| |
| |
| |
Van de Vlaamsche kust tot de Noorsche fjorden
Door Omer Wattez
Werkend lid der Kon. Vlaamsche Academie.
Gewesttaal of algemeen Germaansch?
I.
Het is opmerkelijk voor den Vlaming, die de Scandinavische talen leest, hoe hij in de talen van het Noorden woorden en wendingen aantreft, die men uit den mond van ons Vlaamsche volk hoort.
Als wij nu eigenaardige Vlaamsche woorden en uitdrukkingen in onze schriften gebruiken, meent men in Noord-Nederland dat wij in de beschaafde taal provincialismen of gewestelijke woorden willen invoeren.
In het verklarend woordenboek van J.H. Van Dale zijn er zoo een menigte aangeduid.
Bij het lezen van Noorsche schrijvers heb ik meer van die woorden getroffen, in denzelfden zin gebruikt als in ons zoogenaamd ‘gewestelijk’ Vlaamsch of Zuid-Nederlandsch dialect.
Ik heb er enkele aangeteekend die ik wil mededeelen en vergelijken.
Deerlijk wordt in Vlaanderen gebruikt in den zin van ziekelijk. In dien zin wordt het woord door Van Dale aangeduid als ‘gewestelijk’.
‘Hun var daarlig; hun var i det hele ikke frisk.’ Zij was deerlijk; zij was in het geheel niet frisch.
(Björnson: Fortaellinger. Vertellingen).
Het woord snel heeft in Zuid-Vlaanderen de beteekenis van vriendelijk, bevallig, die het in het Noorsch heeft.
| |
| |
‘God og snil imod alle menesker.’ Goed en snel tegenover alle menschen.
(Ibsen: Fruen fra Havet. De vrouw der zee).
Pijnten zegt men in Zuid-Vlaanderen voor tooien, versieren, zich fraai kleeden.
Het Noorsche werkwoord at pynte heeft dezelfde beteekenis.
‘Börnene maa endelig faa se det for iaften; naar det er pyntet.’
De kinderen mogen hem eerst te zien krijgen tegen den avond als hij versierd is.
Dat zegt Nora van den kerstboom in Et Dukkehjem (Het poppenhuis) van Ibsen.
Stif of stijf worden door 't volk in Vlaanderen gebruikt voor sterk en zeer.
‘Se mig stift in öjene,’ zegt Helmer tot Nora in hetzelfde tooneelstuk. Dit beteekent: zie mij stijf (of sterk) in de oogen.
Tijlik of tilik hoort men in Vlaanderen in de beteekenis van vroeg of tegelijk, beteekenis die het ook in 't Noorsch heeft.
‘Han havde tidlig laert at skaere med Haandsag.’ Hij had vroeg (of tevens) geleerd met de handzaag te kerven. (Björnson: Arne.)
Een wante is in Zuid-Vlaanderen een handschoen gelijk in Noorwegen.
‘Gamle Ekdal er klaedt i en luvslidt kavaj; uldne vanter; in haanden en stok og en skindhue.’ De oude Ekdal is gekleed in een afgesleten mantel; wollen wanten; in de hand een stok en een pelsmuts. (Ibsen: Vildanden. De wilde eend.)
Spoken wordt bij ons gehoord in den zin van spotten, lachen met iemand. Hij is een spoker, zegt men van iemand die schertst of spot met anderen. In het Noorsch is het werkwoord at spöge = schertsen, spotten.
‘Helmer tar hende spögende i oret.’ Helmer neemt haar schertsende bij 't oor. (Ibsen: Et Dukkehjem.)
Stanken zegt men in en rondom Oudenaarde voor een gracht of een beek afdammen en het water vergieten.
At staenke heeft in het Noorsch nagenoeg dezelfde beteekenis. At staenge beteekent versperren.
Stuipen in den zin van buigen geeft Van Dale op voor Zuid-Nederlandsch en verouderd. Het wordt nog alle dagen in Vlaan- | |
| |
deren gehoord. In het Noorsch heeft het de beteekenis van neerstorten, vallen.
‘Da stupte Faderen ned af Banken med et stort Hug i Nakken.’ Daar stortte de vader neder van de bank met een hevigen stoot in den nek. (Björnson: Arne.)
Voor een handvatsel van een bijl of een zaag, zegt men in Zuid-Vlaanderen een handtaoke. In het Noorsch is het Haandtag. At tage = to take in het Engelsch.
‘Han gik; der var ikke Klinke i Dören, men Haandtag of Messing.’ Hij ging; daar was geen klink aan de deur, maar een handvatsel van geel koper, leest men bij Björnson.
In het Noorsch zijn skierne stukken hout, gekloven uit boomstammen, wat wij in de streek van Oudenaarde scheiers noemen.
Pigger zijn doornen of stekers; wij zeggen piekers.
Fele noemt men in 't Noorden de vedel. Wij zeggen vele.
Knippel zeggen de Noorsche boeren voor kluppel. De Zuid-Vlaamsche boeren ook.
Krop is bij hen strot, gelijk bij ons.
At rusle zegt men van droge bladeren; wij zeggen reuzelen.
Desschen zeggen wij voor dorschen. In 't Noorsch is het at taerske.
Bestellen in den zin van aan het verlangde helpen of gerieven, houdt Van Dale voor gewestelijk.
In Vlaanderen spreekt men van koeien te bestellen. In Noorwegen ook.
‘Han har vel meget at bestille paa Granliden’ leest men in Björnsons Fortaellinger sprekende van het werk op een hoeve die Granliden heet.
Bescheid weten of liever bescheed, hooren wij bij ons.
‘Han vil jo gerne vide besked om verden.’ Hij wil gaarne bescheid weten omtrent de wereld, wordt in Fruen fra Havet (De vrouw der zee) van Ibsen gelezen.
‘Han er kommen’ gelijkt op ons Vlaamsch. Hij es kommen.
In het Noorsch hooren wij ook die achtereenvolgende werkwoorden, waarmede wij ons soms vroolijk maken in onze volkstaal.
‘Om nogen skulde ville ha'.’ Om iets te zullen willen hebben.
Als Ballested in hoogergenoemd stuk van Ibsen zegt: ‘Naa,
| |
| |
ved De hvad?’ meent men iemand uit Vlaanderen te hooren: ‘Nou, weet-te wat?’
Wij zeggen in Zuid-Vlaanderen mommelen in plaats van mompelen. In Noorwegen is het at mumle.
Wij zeggen ook turren voor durven. In 't Noorsch luidt het at turde.
Wij klaveren op een boom in plaats van te klauteren. Het Noorsch heeft kravle.
Ik zou nog vele andere woorden en uitdrukkingen kunnen aanhalen, maar ik bepaal mij tot deze welke ik heb aangeteekend.
Niet alleen treft men in de Vlaamsche kuststreek en bij de Noorsche fjorden gemeenschap in de woorden, maar ook in de wijze van zich uit te drukken: bondig, kernachtig, zonder veel omhaal van woorden. En dat doen de beste Noorsche schrijvers, Ibsen, Björnson en anderen het volk na.
Bij ons verschilt de boekentaal, ten minste die van vele schrijvers, nog al wat van de gesproken volkstaal.
Korte zinnen als de volgende treft men in menigte bij Ibsen en Björnson:
‘Hun er borte, taenkte Gutten.’ Zij is voort (heengegaan) dacht de jongen.
‘Solen stak.’ De zon stak.
‘Markene stod grönne.’ De velden stonden groen.
‘Det blev Sengetid, og hver gik til sit.’ Het werd beddetijd en ieder ging naar 't zijne.
Als een Noorsch schrijver naïef en eenvoudig wil zijn als een kind, gebruikt hij eene herhaling, zoo lief als pittoresk.
B.v. twee kinderen zingen een rijmpje waarbij zij samen moeten dansen, gelijk in Synnöve Solbakken van Björnson.
‘Hun tog ham om Halsen, og han tog hende om Halsen.’
Zij nam hem om den hals en hij nam haar om den hals.
***
Ik meen niet beter dien lieven eenvoud der Noorsche schrijvers, die zoo dicht nabij de volkstaal blijven in hun vertellingen en tooneelstukken, te kunnen aantoonen dan door een geheel stukje van Björnson te vertalen. Het is een kleine vertelling die voorkomt in het verhaal Arne.
| |
| |
Vóór jaren werd die vertelling door Pol de Mont in verzen gesteld onder den titel van De Distelvink.
Zonder iets te kort te willen doen aan het talent van den dichter, kan ik niet nalaten te verklaren, dat ik het eenvoudige Noorsche proza boven de verzen verkies.
Björnson had nauwelijks een bladzijde noodig om uit te drukken wat onze Vlaamsche dichter in een twaalftal bladzijden berijmde.
‘En Jente og en Gut gik sammen paa en Vej.
- Nej, se den Trosten, som fölger os, sagde Jenten.
- Det er mig, den fölger, sagde Gutten.
- Kan lige saa godt vaere mig, svarede Jenten.
- Det er snart at se, mente Gutten, nu gaar du den nedre Vejen, og jeg den övre, og vi mödes deroppe.
De saa gjorde.
- Fulgte den saa ikke mig? spurte Gutten, da de mödtes.
- Nej, den fulgte mig, svarede Jenten.
- Saa, maa der vaere to.
De gik sammen igjen et Stykke; men da var der blot een; Gutten mente, den floj paa hans Side; men Jenten mente, den floj paa hendes.
- Jeg bryder mig Fa'n om den Trosten, sagde Gutten.
- Ja, jeg ogsaa, svarede Jenten.
Men strax, de havde sagt dette, kom ogsaa Trosten vaek.
- Det var paa din Side, sagde Gutten.
- Nej; du skal have Tak; jeg saa tydelig det var paa din.
- Men derl
- Den er han kommen igjen! raabte Jenten.
- Ja, det er paa min.
Men der blev Jenten sint.
- Nej, om jeg vilde gaa med dig laenger, saa gid jeg maatte faa alle Plager, og hun gik sin egen Vej.
Da kom Trosten vaek for Gutten, og det blev saa studsligt, at han gav sig til at raabe.
Hun svarede.
- Er Trosten hos dig? raabte Gutten.
- Nej, men er den hos dig?
- Ak nej, du faar komme hid igjen, saa kanske den fölger med.
| |
| |
Og Jenten kom igjen; de tog hinanden ved Haanden og gik sammen.
- Kvit, kvit, kvit, kvit, sagde det paa Jentens Side.
- Kvit, kvit, kvit, kvit, sagde dat paa Guttens.
- Kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, sagde det til aller sider, og da de skulde se til, var der hundre Tusend Millioner Troster rundt om dem.
- Nej, hvor rart, sagde Jenten og saa op paa Gutten.
- Aa, Gud velsigne dig! sagde Gutten og klappede Jenten.’
Dit is nu de letterlijke vertaling:
Een jongen en een meisje gingen samen op een weg.
- Nu, zie de lijster, die ons volgt, zegde 't meisje.
- Het is mij dien zij volgt, zegde de jongen.
- Het kan gelijk zoo goed mij zijn, antwoordde 't meisje.
- Dit is gauw te zien, meende de jongen; nu gaat gij den weg af en ik den weg op, en wij zullen elkander boven ontmoeten.
Zij deden zoo.
- Volgde zij mij niet? vraagde de jongen, als ze elkaar ontmoet hadden.
- Neen, zij volgde mij, antwoordde het meisje.
- Zoo, maar zij waren twee.
Zij gingen samen opnieuw een stuk; maar er was bloot een; de jongen meende dat zij op zijne zijde vloog en het meisje meende dat zij op hare zijde vloog.
- Ik breek mij het hoofd niet meer met de lijster, zegde de jongen.
- Ja, ik ook zoo, antwoordde het meisje.
Maar straks, als zij dit gezegd hadden, kwam ook de lijster weg.
- Het was op uw zijde, zegde de jongen.
- Neen, ik dank er u voor; ik zag duidelijk dat het op de uwe was.
- Maar daar!
- Daar is zij teruggekomen, riep het meisje.
- Ja, het is op de mijne, riep de jongen.
Maar nu werd het meisje boos.
- Neen, indien ik langer met u wilde meegaan, zou ik al uw plagerijen moeten verdragen, en zij ging haar eigen weg.
Daar kwam de lijster weg van den jongen, en het werd hem zoo benauwd, en hij ging aan het roepen.
| |
| |
Zij antwoordde.
- Is de lijster bij u? riep de jongen.
- Neen, maar is zij bij u?
- Ach neen, gij zoudt weer moeten naar hier komen, dan zou zij u volgen.
En het meisje kwam terug; zij namen elkander bij de hand en gingen samen.
- Kvit, klvit, kvit, kvit! zei het op 's meisjes zijde.
- Kvit, kvit, kvit, kvit! zei het op die van den jongen.
- Kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, kvit, zei het op alle zijden, en dan zouden zij zien dat er wel honderd, duizend millioen lijsters rondom hen waren.
- Nu, hoe raar, zegde het meisje, en zij zag naar den jongen.
- O, God zegene U, zegde de jongen en hij gaf het meisje een klapje.
| |
II.
Sedert mijn lezing, gehouden in September 11. in de Commissie voor Onderwijs, heb ik eenige woorden, die in het Noorsch en in het Vlaamsch nagenoeg dezelfde beteekenis hebben, getoetst aan de verklaringen van het ‘Norwegisch- Dänisches Etymologisches Wörterbuch’ (Duitsche uitgave) van Falk en Torp, professoren. aan de Hoogeschool te Oslo.
Op verzoek van onzen geachten bestendigen Secretaris, Dr. Leo Goemans, zal ik de uitslagen van mijn onderzoek mededeelen in de Commissie voor Nieuwere Taal en Letteren.
Die woorden zijn de volgende:
Daarlig, deerlijk heeft in het Noorsch twee beteekenissen: 1e die van töricht, dwaas. Noorsch voorbeeld: ‘de kloge og daarlige jomfruer’, de wijze en de dwaze maagden. (Matth. 25).
Het woordenboek brengt het in verband met het Middelnederlandsch dôrlik en dôr, Nieuwhoogduitsch tor, gek.
De tweede beteekenis is die van schlecht, gering, gebrechlich, beteekenis die het ook in het Vlaamsch heeft en in de Scandinavische talen, oude zooals nieuwe.
En voor Van Dale is het gewestelijk Vlaamsch.
Snild, snel. De letter d wordt in sommige Noorsche woorden niet uitgesproken. Eenige schrijvers laten ze derhalve achterwege.
Het beteekent klug, schlau, wijs, sluw. In 't Ouddeensch,
| |
| |
zegt het Woordenboek, schreef men sneld met de beteekenis van rasch, schnell, tüchtig, gut, dienstfertig.
In 't Hollandsch luidt het snel, zegt het Woordenboek, gelijk in 't Angelsaksisch met de beteekenis van tüchtig, mutig, kräftig, streitbar en beredt; - degelijk, moedig, krachtig, strijdbaar, welbespraakt.
Dat waren zoowat de gaven en deugden van de Germaansche vrouwen uit de heldensagen. Dat het ook schoone vrouwen waren, zeggen ons de dichters van die sagen.
Het moet ons dus niet verwonderen dat snel in Vlaanderen de beteekenis heeft van schoon, lief, bevallig, aardig die het ook heeft in het Noorsch van Henrik Ibsen.
Pynte heeft insgelijks twee beteekenissen. Deze van punt, in 't Duitsch landspitze, ontleend aan het Oostfriesch, zeggen Falk en Torp.
De tweede beteekenis is die van staat, in gutem stande.
In verband met het Middelnederlandsch to (guder) punte.
In 't Duitsch ordnung, hübsche form.
Van daar waarschijnlijk onze Nederlandsche uitdrukking in de puntjes.
De tweede beteekenis van at pynte is schmücken, tooien, versieren, beteekenis die het ook heeft in ons Vlaamsch.
‘Waar de processie voorbijgaat zal men de straten pijnten’, zeggen de menschen in Zuid-Vlaanderen aan den linker oever der Schelde.
Stiv, stift, stif. Het eerste komt voor in de samenstellingen stivfader, stivbarn, stiefvader, stiefkind en heeft zijn oorsprong in het Middelnederlandsch. Insgelijks stift in de beteekenis van puntig voorwerp, nagel, steker, doorn. Dat hangt waarschijnlijk samen, zegt het Woordenboek, met het Hollandsche stippen, in 't Duitsch tüpfe oder punte machen. Wij zeggen in Vlaanderen: ‘met de machine steppen.’
De derde beteekenis van stift is die van klooster, bisdom, parochie, kerspel; insgelijks in verband met het Middelnederlandsch sticht; in 't Duitsch ordnung, stiftung, geistliche stiftung.
En eindelijk het bijvoeglijk naamwoord stiv, ‘entlehnt vom Mnd. stif, Duitsch steif, unbeugsam, hartnäckig; Hollandsch stijf.
Daarbij komt nog de beteekenis van sterk, vast, sehr stark, fest. Ibsen gebruikt het in die beteekenis, gelijk wij, Vlamingen.
| |
| |
- ‘Se mig stift in öjene,’ zegt Helmer tot Nora in Et Dukkehjem, het Poppenhuis.
- Kiek mi stif in de oogen, zou een West-Vlaming zeggen
Tidlig gelijk Björnson het woord schrijft, staat niet in het Woordenboek. Tillige zonder d wel en het beteekent zugleich, tegelijk, tevens. Het komt voor in 't Middelnederlandsch tô (ge) like, zegt het Woordenboek.
Vante, fausthandschuh, in 't Vlaamsch wante, in 't Middelnederlandsch want en wanteke (diminutief) zeggen Falk en Torp.
Het Germaansche want ging over naar 't Italiaansch guanto naar 't Fransch gant. In 't Middeleeuwsch Latijn was het wantuo.
Het stamt af van het Germaansche winden dat ook beteekent vlechten, weven. Het Middelhoogduitsch heeft gewant; het Oudhoogduitsch giwant dat, volgens het Woordenboek beteekent kleidung, wendung, windung.
De grondbeteekenis dezer woorden is das gewebte, das um den körper gewundene, leinwand.
Vergelijk dit met de beteekenis van het Engelsch shrouds, dat is bedeckung, leichentuch.
Dat Engelsch woord hebben wij in onze Vlaamsche uitdrukking: een schrooie of schreue lijwaad, gelijk onze huismoeders dat noemen.
Spöge (spoken) in den zin van spotten of schertsen met iemand. Beteekent, volgens Falk en Torp, spuken, umgehen, scherzen in het Ouddeensch zabern.
Ofschoon dat woord een rijke ontwikkeling van beteekenis heeft in de talen van 't Noorden, voegen de schrijvers erbij, is het toch aan het Middelnederlandsch spôken ontleend, spuken, zauberei treiben in 't Duitsch, in 't Nederlandsch spoken. Het Ouddeensch had reeds spog (gespenst, spuk, ungeheuer, taugenichts) waaruit spög (scherz). In 't Nieuwzweedsch spöke (gespenst, närrisch gekleideter mensch).
Dit alles in acht genomen, kan men licht vatten hoe de beteekenis van 't woord in Vlaanderen ook is overgegaan van spoken, tooverij drijven, tot die van spotten en scherzen.
At staenge, at staenke. Het eerste beteekent, volgens het Woordenboek, ‘schlieszen, verrammelen’ (versperren) het tweede ‘sprengen, vergieszen’ (sprenkelen, vergieten, storten).
Toen wij in Zuid-Vlaanderen, als kleine jongens, de beek stankten om te visschen, damden wij den waterloop op twee
| |
| |
plaatsen af en wij goten het water over de eene stank dalwaarts, en dan zagen wij paling en andere kleinere vischjes in het bloote goor spartelen.
Het Zuid-Oost Vlaandersche Idioticon van onzen collega Dr. Isidoor Teirlinck geeft het woord niet; doch niettemin wordt het gebruikt in Zuid-Oost-Vlaanderen.
Stuipen in den zin van buigen, dat Van Dale voor Zuidnederlandsch en verouderd houdt, luidt in 't Noorsch at stupe en beteekent, volgens het woordenboek, ‘voorüberfallen, stürzen, stark vorüberneigen,’
Deze laatste beteekenis heeft het ook in het Vlaamsch, en zij is verwant met die van het Engelsch to stoop.
At tage (nehmen) berühren, reichen, greifen.
Wij hebben het woord ook in 't Vlaamsch. Een handtoake is het handvatsel van een zaag of een ander voorwerp. In het Noorsch is het haandtag.
Bestille, ausrichten, sich beschäftigen vergelijkt het Woordenboek met het Middelnederlandsch bestellen, dat dezelfde beteekenis heeft.
De winkelier bestelt (gerieft) de koopers in zijn winkel. De stalmeid bestelt, bezorgt de koeien.
Ski is een Noorsch woord en beteekent scheit, schneeschuh. Scheit is gekloven brandhout en het woord ski, sneeuwschoen is thans algemeen bekend in de sportwereld.
Wij zeggen voor stukken gekloven brandhout schei, mv. scheiers. In 't Westvlaamsche land zegt men skiërs.
Knippel (dicker stock) is Noorsch; in 't Zweedsch knyppel komt van het Middelnederlandsch knuppel.
Das Wort, zeggen Falk en Torp, könnte eine dissimilierte form von dem gleichbedeutenden mittelniederländischen kluppel sein, das zum worte klopfen gehört. Eher ist jedoch das germanische ‘knuppila’ vom worte knop abgegleitet. Die eigentliche bedeutung wird also knotenstock. (stok met knoopen of knoesten).
Klap, schlag mit der flachen hand, zegt het woordenboek, is verwant met het Nederduitsch klappen, woord dat ook bestaat in de oudere en nieuwere Scandinavische talen.
***
| |
| |
Om deze lezing te sluiten geef ik, volgens het woordenboek, nog de verklaring van de woorden Gut, knaap of jongen, en Jente, meisje.
Gut is dialectisch Noorsch voor de Denen, die dreng zeggen. Falk en Torp leiden het af van het Noorsche gauta, viel reden, prahlen, het Duitsch gauzen, verwant met het Nederlandsch guit, spitzbube, spaszmacher.
Jente (of Gjente) is insgelijks Noorsch en IJslandsch en is het vrouwelijk van gant, dat gek of narr beteekent.
‘Seine herabsetzende bedeutung (leichtfertiges frauenzimmer) hat das wort verloren infolge seiner anwendung als scherzendes kosewort.’ Het beteekent in het Noorsch meisje.
Het Deensch heeft pige.
In het Woordenboek van Falk en Torp staat bij het woord pige de volgende verklaring. Het woord beteekent meisje in het Noorsch. In 't Zweedsch luidt het piga en beteekent dienstmeisje. In 't Oudnoorsch was het pika = klein meisje. Het Finsch piika is een Noorsch leenwoord.
Pige is afgeleid van pig = spits, ‘und bedeutet daher eigentlich aufgeschossenes mädchen.’
Het woordenboek geeft dan de vergelijking van het woord pige met bengel in zijn twee beteekenissen, en met het Latijn virgo en virga.
Ik meen door deze enkele voorbeelden genoeg te hebben aangewezen, dat mijn vergelijking van enkele Vlaamsche woorden, door Van Dale en andere als ‘gewestelijk’ bestempeld, met Noorsche woorden, uit Noorsche schrijvers aangeteekend, niet op onvaste gronden steunt.
Daarom heb ik ze aan de Academie medegedeeld.
16 December 1931.
|
|