Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1932
(1932)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 159]
| |||||||||||||||||
De Taalgrens van het Nederlandsch in de Zuidergewesten
| |||||||||||||||||
[pagina 160]
| |||||||||||||||||
Nederduitsch was altijd een overrompelaar voor de Oostfriesche en Deensche dialecten uit Sleeswijk-Holstein. De zuidergrens van de Finsche taal moet, onder den dwang van het Russisch, gedurig voort naar het NNW. opschuiven; en het Finsch zelf heeft alzoo voorheen de Zweedsche taal uit het Russische kustland weten te verdringen. Friesch werd gesproken op de Zeeuwsche Eilanden, langs de kust van Zuid-Holland en in geheel de provincie Noord-Holland, welke dan ook den naam van West-Friesland placht te dragen. In den loop der middeleeuwen is het Nederlandsch in al die plaatsen de heerschende taal geworden, terwijl het Saksisch dialect van Drenthe ook het Friesch uit de provincie Groningen, en zelfs uit de eilanden van vóór de Zuiderzee heeft weten ten onder te brengen. Het Vlaamsch taaleigen drong Zeeland binnen en het Waalsch won in Henegouwen, Brabant en Luik altijd veld ten nadeele van de Brabantsche en Limburgsche tongvallen. Maar, bijaldien het Vlaamsch naar Zeeland, het Hollandsch en het Saksisch naar de Frieschsprekende gewesten opschoven ten nadeele van deze, zag men ook hoe de Vlaamsche en Brabantsche taaleigens, trapsgewijze naar het Noorden opgedrongen werden door het Fransch, dat eerst het land van Ponthieu, daarna de graafschappen Boulogne, Artois, Ghuisen en ten slotte het Zuiden van Vlaanderen zelf aangetast heeft en zoodanig wel te boven gekomen, dat de oorspronkelijke taal der bevolking er totaal ten onder gegaan is. Sedert hoelang duurt die standvastige vooruitschuiving der Fransche taal ten nadeele van ons Germaansch dialect? En tot waár toe is eenmaal, in een diep verleden, onze taal in de nu Franschgeworden gewesten, de moedertaal der landzaten geweest? Met deze vraag betreden wij eene ruime vlakte, waar de onzekerheid het van de duisterheid poogt te winnen, en waar de zaden van ontelbare hypothesen welig kunnen opschieten. Alevenwel mogen wij ons met geene hypothesen inlaten. Ten hoogste is het ons toegelaten eene verwijzing naar mogelijkheden te doen. Laat ons dan liever de Romeinsche schrijvers te rade gaan, die toch een en ander getuigd hebben, waar misschien eenige sprankeltjes licht kunnen uit opgaan. De bewoners der Gallia tertia, anderen zeggen rechtuit de Belgen, die tot rondom de river der Somme gevestigd waren, heeten zij meest allen van Germaanschen oorsprong te zijn, | |||||||||||||||||
[pagina 161]
| |||||||||||||||||
dus lieden wier gesproken taal van zelf een Germaansch dialect moet geweest zijn, - laat ons maar zeggen een Nederduitsch dialect, en meer bepaaldelijk een Vlaamsch en een Brabantsch dialect, als men de ligging in acht neemt van de plaatsen, welke toen ter tijd door die volksstammen waren ingenomen. Zoo spreekt de politieke historie. Klopt die vermelding met de gegevens der taalhistorie? En kan er wel eenigen bewijsgrond aangevoerd worden voor de stelling van het bestaan van een Nederduitsch taaleigen in de gewesten, waar nu de steden Abbeville, Amiens, Arras, Bethune, Douai, enz. gelegen zijn? Het antwoord wil bevestigend luiden, en men kan waarlijk aan de neiging niet weerstaan om in den naam van de rivier de Somme, in die van de Scarpe, de Authie, de Canche (of Kwinte), Vlaamsche namen te zien; veel min nog als men in Sommarobriva eene brighe over de Somme en in Attrebatis villa, nu Arras, een ouderen vorm van Atrecht gaat bemerken; als men de gemeente Etinehem, verre zuid van Bavay, als een mogelijk Stiènehem zal erkennen; ook als men de menigvuldige voies flamengues, les flamincs, les haies de leu als verwaalschte overzettingen van moerassen en wulfhagen wil beschouwen. De namen der plaatsen in de Gallia tertia zijn trouwens van vóór de komst der Romeinsche gezagvoerders, in zoo verre geromaniseerd geweest, dat de oudere gedaante van het meeste deel niet zoo goed meer te herkennen, of zelfs te raden is. Voeg daarbij dat menige plaats in den loop der tijden van naam veranderd is, en dat er, gaandeweg, eeuw bij eeuw, nieuwe Fransche plaatsnamen opgekomen zijn in eene landstreek waar de primitieve namen zeker niet talrijker waren dan in ons eigen vaderland. De juiste grenslijn van ons alleroudste taalgebied is, langs den kant der Somme, nu niet meer te trekken: de overmacht van het Romaansch element heeft er bijkans al de sporen van uitgewischt. Doch binnen den historischen tijd, immers van de zesde eeuw af, is het mogelijk, en zelfs niet al te moeielijk meer, om te bepalen tot op welke uiterste punten het gebruik van het Vlaamsch zich uitgestrekt heeft. En al dadelijk is er te zeggen, dat die grens aanvang nam van bezuiden Berck-sur-Mer, om te loopen in rechte lijn naar het stadje Montreuil, vandaar naar Fruges, Dèvres en Hucqueliers, vervolgens wat zuid-oostwaarts van Ariën en St Venant, eventjes zuid van Bethune, tot kort beneden Rijsel, en van daar in rechte lijn tot op een uur gaans of nog meer ten zuiden van Doornik, dat in 't Vlaamschsprekend | |||||||||||||||||
[pagina 162]
| |||||||||||||||||
land gelegen was, en van daar voort in de richting van de tegenwoordige noordergrens der provincie Namen. Vanaan Berck-sur-Mer tot aan Nijvel en van daar tot aan de stad Luik toe, heeft het Germaansch taalgebied altijd maar voort, nu wat sneller, dan wat trager, eene streep gronds van verscheidene uren gaans breedte verloren en aan 't opkomende Waalsch moeten afstaan. Een zonderling feit is, dat de liefhebbers van etymologie met den naam van Montreuil haast geen weg weten, en hun best doen om er een Monasteriolum in te herkennen, waarvoor, eilaas, maar een enkele tekst kan dienst doen, al is hij ook nog van 1688, terwijl al de oudere schriften van Monsterhole en Monstrul en dergelijke woordvormen krioelen. Maar nog zonderlinger is het, dat men langs de Canche, voorheen de Quinte geheeten, nu nog allerlei Vlaamsche namen tegenkomt zooals les Braies (de Breemeerschen), le Minnepit, le Couppe, le Berc, Minghem, le Ritmèche, en tegen de zee zelf de oude stad Quintowic, thans Etaples geheeten, nadat zij eeuwen lang Stapels en Stapulas genaamd werd. Men kan, uit de namen, die in de jaren 600-800 in het kanton Montreuil bestonden, zoowel als uit de namen van personen als van plaatsen en landen, het besluit trekken, dat die geheele streek toen nog voor het grootste deel de Vlaamsche taal bezigde. En dat zij te Dèvres (eertijds Deever-Enne) en te Sint Wulmaars (thans Samer) nog in de IXe eeuw gebruikelijk was, staat bij ons boven allen twijfel verheven. Nu nog getuigen te Dèvres la Waterheulle, le Mèche, la Becque van den tijd toen aldaar het Vlaamsch de algemeene spreektaal was. Als men de charters van 800 tot 1200 doorleest, die in 't land van Boulogne zoo overtalrijk zijn, dan ziet men dat de namen van menschen en woonplaatsen nog allemaal tot het Vlaamsche dialect behoorden, en dat zeer veel gewone substantieven in de latijnsche charters van de Xe en XIe eeuwen vermeld worden in de plaats van latijnsche benamingen, die nochthans voor Franschsprekenden gemakkelijk zouden te vinden geweest zijn. Edoch, de gedaanten der plaatsnamen uit het land van Boulogne hebben toen nog allen een kennelijk Vlaamsch uitzicht, terwijl nu vele daarvan volstrekt niet meer te herkennen zijn in hunne jongere Fransche gedaante. Willen wij een oogenblik hierbij stilhouden? Dèvres, waarop ik daareven gedoeld heb, is een Vlaamsche stadnaam, alzoo geheeten naar den Deever, of later gezegd de Deever-Enne, op den oever van welke zij tot stand gekomen is. Coquelles, zoo Fransch in den schijn, hiet toen nog Calkwille, | |||||||||||||||||
[pagina 163]
| |||||||||||||||||
en het nog fijnere Marquise was nog altijd Merk yze, een van die Ise-namen, die in Iseghem, Isenberghe, Izendyke en vele andere plaatsen bekend genoeg is, om geen twijfel achter te laten. Buiten de poorten van Boulogne, toen alsnog Bunnen geheeten, lag Capescheure, nu Capécure geheeten en, al den anderen kant, waar nu de wijk Pont-de-Brique is, hiet het Stienbrigue en daar voorbij hiet het water het Brique-rek, zijnde het rek voorbij de Brige of Brugge: nu is dat le Bréquereque geheeten. Zoowel als te Brugge, was er te Boulogne, van in 't midden van de stad tot aan de vest eene vlamingstraat, nu nog la rue flamingue (en niet flamande), die door de Porte flamingue naar le petit et le grand Flaming leidt, die allebei moerassen zijn, volkomen gelijk aan die van ons eigen Stubben-kwartier buiten den Brugschen Vlamingdam, die eveneens genoemd werd naar den Vlaming, die er vlak vóór gelegen was. De Leugenhoek van vroeger heet Coin menteur, en geen enkele Boulonees weet daar den uitleg van. Een Vlaming wel! Moet ik wijzen op de rivier la Liane, die officieel alzoo heet, maar bij 't volk L'Enna genoemd wordt, dat ook al een Vlaamschen naam is? Moet ik den vinger zetten op Ambleteuse, die toen de Amfleet-ewe was, en op Wimereux, dat Wymerewe luidde? En op Beuvrequin, dat toen nog en lang nadien Bovorkhem hiet. En Hydrequent dat ons op de werken van Hercules doet denken, werd in dien tijd Hilderijchem geschreven. Saint Pierre lez Calais, hiet men toen nog Peternesse, liggende nevens de Hildernesse. Ecques was toen de Eeke, le Bois d'Ecaut, was ten Eeckhautte.
En al die woordgedaanten, alzoo in de charters en in de renterollen aangestipt, geven genoeg te kennen, dat de schrijvers door den band wel wisten wat zij aan die namen hadden, en zelfs veelal dat zij de beteekenis ervan nog niet vergeten hadden. Ja hunne spelling was dezelfde als in Vlaanderen, en dit is eene getuigenis van het hoogste gewicht! | |||||||||||||||||
[pagina 164]
| |||||||||||||||||
Maar de beteekenis dier woorden moest allengerhand verduisteren, en als gevolg daarvan zouden die namen in de openbare schriften een Fransch kleedje beginnen te krijgen, waarbij zin en beteekenis ervan voor goed moesten verloren gaan. Wie zou nu nog Vlaamsch herkennen in Ambleteuse, Wimereux, Coquelles, Saint-Inglevert, Marquise, Caffiers, Rinxent, Samer, Dèvres, enz.? Het is haast ongeloofbaar Het verdwijnen van het gesproken Vlaamsch kan men volgen in den loop der Xe en XIe eeuwen, en zelfs tot op het einde der XIIe eeuw, wat het eigenlijke graafschap Boulogne betreft. In de stad Boulogne zelf, die door sommigen als een Fransch eiland te midden eenen Vlaamschen buiten aanzien wordt, is het Vlaamsch ook de volkstaal geweest tot ver in de jaren 1100. Wat wij hooger zegden van de rue en de porte flamingue is van bedied. En als men opteekent dat de biervoerders nu nog, zoowel als in 1200 en oneffen, les biermans zijn blijven heeten; dat het stadhuis la guihalle of gildhalle heet; dat de groote klok Estourmie heet en de stadsbeiaardier le cloqueman, en dat de bruine zeep tot heden de la zieppe genaamd wordt en de straatsteenen des cauchies, dan is 't niet meer moeielijk om zich daar eene meening over te maken. Zie eens hoe menschen en landerijen hieten in de streek tusschen Guînes en Boulogne in 't jaar 1286: het renteboek der abdij van Beaulieu toont het ons: Item à Nonnen Cruce,... Item de sous Langstic. Item au Ham,... Item à Brietstic,... à Papendale. Le Verrehornstic,... enz. En de gebruikers van al zulk land dan: Wautiers Vulsteke, Jehan Robbedai, Willaumes Le Balgere, Boudin Heremer, Annes de Stienrock, Ustasse Peckman, Feit Stercman, Jehans Navegier, enz. Was dat een Vlaamsch land of geen? Noordwaarts op, in 't graafschap Guînes, eertijds Ghisene, begon de verfransching maar laat in 1100, ofschoon reeds anderhalve eeuw te voren vele lieden van aanzien liever de fransche taal bezigden dan hunne eigen Vlaamsche.Ga naar voetnoot(1) In het klooster van Andres, dat kort na 1084 door Boudewijn, graaf van Guînes, tot stand gebracht was, werden de drie eerste abten gekozen onder de kloosterlingen der abdij van Charroux, | |||||||||||||||||
[pagina 165]
| |||||||||||||||||
in 't graafschap Poitou. Deze abten verstonden geen Vlaamsch en vandaar kwam er eene zekere wrijving tusschen hen en de kloosterlingen van Andres, die welhaast vorderden dat voortaan een abt uit hun eigen midden zou gekozen worden, ten einde de moeielijkheden te ontgaan, uit het verschil van de gesprokene talen. Een ander feit is dat van Manasses van Guînes, die op zijn sterfbed liggende, het bezoek ontving van zijnen neef, Gregorius, monik te Charroux, en door dezen in het Fransch werd aangesproken. ‘Nu is het geen tijd meer om te lachen’, zei de oude Manasses, doelende op het Fransch dat zijn neef tot hem sprak; ‘gebruik toch liever uw moeders tale’, voerde hij hem toe. De kloosterling voldeed hem, overdat hij kon, zeggende dat hij nu al zoo vele jaren te Charroux verbleven had, waar geen enkele kloosterling Vlaamsch spreken kon, en hij zelf alzoo verfranscht was geworden. In 1207 was er in 't klooster van Andres alweêrom opschudding, doordien de nieuwe abt Werius, die geen Vlaamsch verstond, verscheidene moniken onder zijne bevelen had, die anders niet dan Vlaamsch kenden. ‘Wij denken niet, zegden de kloosterlingen, dat het, of voor U of voor ons, voordeelig is, dat er iemand aan ons hoofd geplaatst worde, die zijne onderdanen niet verstaat, noch van hun verstaan wordt. Volgens de gebruiken van ons vaderland, worden in ons hof alle veertien dagen rechtsgedingen over wereldlijke zaken gehouden en vonnissen uitgesproken, die alle in de taal der Vlamingen onderzocht en beslist worden’. Dat het Vlaamsch in en rond Andres toch geregeld achteruitging, leeren wij mede uit de kloosterkroniek van aldaar. Op zekeren keer was een kloosterling op een buitendorp komen prediken bij gelegenheid eener zending. Zijne sermoenen waren in 't Fransch en de kerk stroopte van 't volk. De pastoor sprak er zijne verwondering over uit. Dat moet u niet verbazen, zei de kloosterling, immers gij predikt in 't Vlaamsch en gij hebt geene andere toehoorders dan wat oude wijven en kleine jongens; maar als wij het woord voeren in het Fransch, dan is telkens de kerk te klein. En dat komt omdat het Fransch de taal is van het hof, de taal van het groot volk en van de ridderschap. Men kan zeggen, dat het Vlaamsch in het land van Guînes niet vóór 1450 uitgestorven is en in het Pays de l'Angle, niet vóór 1550. De steden zijn het eerst verfranscht geweest; de buitendorpen naderhand. In Calais wordt tot verre in de XVe eeuw Vlaamsch gesproken; maar van in den tijd toen de volkstaal het latijn | |||||||||||||||||
[pagina 166]
| |||||||||||||||||
in de openbare schriften verving, is het Fransch de schrijftaal geweest. De rekeningen der baljuws van 1301 tot 1337, die ik alle gelezen en uitgepluisd heb, zijn zuiver Fransch, met hier en daar een Vlaamsch woord ertusschen, dat niet vertaalbaar schijnt geweest te zijn. Ook te Boulogne, te Marquise en zelfs in Ariën en St. Omaars is het alzoo gegaan. In St. Omaars evenwel schreef men de beraadslagingen der schepenen tot in 1435 in 't Vlaamsch, daarna voor goed in 't Fransch; doch zekere bijzondere opstellen, gelijk bijv. het reglement voor den klokkeman, werd, nog in 1531, in het Vlaamsch opgesteld, - een bewijs dat de mindere man aldaar met het Fransch niet vertrouwd was; ook de namen der straten ziet men gaandeweg van het zuiver Vlaamsch overgaan in troebel Fransch, vol flandricismen. In eigenlijk Vlaanderen, benoorden de rivier de Aa, vangt de verfransching maar aan, kort na de overwinning van het Westkwartier door Lodewijk den XIVe. Grevelingen, thans Gravelines, wordt in 1750 en Mardike na 1770 Fransch van omgangstaal; en thans is Duinkerke voor meer dan 1/4e Fransch in de omgangstaal. Op de zuidergrens zijn de gemeenten Nieppe, Steenwerck, La Gorgue, Estaires, Neufberquin, Merville, Haverskerque, Thiennes, St Georges en Gravelines thans geheel en al Fransch. In andere heeft het Fransch verre de bovenhand, namelijk te Bourbourg, St. Pierrebrouck, Ruminghem, Holque, Watten, St. Momelin, Haut-Pont, Lysel, Clairmarais, Blaringhem en Boeseghem. In de volgende gemeenten wordt meer Vlaamsch dan Fransch gesproken: Ebblinghem, Lynde, Sercus, Hazebrouck, Morbeque, Steenbecque, Vieux-Berquin en Belle. In 1856 waren er nog veel bejaarde menschen, die gebruik maakten van Vlaamsche kerkboeken; er bestaan ook kerkboeken in twee talen, en deze werden als toen meest door jongelingen gebezigd, die met het Fransch niet te best over den weg konden. Nu echter zijn de Vlaamsche kerkboeken haast geheel buiten gebruik, en er zijn haast geen lezers meer voor opstellen in het Vlaamsch. Men zal wellicht tegenwerpen, dat er wekelijks bij honderden Vlaamsche gazetten naar het Noorder-Departement verzonden worden; maar deze drukwerken zijn alleen bestemd hetzij voor Belgische werklieden die tijdelijk in Frankrijk verblijven, hetzij voor een klein getal Belgen die ginder zijn gaan wonen.
* * * | |||||||||||||||||
[pagina 167]
| |||||||||||||||||
En dit alles nog in weerwil van de ordonnanties van Juni 1663 en December 1664, herhaald door het decreet van 2 Thermidor jaar II, waardoor het ambtelijk gebruik van het Vlaamsch verboden werd.
* * *
Aan welke oorzaken kan men den vooruitgang van het gesproken Fransch in Boulogne, Ghisen, Artois en Zuidelijk Vlaanderen inzonderheid toeschrijven? Het is ons uit jarenlange opsporingen gebleken, dat een nieuw leengoed, of eene nieuwe heerlijkheid, die in Guines of Zuid-Vlaanderen tot stand kwam, haast altijd toegekend werd aan een geboren Franschman uit een meer zuidelijke streek, vooral uit Picardië en Ponthieu. Op hun domein spraken die menschen anders niet dan Fransch, en de Vlaamsche landlieden, die met hen in verkeer kwamen, konden wel niet anders doen dan Fransch leeren ten dienste van den heer. Ook de geschiedenis van kloosters en abdijen is in dit opzicht het raadplegen waard. Wij hebben bevonden dat in bijna al de kloostergemeenten van Boulogne, Guînes, Artois en Zuid-Vlaanderen, de stichters, de abten, de priors en de eerste monikken Franschen geweest zijn; de latere kloosterlingen, gelijk van waar zij herkomstig waren, moesten zich wel naar den regel van het huis kunnen schikken, en aldus werden de kloosters middenpunten van Fransche kultuur en begunstigden zij, willens of onwillens, de verspreiding van de Fransche taal. Het rechtstreeksch gezag van den koning van Frankrijk, zijne graven en baljuws in Boulogne en Guînes, bevorderde bovenmate het gebruik der Fransche taal, en moest ten slotte het gesproken Vlaamsch nadeelig worden, juist door het ontstane streven naar eenheid op elk regeeringsgebied. In Vlaanderen poogde men ook van hoogerhand in dien zin te werken, maar het feit dat dit graafschap zelfstandig was, en niet onmiddellijk van de Fransche kroon afhing, zooals Guînes en Boulogne, legt uit, hoe die pogingen zonder merkbaar gevolg bleven, tot op den tijd van de algeheele onderwerping aan Lodewijk XIV. Een opmerkelijk feit, dat ook de Fransche taal heeft helpen verspreiden ten nadeele van de Vlaamsche, is het volgende: Wanneer in de XIIIe eeuw het gebruik ontstond om de openbare schrifturen niet langer meer in het latijn, maar in de taal | |||||||||||||||||
[pagina 168]
| |||||||||||||||||
der burgerij op te stellen, zien wij, van den eenen kant hoe in West- en Zuidelijk Vlaanderen de Vlaamsche taal in de charters gebruikelijk wordt, terwijl in Guînes, Boulogne, Artois, Ariën en St. Omaars, die rechtstreeks van de Fransche kroon afhangen, de Fransche taal de plaats van het latijn inneemt, terwijl het Vlaamsch absoluut niet tot zijn recht kon komen, al was het ook de taal van een deel der bevoking. |
|