Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1931
(1931)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 853]
| |
Vergadering van 30 September 1931.Zijn aanwezig: de HH. Prof. Dr. M. Sabbe, bestuurder, Prof. J. Salsmans S.J., onderbestuurder, en Dr. L. Goemans, bestendig secretaris;
de HH. Kan. Am. Joos, Dr. Is. Teirlinck, Frank Lateur, Prof. Dr. J. Mansion, O. Wattez, Prof. Dr. L. Van Puyvelde, Prof. Dr. L. Scharpé, Prof. Dr. J. Vercoullie, Mr. Leonard Willems, Prof. Dr. A.J.J. Vandevelde, Prof. Dr. J. Persyn, Prof. Dr. A. Van Hoonacker, F.V. Toussaint Van Boelaere, Cyr. Buysse, Prof. Dr. A. Carnoy en Dr. J. Van Mierlo S.J., werkende leden;
de HH. Prof. Dr. R. Verdeyen, F. Timmermans, Dr. Fl. Prims, Joris Eeckhout en Em. De Bom, briefwisselende leden.
Lieten zich verontschuldigen: de HH. Dr. L. Simons, Prof. Dr. A. Vermeylen, J. Jacobs, Prof. Dr. Frans Daels en Prof. Dr. P. Bellefroid, werkende leden.
***
De Bestendige Secretaris leest het verslag van de Augustus-vergadering; het wordt goedgekeurd.
***
Alois Walgrave-herdenking. - Op 6 September 1931 werd, te Vollezele, een zerksteen onthuld op het graf van het briefwisselend lid der Academie Z.E. Aloïs Walgrave. Namens de K. Vlaamsche Academie hield er E.H. Joris Eeckhout volgende aanspraak:
Toen de Koninklijke Vlaamsche Academie, in haar jongste zitting op 5 Augustus ll., vernam dat, bij de plechtigheid | |
[pagina 854]
| |
van dezen dag, ook de aanwezigheid van een harer leden gewenscht bleek, werd het dadelijk haar eenstemmig verlangen, dat haar vertegenwoordiger er hulde brengen zou aan de gedachtenis van hem, dien zij altijd voort missen blijft: Z.E. Pastor Aloïs Walgrave. Z.E. Aloïs Walgrave werd in Juni 1923 verkozen tot briefwisselend lid der Academie. Gelukkig was hij de leus van Paulus toegedaan: ‘de letter doodt, de geest echter schept leven’; en zoo gebeurde dan ook dat hij, briefwisselend lid bij name, metterdaad tot de ijverigstwerkende behoorde. Op hem, ook als Academielid, is ten volle toepasselijk die andere spreuk: ‘consummatus in brevi, explevit tempora multa’, ‘den korten tijd, dien hij onder ons doorbracht, heeft hij met veelvoudige daad boordevol gevuld.’ Al is het stellig niet zoo heel licht een karweitje van Vollezele uit, Gent te bereiken, toch woonde hij geregeld de Academische zittingen bij; hij kwam er gaarne heen; hij werd er, om zijn sympathieken omgang, door zijn kollegas zeer gegeerd. Niet alleen om te luisteren, en vluggeestig zijn zeg mee te spreken in de debatten, was hij daar; hij bleek ook telkens gereedelijk te vinden voor het aannemen van spreekbeurten. Op de zeven jaar, dat hij als lid fungeerde, heeft hij minstens even veel keeren - en met wat een brio! - een oorspronkelijke litteraire studie voorgedragen. Deze zouden natuurlijk handelen over Gezelle en zijn litterairen kring! Gezelle, de van jongs af aangebeden dichter! Gezelle, die zijn eerste dichtproeven eigenhandig verbeterde! Gezelle, die zijn leven werkelijk omschiep tot ‘a thing of beauty’! Guido Gezelle's leven en werken meer en meer bekend en bemind te maken, werd, van meet af aan, het voorwerp van Walgrave's litterair streven. Zijn leven vergroeide stilaan met dat van den Meester: om den stoeren beuk het strak-omstrikkend veil in taaien klimmersvlijt! Walgrave was onze Gezelle-man geworden. Geen kende hem beter; ik bedoel dat het hem niet mogelijk was, Gezelle grondiger te kennen, dan hij dat feitelijk deed. Wie zoo kort immers op het heengaan van een schrijver, dezes | |
[pagina 855]
| |
leven en werken uit te diepen wenscht, zal, ten behoeve van zijn dokumentatie, onvermijdelijk aankloppen bij enkelen, die meer weten dan ze eigenlijk zoeken mede te deelen. Ook met Walgrave is dit gebeurd. Dat er dus, na Walgrave's Gezelle-leven, plaats kan ingeruimd voor een nog vollediger, lijdt geen twijfel; het zal echter de vrucht niet zijn van trouwer toewijding en dieper liefde, maar vooral van een vlijt, die zich verheugen mocht in den toegang tot een rijker archief. Wat er ook van zij, Walgrave's Gezelleleven beantwoordt ten volle aan het doel, dat de schrijver geen oogenblik uit het oog verloor. Hij wilde immers aantoonen hoe, in Gezelle, de dichter één is met den priester, en dat heele geniale werk zijn verheven inzicht uitstraalt. Met woord en daad - en zijn heerlijkste daad is zijn poëzie! - poogde Gezelle zijn levensroeping te verwezenlijken: de zielen hooger op te leiden naar God! Vijftig jaar vóór men in Frankrijk ontdekte dat de geur der zuivere poëzie zich vanzelf in den wierook van 't gebed oplost, had Gezelle reeds, theoretisch en praktisch vooral, bewezen, dat hij er geen ander opvatting op nahield. Met het voltrekken echter van zijn Gezelle-leven, achtte Walgrave zijn taak niet voltrokken. Na 't overzichtelijk leven van den Meester, kwam nu de beurt aan de studie van detailschoonheden uit het meesterlijk werk. Voor Walgrave en voor ons: uren van bewondering. Zoo ontstonden dan de fijnzinnige uiteenzettingen van den Gezelliaanschen proza- en gedichtengroei. Het geleek het openpluiken, blaadje na blaadje, van een wonderen rooskelk; hoe teerhandig moest dit zonnewerk geschieden! En hoe wist Walgrave uit het prisma van Gezelle's proza, als uit ontelbare diamantfacetten, steeds nieuwe schitteringen te doen opflikkeren! In de Vlaamsche Academie volgde Walgrave Hugo Verriest op. Gezelle, Verriest, Walgrave: heerlijk driemanschap! Alle drie, den Meester en de beide volgelingen, was eenzelfde levensideaal eigen: de veredeling van hun volk! Veredeling in de lijn van zijn grootsch verleden. Vroeger immers bestond een Vlaamsch volk, machtig en schoon op elk gebied, omdat het al | |
[pagina 856]
| |
de mogelijkheden van zijn eigen wezen gedijen deed tot haar rijksten groei. Groei die leiden moet tot den bestendigen bloei van een volledige kultuur. Deze ontwikkeling van eigen volledig wezen - in de moedertaal, dat spreekt vanzelf! - hadden Gezelle, Verriest en Walgrave als opvoeders steeds op het oog. Geen opvoedkundige leer is zoo vruchtbaar; al werd ook geen zoo lang verdrongen (en in hoevele gevallen is zij dat nog altijd voort!) door een eentonige pseudopedagogische eenvormigheid, voorschrijvend dat eenieder volgens dezelfde, en alle van buiten uit opgedrongene, onveranderlijke regels dient ontwikkeld. Ook bij Walgrave ging de opleiding vooral van binnen uit naar buiten; moeilijke taak, die bij den opvoeder even veel takt als menschenkennis veronderstelt; maar opleiding die, ten slotte, omdat zij van betrouwen uitgaat, ook betrouwen wekt en bestendigt. Maar over den leeraar had het daareven, in de roerende taal van zijn hart, Walgrave's oud-leerling Eerw. Maurits Van Hoecke; laat ik dan binnen de muren van onze academische vergaderzaal blijven. De eerste lezing die Walgrave er hield, ging over Hugo Verriest, en, voor het jaarboek 1925, bezorgde hij de levensschets van den fijnzinnigen pastor van te lande, bij wiens triomfantelijke uitvaart hij de lijkrede uitgesproken had. Uit hetgeen hij meedeelt over Gezelle of over Verriest, om 't even, blijkt ook dadelijk wat hij beiden, met het oog op zijn letterkundige vorming, dankbaar verschuldigd blijft. En zoo dient erkend dat, deze geboren Gentenaar, die langen tijd in 't Antwerpsche en 't Brabantsche vertoefde, liefst aan zee zijn verlof overbracht (van dit nomadisme draagt ook zijn taal de sporen) en te Brugge sterven zou, een prachtig-geschoolde Westvlaming heeten mag. Tot deze vorming had ook Walgrave's vader het zijne bijgedragen. Deze eenvoudige buitenman - hij werd geboren in een westhoekje van Oostvlaanderen, te Poeke, een dorp, dat ook in de Gezelliaansche toponymie bekend staat - was een vereerder en vriend van Guido Gezelle, en een trouw medewerker aan ‘Rond den Heerd’. Het heele leven van Walgrave's vader stond in het teeken van Gezelle's geest. Edmond Rostand verhaalt in de academische intredingsrede, waarin hij den lof van zijn voorganger, Henri de Bornier, | |
[pagina 857]
| |
uitspreken zou, dat de vader van dezen laatste geen middelen onbeproefd liet om zijn zoon van de litteratuur af te houden; hij stuurde hem zelfs een scherp vermaan gesteld in... statige alexandrijnen! Rostand neemt die gelegenheid te baat, om dankbaar te herinneren aan het dichterlijk voorbeeld en de heilzame aanmoedigingen van zijn vader. Aan dien plicht van dankbaarheid zou ook Walgrave jr. niet te kort blijven. Zijn vader vieren, was hem niet alleen een daad van kinderlijke preuschheid, maar ook van eenvoudige rechtvaardigheid. Hij deed het in zijn academische lezing: ‘Een Vlaming uit den middenstand, Aloïs Walgrave, Senior.’ Daaruit worde hier, ten tweeden male, een passus aangehaald. Ten tweeden male, inderdaad mijn hooggewaardeerde kollega, Prof. Dr. Persyn las hem voor bij de lijkbaar van onzen onvergetelijken vriend. Als volgt spreekt Walgrave jr. over zijn vader: ‘Hoe ouder ik word, hoe hooger ik mijn Vadertje schat, hoe preuscher ik ben, hem te stellen naast al die honderden en duizenden, die met of na hem leefden, en die meenden of meenen Vlaming te zijn, omdat zij een gazetje of wat strijdbrochuurtjes lazen en napraatten! Veel klagen en veel eischen van anderen en van een bestaanden of gedroomden Staat, dat kunnen zij. Maar hunne krachten inspannen, hunne vermogens verdubbelen, mededeelen wat zij hebben aan de anderen en zelf wat doen? Hoe weinigen, helaas! Waren er nu eens naast de eigenlijke beroepsgeleerden een duizendtal Vlaamsche menschen uit allen stand, die allen, naar hun vermogen, evenrediglijk zooveel deden als zijn Vader... ik durf het bijna niet zeggen wat er gebeuren zou, maar in alle geval wat meer dan nu!’ In deze woorden ligt een leer, en deze leer bevat een les voor ons allen. Allen moeten wij den groei van ons wezen, - elk naar zijne geestelijke vermogens, en naar gelang van het midden, waarin hij handelend optreedt - zóó weten te leiden, dat hij vruchtbaar moge heeten voor ons volk! Het voorbeeld der Walgrave's wenkt ons: wat hebben ze beiden gewoekerd met de talenten hun door God geschonken! Walgrave sr. ontbolsterde in zijn kind den schoonheidsminnaar; zijn zoon heeft de ziel van honderden jongelingen | |
[pagina 858]
| |
vervuld met het steeds wassend verlangen naar edeler voelen en hooger zien, naar schooner denken en heiliger pogen! Geen edeler taak kan een mensch toegedacht! Ik eindig, maar niet zonder de verzekering, dat ik het aanzie als een bizondere eer, hier, namens mijne kollega's, die allen, altijd voort, Kollega Walgrave-zaliger, een warm hart toedragen, bij de diepontroerende woorden van Prof. Dr. Boon, van Dr. Grauls en van Eerw. M. Van Hoecke, ook het huldigend woord te voegen, dat de Koninklijke Vlaamsche Academie verlangde uit te spreken, bij de onthulling van deze heerlijke herinnering aan Z.E. Pastor Aloïs Walgrave. | |
Aangeboden boeken.Vervolgens legt de Bestendige Secretaris de lijst over van de boeken aan de Academie aangeboden.
Door de universiteit te Leuven: Het Orgel in de Nederlanden, door Floris Van der Mueren. Kerk en Staat in de Zuidelijke Nederlanden, onder de regeering van Aartshertogen Albrecht en Isabella (1598-1621), door Dr. H.J. Elias. De Godsvrucht in de Nederlanden, naar Handschriften van gebedenboeken der XVe eeuw, door Dr. Maria Meertens.
Door de universiteit te Aix-Marseille: L'université d'Aix-Marseille. - Guide de l'étudiant. - Année scolaire, 1930-1931. Annales de la Faculté de Droit d'Aix. - Nouvelle série, n. 19 en 20.
Door den Bestendigen Secretaris: Traité de Prononciation française, 4e éd., par Léon Goemans et Ant. Grégoire. Een Phonetische Puzzle, door Dr. L. Goemans. Esquisse d'une Histoire des Humanités grecques-latines dans l'Enseignement officiel belge depuis 1830, par Léon Goemans. Een zonderling verschijnsel van hiaatvulling door j in een Zuidnederlandsch dialect, door Dr. L. Goemans (Overdruk uit Leuvensche Bijdragen). | |
Aangekochte boeken.Vlaanderen door de eeuwen heen. Afl. 7. Das Recht in Bild, von Hans Fehr. Handbuch der Litteraturwissenschaft. Afl. 171, 172. | |
[pagina 859]
| |
Letterkundige mededeeling door Prof. Salsmans S.J., werkend lid, over het werk van E.P. Brouwers, S.J., Het juiste WoordGa naar voetnoot(1).Namens den Schrijver, E.P. Brouwers, S.J., heb ik de eer aan de Academie een exemplaar aan te bieden van zijn pas verschenen Beteekenis-Woordenboek: Het juiste Woord. Zulk een werk nl. wil iemand helpen die naar het juiste woord voor zijn denken zoekt. In een duizendtal lijsten zijn samengebracht de woorden hoorende tot een zelfde gedachtenstel: om nu te weten welke lijst men raadplegen moet, zal men eerst om het even welk woord dat min of meer het begrip uitdrukt, in het tweede deel van het boek, het alphabetisch Register, opzoeken: daar wordt dan verwezen naar de zooveelste ideologische woordenlijst waar de juiste uitdrukking te vinden is. Wie onze taal niet voldoende machtig is om onder de aangestipte woorden het juiste te herkennen, moet een verklarend woordenboek raadplegen. - We meenen dat er nog een ander nut uit zoo'n werk te trekken is: daar woorden ook verdere beschouwingen verwekken, zal het aandachtig nagaan van die lijsten een onderwerp langs alle kanten leeren beschouwen en gebeurlijk stof opleveren tot een volledige uiteenzetting. Dergelijk boek bestond nog niet voor onze Nederlandsche taal. Voor het Engelsch hadden we het werk van Roget; voor het Duitsch, dat van Schlessing-Wehrle, voor het Fransch, die van Robertson, Boissière, Rouaix, Blanc. Op het spoor van die voorgangers, die hij toch niet slaafs navolgde, en niettegenstaande de moeilijkheid van zijn baanbrekend initiatief voor het Nederlandsch, heeft E.P. Brouwers, met koenen durf en taaie vlijt, na jaren arbeid, | |
[pagina 860]
| |
een degelijk werk geleverd. Tijd en gebruik zullen aanwijzen voor welke verbeteringen het boek vatbaar is. Maar wij begrijpen nu reeds den juichenden toon van ons Buitenlandsch Eerelid, Prof. Dr. van Ginneken S.J., in zijn Inleiding: ‘Mijn welkomstgroet aan dit kloeke boek: want dit is een boek, gelijk mijn hart begeert... Nu eerst hebben al onze oudere en jongere woordenboeken, groot en klein, hun noodzakelijk aanhangsel, neen, hun bekroning gevonden, die waarschijnlijk voor heel ons onderwijs, en zeker voor de echt-Nederlandsche ontwikkeling der Zuid-Nederlandsche schrijftaal, even nuttig is, en meer goed kan doen, dan al die woordenboeken samen...’. Ik meen dat wij die lofspraak tot de onze mogen maken, en den schrijver oprecht gelukwenschen voor den grooten dienst, welken hij onze Taal en ons Volk, en niet het minst onze studeerende jeugd, bewezen heeft. | |
Letterkundige Mededeeling door Dr. L. Goemans.- Ik heb de eer aan de Koninklijke Vlaamsche Academie een exemplaar van het Modern Woordenboek, IIe deel, aan te bieden. Zoo is dan een lastige en m.i. nuttige taak volbracht. De uitgever Brepols heeft het mogelijke gedaan om de faam van de Vlaamsche boekdrukkunst hoog te houden. Maar eene bizondere hulde wil ik hier brengen aan den man die het Modern Woordenboek heeft opgevat, de moeilijke onderneming heeft aangedurfd en met taaien wil en wondere werkkracht doorgedreven, nl. den Eerw. P. Verschueren: verreweg den zwaarsten last, ook van de uitvoering, heeft hij op zijn schouders getorst. Caesari quae sunt Caesaris... Na deze verklaring voel ik me vrijer om op het volgende te wijzen. In een boek als dit, vrucht van een breede, 't zij genoemde, 't zij ongenoemde collaboratie, doen zich honderden gelegenheden tot meeningsverschil onder de medeopstellers voor. Blijft elk op zijn standpunt, dan moet iemand den knoop doorhakken. Welnu, o.m. in volgend geval, | |
[pagina 861]
| |
werd niet door mij beslist, waar ik als phonetist een andere methode verdedigde. Ik was van meening, dat wij het artikel Nederlandsche Dialecten van zijn voorbeelden tot opheldering konden ontlasten, daar totnogtoe niet mag gerekend worden op betrouwbaarheid in het weergeven van een aantal dialectische klanken, vooral met de gegevens en met de typen waarover wij beschikten. Zoo is het gebeurd, dat, wat het Antwerpsch dialect betreft. Dr. Smout's transcriptie niet in acht werd genomen. Een werk omvangrijk als dit kan trouwens, bij den eersten druk, niet van zekere vlekken gevrijwaard zijn. Ik veroorloof mij dan ook een beroep te doen op de toegevendheid en tevens op de kostbare wenken van de leden der Academie, waaronder eenigen reeds zoo bereidwillig waren ons met raad en daad bij te staan. | |
Mededeelingen namens commissien.1o Bestendige Commissie voor Geschiedenis, Bioen Bibliographie. - De heer Prof. Dr. J. Mansion, secretaris der Commissie, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig de heeren: Prof. Dr. M. Sabbe, voorzitter, Dr. Is. Teirlinck, Mr. Leonard Willems, Prof. Dr. L. Van Puyvelde, Dr. Leo Goemans, Prof. Dr. Van Mierlo, Dr. Fl. Prims en Prof. Dr. J. Mansion, lid-secretaris.
Aan de dagorde staat: 1o) Waarom is de Schelde vóór Antwerpen Vlaandersch en niet Brabantsch? - Lezing door Dr. Fl. Prims.
Spreker onderzoekt aan de hand van nieuwe documenten, die o.a. Duvivier onbekend zijn gebleven, de wederzijdsche rechten van de hertogen van Brabant en de graven van Vlaanderen op de Schelde vóór Antwerpen. De door Dr. Prims onder- | |
[pagina 862]
| |
zochte stukken betreffen het ‘Parlement’ van 1315 waar het conflict tusschen de twee machten eens te meer aan een grondig debat onderworpen werd. Welke waren de rechten van elke partij en hoe is ieder aan die rechten gekomen? Spr. betoogt dat de hertogen, vermoedelijk ten tijde der Otto's, de advocatio of voogdij over den geheelen stroom en tevens het tolrecht, d.i. eigenlijk de hoogere rechten verkregen hadden. Daarentegen waren de rechten van Vlaanderen vooral gebruiksrechten, voortkomende uit de visscherij, scheepvaart en andere feitelijke toestanden, die eigenlijk in het voordeel van Vlaanderen waren. De rechtspraak, die door het heffen van boeten een financieel voordeel opleverde, was in de handen der graven. Vandaar conflicten die met de ontwikkeling van de Antwerpsche haven grooter en grooter moeilijkheden veroorzaakten en herhaaldelijk tot ‘parlementen’, d.w.z. langdurige besprekingen aanleiding gaven.
2o) Nieuwe bijdrage tot de geschiedenis van het woord ‘begijn’. - Lezing door Prof. Dr. van Mierlo.
Wordt uitgesteld tot een volgende zitting.
3o) Over eene nieuwe schilderij van het stadsmuseum te Brugge door Prof. Dr. L. Van Puyvelde.
Onlangs is door het Museum te Brugge een drieluik aangeschaft, afkomstig van de kerk van Hoeke. Het stelt drie heremijten voor, den hl. man Job in het midden, en de hl. Antonius abt en Hieronymus op de vleugels. Job zit voor de puinen van zijn huis en krijgt bezoek van zijn vrienden in vastenavondverkleeding en die hem op ketelmuziek tracteeren. De twee andere heiligen worden naar de gewone opvattingen verbeeld. Het gemeenschappelijk thema is de bekoring. De schilderij is niet geteekend maar is ontstaan in de omgeving van Hieronymus Bosch, hoewel waarschijnlijk niet van Bosch zelf. De Commissie stelt voor deze bijdragen op te nemen in de Verslagen en Mededeelingen.
IIo) Bestendige Commissie voor Onderwijs in en door het Nederlandsch. - De heer O. Wattez, | |
[pagina 863]
| |
secretaris der Commissie, brengt verslag uit over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig de heeren: Prof. Dr. Jul. Persyn, voorzitter, Prof. Dr. J. Vercoullie, ondervoorzitter, Kan. Am. Joos, Dr. Leo Goemans, Prof. Dr. A.J.J. Vandevelde, Prof. Dr. L. Scharpé, Prof. Dr. M. Sabbe en O. Wattez, lid-secretaris.
Aan de dagorde staat:
De tweede taal in het Vlaamsch middelbaar onderwijs. - Bespreking.
E.H. Jacobs, die de bespreking zou inleiden, afwezig zijnde, wordt dit punt gesteld op de dagorde voor de volgende vergadering der Commissie. Het woord wordt daarna verleend aan den heer Omer Wattez die een lezing houdt over de overeenkomst van sommige woorden en uitdrukkingen en het Vlaamsch en in het Noorsch. Hij deelt een reeks van die woorden mede, gebruikt door de beste onder de Noorsche schrijvers, gelijk Ibsen en Björnson. Spreker besluit dat vele van die woorden geen gewestelijk Vlaamsch zijn, gelijk zij dikwijls in Nederlandsche woordenboeken worden aangeduid, maar wel algemeen Germaansch. De heer Omer Wattez zal die lezing later voortzetten. | |
Dagorde.1o) Voorstel tot wijziging van de Wetten der Academie. - Uit naam van het Bestuur doet de Bestendige Secretaris volgende mededeeling: Over het verschuiven van den datum van de jaarlijksche openbare zitting heeft de Academie reeds een besluit genomen. De tot nu toe gestelde dag was nl. zeer nadeelig ten opzichte van het publiek, dat alsdan op andere plaatselijke feestelijkheden uitgenoodigd is. Ook heeft de Academie met algemeene stemmen aangenomen die zitting op den tweeden Zondag van October te verplaatsen. | |
[pagina 864]
| |
Het gaat nu om twee andere artikels der wetten, nl. art. 15 betreffende de samenstelling der Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde en art. 31 betreffende den datum van het inzenden der prijsantwoorden door de mededingers. In strijd met de regeling van de drie andere Bestendige Commissiën neemt de Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde alleen werkende leden in haar schoot op, wat nadeelig kan worden voor de bevoegdheid van die Commissie: zekere briefwisselende leden kunnen inderdaad beter aangewezen zijn om er te zetelen dan andere leden. Er zou, dat spreekt wel van zelf, op de medewerking van briefwisselende leden alleen beroep gedaan worden bij ontstentenis van werkende leden. Anderzijds is het reeds ettelijke jaren het gebruik het inzenden van de prijsantwoorden te eischen op uiterlijk 10 December van het jaar dat het voor den prijs bepaalde jaar voorafgaat. Het Bestuur heeft eertijds dien maatregel genomen om de keurraden den noodigen tijd te verleenen tot het beoordeelen der ingezonden werken en het opstellen der verslagen. Het past dat die maatregel in de wetten der Academie opgenomen worde. De twee artikels zouden dus volgenderwijze worden opgesteld en aan de handteekening des Konings onderworpen worden: Art. 15. - De leden dezer Commissie worden benoemd onder de werkende en de briefwisselende leden der Academie. Art. 31, § 1. - De antwoorden moeten uiterlijk op den 10 December die het voor den prijs bepaalde jaar voorafgaat in de Academie ingezonden zijn. Na bespreking worden die teksten door de vergadering goedgekeurd.
IIo) Internationale Unie ter bescherming van kunst- en natuurschoon vooral in oorlogstijd. - Na- | |
[pagina 865]
| |
mens de Koninklijke Vlaamsche Academie werd, op de stichtingsvergadering (13 September 1931, te Brugge), door E.H. Joris Eeckhout, het woord gevoerd als volgt:
Hooggeëerde Vergadering,
Een der heerlijkste kunstgewrochten uit onze vlaamsche, zeventiende-eeuwsche schilderschool werd, Oktober '14, aangewend eenvoudig tot zeil om een kanon aan 's vijands oog te onttrekken. Ziedaar een feit, een feit onder duizenden. Maar één feit van dien aard, zou volstaan om ten volle wenschelijk te achten en te rechtvaardigen: de stichting van een Internationale Unie om, gedurende oorlogstijd vooral, alle kunst- en natuurschoon voor beschadiging of vernietiging te behoeden. Mij valt de groote eer te beurt, namens de K. Vl. Academie, te getuigen, hoe innig zij het eens is met het verheven doel dat hier wordt nagestreefd, en ook, hoe zeer zij zich verheugt in het feit, dat een beweging, met zoo algemeen kultureel een beteekenis, haar uitgangspunt vindt in de aloude, vlaamsche en wereldberoemde, kunststad Brugge! De K. Vl. Academie drukt dan ook de hoop uit, dat Westvlaanderen's hoofdstad het centrum blijven zal van de veelvoudige werking dezer Internationale Unie. Met dringend en aanhoudend de aandacht te vestigen op de onherstelbare verwoestingen door den oorlog aangericht, ook op het gebied der kunst - ieder oorlog immers is een aanslag op de Schoonheid! - werkt de Internationale Unie krachtig mee tot het verwezenlijken der innigste betrachting van de heele menschheid: bestendige wereldvrede! Het is geen geringe verdienste daar aan mede te arbeiden: het is Uwe taak, Weledele Heeren Inrichters van deze Internationale Unie! Namens de K. Vl. Academie wensch ik U dan ook van harte geluk met Uwe grootsche onderneming; God geve, dat zij heerlijk slage, en ons een zonniger toekomst helpe voorbereiden! | |
[pagina 866]
| |
IIIo) Lezing door Prof. Dr. A.J.J. Vandevelde, werkend lid: Bij de 600e verjaring van het overlijden van den heelkundige Jan Yperman.
Op voorstel van den Bestuurder, die den spreker bedankt, zal die lezing in de Verslagen en Mededeelingen opgenomen worden. |
|