Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1932
(1932)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 11]
| |||||||||||||||||||||||
Een litteraire Brusselsche Tongval uit de 13de Eeuw
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 12]
| |||||||||||||||||||||||
nadien in het Zuiden van Brussel neergeschreven werden, met de minder litteraire taal der verslagen en rekeningen uit de administratieve wereld, zal reeds dadelijk blijken, dat in de laatste, alhoewel meestal in een consequente spelling opgesteld, het plaatselijk dialect, de straattaal heel wat zichtbaarder komt uitkijken, en eigenaardigheden openbaart, die ons merkbaar dichter bij de kennis van de eigenlijke volkstaal brengen.
***
Door wie en waar werd bovenvermelde Rekening afkomstig uit het Brusselsch Archief opgesteld? Door her Jan van Boudsvort, de pape, en door her Godevert de Portere, die zelf verklaren het nazicht der rekeningen gedaan te hebben. Nu, de heer Maurits Sacré, de fijne kenner van de Westbrabantsche folklore en geschiedenis, heeft ons vriendelijk bericht, dat her Jan van Boudsvort het pastoorschap bezat te Vorst en te Boschvoorde bij Brussel, en tevens kapelaan was van Hertog Jan I, terwijl Godefridus de Portere schepene en dus ook poorter was te Brussel in 1298, 1301, 1307, 1309, 1310, 1315. Bijgevolg is de Rekening opgesteld te Brussel, of in de onmiddellijke nabijheid (waar ook Jan van Ruusbroec schreef: Ruisbroek, Brussel, Groenendaal) door iemand, die uit hoofde van zijn maatschappelijken stand den Brabantschen litterairen tongval uitstekend kennen moest, en vele nog bewaarde akten opgesteld heeft. De tekst, dien we achteraan laten afdrukken, is niet alleen zeer leerrijk in economisch, sociaal en financieel opzicht, maar is ook nog merkwaardig door het schier uitsluitend gebruik van eigenlandsche taalelementen, en zulks in het hart van Brussel. Er is haast geen spoor van Duitsch of Fransch taalgoed: pape en prochghian zijn aan de kerktaal ontleend; enkel te quitene, paymente, fallorde (fra. falourde, takkebos) doen ons denken aan Mvla. teksten, waarin Fra. termen soms veelvuldig voorkomen. Verder valt de regelmatigheid op in de spelling: a) van de korte vocalen. Deze worden telkens door eenzelfden klinker voorgesteld. Aldus: gasthus; - ane; - den, hebben; - desen, scepere; - Gillis, Vinken, ligghen; - onder, cochte, porte; no; - sculdech, mudde, enz.; uitgezonderd bonre n. boenre (bunder); volen n. voelen (veulen). b) van de lange vocalen: deze worden in open lettergreep door één letterteeken, in gesloten lettergreep meestal door twee letterteekens voorgesteld: jaren, scape, na; aelleme, ghedaen; | |||||||||||||||||||||||
[pagina 13]
| |||||||||||||||||||||||
uitzondering vóór r: dar, sdjars (sjaars); - sinen, Lisebetten; wijf, sijn, doch eenmaal sin (sunt); - huse, ute, doch nooit dubbele klinker in gesloten lettergreep: hus, gasthus, ghehurt. c) van de diphthongen. Deze blijven in open en gesloten lettergreep dezelfde: Ogerm. ai vertoont de spelling ie: iert (eer het), gheriede, ghien, hiere(n), clieder, lienhiere, mier, stienen, tvie, vies, vliesch, enz.; - éénmaal i: irst; 14 maal e in: en (een), ene(n), ere; Bredekiekene. Ogm. au wordt in open lettergreep o, in gesloten oe gespeld: hovet; boert (behoort), oec; uitz. ochste (oogste). Diphthong ie (van welken aard ook) wordt ie gespeld: bier, dienst; - ghesciede, hiere, tieghelen; - liet 3 sg., hief 3 sg. - dien (illum) enz.; doch 3 m. i: hivet (hief het), hir (hic); 2 m. ij in hijr (hic). Ogm. ô, uo wordt altijd oe gespeld in gesloten lettergreep en in auslaut: boef (behoef), ghenoemt; goet, scoen; doe, coe; doch altijd o in open lettergreep: brodere, gode, roden, voder. Ogm. ô + i wordt immer oy: coy(e) (koei(e)). Ogm. a + w1, a + wj, iuw, ûw, Rom. au wordt altijd ou gespeld: Vrouen, brouketel, Pouelse; doch 2 m. Clause. d) van de consonanten, welke immer volgens een vasten regel gespeld worden, b.v. ghelde, ghiene; neghentech; dach, noch; - gaf, goet; - kelveken, kinder, coe, cochte; - oec, Heinrec; te deckene, stucke; quam, quicke; - hebben, hus; - scepenen, scaep, ghesciede, scout, sculdech; vliesch, mersch; - ochte, cochte, ochste (oogst); - lant, tgoet, enz. - In auslaut der vervoegingsvormen: houdt (tenet); - gout (galt) n. 1 m. goudt; - ghehurt, ghelient, ghenoemt; gheprovendt (geprovendet).
Aanm. De spelling ch en gh is niet consequent in: prochghiàn; rogs n. ochste (ogeste).
Het vocalisme is hetzelfde als dat van een algemeen Zuidbrabantschen litterairen tongval uit het einde der dertiende eeuw (zie Verslagen en Meded. 1927, blz. 777). Enkele feiten, die den Brusselschen litterairen tongval kenmerken zijn:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 14]
| |||||||||||||||||||||||
In het enk. prt. der klankverwisselende ww., eerste klasse was ai insgelijks scherplang: blief, bliefs n. meerv. bleven, zoodat in het toenmalig Brusselsch evenals in het Mwvla. en Nwvla. scherplange ee bestond in het enkelvoud, doch waarschijnlijk niet in het meervoud, waar het Mwvla. en het Nwvla. scherplange ee hebben. | |||||||||||||||||||||||
[pagina 15]
| |||||||||||||||||||||||
In 3 sg. ghiet (Brab. gheet n. gaet) was ook scherplange ee aanwezig. ô (onfr. uo) wordt diphthong oe, nooit ou (Vla.) zelfs voor keelklanken; spell. oe, o: boef, doe; gode, voder. Gevallen van i-umlaut met spell. ue (Ruusbroec: prueve) komen niet duidelijk voor: brodere, ghenoemt, ofschoon de uitspraak ü toen reeds bestond. iu (onfr. iuw) wordt ü: nuen (nieuwen). - Ruusbroec: nuwen. i + onduidelijke vocaal wordt regelmatig e in het bep. lidwoord de, des, der, den (53 m.) naast éénmaal dien: dien hieren. Kenmerkend. - Ruusbroec heeft nog vaak die, dier, dien, dies, doch meer: de, der, den, des. Syncope van e is aanwezig in toonlooze lettergrepen: Bugnout (Buggenhout); boert (behoort); Dcorte (De Corte); derdalf (derde half); boef (behoef); gnoech (genoeg); - Ruusbr. gnoech n. ghenoech.
***
***
Woordvorming. - Merkwaardig is de vorm van de diminutiva: kelveken, stuckelken.
*** | |||||||||||||||||||||||
[pagina 16]
| |||||||||||||||||||||||
*** | |||||||||||||||||||||||
[pagina 17]
| |||||||||||||||||||||||
Besluit. - Uit hetgeen vooraf gaat blijkt duidelijk:
Er bestond dus op het einde der 13de eeuw in Zuidbrabant een litteraire tongval, d.i. een schrijftaal die door een groep regionale kunstenaars was gebouwd geweest op een middelevenredige uit de vele plaatselijke spreektalen van Brabant, gelijk ook in Vlaanderen iets dergelijks bestond; doch zulks sloot niet uit dat al naar de vaardigheid der schrijvers de speciaal dialectische klanken, vormen en woorden nu meer dan minder tot hun recht kwamen; m.a.w. het beginsel gold ook in Brabant, dat een schrijver de algemeen erkende Brabantsche litteraire taal moest gebruiken, maar toch nog de vrijheid had den localen tongval nu en dan in zijn kleur en wezen op te nemen, zooals blijkt uit de rare overgebleven teksten door onbeschaafden opgesteld. Zulks was het gevolg van het particularisme, dat toen niet alleen op taalgebied, maar ook op politiek, economisch, sociaal gebied hoogtij vierde. De meest kenschetsende verschijnselen van den Brusselschen litterairen tongval ± 1298 zijn:
| |||||||||||||||||||||||
[pagina 18]
| |||||||||||||||||||||||
De meest kenmerkende verschijnselen van den Brusselschen gesproken tongval ± 1298 zijn:
| |||||||||||||||||||||||
Rekening van het Gasthuis van AsscheGa naar voetnoot(1).'s Zondags vóór O.-L.-V.-Ontvangenis, 7 December 1298, uitgegeven door M. Maurits Sacré, Merchtem.
Dit es de profenesse ende de rekeninghe van den gasthuse van Asche, die dede her Jan van Boudsvort, de pape, ende her Godevert de Portere, ende si namenre over te orconde de prochghian van Asche ende her Janne den Sielpe ende her Janne den uten Gasthuse ende her Clause van Meldert ende Soimanne van den Berghe ende Arnoude der Kinder; desetvieGa naar voetnoot(2) sin des hertoghen scepenen. Talre irst rekende her Yngbrecht alse van neghen jaren seven weken men; doe hiere in quam te sincsene, doe vant hi int gasthuse vier coye ende en kelveken ende iij vercskenne, ende iiij perde vant hi dar ende achte bedden der sieker ende ser Rolofs bedde des papen ende ser Gillis bedde des lienhyeren, ende hi enne vant dar en ghien coren; ende daellemeGa naar voetnoot(3) dat hiere vant, datser noch, sonder enen brouketel, dien cochte her Yngbrecht. Ende her Yngbrecht vant dar scoutGa naar voetnoot(4): men was verenGa naar voetnoot(5) Yden uten Gast- | |||||||||||||||||||||||
[pagina 19]
| |||||||||||||||||||||||
huse sculdech, doe hire in quam, iiij moddenGa naar voetnoot(6) rogs ende ver Biatrisen des Vents ij mudde rogs ende heren Clause van Meldert en mudde rogs ende v sisterGa naar voetnoot(7) ghersten, ende dien hieren van Haffelghem xi mudde rogs, ende was men sculdech van dienst ende van comenscapeGa naar voetnoot(8) x lb.Ga naar voetnoot(9) ochte mier, ende tvie voderGa naar voetnoot(10) houts was men sculdech veren uten Gasthuse van v sc.Ga naar voetnoot(11). Ende enne ghien coren was doe hiere inquam, ende hi cochte iert ten ochstGa naar voetnoot(12) quam v mudde rogs des gasthuis boefGa naar voetnoot(13); ende hi cochte clieder ende vederenGa naar voetnoot(14) te harre drier boef vi lb. ende xv sc., ende hi gaf heren Roleve ende heren Gillise den lienhiere xi sc. omme cousen ende omme scoen. Ende hi gaf ombeGa naar voetnoot(15) vliesch ende ombe bier vore den ochtste xl sc. Ende alle dese scout die hir ghenoemt es, die vant hi hir, doe hiere in quam. Ende doe hiere in quam, bracht hiere int gasthus her Ingbrecht x dachwant lands, dat goutGa naar voetnoot(16) xxxv lb. ende x sc., ende van corne op tfelt vi lb. Ende viij lb. van corne dat men hem sculdech was, ende iiij lb. van sinen aelleme ende van quickeGa naar voetnoot(17). Ende van sinen huse ende van hoveGa naar voetnoot(18) xiij lb. Ende hi brachter in xvi lb., diemen hem sculdech was van tvien mudden, rogs te sinen live: Gosen van Suinenberghe. Ende her Ingbrecht cochte binnen dien dat hi miester was van den gasthuse en halfboenre merscechsGa naar voetnoot(19) ombe xvi lb. Ende hi cochte jeghen Gillise ver Lucenen onderhal dachwant euselsGa naar voetnoot(20) ombe. xii lb. Ende hi cochte jeghen Heinen, ver Lisebetten soene, en halboenre lands xij lb. Ende jeghen Heinrecke Wennepennighe en halbonre lands. En tvie ende xxx roden. xvi lb. Ende jeghen her Heinemanne ser Pieters derdalfGa naar voetnoot(21) dachwant lands xv lb. Ende jeghen Bredekiekene en stucke lands xl sc. Ende in temmeringhen ane gasthus xl. lb. ochte mier. Ende ane Claus Beckers hus, dar hi in woent, in temmeringhen xii lb. ende ane de hieren, darmen dat goet dat hier ghenoemt es afhoudt ombe dat in dit gasthus comen soude, costet ane de hiere iiij lb. ende ij sc. Ende hi cochte jeghen veren Aliten van Nederhem lxxiij scaep x lb. ende jeghen Janne Cabretti x scaep ombe l. sc. ende hi cochte jeghen Janne de Borghere ene coe xl sc. Ende her Ingbrecht hief te hulpen van Lambrechts gode xxxv lb. ende | |||||||||||||||||||||||
[pagina 20]
| |||||||||||||||||||||||
vj mudde rogs mede te gheldene dit goet. Ende hi cochte ene merie xl, sc. Ende hi cochte en ander merie xxxv sc. Ende hi gaf noch xxvij sc. ombe en stuckelken lands te quitene mede. Ende doe Ingbrecht de slotele op gaf, doe liet hi in t gasthus lxx scaep tidegherGa naar voetnoot(22) scaep ende xxx lammer ende met der wollen. Ende iiij perde ende en voelen. Ende x coye ende v hovet ledechs vies.Ga naar voetnoot(23) Ende x stucken verkene. Ende dar bleven 5 bedden mier dane hiere vant. Ende men was sculdech den gasthuse xlij mudde rogs, ende dar gout elc sister v sc. ij penninghe men. Ende op den solre blief ij mudde rogs. Ende doe hijs af ghinc, doe gaf hi lvi sc. onder in cliederen ende in gheriede ghelde. Ende hi liet dar iij lb., die de kinder waren sculdech van de suerctenGa naar voetnoot(24) lande. Ende hi liet dar xxiiij ellen linwaeds, dat hief doude miester. Ende van v coy. huren xxxv sc., ende dar af hivet de miester die na quam. Ende dit es de scout die dese miester makede bi sinen tide, ende chiisGa naar voetnoot(25) sculdech blief, doe hijs af ghinc Gorise den scepere. xxiiij sc., ende ere edelkenne van huren xlviij sc. Ende enen Gillikine ix sc., ende alle dit ghesciede met den beteren paymente; dese rekeninghe was ghedaen in den jare ons Hyere mo cco ende acht ende neghentech dsondaghes vor onser Vrouen dach verhoelne. Ende dar na rekende de ander miester Heinrec Liedem, ende hi quammer in achte daghe te ute gaenden merte, ende doe vant hi xlij mudde rogs; dese was men sculdech den gasthuse, ende dese hief dese miester. Ende hi vanter in vj 1/2Ga naar voetnoot(26) sister evenenGa naar voetnoot(27) ende en halsterGa naar voetnoot(28) rogs. Ende hi vanter in lx scape oude ende xxvij lammer lettel men ochte mier. Ende hi vanter oec in x coy, ende tvie ledeghe render, v coy verhurt ende v in hus; ende al daelleme datter in was, datser noch in. Ende hi vanter in iiij perde. Ende hi vanter in ij soghe,Ga naar voetnoot(29) ende iiij andere verkene. Ende hi leide ane thus te makene xiij lb. ende xij sc. ende tgasthus te deckene met tieghelen ende kepere na te settene xi lb. ende viij sc. Ende porte te deckene met tieghelen vii 1/2 lb. ende dese xlij mudde rogs des verterdense v mudde ende mudde was mens sculdech, ende doe bliefs xxxvi mudde, ende dar af goudt sister iii 1/2 sc. Ende de wolle van desen scapen gout xii 1/2 lb. Ende men was sculdech Wouteren de Meier van sinen.. c. sc., ende | |||||||||||||||||||||||
[pagina 21]
| |||||||||||||||||||||||
men was sculdech heren Roleve den pape xxxvij sc. ende xxxvij sc. Heine Vinken. Ende Gorise den scepere xxxvi sc. van sinen dienste enen Pouelse xi sc. van dienste. Enen Gillise van Bugnout ix sc. van sinen dienste. Ere Adelen diese her Inghebrechte ghelient hadde xlviij sc. Enen waghen quitede Heinrec de miester xxj sc. Ende vi sc. van stienen die onder de porte ligghen. Ende Heinemanne den sceppere vi 1/2 sc. Daniele van Wambeke iiii 1/2 sc., ere Heilen die in tgasthus woende v 1/2 sc. Ende in ghene bosch van fallordeGa naar voetnoot(30) v sc. Heinekenne den Smet van smedene xi sc. Ende tgasthus es sculdech xxiiij sc., ende si en hebben en ghiene scape nu. Ende si hebben oec coren gnoech tote den nuenGa naar voetnoot(31). Ende si hebben xij verkene, ende v werkende perde, ende en voelen, ende x coy ende viij ledech hovet vies. Ende de perde, die in tgasthus sin, sijn wert heden xl lb. Ende hi leide ane Janne den Cortten ombe scout, die hi sculdech was, ende dat men ane hem leide x lb. die goet in thus brachte. Ende ane her Janne te cliederen iij lb. ende v sc. Ende men gaf her Arnoude van der Borchstat, ombe dat hi tgoet Jans Dcorte in tgasthus liet comen xxix sc. Ende dese miester enne cochte enne ghien goet noGa naar voetnoot(32) lant. Ende men cochte iiij lb. ende xv sc. linenslakens, Ende dit hus hevet xxv boenre lands wennende,Ga naar voetnoot(33) ende mersch onderhaldachwant lands men, ende dit priset men op l mudde rogs al tgoet dat den hus boertGa naar voetnoot(34). Ende ute al horen gode ghiet dsjiars xxxvi sc. Ende met desen gode moet men houden v brodere ende ij sustere, die gheprovendtGa naar voetnoot(35) hijr op sijn. Ende men houdt hijr op iii cnapen ende ij jonghe wijf, die hen dienen. Ende dese rekeninghe was ghedaen inden jare ons Hieren mo cco en viij ende neghentech dsondaghes vore onser Vrouen dach verhoelneGa naar voetnoot(36). |
|