvingen ligt. En om te eindigen, alsof een laatste pijltje naar Montaigne nog moest worden geschoten, wordt herinnerd wat Montaigne, de groote scepticus, in zijn 3e boek van zijne Essais (9e hoofdstuk) toch heeft geschreven: ‘Het eynde van de Heel-meester is geenzins het quade vlees te doen sterven, zijnde dit alleen sijn wegh tot de genesinge; maer hij siet verder, namentlijck om de natuer te doen herboren werden, en het deel tot sijn behoorlijcke gestaltenis te brengen.’ Ten slotte, een register van zaken op 11 ongepagineerde blzz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Vergelijking der drie uitgaven.In de volgende tabel worden de door mij drie onderzochte uitgaven vergeleken.
De werken van Johan van Beverwijck bevatten talrijke verzen van Jacob Cats, benevens ook Nederlandsche verzen uit Ovidius, Homerus, Hesiodus, Virgilius, Horatius, Lucretius, enz. Beverwijck leefde tusschen 1594 en 1647, Cats tusschen 1577 en 1660; beide zijn aldus tijdgenooten, en aldus kan men begrijpen dat zij in eene soort medewerking zijn geraakt. Het is vooral in den Schat der gezondheid dat die samenwerking | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitgebreid werd. De Schat der gezondheid en ook de Schat der ongezondheid vermelden op het titelblad dat zij versierd zijn met verzen van Jacob Cats. De Tachtigjarige bedenkingen van CatsGa naar voetnoot(24) ‘waarin aangewezen wordt hoe alle passien, togten, driften, ja gebreken der menschen, zoo kunnen worden bestierd, dat dezelve beide aan ziel en ligghaam gezondheid kunnen geven en ook bewaren. Verrijkt met vele gedenkwaardige geschiedenissen en leerstukken, daaruit getrokken. Waaronder mede te vinden zijn de gedichten op den Schat der gezondheid van den wijdberoemden heer Dr. Johan van Beverwijck’ bevatten de gedichten, in Beverwijcks Schat der Gezondheid aanwezig.
In een zonderling boekje, met talrijke prenten versierd, vindt men ook de verzen van Cats vereenigd, met de noodige uitleggingen, zonder vermelding van den bewerker, en ook zonder vermelding van het boek van Beverwijck. Het grootste gedeelte van dit boekje is eene soort samenvatting, voor het volk opgesteld, van den Schat der Gezondheid, die niet eens wordt genoemd. [1769 Cats]. J. Cats nuttelyck Huys-boeck. Behelsende eene bespiegeling des 's Mensche; Waer in het Leeven bestaet; Waer door de Doot onderworpen is geworden; de opvoeding der kinderen: En wat het nuttigste is, om lang Gesont te Leeven, enz. Van 't begin, midden, tot den Eynde. Met koopere Plaaten verçiert. Benevens alle de overgebleven gediehten Die in geen van Zijn andere Werken gevonden worden. Als mede: de Lof- en Rouwgedichten in Graft-Schriften, Op den Heere J. Cats. Tweede Druk. Te Leyden, By Hendrik van der Deyster, 1769, Met Privilegie (8 lim + 321 blzz. + 10 blzz. register, 15,6 × 9,5 cm., Bibl. A.J.J.V.). De titelplaat van dat boekje draagt boven- en onderaan dezelfde prentjes, het Aardsch paradijs en een hertejacht, als deze van de groote titelplaat aan het begin van de werken van Beverwijck, en van zelfde formaat; de omlijsting echter is verschillend. Wij laten hier de vergelijking volgen van den inhoud van het boekje, met betrekking op den Schat der Gezondheid, en van de uitgave 1643 van overeenkomende hoofdstukken in Beverwijcks drie uitgaven van Alle de Wercken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* * *
In 1641 verscheen te Dordrecht een Nederlandsch gedicht, ‘Strydt tusschen de Kickvorschen ende de Muyzen’ met een uitvoerig commentar over den oorlog tusschen Spanje en Nederland. ScheltemaGa naar voetnoot(25), en met hem verscheidene biographen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schrijven dat anonym stuk van Beverwijck toe. Het nieuw Biographisch woordenboekGa naar voetnoot(26) noemt dit gedicht niet onder de werken van Beverwijck op. BaumannGa naar voetnoot(27) is van oordeel dat het stuk niet door Beverwijck werd geschreven, en J. te WinkelGa naar voetnoot(28) noemt Lambert van Bos, als de waarschijnlijke schrijver. Waarom het gedicht en het commentar het werk van Beverwijck niet zouden zijn, wordt uitgelegd door de wijze waarop het gedicht is opgesteld, zeker te pittig en te hartstochtelijk voor den deftigen Beverwijck; het nut van fabelen in de opvoeding der kinderen in het gedicht uitgesproken is met de beweringen van Beverwijck in zijn Schat der gezondheid volledig strijdig. Ook de afkeer voor de Spanjaarden komt niet overeen met de vredelievende meeningen in de brieven van Beverwijck. Ten slotte, noemt Beverwijck, die toch zoo gemakkelijk in zijne brieven van zijne talrijke geschriften spreekt, nooit den strijd tusschen de Kikvorschen en de Muizen. Daar het gedicht van 1641 weinig bekend schijnt, meen ik het niet ongepast het in mijn overzicht op te nemen. Vander Aa (II, 503) noemt bij Johan Van Beverwijck in de werkenlijst de volgende vertaling: ‘Batrochomyomachia van Homerus of Strijdt tusschen de Muizen en Kikvorschen, toegepast op de Nederlandsche Oorlogenen.’ [Anonymus 1641]. Wonderbaerlijcken ‖ Strijdt ‖ tusschen ‖ De Kickvorschen ende de ‖ Muysen. ‖ Toegepast ‖ op ‖ De Nederlandtsche Oorloge. ‖ Tot Dordrecht, ‖ Voor Jasper Gorissz. Boeck-verkooper, wonende by de ‖ Wijn-brugh, in den vergulden Griffioen. Anno 1641. (19,9 × 15,5 cm., 10 lim + 15 blzz. met 2 kolommen elk gepagineerd, aldus 30 + blzz. 31 tot 60, Bibl. Univ. Gent BL 7653). Het zonderling boekje begint met het volgend gedicht: Op de
Strijdt der Kickvorschen en Muysen.
Leser, fronst den neus soo licht niet,
Houdt het oordeel wat geschort,
Totter tijdt gy, achter 't Dicht, siet
Wat door 't Dicht beteekent wordt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
'T schijnt het wil een fabel wesen;
Maer weck op het rijp verstant,
In die fabel salje lesen
'T wesen van ons Vaderlandt.
'T vorschje, dat sijn zetel-paeltje
Aen de diepe poelen têelt,
Is 't Néerlandsche Nachtegaeltje,
Dat de Wereld over quêelt:
Dat een schrick schiet in de Vorsten,
Die het ruyme Rondt bevat,
Alsse sien de Muysen borsten
Aen het Nederlandtsche nat.
Muysen, die het vruchtbaer Spangjen
Naer ons Vorsche-poelen sendt,
Om den wortel van Orangjen
Niet te laten ongeschent:
Muysen, die den Oegst der Landen
Hebben meningmael gesocht;
Maer, tot eygen scha en schanden,
Sticken in het Vorschen-vocht.
'T is wel waar, sy hebben Muysen
Vry wat hard en scherp getant,
Houdend' haer met houte huysen
Meer op 't Water, dan op 't Landt.
Mear ons kloecke kreefte-krabben
Zijn daer tegen op-gegroeyt;
Die wel licht soo krevel-krabben,
Dat het Muyse-muyltje bloeyt.
Sy en schricken voor de stroomen,
Noch haer vinnigh Muys-gebroedt;
Maer betrachten weer te komen,
Daerse eenmael zijn begroet.
Selfs de Vorschen, die sy voeren,
Achten 't voor een Offerhandt,
Dat 's een water-muys beloeren,
En doen sincken in het zandt.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lustigh, Vorschjes, vrijdt uw Poelen,
Van het schendig Muysen-rot;
Lustig, Kreeften, laet gevoelen,
Dat m' uw Strijdt uyt nijdt bespot:
Dan soo willen w'om de dingen,
U te last geleyt, als kax,
'T vreugdig Vorsche-liedtjen singen:
Breke, Kex, Koax, Koax.
In dat schimpgedicht zijn dus de kikvorschen de Hollanders en de muizen de Spanjaarden; het blijft ongeteekend. De voorrede, ook ongeteekend, waarschuwt tegen het gevaar van een verbond met deze die menschen aanvallen. Demosthenes vertelt dat de wolven eens een verbond sloten met de herders, om de schapen niet meer aan te vallen, indien de honden die de oorzaken waren van de vijandschap zouden uitgeleverd worden; zoo gebeurde het: de herders leverden de honden uit, maar de wolven verscheurden en verslonden de schapen. De schrijver verontschuldigt zich in zekeren zin met te verklaren dat hij het stukje, waarin de kikvorschen en de muyzen spreken en strijden, heeft vertaald, omdat de menschen toch zooveel kunnen leeren van de paarden, de varkens, de vossen, de wolven, de honden, de ezels, de muizen, de schildpadden, de kikvorschen, enz. Wie zal zooals de schrijver niet denken? In het gedicht dat 30 maal ca 44 verzen, aldus ca 1300 verzen, bedraagt, wordt de kikvorsch genoemd: blaeskaeck, coolvraet, duyckelaer, groentje, klarentoon, krijtaert, nachtegaeltje, plompaert, poeltje, poelvrient, puyt, rommelaer, slickgat, schreeuwaert, trapnat, waterlander. De muis is bijtebroot, brootvraet, coreman, hammevraet, kaesdief, knabbelboon, knabbelkoeck, kruymeldief, leckerbeetje, lickspit, meelmuys, rapte-voet, schendebroot, speckmuys, veeghpan. Omdat misschien de lezer het gedicht niet wenscht te lezen, omdat fabelen voor ‘sommige hooge verstanden al te kinderachtigh sou mogen geoordeelt werden’, geeft de schrijver op een drietal bladzijden den korten inhoud van het stuk: omdat een kikvorsch een muis van hooge stam heeft laten verdrinken, verklaren de muizen den oorlog aan de kikvorschen. De goden besluiten eenvoudige toeschouwers te blijven totdat Juno, ziende dat de muizen eene vloot in het water hebben gebracht, door een storm de vloot doet stranden, en een leger kreeften ter hulpe van de kikvorschen zendt, zoodat deze de overwinnaars worden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BilderdijkGa naar voetnoot(29) heeft ook den krijg tusschen muis en kikvorsch Homerus nagezongen. Het gedicht wordt aan de schim van het schootkatjen van Juliana Kornelia de Lannoy opgedragen en behelst, onder den titel van ‘De Muis- en Kikvorschkrijg’ in het geheel 502 verzen, aldus nog de helft niet van het gedicht van 1641, en zonder bijzondere zinspeeling op de oorlogen onder de menschen. Daar krijgt de muis de volgende benamingen: kruimdief, knabblaar, likmeel, papiersnoet, liktong, kruip in 't hol, hammeling, knabbelworst, papiersnuf, kastrolriek, ter Gerst, enz.: en wordt de kikvorsch blaaskaak, slijkvoet, waterkoninginne, kwaakhard, slibbrig, plompling, schreeuwbalg, golvaart, kwabbaris, slootlust, rietbroek, natlief, modderbad, kwalsterkwab, van den gronde, hipheup, kawoerdrig, slijkling, duikdiep, veenpuit, kwaakëeuwig, kawoerdrig, enz. In hoeverre nu het gedicht van 1641 door Bilderdijk bekend was, durf ik niet beoordeelen; eene studie van dien aard is buiten mijne bevoegdheid en verdient wellicht de aandacht van een letterkundige.
Over de werken van Beverwijck die ik niet treffen kon, wordt door Baumann de volgende beoordeeling gedaan. De Spaansche Xerxes ofte Beschrijvinge, ende Vergelijckinge van den Scheep-strijdt tusschen de groote Koningen van Persen ende Spaenjen, tegen de Verbonde Griecken, ende NederlandersGa naar voetnoot(30), (Dordrecht 1639, 1640) werd geschreven onder den indruk van de overwinning op de Armada in 1639, een gelegenheidsgeschrift zonder echte geschiedkundige waarde, waaruit de gewone mensch een strijd van de Hollanders en de Grieken te samen tegen Xerxes en Filips II zal meenen te begrijpen.
* * *
Johan van Beverwijck wordt niet meer als een vooraanstaande schrijver genoemd. Als dichter komt hij buiten de schaduw van Jacob Cats niet; en omdat zijne werken zooveel verzen van Cats bevatten, worden zij als weinig wetenschappelijk beschouwd. Ik wil echter niet nalaten, op het einde van deze studie, de belangstelling van Constantyn Huygens voor het werk van Johan van Beverwyck te doen uitschijnen, met de drie volgende inlichtingen mede te deelen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In: ‘Constantini Hugenii, Equit. Toparchae Zulichenii &. Principi Auriaco à Consil. & Secretis. Momenta desultoria. Poëmatum Libri XI. Edente Caspare Barlaeo. Lugd. Batavor. Typis Bonaventurae &. Abrahami Elzevirii. cIɔ Iɔ CXLIV’ blz. 46, wordt een gedicht aan Beverwyck gewijd over zijn boek van de ‘Uytnementheyt’ der vrouw: In L. Beverovicii de excellentia Sexus faeminini libros; - blz. 139, over zijn werk over het steen: In L. Beverovicii de Calculo tractatum.
In ‘Constantini Hugenii, Equitis; Zulichenii, Zeelhemi, & Toparchae; Principi Auriaco à Consiliis; Momenta desultoria; poëmatum libri XIV. Editio altera, multo priore auctior. Procurante Ludovico Hugenio C.F. Cum Praefatione Casparis Barlaei. Hagae-Comitum, Ex Typographia Adriani Vlacq - cIɔ Iɔ CLV. Cum Privilegio Ill. Ord-Holl. ac West-Frisiae.’ blz. 46 en 139 vindt men dezelfde gedichten als in de uitgave van 1644. De uitgave van 1644 bedraagt 322 blzz. die men ook in de uitgave van 1655 terugvindt, maar gevolgd van de blzz. 323 tot 423, waarop men nog een gedicht vindt tot Beverwijck gericht, en wel op blz. 328. In dat gedeelte van het werk komen ook gedichten over Vlaanderen, Gent, Antwerpen voor.
In: ‘Société pour l'histoire musicale des Pays-Bas; musique et musiciens au XVIIe siècle. Correspondance et oeuvre musicales de Constantin Huygens publiées par W.J.A. Jonckbloet et J.P.N. Land. Leyde, E.J. Briel 1882’ p. CLV leest men: ‘Beverovicius (Le Sr), mon digne amy (Lettre VIII), savant medecin, né à Dordt le 17 nov. 1594, mort en 1647, amateur distingué des lettres, correspondant de Mersenne et de Descartes. Voyez les OEuvres de Descartes publiéés par Victor Cousin, tome IX, pag. 157.’ |
|