Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1931
(1931)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 867]
| |
De onthulling van een gedenkteeken van Jan Yperman (1280 † 1331) bij de 600e verjaring van zijn overlijden
| |
[pagina 868]
| |
who organized and directed thereafter the development of knowledge in gas offense and defense and the instruction of the military organization in their use.’ Droevig is het de wetenschap in de handen van den mensch tot vernielingswerk te zien gebruiken, de wetenschap die een zuivere bron van hoog ideaal zou moeten zijn; droevig is het ook zekere chemici te zien samenwerken met dezen die een pareltje van de Vlaamsche beschaving hebben helpen plat maken; troost brengt echter de edele boodschap van Einstein die de persoonlijke verantwoordelijkheid van iederen mensch ten opzichte van oorlog en vrede onderzoekt, en die op al de beoefenaren der wetenschap zich beroept om te weigeren aan onderzoekingen die den oorlog kunnen bevorderen, mede te werken. Vóór 1914 was Yperen het stille stadje met de ouderwetsche Halle waaraan meer dan honderd jaren werd gearbeid, van 1201 tot 1304; waarop, aldus Busken Huet, ‘een geheele maatschappelijke, een geheele staatkundige toestand zijn stempel gedrukt heeft. De hal is een weerloos feodaal kasteel, zonder grachten, zonder ophaalbruggen, zonder schietgaten. Zij is een tempel van den vrede.’ Deze tempel van den Vrede, welken menschen in 103 jaren hadden opgebouwd, werd door de beschaving van 1914-1918 platgemaakt, met de succesvolle, ellendige medewerking van de giftige, doodende gassen. Hoe zou Ledeganck zingen, moest hij in 1931 de nieuwe stad Yperen doorwandelen: Gij zijt niet meer
Gelijk weleer!...
Het nieuwe Yperen is een overgroot kerkhof, kerkhof waar puizende geraamten van menschen liggen, waar duizende menschen door niets anders meer gekend zijn dan door een naam op het brons van gedenkteekens; op dat kerkhof werden de vroegere huizen, de vroegere gebouwen in de vroegere straten herbouwd; de vroegere stad is vervangen door een moderne die, in zooverre, van niets anders leeft dan van het bezoek van de vreemdelingen. En na eene moeder aangetroffen te hebben, die den naam van haren zoon, alles wat nog van hem overblijft, op het Engelsch gedenkteeken aan de Meenenpoort kust, ziet | |
[pagina 869]
| |
men groepen reizigers die als op eene kermis, aan koffiehuizen vroolijk zitten te praten en te lachen. Yperen bewaart de graven en de gedenksteenen van de slachtoffers van een afschuwelijken oorlog; zij verschijnen vóór ons, onder den vorm van den jeugdigen, gezonden, schoonen man die met bebloede, gescheurde kleederen en verbrijzeld lichaam in het slijk den afschuwelijksten doodstrijd ondergaat. Het veld van eer! ‘Het kruit vervult de lucht, de strijders vallen neer
De zege naast den rouw: dat heet het veld van eer!’
(A. Callant).
En het overwinningsbericht luidt: ‘Hevige strijd. Duizend man gesneuveld. Roemvolle overwinning. God zij dank!’ Waarop Cremer moedig antwoordt: ‘En de Leugen wierp zijne stem in den loeienden nachtstroom, en verbreidde dien dank, met grijzenden schaterlach’. Laat ons, met oneindige droefheid en oneindigen eerbied, aan die jeugdige, gezonde, schoone slachtoffers denken; laat ons weenen, laat ons ook een oneindigen vloek van verachting sturen aan dezen, vorsten, diplomaten, kanonnengieters, oorlogswinnaars, die deze slachtoffers hebben gemaakt. Laat ons nooit vergeten dat de oorlogswoekeraars als het ware een internationale bandietenmaatschappij vormen, die met veel ophef van vaderlandsliefde spreken, en zich in veiligheid weten te plaatsen om de schoone, onschuldige jeugd op het veld van eer aan den dood bloot te stellen.
Hier in dat stille hoekje van Yperen, waar hij misschien elken dag, na zijn troostend werk van heelkundige verricht te hebben, kwam wandelen, wordt een groote Yperling herdacht. Hij heeft de Halle zien voltooien; hij heeft zonder twijfel den Guldensporenslag als krijgsheelkundige medegedaan. Hij is van den grooten tijd van Vlaanderen, tijdgenoot van Jacob van Maerlant, Jan Boendaele, Ruusbroeck, Breidel en De Coninc, Jacob van Artevelde. Waar is zijn graf? Waar rust zijn stoffelijk overschot? De eeuwen hebben zijn geraamte tot stof gebracht en met de aarde vermengd. De oorlog heeft zijn geraamte met het gruis van de Halle vereenigd. Zijn geraamte is | |
[pagina 870]
| |
door Yperen's grond gansch opgeslorpt. De stad heeft haar kind letterlijk in haar boezem opgenomen. De gedenksteen dien wij heden in dat stille hoekje onthullen, wijst den voorbijganger er op dat een Yperling met zijne wetenschap en zijne kunst zich groot heeft gemaakt; hij leert den voorbijganger dat die groote Yperling den naam van Jan Yperman heeft gedragen. In zijn Essai sur l'histoire de la Médecine belge, in 1838 verschenen, meldt BroeckxGa naar voetnoot(3) dat het voor ons eene eer mag geheeten worden, dat in de 13e eeuw een Belg, een van de eersten is geweest die zich boven de andere geneeskundigen verhief. Jan van St Amandus zou de eerste Belgische geneeskundige geweest zijn wiens geschriften tot ons gekomen zijn. In het archief van de faculteit van geneeskunde te Parijs bewaarde men sedert 1395 zijn boek getiteld Concordantiae Joannis de Sancto Amando, in het Latijn geschreven. Over Yperman wordt niets gezegd. Dat hij eens heeft bestaan en geschriften in de Vlaamsche taal na zijn dood in 1331 heeft nagelaten, was bij het verschijnen van het werk van Broeckx niet bekend. Voor de eerste maal schijnt over Yperman gesproken te worden door den geneeskundige J. Carolus, leerling van den vermaarden Adolf Burggraeve; J. Carolus zendt in 1854 in het licht in de uitgaven van de Société de Médecine de Gand, een verhandeling getiteld: ‘La chirurgie de Maître Jean Ypermans, (sic) le père de la chirurgie flamande’. ‘Jean Ypermans, zegt Carolus, doit être considéré jusqu'ici comme le père de la chirurgie flamande, parce qu'il est le premier qui ait écrit ex professo, en sa langue maternelle, sur la chirurgie.’ In het begin van zijn gunstig verslag over het werk van Dr. Carolus, schrijft Dr. Snellaert het volgend brokje geschiedenisGa naar voetnoot(4): ‘On commence à rendre justice à la Flandre, le pays autrefois destiné à devenir le centre d'une nationalité grande et forte, et dont l'histoire dans quelques-unes de ses phases n'a pas d'égale; ce pays servira peut être un | |
[pagina 871]
| |
jour de base à un état de choses propre à rendre à notre belle patrie l'éclat qu'un sort fatal lui a enlevé. En betreffende Yperman zegt hij: Het was in den tijd van Maerlant dat de geneeskundige wetenschappen het meeste licht in Vlaanderen hebben verspreid. De schoone dagen der gemeenten, schoone dagen van de goede et de schoone Vlaamsche dichtkunst waren even rijk aan geneeskundigen: Claeskyn, Hendrik van Hollant, de pastoor van Hamme, Braemblat, een aantal van welke de namen onbekend gebleven of geworden zijn, en allen mannen van hooge verdiensten. Een naam stijgt hoog boven de anderen, in die schoone reeks mannen van de wetenschappen, de naam van Jan Yperman.’ De stad Yperen heeft bij het verschijnen van het boek van Dr. Carolus een aantal exemplaren gekocht. In eene verhandeling van DiegerickGa naar voetnoot(5) in 1859 leest men: ‘Ce traité de chirurgie a été tiré à part, et l'Administration Communale d'Ypres, d'après sa louable habitude d'encourager toute publication qui concerne soit la ville, soit ses hommes plus ou moins remarquables s'est empressé de souscrire, pour un certain nombre d'exemplaires, au travail de Monsieur Carolus.’ De Société d'histoire de la Ville d'Ypres bevat eene verhandelingGa naar voetnoot(6) van Lafaut getiteld: Jan Yperman, de Vader der heelkunde in Vlaanderen. Natuurlijk werden de werken van Yperman in zijn tijd niet gedrukt; waar de oorspronkelijke handschriften zijn, weet men niet; zij zijn waarschijnlijk verdwenen. Slechts in het midden van de 19e eeuw werden in archieven kopijen ervan gevonden. Dr. BroeckxGa naar voetnoot(7) schrijft: | |
[pagina 872]
| |
‘Croirait-on que ces productions aient pu échapper à tous les bibliographes et qu'aucun médecin belge ou étranger n'en ait soupçonné l'existence? Le fait n'est cependant que trop réel; les oeuvres d'Yperman nous étaient restées inconnues. Est-ce à cause de l'idiome national dans lequel ces ouvrages ont été composés? Est-ce à cause des annexions étrangères que notre pays a dû déplorer si longtemps? Ou bien doit-on accuser l'insouciance de nos nationaux pour tout ce qui était production belge?....’ Dr. Broeckx is in zijne bekende studieën over de geschiedenis der geneeskunde steeds vol geestdrift, en in 1867Ga naar voetnoot(8) drong hij aan opdat, evenals Brussel een standbeeld aan Vesalius oprichtte, en weldra, we zijn in 1867, ook een aan van Helmont, evenals Antwerpen op dezelfde wijze Coudenberg en Mechelen Dodoens hebben herdacht, ook Yperen zonder lang uitstel ‘élève un monument à cette grande figure médicale et chirurgicale qui domine toute la médecine belge du moyen-âge.’ Het volgend jaar sprak SnellaertGa naar voetnoot(9) dezelfde meening uit, maar hij toonde zich veel minder haastig; wel moet er, zegt hij, een blijvende hulde gebracht worden aan den man die met recht de vader van de Belgische heelkunde mag genoemd worden; maar.... ‘Toutefois nous ne sommes pas d'avis que le temps presse. Avant que la statue d'Yperman se dresse sur son piédestal, il faut que la glorification de l'homme de l'art soit consacrée par l'assentiment général. ...On doit bien l'avouer, malgré son zèle et son talent, notre honorable confrère n'a su donner une édition des oeuvres d'Yperman assez soignée, pour qu'on puisse se faire une idée exacte de leur valeur scientifique et littéraire.’ Nadat Dr. Carolus in 1854 een Fransche vertaling van de drie eerste boeken van de chirurgie van Yperman, en Dr. Broeckx in 1863 een Vlaamschen tekst van de Cirurgie en in 1867 ook den Vlaamschen tekst van de Medicina magistri Johannis dicti Ypermans hadden laten verschijnen, heeft Prof. Dr. E.C. Van Leersum, na de handschriften bestudeerd te hebben, in 1912 de Cyrurgie van Meester Jan Yperman in de Bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde, onder redactie van Verdam, gepubliceerd, onder zulken vorm dat thans aan den wensch | |
[pagina 873]
| |
door Dr. Snellaert in 1868 uitgesproken zeker volledige voldoening geschonken werd. [1912 Van Leersum] Bibliotheek van Middelnederlandsche letterkunde onder redactie van Prof. Dr. J. Verdam, met medewerking van Prof. Dr. J. Te Winkel en Prof. Dr. J. Franck. De Cyrurgie van Meester Jan Yperman. Naar de Handschriften van Brussel, Cambridge, Gent en Londen, uitgegeven door Dr. E.C. Van Leersum, Hoogleeraar te Leiden. Leiden, A.W. Sythoff's uitg. Mij (23,8 × 16.7 cm., XLIII+286 blzz., 6 platen, Bibl. Univ. Gent, 173 c 8. I. Inleiding met opmerkingen omtrent het leven en de chirurgie van Jan Yperman; de handschriften der chirurgie. II. Die tafele van Meester Jan Ypermans Surgie. III. Meester Jan Ypermans Surgie. IV. Aanteekeningen. V. Lijst van schrijvers, die door Yperman genoemd worden. VI. Woordenlijst. VII. Literatuurlijst. VIII. Verbeteringen). Wij bezitten thans eene uitgave van het hoofdwerk van Yperman die als definitief mag beschouwd worden en waarmede wij een duidelijk begrip bezitten, en van de wetenschappelijke en van de letterkundige waarde van dat werk. Het boek van Prof. Van Leersum is zoo volmaakt en wetenschappelijk verzorgd dat het werkelijk van de hand van den beroemden Yperling niet beter kon verschijnen; wij zijn Prof. Van Leersum erkentelijkheid verschuldigd dat hij zulk monument heeft opgebouwd, waardoor eenieder in voeling komen kan met de Vlaamsche wetenschap ten tijde van den Guldensporenslag. Aldus begint van Leersum, de beste Ypermankenner, in zijne inleiding: ‘Meester Yperman's Chirurgie roept ons de tijden voor den geest, waarin de geneeskunde, na een langdurige periode van onvruchtbaarheid, wederom teekenen van leven begon te geven. Dat aan den oogenschijnlijk verdorden stam de loot der heelkunde het eerst uitbotte, lag in de natuur der zaak. Wat toch toenmaals tot het gebied der chirurgie gerekend werd, waren hoofdzakelijk kwetsuren, beenbreuken, gezwellen, kortom aandoeningen, die binnen het bereik der zintuigen gelegen zijn en dus gemakkelijk toegankelijk voor klinische waarneming en een tamelijk eenvoudige, grootendeels mechanische, behandeling. Niet ten onrechte werd daarom vroeger de heelkunst “chirurgia, dats werc, gewrocht metter hand” genoemd. In dit bij uitstek praktische onderdeel der geneeskunde deed zich het gemis aan theoretische kennis nog zoo weinig gevoelen, dat het onaanzienlijk geachte handwerk reeds vroeg een vrij hooge vlucht kon nemen, terwijl de hooghartige medicina nog eeuwen lang in de kluisters van gezag en scholastiek bekneld zou blijven. | |
[pagina 874]
| |
En de inleiding sluit met deze woordenGa naar voetnoot(10), als van Leersum beweert dat Yperman ‘een eervolle plaats zal blijven innemen in de annalen der chirurgie, terwijl hij wegens zijn verdiensten als schrijver, zijn pogingen tot verbreiding van chirurgische kennis, zijn streven naar verheffing van zijn stand en zijn praktische bekwaamheden, zonder twijfel tot de verdienstelijkste vertegenwoordigers der heelkunst in Vlaanderen gerekend mag worden.’ De verdiensten van Jan Yperman zijn aldus, na de geestdriftige uiteenzetting van Dr. Broeckx, door het standaardwerk van Prof. van Leersum op dezelfde hoogte gebleven. Yperman is een man van eigen ervaring en wiens kunst eigen kunst is. Jan Yperman heeft in het Vlaamsch geschreven, in een tijd toen het Latijn de taal van de geleerdheid was. Ook in het Vlaamsch schreef eens zijn DageraadGa naar voetnoot(11) Johan Baptista van Helmont wiens standbeeld te Brussel den gewonen voorbijganger onverschillig laat; aldus schreef ook Jan PalfynGa naar voetnoot(12) wiens standbeeld op een eenzaam pleintje den bezoeker van Kortrijk onbekend blijft. Hoe zonderling heerlijk, Jehan Yperman, Johan van Helmont, Jan Palfyn, dat prachtig drietal Jannen, Vlamingen, die in hun tijd hadden gevoeld wat wij opnieuw heden moeten ontdekken, dat de wetenschap zich alleen in de taal van het land kan ontwikkelen en dat een land geen cultuurcentrum bezit, als dit centrum de volkstaal niet benuttigt. De wetenschap van Yperman stond hoog. | |
[pagina 875]
| |
Reeds wist hij dat volgens de jaargetijden de behandeling der wonden dient gewijzigd te worden, hetgeen nog thans belangrijk is gebleven, vermits de heelkundige zalen op zeer zorgvuldige wijze verwarmd of afgekoeld worden. In de beschrijving van zijne talrijke bewerkingen wordt nooit de anatomie verwaarloosd, en thans steunt steeds de chirurgie op de grondige kennis van al de organen van het lichaam. Yperman weet dat de hersenen in verband staan met het ruggemerg en dat de zenuwen van de hersenen afhangen; talrijke bloedvaten voeden dit belangrijk deel van het lichaam. Het voorste deel is de zetel van de indrukken van zien, smaken en rieken; het middendeel is de zetel van het gehoor en van de intellectualiteit; het achterste is de zetel van het geheugen. De wonden aan het hoofd geven niet stelselmatig den dood, en kunnen nog genezen als de dura mater, de ‘herde moeder’ aangetast is: ‘Ende dese mach siin gewont. of si mach apostemeren (zweeren) ende genesen sonder meskief van den live der gewonden.’Ga naar voetnoot(13). SnellaertGa naar voetnoot(14) vestigt ook de aandacht op het gebruik van slaapmiddelen, zooals mendragorawortels om de patiënten gedurende de heelkundige bewerkingen door de middeleeuwsche heelkundigen in slaap stil te houden. Het Antidotarium van het handschrift van Brussel zegt daaromtrent: ‘Mandragora sijn wortelen van cruden, ende sijn tweerande, ende wast alse man ende wijf. Ende die tsap drinct van den mannekine, hi leecht als of hi doot ware. Ende alse die surgine wille werken, so doense den lieden hier met liggen als of si doot waren; also dat si niet en weten wat dat men hem doet. Ende als sise willen doen waken, so nemen si tsap van ruten, aysijn ende genciane, ende mingent over een, ende doent hem lopen in die oren, ende dan ontwaken si.’ De heelkundige moet volgens Yperman niet alleen bekwaam, doch ook geleerd zijn; hij moet van onberispelijke zeden zijn, een aangenaam uitzicht bezitten en zijne ledematen op volledige wijze kunnen gebruiken: | |
[pagina 876]
| |
‘...Wi selen weten wat orborlijc es elken surgijn. Ierst dat hi si volmaect van sinen leden. ende wale getempert van sire complexiën. Daer bi seget rasis. Wies ansichte dat quaet ende lelijc es mach qualijc siin van goeden engiene...Ende hijs oec sculdech te hebbene wel gemaecte handen ende cleine vingren ende lanc. ende starc van lichamen ende niet bevende. ende claer siende.’Ga naar voetnoot(15). De geleerdheid van den heelkundige bepaalt Yperman als volgt: ‘Ende hine moet hem oec allene niet verstaen van medicinen . maer oec coenen sine boeken van naturen dat heet philosophie. Want grammarie. logike . rothorike (sic) ende ethike . dese 4 consten leren alle dinc met redenen proeven. Want logike leert ierst proeven alle dinc met proefliken redenen. Ende hi moet oec connen sine gramarie die leret die bediedenisse van elken worden in latijn. Ende sine rethorike want die const leert begadelike spreken elke redene . gelijc dat wie horen mogen an die taelmans . mer sine hebbent niet uut consten van boeken mer bi gewoenten. Ende hi moet oec connen sine ethike . want die const leert goede zeden.’Ga naar voetnoot(16). Door het lezen van de Cirurgie door Broeckx uitgegeven, komt De Wachter (30) tot het besluit dat Jehan Yperman een hooge geleerdheid had, en tevens als heelkundige zeer behendig moet geweest zijn; in menig geval overvloog hij fel zijne tijdgenooten en ook zijne meesters; zonder twijfel is hij de vader van de Vlaamsche heelkunde, en verreweg de grootste heelkundige van zijn tijd. Als schrijver, was hij eerlijk en gewetensvol; nooit vergeet hij een naam aan te halen waar hij iets ontleent; nooit verwerpt hij eene leer als hij niet gansch overtuigd is dat deze valsch is. Van zijne oude meesters, en vooral van Lanfranc spreekt hij steeds met den grootsten eerbied. Als trouwe, goede vader, schrijft hij zijne aanteekeningen neder om zijn zoon te dienen en hem zijn gedragslijn te wijzen. De heelkundige die hij was, mocht nooit zonder gezonde redenen of nutteloos eene bewerking op een zieke uitvoeren; men leest namelijkGa naar voetnoot(17): | |
[pagina 877]
| |
‘Ende ic mester jan Yperman ne deet noint want hets te aventuerlic ende te aventuerlic omme den pacient.’ Jan Yperman, zooals het door Diegerick (35) werd vastgesteld, nam in 1325 als heelkundige dienst in het klein leger der Yperlingen, gedurende het geschil der Bruggelingen, met Graaf Louis de Crecy. Het is ook zeer waarschijnlijk meent Dr Snellaert, dat hij ook als heelkundige optrad gedurende den Guldensporenslag, op de ‘bewonderenswaardige stelling, welke de aanvoerders van 't Vlaamsche leger gekozen hadden; ze getuigde in alle opzichten van hunne groote krijgskundige bekwaamheid. Met de Leie achter zich, rondom ingesloten door de Groeninge-beek en de wallen en grachten, die hen in 't front en in den rug beschutten en alle vlucht onmogelijk maakten, leverden de Vlamingen het schouwspel op van een wanhopig volk, tot den dood of de overwinning beslotenGa naar voetnoot(18)’. In verbeelding zien wij achter, aan het water, eene tent opgeslagen, waar Jan Yperman zich gereed houdt als heelkundige de gewondene strijders te verzorgen. En daarom moeten wij den beeldhouwer bedanken en gelukwenschen, omdat hij in dit geval, niet alleen den man heeft willen huldigen, met zijne wetenschap, maar ook den tijd waarin hij leefde. De gedenksteen is hier een echte steen, zonder standbeeld, aldus niet volgens de banale gewoonte. Neen, een eenvoudige steenen zuil, tien meters hoog, bedekt met een vergulden lauwerenkrans, en in vergulden letters op den steen de eenvoudige woorden: Aan Op het breede voetstuk dat de zuil draagt, leest men, vooraan, deze volzinnen van Jacob Kats, uit de rede op een Congres in 1850 uitgesprokenGa naar voetnoot(19): | |
[pagina 878]
| |
‘Wie kan zijn vaderland beminnen zonder het volk te beminnen, en wie kan het volk beminnen en deszelfs tael verachten? De tael des volks is natuerlijk, en de vaderlands liefde is ook natuerlijk; men kan dus het eene niet verachten en het andere beminnen zonder onnatuerlijk te handelen.’ Achteraan op het voetstuk treft men den datum aan van de plechtigheid van heden, met den naam van den kunstenaar die den gedenksteen heeft ontworpen. Op de twee zijden van het voetstuk heeft de kunstenaar twee episoden uit het leven van Yperman herdacht. Aan de zijde, naar het Gasthuis Belle gekeerd, verzorgt de heelkundige arme menschen, zijne stadsgenooten van Yperen, en onder het bronzen paneel, heeft de kunstenaar deze gedachte uit Yperman's werk herhaald: ‘Enten armen dient vriendelike om Gode die u de macht verleent.’Ga naar voetnoot(20). Aan de zijde naar den Groeninge-Kouter gekeerd, verbeeldt de kunstenaar den heelkundige, bij zijne tent op het slagveld aan het verzorgen van een Vlaamschen strijder, terwijl in de dichte nabijheid een vijand van het volk den adem uitblaast; en onderaan dat vers van De KoninckGa naar voetnoot(21): ‘Daar moest de Leliaart des Leeuwen kracht beproeven.’ Toen in 1860 te Damme het standbeeld van Jacob van Maerlant, ‘die Vader is der dietsche dichtren algader’, werd ingehuldigd, zei Mathias De Vries, de groote Nederlandsche taalgeleerde, in zijne redevoeringGa naar voetnoot(22): ‘Nu zes eeuwen geleden, woonde te Damme een nederig burger. Zijn naam weergalmde niet op de lippen zijner tijdgenooten, als die van de grooten der aarde, wier schitterende krijgstropheeën met het bloed van duizenden | |
[pagina 879]
| |
waren besmet. Hij leefde en werkte in stillen kring; hij beschouwde de wereld rondom zich; hij overdacht en bepeinsde; hij vergaderde wijsheid, en schreef zijne leeringen neder in eenvoudige vlaamsche taal. Zijne macht was geene andere dan die van het woord en de pen: eene macht, schijnbaar zoo gering in die dagen. Hij stierf, en zijne gedachtenis ging voorbij in den stroom der woelige jaren. De eeuwen vloden heen over zijn graf; en de tijd kwam, dat nauwelijks meer een enkele geleerde den naam van Maerlant kende: bij het volk was die naam spoorloos verdwenen. Maar ziet, uit de schuilhoeken der boekenzalen komen oude perkamenten te voorschijn, sedert lang in het stof bedolven en vergeten. Zij worden onderzocht en vergeleken, door de boekdrukkunst alomme verspreid, door de wetenschap toegelicht en met den helderen glans der geschiedenis bestraald. Zij spreken als levende getuigen uit den nacht der tijden. Zij verkondigen luide, wie Jacob van Maerlant geweest is. Nu verrijst hij vóór ons oog, als de man, die uit den doodslaap der verdrukking de wedergeboorte van Vlaanderen heeft voorbereid; - als de kampvechter voor het rijk der waarheid, die kennis en beschaving verbreidde, dwaling en vooroordeel bestreed; - als de held, die, tegen den dubbelen overmoed der wereldlijke machten en der schoolsche geleerdheid, de rechten van den mensch manmoedig handhaafde, en den geest bevrijdde, in beider knellende banden gekluisterd; - als de banierdrager der vaderlandsche taal, die begreep, dat alle ontwikkeling van het Vlaamsche volk moest uitgaan van de Vlaamsche spraak; - als de heraut, eindelijk, van die beginselen, die, eerlang door Artevelde in daden overgebracht, den roem van Vlaanderen in top verhieven en Europa met verbazing deden aanschouwen, wat een vrij volk vermag. Ja zulk een man is Jacob van Maerlant geweest. Zóó staat zijn beeld in zijne werken geteekend.’ Laat ons nu, zonder een woord aan dit heerlijk stuk van een groot man die over een ander groot man sprak, alleen Damme en van Maerlant, den vader der Vlaamsche dichters, veranderen in Yperen en Yperman, den vader der Vlaamsche heelkunde; en wij zullen bekennen dat het niet beter kan gezeid worden. Carolus, Broeckx en Van Leersum, ook J.F. Willems, Van Hulthem, Snellaert, Guislain, Gheldolf, Diegerick, De Wachter, hebben zooveel en zoo schoon werk geleverd om de handschriften van Brussel, Cambridge, Gent en Londen te bestudeeren en ze hebben alzoo Jan Yperman ontdekt; wat zij gedaan hebben, zal ik in de Koninklijke Vlaamsche Academie herinneren, nadat ik deze rede, hier op deze plechtigheid uitgesproken, zal herhaald hebben. Aan de roemrijke namen van rond 1300, Pieter de Coninc, | |
[pagina 880]
| |
Jan Breidel, Jacob van Artevelde, Jacob van Maerlant, Jan Boendaele, wordt van heden af, een niet minder roemrijke naam, Jan Yperman, toegevoegd, en het is voor mij een buitengewoon hoog geluk als feestredenaar in naam van het Vlaamsche volk, vóór den gedenksteen, dit te mogen verklaren. Straks zullen onze krachtige, mooie Vlaamsche liederen de gedachtenis van Jan Yperman begroeten; ik ben zoo vrij u te verzoeken eerst een paar minuten in eerbiedige stilte die gedachtenis te willen eerbiedigen.
***
Zooals het op het einde van mijne feestrede gezeid werd, wil ik nu eenige bibliographische inlichtingen geven over de werkzame onderzoekers die ons Yperman hebben bekend gemaakt. Het geschreven werk bestaat thans alleen in vier afgeschreven handschriften, die in de Koninklijke Bibliotheek te Brussel (Ms 15624-41), de John's College Library te Cambridge (Ms A 19), het British Museum te Londen (Ms Harl. 1684), de Universiteitsbibliotheek te Gent (Hs 1273) berusten. Een zeer volledige beschrijving van de vier handschriften vindt men in de inleiding van het boek van Prof. Van LeersumGa naar voetnoot(23). De tekst van de vier handschriften verschilt op talrijke plaatsen, niet alleen in den grond zelf, maar ook ten opzichte van den vorm. Deze handschriften werden waarschijnlijk door leeraars van den tijd afgeschreven, die hunne lessen gaven volgens het werk van Yperman, of door studenten die de lessen van hunne meesters wilden bewaren. De kopiïsten kunnen stellig wijzigingen aan den tekst gebracht, ofwel zonder opzet fouten begaan hebben.
Het handschrift van Brussel werd bestudeerd door J.F. Willems, Carolus en Van Leersum. [1854 Carolus]. Extrait des Annales de la Société de médecine de Gand, 1854. La chirurgie de Maître Jean Ypermans, le père de la chirurgie flamande (1295-1351). Mise au jour et annotée par J. Carolus, Docteur en Médecine, ancien naturaliste, Voyageur du Gouvernement belge, Membre | |
[pagina 881]
| |
correspondant de la Société impériale Bresilienne Auxiliadora, Membre de la Société royale de Médecine d'Anvers, Membre correspondant de la Société de Médecine de Gand, Membre correspondant de la Société royale d'Agriculture et de Botanique de la même ville, membre de la Société royale d'Horticulture de Malines, Membre de l'Institut des Beaux-Arts de la même ville, Membre honoraire de la Société royale de Zoologie d'Anvers, etc., etc. Gand, Imprimerie et lithographie de F. et E. Gyselynck, Editeurs des Annales et du Bulletin de la Société de Médecine de Gand. 1854. (23 × 14.4 cm., 195 blzz., Bibl. Univ. Gent 172 F. 30). In de voorrede vertelt Carolus dat het handschrift met de verzameling van Van Hulthem naar de Burgondische Bibliotheek te Brussel overging; het werd eerst door Van Hulthem en dan door Jan Frans Willems bestudeerd, die aan het stuk den titel gaf: ‘Aloude belgische Natuerkunde van den mensch, in de dertiende en veertiende eeuw.’ Het werk van Carolus is de Fransche vertaling der drie eerste hoofdstukken van de chirurgie, handelende over het hoofd, de oogen en den neus. De vier andere boeken verschenen niet. Carolus zegt dat Jean Ypermans (sic) waarschijnlijk te Yperen in het laatste kwartaal van de 13e eeuw werd geboren; hij spreekt zich niet uit over het jaar van zijn overlijden. De jaren 1295-1351 op het titelblad, die zouden kunnen doorgaan als deze van het begin en het einde van Yperman's leven, beteekenen, het Ie 1295, het jaar dat hij te Parijs doorbracht toen hij onder Lanfranc studeerde, het 2e het jaar toen het handschrift, door Van Hulthem en Willems onderzocht, van een vroeger handschrift werd afgeschreven. De studie van J.F. Willems van het Vlaamsch handschrift van 1351 dat in 1854 in de Burgondische Bibliotheek te Brussel berustte, is gedagteekend uit Eecloo 28 Maart 1832Ga naar voetnoot(24). ‘Ce manuscrit, zegt Carolus, dont un littérateur belge, feu J.F. Willems, a donné la description matérielle et littéraire, n'avait jamais été exploré par un homme de l'art. ...Jusqu'en ces derniers temps, ce manuscrit a échappé à toutes les recherches de nos bibliographes. Valère André, Antoine Sanderus, Foppens, Paquot, Verdussen et Nelis n'en ont jamais soupçonné l'existence; ce qui est assez étonnant pour A. Sanderus, qui, pour composer sa Bibliotheca | |
[pagina 882]
| |
belgica manuscripta, a remué la poussière de tous les dépôts de manuscrits belges existants de son temps; or, à cette époque, ce manuscrit était en la possession de Godefroid Leonys, notaire et apothicaire à Malines, comme le constate une annotation au dernier feuillet.’ Charles Van Hulthem had in 1818 het handschrift te Londen op de veiling van den verzamelaar Heber gekocht; het bevat twee verhandelingen over materia medica, een over geneeskunde, en de verhandeling over heelkunde. Geschreven in 1351, bevat de bundel de volgende 17 verhandelingen: een natuurkunde van het heelal, voorschriften van bereiding van waters, eene vertaling van Nicolaus' Antidotarium, eene handleiding voor het urineonderzoek, de tafelen van Avicenna, over de elementen en de complexiën, eene gelaatkunde naar Hippokrates, een tweede verhandeling over de urine, de teekens van den dood, een geneeskundige verhandeling, een gedicht over gezondheidsregelen uit Maerlant's Heimelijcheit getrokken, uittreksels uit Maerlant's Natuere Bloemen, een gedicht over heimelijkheden van mannen en vrouwen, eene chiromantie, een gedicht geestelijke minne getiteld, een herbarius, de cyrurgie. Uit het handschrift van Brussel heeft Dr. Broeckx den Vlaamschen tekst van de Medicina magistri Johannis dicti Ypermans in het licht gezonden: [1867 Broeckx]. Traité de médecine pratique de maître Jehan Yperman, médecin belge (XIIIe-XIVe siècle) publié pour la première fois d'après la copie flamande de la Bibliothèque royale de Bruxelles, par C. Broeckx, Membre fondateur de la Société de médecine d'Anvers, Conseiller de l'Académie d'archeologie de Belgique, membre titulaire de l'Academie royale de médecine de Belgique, médecin en chef de l'hópital Ste Elisabeth d'Anvers, officier de l'ordre de Léopold, chevalier de l'ordre de Charles III d'Espagne, etc. Anvers, Imprimerie J.E. Buschmann MDCCCLXVII. (21,8 × 14,4 cm. 150 blzz. Commentar blzz. 1-52. Médecine, blzz. 53-150). In zijne inleiding doet Broeckx opmerken dat, al bleef Yperman langen tijd als geleerde onbekend, het volk toch iets van hem had onthouden: ‘Le souvenir d'Yperman n'est pas entièrement effacé dans sa ville natale. Quand on veut faire l'éloge d'un medecin ou d'un chirurgien, on dit dans le dialecte Yprois: t'es ien twiede Yperman.’ En die inleiding eindigt | |
[pagina 883]
| |
opnieuw met den wensch: ‘Puisse la ville d'Ypres ne pas trop tarder à élever un monument à cette grande figure medicale et chirurgicale qui domine toute la medecine belge du moyenage!’ SnellaertGa naar voetnoot(25) betreurt dat, indien Broeckx zich zeer verdienstelijk heeft gedragen, talrijke fouten in de uitgave voorkomen.
Het handschrift van Cambridge werd in 1847 door DarembergGa naar voetnoot(26) onderzocht en daarna door Dr. Broeckx besproken die eerst eenige uittreksels in het licht zond: [1860 Broeckx] Encore un manuscrit du père de la chirurgie flamande par C. Broeckx. ‘Myn Vaderland is my niet te klein. Willems.’ Anvers, Imprimerie J.E. Buschmann, rue des Israélites, 1860. (22,8 × 14,9 cm., Annales Acad. Archeol. Belg., 1860, 17, 275-286. Overdruk 16 blzz. Bibl. Univ. Gent, Acc. 101972). Dr Broeckx publiceerde in 1863 den volledigen tekst van de cirurgie in de Annales de l'Academie d'Archéologie de Belgique, waarvan dan overdrukken werden gemaakt: [1863 Broeckx] La chirurgie de maître Jehan Yperman publiée pour la première fois par M.C. Broeckx, bibliothecaire-archiviste de l'académie. Ann. Acad. Archeol. Belg., Anvers 1863, 20, 128-332. Dit handschrift werd nog besproken door Van LeersumGa naar voetnoot(27), | |
[pagina 884]
| |
SnellaertGa naar voetnoot(28), PriebschGa naar voetnoot(29), De WachterGa naar voetnoot(30). Het zou volgens het watermerk tot de XVe eeuw behooren; het schijnt door een Bruggeling geschreven, en meer dan twee eeuwen in Engeland geraakt, waar het in S. John's College Library te Cambridge wordt bewaard. Het stuk, waarvan de spelling zeer gebrekkig is, bevat de chirurgie die echter onvolledig is, gevolgd door 13 witte bladzijden, wellicht tot het volledigen van de verhandeling. Daarna komt een klein tractaat over chirurgie volgens ‘jon lanfranc dat is eene vlaamsche vertaling van de chirurgia parva van Lanfranc de jongste van Milaan’. In zijne bespreking van de uitgave van Broeckx betreurt Snellaert de wijze waarop Broeckx, de kopij van het hs. van Cambridge, door de Belgische regeering besteld, heeft laten verschijnen. Talrijke erge fouten zijn in het boek van Broeckx voorhanden. Broeckx vergist zich als hij zegt, met Daremberg, dat Yperman in 1310 overleed. In de handschriften wordt vermeld dat Yperman een begijn geneest in 1328. Snellaert meent dat cijfer X wel een misvormd L is: dan zou hij gestorven zijn, niet in 1310, wel in 1350. Daar Yperman in Parijs studeerde tusschen 1295 tot 1304, kan men aannemen dat hij in 1304 ca 25 jaar oud was.
Het handschrift van Londen van de XVe eeuw berust in het British Museum, en bevat 6 verhandelingen: van de urinen, het maken van cattaplasma, het doen vallen van tanden zonder pijn, de chirurgie van Thomas Scellinc, de chirurgie van Lanfranc, een gedeelte van de chirurgie van Yperman met 30 figuren. Het werd onderzocht door Gailliard en de FlouGa naar voetnoot(31), door PriebschGa naar voetnoot(32) en door van LeersumGa naar voetnoot(33).
Het handschrift van Gent uit de XVe eeuw is afkomstig van de bibliotheek van F.A. Snellaert en maakt thans deel uit van de verzamelingen van de Universiteitsbibliotheek. Het bevat | |
[pagina 885]
| |
5 verhandelingen: de chirurgie van Yperman, beschrijving van pleisters en zalven, over de teekenen van den naderenden dood, een tractaat over urine, een tractaat over astronomie. Het getal der afgebeelde werktuigen is 98. In dit handschrift vindt Snellaert dat de naam van Yperman zonder s wordt geschreven. [1860 Snellaert, enz.] Analyse de l'ouvrage de M. Diegerick, intitulé: M. Jehan Yperman le père de la chirurgie flamande de (1297 à 1329) par C. Broeckx, note de Snellaert et Kluyskens. (22,3 × 14 cm., 4 blzz., uit Bull. Soc. medec. Gand, Bibl. Univ. Gent, A. 3213). Nadat Dr. Kluyskens had verklaard dat ‘Yperman est une de nos gloires médicales’, kondigt Snellaert aan dat hij, op verzoek van prof. De Vries van Leiden en op uitnoodiging van de faculteit van Göttingen, het inzicht koesterde den oorspronkelijken tekst van de chirurgie van Yperman uit te geven; hij zegt zelf dat hij reeds aan het werk begonnen was, en dat hij nog vóór het einde van het loopend jaar zou gereed zijn. Het werk verscheen echter niet. Dr. Broeckx heeft bij het uitgeven van zijn boek de zoogezegde diplomatische methode gebruikt, zonder iets aan den tekst van het gevolgd handschrift te wijzigen. Prof. Van Leersum volgde de kritische methode en heeft de vier handschriften vergeleken; hij koos als grondslag van zijn werk het Brusselsch handschrift dat vermoedelijk het oudste is, en ten opzichte van stijl en spelling het best verzorgd, alhoewel het geen afbeeldingen bevat. Hij heeft een synthetische resultante verkregen die een duidelijk begrip geeft van het ons onbekend gebleven oorspronkelijk werk van Yperman.
Over Yperman weet men niet veel. De Gentsche rechter GheldolfGa naar voetnoot(34) en de Antwerpsche leeraar DiegerickGa naar voetnoot(35) hebben in de archieven belangrijke stukken ontdekt, waaruit blijkt dat | |
[pagina 886]
| |
Jehan Yperman, en niet Ypermans, in 1297 en 1298, en in 1304 en 1305 te Yperen leefde; man van hoog vertrouwen, was hij met den dienst van twee gasthuizen belast, een op de markt en een aan het gasthuis Belle. Diegerick vond de melding van eereloon aan Jehan Yperman (zonder s) tot 1329 betaald; Jehan Yperman was de zoon van een poorter van Yperen, zijne moeder Catherine en zijne zuster, ook Catherine, deden aan geneeskunde, vooral in het gasthuis op de markt: ‘Kateline, fille Kateline Ypermans, salaire de lospital sur le marchiet.’ Van Leersum schreef over het leven van Yperman drie korte verhandelingen die voor de studie van Yperman zeer belangrijk zijn. [1909 van Leersum]. Est-ce en 1310 que Jan Yperman est mort? par E.C. Van Leersum, Leyde. Extrait de Janus 1909, Harlem, De Erven F. Bohn. (6 blzz., 24,5 × 15,8 cm.). Daar bespreekt van Leersum de waarde van de wetenschap van Yperman, en bepaalt, uit vroegere oorkonden, en een nieuwe van den archivaris De Sagher dat het jaar 1310 het jaar is waarin Yperman zijn werk heeft neergeschreven, en dat Yperman tusschen 18 October 1330 en 1 November 1331 moet gestorven zijn; het leven van Jehan Yperman is aldus begrepen tusschen ca 1280 en ca 1331.
‘Hier begint die cirurgie des meesters Joannes Ypermans denwelke dat hi van latine ende ute syn selves verstandenisse ende leringe ende ut sine goeders geloefder werken dit trocke ende maecte in dyetscher talende welke dat hi bestont te maken om zyns selves zone binnen zyns zelves live ende dat specion hadde hi binnen der stede van Yperen in welke dienst dat hi sterf int jaer ons heren miij c en x ende hi maecte dit werck in dietsche om die minne van zyn zoen die soe ionc was dat hi hem niet wel verstont in gramarien alzoe die boeke leerden die zyns vaders waren ende dairvan dat hi wrochte ende die hi gehoirt hadde lesen ende dair hi ute zyn werck voldede | |
[pagina 887]
| |
ende die bouken en hadde sinen zoen niet te goede geworden ende dairom maecte hi dit in vlaemscher talen omdat hi begeerde dat syn soen profiteerde dairmede ende hem bleue van synre leringe die men zeer prisende is.’ Acad. Sept. nota's art. Yperman. Over het waarschijnlijk jaar van zijn dood zij hier gezegd dat zijn naam tot 28 October 1330 nog vermeld wordt: ‘A maistre Jehan Yperman, pour l'ospital de le Belle’, terwijl de rekeningen van 28 October 1330 tot 1 November 1331: ‘As enfans maistre Jehan Yperman pour liewage de le siege, là eschevins sient encosté le Belle’, als zijne kinderen den pachtprijs ontvangen. Ten slotte wil ik doen opmerken dat vele technische woorden, door Yperman gebruikt, natuurlijk door Kiliaan niet opgenomen worden. Prof. Van Leersum geeft op het einde van zijn boek, na de lijst der schrijvers die door Yperman genoemd wordenGa naar voetnoot(36) ook de lijst van de technische woorden in de handschriften gebruiktGa naar voetnoot(37) met uitgebreide aanteekeningen. Het ware zonder twijfel belangrijk de plantennamen door Yperman gebezigd te vergelijken met deze van van Maerlant, die in denzelfden tijd leefde, maar hem waarschijnlijk niet heeft gekend.
Zoeken wij nu te bepalen of Jan Yperman, als wetenschappelijk en als practisch man, wel van zijn tijd is, dan aarzelen wij niet: hij behoorde tot den tijd die hem voorafging, omdat hij Hippocrates, Galienus, Myrepsus, Avicenna, Rhases, Albucasis, Serapion had gelezen; hij behoorde tot zijn tijd, omdat hij Macer, de Lucques, Rogierus, Rolandus, Brunus, de Salicet, Theodoris, de Congenie, Gilbert Anglicus heeft gekend en als Vlaming deel uitmaakte van eene roemrijke pleïade; hij behoorde tot de toekomst, omdat verscheidene van zijne bewerkingen en van zijne geneesmiddelen heden nog worden gebruikt, zoodanig dat De WachterGa naar voetnoot(38) heeft kunnen herin- | |
[pagina 888]
| |
neren aan het feit dat zijne prikkelende poeders uit ongebluschte kalk, wierook en drakenbloed door de Academie van Geneeskunde te Parijs rond 1860 nog aanbevolen worden, en dat zijne methode om bloedvloed tot stilstand te brengen historisch is gebleven: ‘Ambroise Paré et Amussat se sont plus tard couverts de gloire par la redécouverte de ces opérations’.
***
N.B. - Ik moet mij nu verontschuldigen omdat ik, als trouwe beoefenaar der wetenschap, de geschiedenis op één punt ben ontrouw geweest: er werd geen gedenksteen in 1931 ter eere van Jan Yperman ingehuldigd, noch te Yperen, noch elders. Zal het ooit gebeuren? Daartoe zijn rechtvaardigheid, erkentelijkheid en vastberadenheid noodig! |
|