Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1932
(1932)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 573]
| |
De Vlaamsche Letterkundigen en het ‘Modern Woordenboek’.
| |
[pagina 574]
| |
mij in het Woordenboek twee regels gewijd, met de vermelding dat ik ‘Zuidoostvlaamsche novellen schreef’. Ik heb sedertdien nog wat anders geschreven. Dat is nu zoo wat veertig jaar geleden, dat ik die zonden begon te bedrijven; dus niet meer zoo heel en al ‘modern’; maar het is mijn schuld niet, dat ik wat vroeger geboren ben dan de ‘modernen’. Wat de uitvoering van het Modern Woordenboek betreft, de firma Brepols van Turnhout haalt eer van haar werk; het zijn twee fraaie en frissche boekdeelen. Zij zijn gedrukt met duidelijke letter, op goed papier, mooi versierd met tal van afbeeldingen, portretten, kaarten, tabellen, enz. Het Modern Woordenboek is, zoo 't schijnt, bij de studeerende Vlaamsche jeugd zeer welkom geweest. Goede studenten houden inderdaad veel van een verklarend woordenboek; zooveel te meer als het ‘encyclopedisch, taalkundig en geïllustreerd’ is. Er zijn er die het, na eenige jaren gebruik, om zoo te zeggen van buiten kennen. Als zij, van jongs af, in hun geheugen die gecondenseerde stof behouden, dan is de grondslag gelegd voor verdere ontwikkeling op alle gebied der menschelijke bedrijvigheid, kunst en kennis. Het Modern Woordenboek werd ook gunstig onthaald in de Vlaamsche pers, en, op enkele uitzonderingen na, algemeen geprezen; soms wel wat dithyrambisch, op Vlaamsche wijze, soms ook al eens bitsig aangevallen, ook weer naar Vlaamsche mode. Wij zijn, in den huidigen toestand onzer kultuur, er nog niet toe gekomen iets wat nieuw is, objectief, zakelijk te beschouwen, bezadigd en redelijk te beoordeelen. Het nieuwe, het ‘moderne’, wordt al dadelijk hemelhoog verheven, een ‘mirakel’ geheeten, of een ‘standaardwerk’; ofwel het wordt ongenadig afgebroken, en de scheppers of makers ervan verguisd, en gescholden voor onbeholpenen of sukkelaars. Ik wensch noch aan het eene noch aan het andere meê te doen. Toen onze geachte Bestendige Secretaris, een der medewerkers aan het Modern Woordenboek, hier onlangs in de algemeene vergadering het tweede en laatste deel aanbood voor de boekerij der Academie, zei hij in zijn mededeeling het volgende: - ‘In een boek, als dit, vrucht van een breede, 't zij genoemde 't zij ongenoemde collaboratie, doen zich honderden gelegenheden voor tot meeningverschil onder de medeopstellers. ‘Blijft elk op zijn standpunt, dan moet iemand den knoop doorhakken. Welnu, o.m. in volgend geval, werd niet door mij beslist, waar ik als phonetist een andere methode verdedigde. | |
[pagina 575]
| |
Ik veroorloof mij dan ook een beroep te doen op de toegevendheid en tevens op de kostbare wenken van de leden der Academie, waaronder eenige reeds zoo bereidwillig waren ons met raad en daad bij te staan.’ Genoopt door deze uitnoodiging, en ook om volgens belofte mijn vroegere recensie te volledigen, in een van onze Vlaamsche dagbladen, ‘Het Handelsblad van Antwerpen’, verschenen, ben ik zoo vrij hier mijn latere aanteekeningen mede te deelen. Wat wij in encyclopedische woordenboeken bij onze naburen: Franschen, Duitschers, Engelschen of Noord-Nederlanders aantreffen, is in de eerste plaats het op den voorgrond stellen van eigen kultuur, het bekendmaken van nationaal werk, het met kennis van zaken en gematigden lof spreken over zijn landgenooten. Deze krijgen altijd in dergelijke werken het grootste aandeel. En niet zonder reden. Waar moet men de namen van vooraanstaande mannen in eigen land, op het gebied van kunst en wetenschap gaan zoeken? In vreemde encyclopedische woordenboeken zullen wij ze niet vinden, tenzij enkele uitzonderingen. Maar als nu Vlamingen met andere Vlamingen ook doen gelijk de ‘Hollandsche schoolmeesters’ met de Vlamingen, vooral als deze niet ‘modern’ zijn? Waar moeten de Vlaamsche leergierigen het dan gaan halen? - Natuurwetenschappen, algemeene geschiedenis, algemeene aardrijkskunde en begrippen van nog andere vakken kan men vinden in encyclopedische boeken van alle kultuurvolkeren. Bijdragen of verklaringen over dieren, planten en delfstoffen, over wiskunde, chemie enz. zullen in alle woordenboeken nagenoeg dezelfde zijn. Daarom had ik gaarne gezien dat in het Modern Woordenboek er wat minder algemeene wetenschap of geschiedenis zou voorkomen, en wat meer plaats ingeruimd voor onze geleerden, onze schrijvers, onze kunstenaars, 't is te zeggen: onze eigen kultuur in de eerste plaats aan de Vlamingen zelf bekend maken. Onze mannen mogen wel door ons volk gekend zijn, al zijn ze niet alle wereldberoemd of berucht gelijk Dempsey, den kampioen van het boksen, die in het Woordenboek niet is vergeten.
* * *
Hier wil ik een reeks schrijvers aanhalen, die er niet in vermeld worden, en die nochtans wel die eer verdienden. Prof. Heremans, schrijver en verzamelaar van de Nederland- | |
[pagina 576]
| |
sche Dichterhalle in twee lijvige boekdeelen, - een schat voor de Vlamingen van zijn tijd en zelfs voor later. Hij stichtte en bestuurde ook lange jaren het tijdschrift Nederlandsch Museum. Dr. Amand De Vos (Wazenaar) de schrijver van een boek dat destijds opgang maakte, Een Vlaamsche Jongen, en van de dichtwerken Langs ruwe paden en In de natuur, en het flink gestyleerde, en schitterend van woordkunst Een Officier geworgd in het Belgisch leger. Prof. L. Scharpé, schrijver, met Theophiel Coopman van de Geschiedenis der Vlaamsche Letterkunde van 1830 tot heden. Theophiel Coopman is de zanger van Mijn Vlaanderen heb ik hartelijk lief, en andere gedichten en prozawerk. G.Th. Antheunis, de dichter van Uit het Hart, van Leven, Lieven en Zingen; de toondichter van datzelfde Mijn Vlaanderen, een onzer schoonste nationale liederen. Gustaaf De Mey, tooneelschrijver en dichter, even bescheiden als talentvol. J.M. Brans, de dichter van Wilde Rythmen, tamme verzen. Willem Gijssels, de dichter van Wandelingen en Van Boom en Bosch. Jozef de Voght, de dichter van Lichte Lanen, en Landsche Liederen. J. Adriaensen, die onder den schuilnaam Jan Jans het luimig modern epos Tijl Uilenspiegel dichtte, dat wel zou verdienen meer gelezen te worden. Frans De Potter, schrijver met Jan Broeckaert van Geschiedenis van de gemeenten van Oost-Vlaanderen (46 deelen) en van tal van romantisch-literaire stukken, als De arme Dichter, enz. Hij was de man die van Minister August Beernaert verkreeg dat er eene Koninklijke Vlaamsche Academie van Taal- en Letterkunde zou gesticht worden. Hij werd er ook de eerste Bestendige Secretaris van. Edward Gailliard, die Frans de Potter als Bestendig Secretaris opvolgde, en zijn naam hechtte aan de uitgave van de Keure van Hazebrouck en aan de Istory van Troyen van Jacob van Maerlant. Dr. C. Hansen, de schrijver van Reisbrieven uit Dietschland en Denemark en van vele vertaalde Scandinavische gedichten onder den titel Noordsche Letteren. Mr. Leonard Willems, schrijver van De Middeleeuwsche taaltoestanden in Vlaamsch-België, en toelichter van tal van Middelnederlandsche dicht- en prozawerken, die hij kent zooals weinigen. | |
[pagina 577]
| |
Wat de dramatische kunst betreft, de volgende schrijvers worden niet vermeld: Hippoliet van Peene, schrijver van een zestigtal tooneelstukken, welke gedurende tientallen van jaren in alle steden en dorpen van Vlaanderen gespeeld werden. Emmanuel Rosseels, Antwerpsch tooneelschrijver, die in zijn tijd insgelijks veel bijval had. Sommige van zijn stukken werden meer dan duizendmaal opgevoerd. Zijn dramatisch werk werd uitgegeven in zes boekdeelen. Nestor de Tière, schrijver van Roze Kate en van een reeks tooneelwerken, die school maakten. Hij was ook de dichter van De Bruid der Zee en van Herbergprinses, libretti van de zangspelen van Jan Blockx. Frans Gittens, de schrijver van de tooneelwerken Parisina, Jane Shore en andere stukken, Shakespeariaansch opgevat en goed geschreven. Lodewijk Scheltjens, die een lange reeks tooneelwerken schreef, waarvan vele groot succes behaalden. Jef Mennekens, schrijver van novellen, gedichten en tooneelstukken. Sedert Jan Van Droogenbroeck en dezes Zonnestralen de beste onzer kinderdichters. Gustaaf Segers, novellenschrijver, uitstekend Vondelkenner, lid van de Koninklijke Vlaamsche Academie, evenals L. Willems, Jan Broeckaert, Frans de Potter, Dr. C. Hansen en Edward Gailliard. Het is opmerkelijk dat zulk lidmaatschap nergens wordt aangestipt, zelfs niet als het den Bestendigen Secretaris of den Bestuurder geldt. Doch bij den naam Gustave Van Zype staat te lezen, dat hij Bestendig Secretaris is van de Académie royale de langue et de littérature françaises, en bekend staat als tooneelschrijver en kunstkritikus. Bij andere schrijvers staat er ook wel, dat zij medewerkers zijn, b.v. van de Gazet van Antwerpen, of ambtenaar in een of ander Ministerie. Ik meen toch niet dat zulks een grootere titel zou zijn tot steviging van hun letterfaam, dan lid te zijn van de Koninklijke Vlaamsche Academie. Lodewijk Opdebeek wordt niet vermeld, maar aangehaald bij den naam van August Van Cauwelaert in een citaat onder zijn schuilnaam, G. Raal. Opdebeek schreef tal van flinke prozawerken, waaronder De Tranen van Sint Pieter, een bekroond werk. Lambrecht Lambrechts, dichter en musicoloog, wordt niet vermeld. Gustaaf Vermeersch, de schrijver van verscheidene realistische romans, ook niet. | |
[pagina 578]
| |
Jan Broeckaert, de medewerker van Frans de Potter, wordt niet eens aangestipt, maar zijn zoon Herman Broeckaert, schilder en liederen-dichter, krijgt drie regels en nog twee bij in de ‘Aanvullingen en Verbeteringen’ aan 't slot van 't Woordenboek. Men merke wel op dat hier geen spraak is van degenen te benijden die een plaats bekleeden in het Modern Woordenboek met portret of een grooter of kleiner getal regels tekst. Maar het springt in 't oog dat de voorkeur gegeven werd aan degenen die als ‘modernen’ bekend staan, ofschoon we weten dat de ‘modernen’ van dezen tijd, of naar de mode van den dag, de ‘ouderen’ of de ‘verouderden’ van morgen zullen zijn. Maar heeft kunst wel iets met tijd en mode te maken? Het moet iemand, die zoo iets van meer dan een halve eeuw tot de schrijversbent behoort, nog al vreemd voorkomen, dat b.v. Willem Putman drie regels krijgt, die hij zeker wel verdient als tooneelschrijver van talent; maar dat de namen van Van Peene, de Tière, Rosseels, Scheltjens en meer andere niet eens vermeld worden. Zij hebben toch hun sporen verdiend en hun volk gediend. En zoo is het ook met de romanschrijvers en novellisten gesteld. Ernest Claes krijgt tien regels met aangifte van al zijn werken, wat hij ook wel verdient, maar in dezelfde kolom vindt men de namen niet, noch van D. Claes en H. Claeys, die toch ook zoo onverdienstelijk niet waren, vermits ze tot leden werden verkozen van de Koninklijke Vlaamsche Academie. Jozef Ronsse, de schrijver van Arnold van Schoorisse, Kapitein Blommaert, Pedro en Blondina, romans waar handeling en dramatische spanning in zit, wordt niet vermeld. Mevrouw Courtmans-Berchmans wordt aangehaald met vijf regels, en er wordt van haar gezegd dat zij het volksleven beschrijft in en rondom Gent. A.C. Van der Cruyssen, de schrijver van De Jongen van Ruysselede en andere romans uit het volksleven, wordt niet vermeld. P. Ecrevisse, de schrijver van een heele reeks romans, o.a. De Bokkenrijders in het land van Valkenburg en Het Meilief van Geleen, werken die in het Fransch werden vertaald, wordt niet vermeld. Er wordt geen woord gezegd van Lodewijk Vleeschhouwer, Willem Rogghé, C.K. Bergmann, den vader van Tony; er is ook geen sprake van J. Muyldermans, Jan Bols, Lodewijk Mathot, die onder pseudoniem van L. Van Ruckelingen een reeks werken schreef, van welke eenige verscheidene malen herdrukt werden. | |
[pagina 579]
| |
Lodewijk Janssens, die twaalf bundels romans en novellen schreef, die het Kempische volksleven schetste in den trant van Conscience, Sleeckx, de beide Snieders, Gustaaf Segers, Jules Grietens, Alfons Jeurissen en nog andere. De drie laatste, Gustaaf Segers, een oudere, en Grietens en Jeurissen, twee jongeren, worden in het Modern Woordenboek niet vermeld. Ik wil nu wel aannemen dat al degenen die maar eventjes verschijnen in de letterwereld, gelijk de staartsterren aan den hemel, niet kunnen opgenomen worden in een encyclopedisch woordenboek, niet meer dan de staartsterren, niet vermeld op de kaart van den sterrenhemel, omdat zij geen vaste plaats hebben. Maar als ze in onze letterwereld te voorschijn komen met een heele reeks werken, en dat gedurende jaren; met werken die destijds toch wat de Franschen noemen ‘époque’ maakten; mannen die, al zijn het niet alle lettergenieën, toch de aandacht van een heele generatie hebben gevestigd? In dat geval is hun vermelding toch ten minste noodzakelijk in een verklarend encyclopedisch woordenboek. Antoine Clesse, de Waalsche dichter, die onlangs te Bergen voor zijn liedje van het bier door heel het land gevierd werd, krijgt in het Woordenboek zeven regels, waarbij de aanhaling van zijn bekend refrein: Flamands, Wallons,
Ce ne sont là que des prénoms;
Belge est notre nom de famille.
Hoeveel dichters van Vlaamsche volksliederen, die gedurende jaren succes hadden met vele geestige, somtijds scherpe, bijtende strofen, hebben wij niet gehad in Gent, Antwerpen en elders. Zij dichtten zelf hun liederen en stelden ze op muziek, en deze werden later in bundels uitgegeven. Alleen Emiel Hullebroeck wordt aangehaald en krijgt tien regels met portret. Andere liederdichters worden, jammer genoeg, niet genoemd. Wat de philologen en taalkundigen betreft, iedereen zal het goed vinden, dat er negen regels en een portret werden gewijd aan Prof. Vercoullie. Ik zocht in het Woordenboek te vergeefs naar de namen van Kan. Amaat Joos, Mr. Leonard Willems, Prof. Dr. L. Scharpé, E.H.J. Jacob, Prof. Dr. R. Verdeyen, onze collega's in de Academie, die al heel wat jaren werkzaam zijn op taal- of letter- | |
[pagina 580]
| |
kundig gebied. Ook de namen van Dr. W. de Vreese, H. Meert, Dr. Maurits Basse, Dr. Anton Jacob trof ik niet aan. Onze collega Dr. J. van Mierlo kreeg vier regels, maar geen portret. Er komen in het Woordenboek ook wel eens ‘verklaringen’ voor die den lezer vreemd doen opzien. Zoo wordt b.v. Eugeen Zetternam geheeten, ‘Nederlandsch schrijver’, en Lodewijk Simons ‘Vlaamsch letterkundige’. De eerste is nochtans geboren te Antwerpen en de tweede te Roermond. Bij den naam van August Beernaert, staatsman en oudminister, lezen wij niet, dat hij de stichter is van de Koninklijke Vlaamsche Academie voor taal en leteren; maar bij dien van Jules Destrée, oud-minister van Kunsten en Wetenschappen, wordt vermeld dat hij de stichter is van de ‘Académie de langue et de littérature françaises’. Van Jan van Rijswijck, ‘advocaat en politiek man, burgemeester van Antwerpen’, wordt gezegd dat hij was ‘een Vlaamschgezinde volksman, een leuk redenaar, prettig journalist, algemeen geacht’. Met het laatste heb ik vrede, maar van de leukheid van Jan Van Rijswijck, dien ik gekend heb, en als redenaar meer dan eens gehoord, kan ik mij maar slecht een denkbeeld vormen. Jan van Rijswijck was wel de sierlijkste en deftigste redenaar, dien ik in de Vlaamsche beweging heb gekend, die zich in zeer zuiver, beschaafd, algemeen Nederlandsch uitdrukte. Max Rooses wordt alleen vermeld als kunstcriticus met de titels van zijn werken op dat gebied. Van den literator is er geen sprake. Hij schreef nochtans zijn Schetsenboeken, drie reeksen, die tot het beste behooren wat de lettercritiek in die dagen leverde. Hij bezorgde ook de vertaling van het Nibelungen-lied; maar bij gebrek aan belangstelling bij de Vlaamsche lezers, liet hij het na den vierden zang steken. Hij gaf ook inleidend en verklarend de werken uit van verscheidene Vlaamsche schrijvers, o.a. Willem Rogghé, Jan van Rijswijck junior en Julius De Geyter. Van dezen laatste wordt gezegd, dat hij o.a. de gedichten schreef Vlaanderens Kunstroem (de Rubens-cantate). De Wereld in (de Kindercantate) en De Rijn die door Peter Benoit op muziek werden gesteld. Te zamen vier regels waarin niet staat dat hij de dichter is van het epos Keizer Karel en het Rijk der Nederlanden, de vertaler van den middel-nederlandschen Van den Vos Reinaerde met de voortreffelijke inleiding over het middeleeuwsch vers, - stuk geprezen door den geleerden Reinaart-kenner Prof. Dr. Muller van Utrecht. Van Pol de Mont wordt getuigd dat hij ‘luchthartig en ver- | |
[pagina 581]
| |
nuftig is, maar zinnelijk en niet buitengewoon oorspronkelijk’. Als waardeering is het mager voor den dichter der Lentesotternijen en van nog menig fijn stukje in zijn talrijke bundels gedichten. Karel Van de Woestijne is er oneindig beter aan toe. Deze had ‘een uiterst verfijnde Renaissance-geest met een diep en rijk geestesleven en is na Gezelle wel de grootste dichter van Vlaanderen’. Dit is lof, waarop niemand iets zal afdingen, maar die aan anderen gespaard bleef, of karig werd toebedeeld. Van Virginie Loveling wordt getuigd, dat zij ‘romans schreef, rijk aan psychologische kracht en karaktertypeering, sober van stijl, maar niet schitterend van woordkunst.’ Zoo spraken ook de romantiekers over de klassieken. Ik meen dat Virginie Loveling de woordkunst heeft gebruikt die paste bij haar onderwerpen. Théophile Gautier verweet Racine dat hij maar veertien honderd woorden gebruikte om een tooneelwerk te schrijvenGa naar voetnoot(1). Als veertien honderd woorden voldoende zijn om een meesterstuk te scheppen, zie ik de noodzakelijkheid niet in er meer te gebruiken. Door te veel ‘woordkunst’ wordt dikwijls de gedachte versmacht, de handeling belemmerd. Te veel versiering bracht de streng grootsche Gotische bouwkunst tot haar verval. Beethoven of Wagner door gezochte techniek in de toonkunst willen overtreffen, leidt tot onzinnigen chaos of ‘jazzband’. Voor een roman van Virginie Loveling zou de woordkunst van Jacques van Looy in zijn Zebedeus niet gepast hebben. Ik zou nog wel een lijst van namen kunnen mededeelen van Vlaamsche schrijvers, dichters, novellenschrijvers, historici, rechtsgeleerden, philologen, enz., maar ik ben niet van zin van mijn lezing een encyclopedisch woordenboek te maken. Enkel nog dit. De naam van Karel de Winter, die toch ook een moderne is; de dichter van Pan, werk dat, letterkundig gesproken, heel wat hooger staat dan vele moderne werken, in den laatsten tijd verschenen, wordt niet vermeld. Paul Bellefroid, rechtsgeleerde, professor aan de R.K. Hoogeschool te Nijmegen, wordt aangeduid met een Fransch werk. | |
[pagina 582]
| |
Van zijn Vlaamsch werk op juridisch gebied wordt niet gesproken, en bijgevolg wordt er ook niet vermeld dat hij lid is van de Koninklijke Vlaamsche Academie. Prof. Dr. J. Van de Velde, die wel geen letterkundige is, maar reeds veel heeft geschreven over onze Vlaamsche geleerden in vroeger eeuwen, die hun werken in onze taal schreven, en die daardoor aan de Vlamingen onzer dagen zooveel heeft medegedeeld dat ze nooit op school hadden geleerd, verdiende toch wel een plaatsje in het Modern Woordenboek, zoowel als Isidoor Bauwens die er zeven regels met portret krijgt, met de vermelding, dat hij het Nederlandsch Woordenboek der Geneeskunde begon, maar niet voltooide.
Ik had in 't M.W. toch ook gaarne de namen gezien van Alf. van Werveke, archeoloog, Hendrik De Marez, Karel van den Oever, Richard de Cneudt, Dr. Leo Van Puyvelde, Dr. Frank Baur, Hubert Melis, Emmanuel Van Driessche, Gaston Martens, Jozef Muls, Lode Monteyne, Pol Anri, Fritz Francken, Philip de Pillecyn, ouderen zoowel als modernen, die toch ook werk hebben voortgebracht, dat niet aan de vergetelheid moet noch mag worden prijs gegeven. En vermits Herman Vos genoemd wordt: Vlaamsch volksvertegenwoordiger, een der voornaamste leiders in de Vlaamsche nationalistische beweging, konden daar ook nog de namen van mannen als Prayon-Van Zuylen, Julius De Vigne, Julius Hoste vader, Frans Reinhardt, Maurits Josson, enz. bijkomen, die toch alle met woord en daad en schrift in die beweging waren, toen de strijd nog heel wat moeilijker en ondankbaarder was dan heden ten dage.
Alles te zamen genomen wat ik ter aanvulling heb aangestipt, zou wellicht nog geen twintig bladzijden beslaan van het Modern Woordenboek, dat er meer dan twee duizend bevat, gedrukt in twee kolommen. En op zulk gering aandeel hadden toch wel recht degenen die openlijk, en algemeen opgemerkt en toegejuicht, of nederig en bescheiden, hebben medegewerkt om Vlaanderen en het Vlaamsche volk uit den achterlijken toestand te redden, waarin onze machthebbers het eeuwen lang moedwillig hebben gehouden. Hun werk en hun werk alleen heeft de Vlaamsche kultuur bevorderd en recht gehouden, die anders al lang ware te niet gegaan, en voor dewelke er nu kan gezorgd worden, zonder miskenning of negeering, in onze scholen, in onze woordenboeken, | |
[pagina 583]
| |
in de wetenschap, in de kunst, in de letteren, in een woord overal. Als wij willen een echt kultuurvolk worden, wat wij vroeger geweest zijn, moeten wij dit zelf bewerken. Van den vreemde, om het even van welke zijde, hebben wij niets te verwachten. Om te eindigen breng ik nog eens hulde aan de opstellers van het Modern Woordenboek en aan den kunstminnenden uitgever, en ik hoop dat zij het voor een nieuwe uitgave zullen bewerken om het in de richting te sturen op welke ik opzettelijk de aandacht heb gevestigd.
Brussel, Mei 1932. |
|