Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1931
(1931)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 889]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De rechten van Brabant en van Vlaanderen op de Antwerpsche Schelde
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 890]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
rijk aantal Vlaamsche teksten nagelaten die én om het historische Schelde-vraagstuk én ook om de kennis onzer taal van toen, van bijzonder belang zijn. Daarbij komt nog dat, - eenmaal de rechten van den graaf van Vlaanderen en van den hertog van Brabant op de Schelde vastgesteld, - dit andere vraagstuk te onderzoeken valt: ‘Waarom was die toestand zoo?’. De Bronnen. - Het voornaamste archieffonds door Duvivier benuttigd is dat der Archives du Nord te Rijssel, en bepaaldelijk aldaar de Chambre des comptes, met de bijzonderste Cartulaires de Flandre. Tevens doorpluisde hij ook het bekende Stroomboek van het Gentsche stadsarchief dat als een Oorkondenboek van de Schelde is, maar eerst in de XVIe eeuw werd aangelegd. Anderzijds schijnt hem ontsnapt te zijn, - of heeft hij ze verwaarloosd wijl ze schier alle Vlaamsch waren?, - de verzameling van 22 stuks oorspronkelijke geschriften die in 1837 door het Rijsselsche archief bij een ruiling aan het Belgisch Staatsarchief werden bezorgd, en die nu te Brussel de doos nr 2709 van de Chambre des comptes de Flandre vullen. Het zijn deze stukken of toch een groot getal dezer die we hier wenschen bekend te maken. Zeggen we echter vooraf nog dat een aantal dezer en bepaaldelijk een drietal omtrent de getuigenissen van 1315 van boven tot onder naar de rechtsche zijde geschonden zijn, zoodat het veel last lijdt de teksten tot duidelijkheid te brengen. Gelukkiglijk anderzijds mochten we bevinden dat meer dan één tekst tweemaal in de verzameling voorkomt zoodat we ook de verdwenen gedeelten hier en daar konden herstellen. Van belang van uit historisch-philologisch oogpunt is dat alle de stukken oorspronkelijk zijn en we met geen enkele latere kopij te doen hebben. We hebben dus nergens te vreezen voor een verjongde schrijfwijze te staan. De oudste parlementen om het Schelderecht. - Hoe men tot het parlement van 1315 is gekomen? Reeds vroeger waren er debatten geweest. Onder de getuigen die Jan Hauwaard, de baljuw van het land van Waas, in 1315 te Rupelmonde bijroept, zijn er twee die ons deze vroegere debatten doen kennen. De eerste is de 65-jarige Wouter Zoetard. Deze verklaart onder meer dat het hem wel kennelijk is dat er een parlement was te | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 891]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Burcht tusschen vrouw Margriet van Vlaanderen en den hertog van Brabant die de grootvader was van den thans levende. Beiden hadden daar hun vertegenwoordigers om ‘proeve’ te doen van den stroom. Voor mevrouw van Vlaanderen was er heer Bouden van Belle; voor den hertog verscheen ser Florens vader d.i. de vader van Florens Berthout, heer van Mechelen. De ‘proef’ bleef gansch ‘met miere vrouwen van Vlaendren’. En dit is geleden 45 jaren en meer. Alleen tegenover de poort van Antwerpen: dat daar de hertog hebben zou aan het water al zoo verre als hij werpen zou met een aaks van de werf te water, en de aaks zou zijn van een zeker gewicht, maar de getuige heeft vergeten van hoeveel. Dit parlement te Burcht moet dus rond 1270 hebben plaats gehad. De andere getuige is Willem de Man. Hij was ‘ter andere proeve’ te Burcht tusschen den graaf van Vlaanderen en den hertog van Brabant die de vader was van den thans levende. Voor den graaf trad op de heer van Coeckelaer, voor den hertog heer Wouter Volkaert van Antwerpen. ‘Ende die proeve bleef gheellech al met minen here van Vlaendren’. Spijtig ontbreekt ons hier de aanduiding van het jaar, maar we weten toch dat hertog Jan II, die hier vermeld is, regeerde van af 1294, en dat de ook vermelde Wouter Volkaert de jonge, de eenige wien het gelden kan, op 11 Juli 1302 te Groeninge sneuvelde. Tusschen 1294 en 1302 is dus dit tweede debat te situeeren. De aanleiding tot een nieuw parlement in 1315. - Maar al was ook die tweede proef geheellijk uitgevallen ten voordeele van den graaf van Vlaanderen en waren er gevallen voorgekomen o.a. in 1303, 1305 en 1312 in dewelke het Vlaandersch recht uitdrukkelijk was nagekomen geworden, sinds de regeering van den jongen Jan III, - die op 17 October 1312 aan het bewind kwam onder de voogdij van een raad van edelen, - hebben de Brabanders, naar de meening althans van die van Vlaanderen en bijzonderlijk van die van Jan Hauwaart, Baljuw te Rupelmonde, herhaaldelijk het Vlaandersch recht geschonden. Hendrik Leschvisch van Kalloo, en zeven man van Saaftingen, zijn te Antwerpen wederrechtelijk geradbraakt of onthoofd, om feiten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 892]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die zij op den stroom hadden bedreven. En Hauwaard heeft nog een ganschen reesem andere klachten. Anderzijds waren de kooplieden van Antwerpen in deze jaren voortdurend in gevaar door die van Vlaanderen te worden aangegrepen op den stroom wegens de schulden van den hertog. Ook vernemen we in de stadsrekening van 1313 dat Jan, de klerk der stad, Jan Boendale naar alle waarschijnlijkheid, vergoed werd om een reis naar Waasland, waar hij de stoffelijke belangen van Antwerpsche poorters had te verdedigen. Redens genoeg om het Schelderecht te betwisten. En nu waren in 1313-1314 de betrekkingen tusschen onzen hertog en den ouden Robrecht van Bethune, graaf van Vlaanderen, zeer vriendschappelijk geworden. Ondanks al het aandringen en dreigen van den Franschen koning had Brabant geweigerd tegen Vlaanderen op te treden, in den fellen oorlog die was ingezet. Dit mag wel tot nieuwen overleg hebben geleid. Maar waarschijnlijk is het ook dat het opbloeiende Antwerpen, - dat sedert 1312 ook stem had in het hertogelijk kapittel en geregeld zijn afgevaardigden naar Kortenberg zond, - het verlangen hebbe te kennen gegeven, om een ordelijke regeling tusschen beide groote heeren op de Schelde te bekomen.
***
De Vlaandersche getuigen. - In dit land van ongeschreven recht dienden dan getuigen bijgehaald en gehoord die zouden ‘oorkonden’ over het recht dat sedert menschen geheugenis de Schelde tusschen Vlaanderen en Brabant beheerschte, juister nog, over den hoogen eigendom, - altum dominium, - van den stroom, waar alle ‘singerie’ of ‘heerye’ van af hing. Met het ophalen der getuigen werd, van Vlaandersche zijde, de baljuw van het land van Waas, Jan Hauwaard te Rupelmonde, gelast. Hij richt zich, - misschien reeds in 1314, - tot de ‘ouders’ d.i. de ouderen die wonen langs den Schelde-oever, tusschen den Rupel en de Honte, namelijk uit Rupelmonde, uit het land van Beveren bepaaldelijk uit Crubeke, Borchte, Zwindrecht en TsaftingenGa naar voetnoot(1), verder uit Barsele, uit Caloe en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 893]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
udit en Damme, ook Caloe Damme geheeten. Getuigen uit Kieldrecht verschijnen niet in 1314, wel in 1332, bij het volgende parlement. Met de bijzondersten dezer ouders wenschen we kennis te maken. Ze zijn in groep verschenen. Te Rupelmonde is de groote getuige Heine van Gent, een zestiger, die alles weet wat er aldaar sinds jaren ‘ter smesse ende ter molene’ mondgemeen is geweest, en die daarbij weet te verhalen wat zijn vader, die meer dan honderd jaar oud is geworden, omtrent den eigendom van de Schelde hem had voorgehouden. Samen met Heine verschijnen Daneel van den Oevere, ook een zestiger, Arnout de Zomer die in de zeventig en Bouden Sclupoghe die meer dan 80 is. Het is de eerste groep. Een tweede Rupelmondsche groep getuigen wordt opgeleid door Wouter Zoetard (65 jaar) die eveneens de ouderlijke traditie vermeldt. Hem volgen Zeger Storm (70 jaar oud) en de jongeren Willem de Man (48), Gillis Bertramszone (50), Jan Slinger (48) en Jan van der Dict (38). Uit het land van Beveren blijven ons slechts twee getuigennamen, uit het onderzoek van 1315 bewaard, die van Ghisel de Man en van Bouden van Goeselaer van Burcht. Te Bazel (Barsele) verschijnen Pieter van Bortbure, Jan van der Heiden, Wouter van der Haghe, Zegher van den Dale, Diederik van den Bossche, Gillis de Clerc. Uit Kalloo verhoort men Heine Lesscvijch, wiens zoon te Antwerpen is gehalsrecht geworden, Wouter Donker, Jan Donker, Michiel Haelwater, Jan Bogaert, Willem Ghilouch, Simoen Leder, Jan Reinoutszoon, Zegher van den Lare en Pieter de Loese. Die van Kalloo Dam eindelijk zijn, onder het geleide van Willem Moenszoon, Mathijs Ghiselszoon, Jan van Beveren, Willem de Voecht, Heine Poit wiens vader op de Schelde werd doodgeschoten toen Heine 5 jaar oud was, Diederik Paepszoon, Jan Pauwelszoon, en Jan van den Vliete. Maar behalve deze private personen heeft Jan Hauwaard ook de schepenen der onderscheiden oeverplaatsen, gansch in het bijzonder die van Kalloo (Calulo) gehoord, evenals ‘mijns heeren mannen van Vlaanderen’, die hij niet verder aanduidt.
*** | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 894]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het betoog van Jan Hauwaard. - Met alle deze getuigenissen stelt Hauwaard nu een eerste betoog op ten dienste van de heeren die daar gekomen zijn ‘van mins heren weghen van Vlaendren’: ‘Ghi heeren die hier siit van mins heren weghen van Vlaendren, ic Jan Hawart, baeliu van Waes, doe u te wetene dat ic hebbe verstaen aen mins heren man van Vlaendren, aen scepenen ende aen andren lieden ende aen douders van den lande, bi maninghen ende bi eede...’. Hij begint met aan de jongst-voorgaande ‘proeve’ van Burcht te herinneren waar de heer van Coeckelaer en W. Uten Hamme voor Vlaanderens belangen tegenover den raad van den hertog stonden. Die proeve zooals hooger gezegd had plaats vóór 1302. Hierna haalt hij het geval aan van de uitleveringen van misdadigers volgens accoord tusschen Vlaanderen en Brabant. Men had die uit te leveren aan elkaars grenzen, en zoo leverden die van Vlaanderen een Jan van Dedelaer te Antwerpen op het zand, terwijl die van Brabant een Claus van Surs en een Pieter Baert aan die van Vlaanderen niet verder leveren wilden dan ‘tenden haer lant int watre’. Deze ‘proeve’ was ‘ontploken’ geworden destijds voor mijn heer van Vlaanderen, ‘mins heren vader die nu es daer God de ziel af hebben moet’, dus Gwijde van Dampierre, en wel ‘te Malen in de camere’. Is dat werkelijk te Male in Gwijde's tegenwoordigheid gebeurd, dan dagteekent dit ten laatste van 1300, in welk jaar graaf Gwijde in gevangenschap geraakte waarin hij in Maart 1305 overleed. Dan haalt Hauwaard enkele der belangrijkste feiten aan voorgevallen in het begin der XIVe eeuw, om te komen ten slotte tot het dramatische geval van den zoon van Hendrik Lessvijch van Kalloo dat zich voordeed in 1312 en mede aanleiding moet gegeven hebben tot het nieuwe ‘parlement’. De jonge Hendrik was te Antwerpen zonder wet en zonder vonnis het hoofd afgeslagen dat gezet werd ‘op een staak nevens 't water’, tot afschrikking van allen die nog rooven wilden of ‘panden’ zooals Hendrik zou hebben willen doen. Gansch in het bijzonder is ook van wege den graaf van Vlaanderen aangeschreven geworden om getuigenis te geven de edele vrouwe van Kets, vrouw van Burcht en Zwijndrecht. Hauwaard heeft haar ontboden ‘dat so doet scriven alle de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 895]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bederven also alse min here nu heeft omboden met sinen lettren’. Den Dinsdag volgend op het neerleggen van Hauwaard's relaas, zal hij hare geschriften aan de afgevaardigden doen toekomenGa naar voetnoot(1). ***
Het pleidooi van Iwein van Vaernewyc. - Wie waren nu ‘mins heren liede van Vlaendren’ waaraan Hauwaard zijn bevindingen had overgedragen? En wat hebben deze lieden verder verricht? We kennen ze allen. Aan hun hoofd staat mijnheer Iwein van Vaernewijc. Met hem zijn heer Hugo van Borst, meester Bouden van Sinnebeke, meester Hendrik Brame, verder Jacob van Roeselaer, en Jan Hauwaard zelf: twee edelen, twee meesters, twee onbetitelden. En het heeft er al den schijn van of Jan Hauwaard is zelf de schrijver der commissie geweest. De heeren hebben een pleidooi opgesteld. Dit pleidooi is ons in dubbel bewaard en een exemplaar ervan kan wel van de hand van Jan Hauwaard zelf zijn, of van zijn klerk. Het stuk is gericht aan de tegenpartij, aan de heeren die ‘gheseet’ zijn van mijns heeren 's hertogenhalve van Brabant. Het geldt dus hier geen scheidsspraak zooals het zich voordoen zal in 1334. Alsdan richt men zich tot ‘de zeggers en vinders’, of nog ‘de vinders en bescheeders’ tusschen hooge prinsen den graaf van Vlaanderen aan de eene en den hertog van Brabant aan de andere zijde. Het heeft er dan al den schijn van of de proeve van 1315, evenals de twee voorgaande van rond 1300 en 1270, is niets meer geweest dan een wederzijdsch onderzoek naar de oude costuymen, tot betere kennis van ieders recht. De stelling van die van Vlaanderen is dat de stroom en het water tusschen Honte Orde, - dat we in de buurt van Honte- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 896]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
muiden, aan de monding van de Honte, moeten zoeken, - en Berdebure, - een plaats op den Brabantschen oever even boven de St-Bernardsabdij-Schelle, - zooverre het water van den stroom ebt en vloeit en dus een schip kan vlotten, toehoort aan den graaf van Vlaanderen zoodat deze en deze alleen er de berechtingen, visch- veer- en zwaanrecht op heeft, en er eigenaar is van de visscherijen, de stelboomen en wat al meer tot de Schelde behoort. Twaalf bewijzen worden daartoe aangevoerd die alle het hunne bijbrengen tot opklaring der Schelde-geschiedenisGa naar voetnoot(1). 1) Alle de visscherijen op de Schelde tusschen gezegde palen hooren toe aan den heer van Vlaanderen. Eveneens zijn van hem alle de stelstaken in de Schelde aan beide zijden van de rivier. Waar men ook visschen wil in den stroom, men heeft den heer van Beveren, die dit te leen houdt van den graaf van Vlaanderen, 18 denieren 's jaars te betalen per ankergetouw, en wie dit op 2 Februari niet heeft betaald stelt zich bloot aan een boete van het dubbele of 3 schellingen, en op zijn goed zou de baljuw van Waas met zijn knapen de hand slaan om te ‘panden’, moest hij weigerig blijven. Men zal er later aan toevoegen dat wie tegen de stelboomen vaart en die beschadigt het tegenover den heer van Beveren beteren moet; en men haalt aan dat die van Baasrode jaarlijks den graaf van Vlaanderen een cijns betalen per schip om te mogen visschen tusschen Hontemuiden en Eyckervliete. Zoo heeft ook de abt van St-Bernards zijne visscherij verkregen van het oor van wijlen mijn heer Sander van Berdebure, en houdt het te leen van den graaf en heeft daarom den graaf eenen ‘sterveliken man’ te zetten, ‘dien hi gherne verbidden soude’Ga naar voetnoot(2). 2) Wijlen heer Diederik van Beveren had geld te trekken van den hertog en daar hij het niet verkrijgen kon, ‘pandde’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 897]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hij op 's hertogen lieden van Brussel en Leuven, op den stroom van Kalloo, en nam hunnen wol en andere goederen in arrest, tot hem zijn schuld was uitbetaald. Dit kon hij slechts doen gebruik makende ‘syns rechts ende syns herscaps up den stroem’. 3) Zekere Jan Sclabbard of Slabbard stak Jan Godeverdszoon dood, en deze misdaad gebeurde op den stroom. Daarom was het de heer van Beveren die het feit ‘berechtte’ en den moordenaar deed ophangen. 4) De heer van Beveren had eenmaal geld te trekken van heer Berthout van Mechelen, en daar hij het niet krijgen kon, legde hij de hand op wijnen die toebehoorden aan mijnheer Berthout en aan lieden van Mechelen. En deze panding deed hij op den stroom, tusschen Burcht en Antwerpen, en nog wel ‘an de Braband side’. De heer van Beveren behield de goederen zoolang tot hij voldaan was, en dat zonder ‘calaenge’ of protest van iemand. Dit gebeurde vooraleer het debat tusschen beide heeren rechterlijk werd behandeld. Een latere getuige weet te zeggen dat het heer Wouter Berthout was, dat de heer van Beveren de wijnen nam ‘ter Bardebure an tlant van Brabant’, en ze meevoerde voorbij Andorpe (Antwerpen) tot Kalloo. 5) Het gebeurde dat Jan van Beveren en Jan Hoeft goede lieden van HordammeGa naar voetnoot(1) omzeilden tusschen Antwerpen en Kalloo, ter hoogte van Houtserwele, waarbij vier personen verdronken. De ‘berechting’ van dit feit deed 's heeren baljuw van Beveren. Een latere getuige weet den knaap van den baljuw, Coppin Beyard, te vernoemen. 6) Het gebeurde dat die van Antwerpen lieden van Beveren gevangen namen en beklaagden om zeker feit dat zij op den stroom hadden bedreven. De heer van Beveren wendde zich daarop tot den hertog opdat men hem zijn lieden uitleveren zou. Maar de hertog wilde het niet doen. En toen deed de heer van Beveren 's hertogen lieden aanhouden op den stroom en hield deze zoolang tot men hem de zijnen had wedergestuurd, na ze | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 898]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
koste- en schadeloos gesteld te hebben om het onrecht dat men hun had aangedaan. 7) Het gebeurde dat zekere Jan van den Quaethoecke Zeger Poit van Kalloo dood schoot in den stroom. Deze moord werd ‘berecht’ te Zwijndrecht door mijn heer van Vlaanderen. De zoon van den vermoorde, zooals we reeds zagen, treedt zelf in 1315 als getuige op. 8) Ten jare 1305 of rond dien tijd gebeurde het dat tusschen Antwerpen en Kalloo in een schip op den stroom twist ontstond tusschen de inzittenden Jacob Enducniet van Dendermonde en een stuurman van Reimerswaal, zekeren Pieter Riedic, van den tol. Het feit werd ‘berecht’ door den baljuw van Calelo Dam. 9) Hughe Sonderland, baljuw van Waas te dien tijde, heeft men menigmaal weten dingen met zijn mannen op den stroom aan de zijde van Brabant zooverre het water ebt en vloeit, over feiten die op den stroom waren voorgevallen. Ware de stroom daar niet aan den graaf geweest hij hadde er zeker niet gedingd, ‘want hi soude node gedinct ebben in Brabant’. 10) Nog een sterker bewijs van 's graven recht op den ganschen stroom is er af te leiden uit de wijze waarop de uitlevering van misdadigers geschiedden. Er was immers een ‘ordinantie’ getroffen geworden tusschen den graaf van Vlaanderen en den hertog van Brabant, dat degenen die misdadig waren van kwade feiten in Brabant, - werden zij aangehouden in Vlaanderen, - zouden uitgeleverd worden op de grenzen van het land (ten ende van den palen van Vlandren), en wederkeerig. Nu viel het voor rond 1290, dat een Jan van Dedelaer die door de justitie van Antwerpen werd opgeeischt, aangehouden werd te Gent. Everdei Gobszoon, die schout was te Antwerpen, riep gezegde ordonnantie in en bepaalde dat die van Vlaanderen hem den man leveren moesten aan het land, nevens de poort van Antwerpen, want daar was het ‘in 't ingaan van de palen van Brabant en in 't einde van de palen van Vlaanderen.’ Noch op den dijk te Burcht noch in den stroom, maar op het land waar het water ebt en vloeit, daar wilde hij hem geleverd hebben.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 899]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
11) Zoo was het ook gebeurd met Claus van Suers, een dief die te Antwerpen werd gevangen en aan de justitie van Beveren moest uitgeleverd worden. Die van Antwerpen leverden hem over ‘in 't water, nevens het land van Antwerpen, als ten einde hunner palen.’ 12) En dan was er het geval van Janneken Hardeman van Baasrode die op een schip, voor sint-Michiels te Antwerpen zijn gezel had vermoord ter wille van zijn geld, en over boord gesmeten. Janneken werd gevangen te Rupelmonde; hij bekende het feit en de baljuw van Rupelmonde zette hem op een rad in de tegenwoordigheid van de knapen van den schout van Antwerpen en van den amman van Brussel die gekomen waren om te vernemen of hij niets belijden zou, waar het Brabantsche gerecht over te vonnissen had. En deze justitie deed de baljuw van Rupelmonde, omdat het feit in den stroom was voorgevallen. Het geval was drie jaren geleden toen de getuigenis werd opgeteekend, en dagteekende dus van 1311 of 1312. Bij deze twaalf bewijzen beperkt zich de pleidooi van heer Iwein van Vaernewijc en consoorten. De heeren besluiten: vele soortgelijke punten zou men nog kunnen aanhalen moest het noodig zijn. Ze wijzen uit dat, naar getuigenis van ouders en voorouders, alle ‘berechting’ op den stroom aan den graaf van Vlaanderen behoort. En dit is ook het besluit geweest van een voorgaand debat tusschen beide heeren of hun voorgangers, toen bij consent van beide partijen een ‘bezoek’ d.i. een onderzoek is gedaan, waarvan het gevolg was dat de graaf bleef ‘in saisine en in possessie’ van den stroom. De heeren bidden dan ook de tegenpartij dat zij het goed recht van den graaf zoude erkennen, en er hem in vrede van late genieten. ***
Niet benuttigde getuigenissen. - Uit de getuigenissen verzameld door Hauwaard zijn er twee feiten die we in deze pleidooi niet terugvinden. We mogen ze niet verwaarloozen. Het zijn de volgende: Rond het jaar 1285 werd er gevochten aan deze zijde Eyckervliete, bij Lobbesveer (‘bi Lobs vere’), in de zijde van Brabant, tusschen Willem de Jaghere van Rupelmonde en Aert en Willem Boxszoons in de eene partij en Jan de Faitere van Rumpst en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 900]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wouter de Zas in de andere, waarbij er aan beide kanten gekwetsten waren. Dat feit ‘berechtte’ de baljuw van Vlaanderen Wouter de Moer, die zijn geding hield bij Jans van den Vliete, waar het ebt en vloeit in de zijde van BrabantGa naar voetnoot(1), zonder dat iemand van 's hertogen lieden zich daartegen verzette al wisten zij wel dat de Vlaamsche baljuw daar dingde. Het tweede geval dagteekent van rond 1303. Zeker Ardeken Bollard had Gillis van Merchtem gekwetst. De baljuw Hauwaart van Rupelmonde nam hem gevangen ‘up den nes an de side te Brabantward dart hebbet ende vloiet’ d.i. op het natte van den Brabantschen oever, meenen we, en bracht den man te Rupelmonde waar hij de hem opgelegde boete van 60 lb. ‘verdinghen’ d.i. goed maken moest. We mogen veronderstellen dat het eerste feit werd weggelaten uit de pleidooi omdat het te lang was geleden, en het tweede omdat Jan Hauwaart die de pleidooi mede onderteekende er zelf de voornaamste getuige in was. Of vreesde men deze gevallen aan te halen omdat er niet meer de stroom alleen maar zelfs den oevergrond werd bij opgeëischt? Wel mogelijk.
***
Buiten de gevallen die we in de getuigenissen van 1315 terugvinden en die we hebben opgehaald, waren er nog enkele andere, uit diezelfde jaren, waarvan we kort daarna of enkele jaren later zullen vernemen. Ze waren zeker aan de heeren van 1315 niet onbekend, doch om een of andere reden kwamen ze noch in het pleidooi voor, noch in de ons bewaard gebleven getuigenissen. Daar het er ons echter ook om te doen is de feiten van vóór 1315 te groepeeren om des te beter het juridisch-histo-. risch beeld te doen uitkomen hebben we ze hier op te teekenen. Ze hebben elk hun bijzonder belang. 1) Ten tijde van heer Sander van Berdebure, - die zooals | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 901]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
we hooger zagen, reeds overleden was in 1315, - gebeurde het bij bevel van den graaf van Vlaanderen (‘mins heren vader was die nu es’)Ga naar voetnoot(1) dat Hauwaard vergezeld van 25 man, een schip van Genua aanhield te Kalloo, welk schip lakens en ander goed te Antwerpen had geladen, en afvaarde. Hauwaart won het schip vechtender hand, en nam de lieden gevangen die er in waren. Dit gebeurde vóór Kalloo midden in den stroom. In het schip vond Hauwaart letteren van Jan van den Steene en van Pieter Terninc ‘sprekende van condute van den selven scepe’, d.i. geleide-brievenGa naar voetnoot(2). De gevangenen betaalden den graaf van Vlaanderen een groote som gelds, en Pieter Terninc had ook zijn zaak te beteren tegen den graaf. De hertog van Brabant die toen was ‘deis oudervader’ (d.i. Jan I die in 1294 overleed), alhoewel op hoogte der feiten, heeft ze nooit gecalengierd. We treffen dit argument aan op een kleine strook perkament die niets anders bevat dan dit, met bijvoeging, op het einde, van deze regels: ‘Ende dese esploite ne hebben shertoghen liede niet over bescreven, want hets sint vonden dat ghi hen wart te Andwerpen.’ We meenen dit als volgt te mogen verstaan: ‘En dit feit hebben wij 's hertogen lieden niet aangeschreven, want het is slechts gevonden sedert gij henen waart naar Antwerpen’. Waarschijnlijk dagteekent dit stuk dan van 1315, eind October. Immers moet het zoo niet tot het proces van 1331 en volgende jaren behooren, en toen kon de graaf van Vlaanderen die samen met Jan I regeerde, niet meer de vader worden geheeten van den regeerenden Vlaamschen vorst; Robrecht van Bethune overleed toch in 1323. Het stukje illustreert dus mede het debat van 1315, en behoort tot dit dossier. 2) Er was echter nog een ander feit aan te halen, dat voorzeker niet onbekend was aan de heeren Iwein van Vaernewijc en de anderen, en dat later in alle zijn bijzonderheden zal worden naar voren gebracht, het feit namelijk van de Mechelsche blokkade van 1303. Duvivier heeft het naar de Fransche stukken verhaald. In de Vlaamsche komt nog wel een en andere nadere | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 902]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
bijzonderheid voor, die het loonend genoeg maakt om het gebeurde hier weder op te halen en aldus onze geschiedenis te volledigen. Te dien tijde, verhaalt ons de Vlaamsche pleidooi van rond 1331, was de hertog (Jan II) verstoord op die van Mechelen, van wie hij zijn wil niet verkrijgen kon. Uit Lodewijk van Velthem en uit Boendale weten we nader hoe het er is toegegaan. Na een onverwachten uitval van die van Mechelen, den heiligen Witten Donderdag, 5 April 1303, op een der kampen die de hertog vóór de stad had gelegd, besloot Jan II, op Paaschavond, zijn ridders en schutters naar huis te zenden en de stad in te sluiten door soudenieren, om ze door hongersnood te dwingen. Hij legde huurtroepen te Vilvoorden op de Senne, en te Boortmeerbeek op de Dijle, maar moest nu ook, en vooral, den Rupel afsluiten. Daar wenschte hij schepen op te leggen, tusschen Eyckervliete en het wiel van Rupelmonde. Dit ging echter niet zonder den graaf van Vlaanderen of zijn ‘governerre’ aan te spreken. Graaf Gwijde zat toen gevangen te Compiegne en de graaf van Namen beheerde Vlaanderen in zijn naam, van uit Gent. Wouter van Capelle, des hertogs knaap van Brabant, en Abraham van Wildebrouc moeten zich namens den hertog gewend hebben tot heer Giselbrecht van Leeuwerghem, stadhouder van den graaf van Vlaanderen in het land van Bornhem. Heer Giselbrecht is met het verzoek naar Gent, naar den regent gereisd en met dezes machtiging verleent hij het gevraagde - denkelijk rond Mei 1303. De overdracht van het recht gebeurde te Hingene, bezijden het kerkhof. Daar waren eenerzijds Giselbrecht voornoemd met een zestal mannen van den graaf van Vlaanderen, en anderzijds namens den hertog Wouter van Capelle, Abraham van Wildebrouc, Wouter van Kets, Everdei Wilmaer en Willem van Liere. Giselbrecht toonde en las daar de open brieven met uithangend zegel die oorlof gaven aan 's hertogs lieden om schepen op des graven stroom te leggen tusschen Eikervliete en het Wiel, op voorwaarde dat niemand van Vlaanderen eenige schade zou worden toegebracht, noch te water noch te land, van welke voorwaarde de voornoemde Wouter van Kets, Everdei Wilmaer en Willem van Liere zich warant verklaarden namens den hertog. ‘Hierover’ heeft nu heer Giselbrecht zijn zes mannen geroepen en gemaand opdat zij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 903]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
onthouden zouden wat zij daar gehoord, gezien en verstaan hadden. Dadelijk heeft de hertog op 's graven Rupelstroom zijn schepen gelegd om de Mechelaars te ‘constringeeren’. En nu geviel het - tusschen Paschen en Sinksen, - dat een schip met koorn kwam gevaren van Antwerpen tot ‘in de Rupene’. Het werd besprongen door 's hertogen lieden die niet anders veronderstelden dan dat dit koorn naar Mechelen werd gevoerd om 's hertogen vijanden te sustenteeren. Maar de eigenaars van het koorn waren 's graven lieden van Vlaanderen, Hendrik de Brimere, Willem Wegge, Michiel van der Beke, Papine ver Mariensone, Jan van der Mose en Gilleken van Breda. Ze dienden klacht in bij heer Giselbrecht, zich beroepend op het accoord. Heer Giselbrecht zond dadelijk twee van zijn mannen Gosewijn Brien en Jan de Scrivere naar de schepen van den hertog om het koorn terug te eischen, en het werd hun ook met volle schadeloosstelling afgeleverd. En wanneer nu Mechelen met den hertog was verzoend, - 28 Juni 1303, - vond heer Giselbrecht goed andermaal zijn getuigen bijeen te roepen en te manen om van het gebeurde op den stroom een brief te maken, op hunnen eed en met hun zegel. Dit gebeurde op 26 Juli 1303.Ga naar voetnoot(1) We hebben ons hier de vraag te stellen waarom dit zoo duidelijke bewijs niet is opgenomen in het eerste pleidooi van heer Iwein van Vaernewijc en consoorten. Het was hun zeker niet onbekend. Ook zal het feit met veel omslag worden opgehaald in alle de latere pleidooien. Zelfs zullen de Brabanders zoo stout zijn hun gebruik maken van den stroom in 1303 uit te leggen als een bewijs voor hun stelling. Misschien heeft heer Iwein alle oorlogsfeiten, - die steeds tot betwisting van costuymelijkheid aanleiding gaven, zooals we uit de pleidooien van 1331 en volgende jaren zullen zien, - willen vermijden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 904]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De argumenten van den hertog. - We meenen hiermede alle de elementen te hebben vereenigd die ons door de bewaarde archiefstukken bezorgd worden omtrent den rechts- en eigendomstoestand op de Schelde vóór de ‘proeve’ van 1315. Het ware nu belangrijk de lieden van den hertog aan het woord te hooren. Ongelukkiglijk hebben we geen Brabantsche pleidooi voor het jaar 1315. Wel hebben we er eene uit de debatten van 1332 en volgende jaren, en bij gebreke aan beters is het van belang dat we deze inkijken te meer daar ook in deze enkele feiten zullen worden opgehaald die tot de periode van voor 1315 behooren en aldus bij ons historisch dossier zijn te voegen. Het Brabantsche stuk, - dat jammer genoeg zonder datum is, - heeft een opschrift. Het luidt: ‘Dit es dat dertoghen heescht den grave.’ Ziehier in welke omstandigheden het werd opgesteld. In 1331 was de kwestie der grensscheiding tusschen Vlaanderen en Brabant weder zoo vinnig geworden dat graaf en hertog in Juni van gezegd jaar een ‘compromisse’ sloten behelzend dat men aan scheidsrechters de zaak zou toevertrouwen. Op 16 Juni benoemde de graaf ridder Robert van Steelant en Joos van Heemsrode; op 19 Juni stelde de hertog van zijnen kant aan R. Pipenpoy heer van Blaasveld en Olivier van Binckom. De scheidsrechters moesten zich begeven binnen Edingen en de stad niet verlaten voor hun taak was afgedaan.Ga naar voetnoot(1) Voor deze ‘zeggers en berechters’ is nu het hertogelijke pleidooi neergelegd geworden dat te Rijssel in het FranschGa naar voetnoot(2) en te Brussel in het Vlaamsch te vinden is. De lieden van den hertog houden staande dat de stroom van af Vosvliethille (op het eiland Tholen) zijnde de Eendrecht en dan verder de Schelde langs Hontehorde en tot Hellegat, een rechtsgebied van den hertog is en wel ‘in beide zijden van den stroom, vlotens scheeps’. Eigendomstitels zullen zij dus niet naar voren brengen. Hun betoog zal bestaan in het aanhalen van justicien en berechtingen door den hertog op feiten ter Schelde voorgevallen, gepleegd. Ongelukkiglijk zijn alle de aangehaalde feiten zonder datum. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 905]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Voor enkele kunnen we vaststellen dat ze vóór, voor andere dat ze nà 1315 zijn voorgevallen. Die van vóór 1315 trachten we hier te groepeeren. Het gebeurde, verhalen de Brabanders, dat Hendrik van der Achter en Willem Raboel roof pleegden op de Schelde voor Kalloo, en lieden van Gent hun lakens afnamen. Beide roovers werden achternagezet, op de Schelde gevangen en te Antwerpen opgeleid. Daar kregen ze ook hun vonnis maar de graaf Florens van Holland, wiens knapen het waren, ‘verbat den hertoghe aer lijf’. Het feit is dus gebeurd voor 1295 vermits in dit jaar Floris V van Holland, de eenige die hier kan bedoeld zijn, werd vermoord. Maar die van Vlaanderen weten hierop te zeggen dat de kwade feiten door de twee voornoemde roovers gepleegd niet op de Schelde waar het hier om gaat, gebeurden. Het was ter Nieuwervaart. Ze werden er gevangen, te Oordam op het land gezet en van daar naar Antwerpen gevoerd. Een ander geval is ons aangegeven als uit de jaren van schout Everdei van Lillo. Everdei was schout te Antwerpen in de jaren 1282-1294. Het geviel dat schippers kwamen uit de Striene met een Lombard en zijn koopwaardij. Op de hoogte van Kalloo gekomen op den stroom, wierpen ze den Lombard uit het schip en de man verdronk. Zijn goed brachten de moordenaars naar Antwerpen waar ze vertelden dat de Lombard was over boord gevallen in dronkenschap. Maar toen Everdei dat vernam en het goed opeischte vloden de schipper en zijn knapen, die door den schout werden ingedaagd, en in de vierschaar te Antwerpen, in gevolge 's hertogen recht, werden gevonnisd. Maar de tegenpartij betwist dat het kwade feit op de Schelde gebeurde en ze noemt man en paard. De schipper was Andries Verfennenzone van Antwerpen; maar het was op de Honte, niet voor Kalloo dat hij Michiel den Lombard over boord wierp, al bracht hij het goed en het schip tot Antwerpen. Het feit viel dus wel onder het recht van den hertog, en bewees niets omtrent zijn gezag op de Schelde. Een derde geval, opgehaald door de hertogelijke partij is dat van heer Jan van Berlaar de oude. Om schuld die blijkbaar door den graaf van Vlaanderen hadde moeten betaald worden aan zijn vrouw, Maria van Mortagne, had hij ‘gepand’ op de Schelde, op lieden van Vlaanderen. Zoo had hij een ‘packeel’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 906]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
(lakens, ongetwijfeld) genomen. Maar nu bleek het dat het goed niet van Vlamingen was maar van goede lieden uit Holland. Toen de schout van Antwerpen dit vernam deed hij heer Jan van Berlaar dagen in de vierschaar en maakte dat hij het goed wedergaf aan de eigenaars. Jan Berthout ‘dien men heet van Berlaar’ de oude blijkt gehuwd met Maria van Mortagne in 1279. Jan is ons voor het laatst vermeld in 1303. Meer dan waarschijnlijk is het hier vermelde feit in het laatste kwart van de XIIIe eeuw voorgevallen. (Zie De Raadt, Keerbergen et ses seigneurs, blz. 22 en vgd.) Vervolgens is er de historie van het beteugelen der rivierschuimers. Naast een aantal feiten waarvan we den datum niet bepalen kunnen, is er het geval van Willem Bornecolve toen hij schout was te Antwerpen, d.i. tusschen de jaren 1303 en 1307Ga naar voetnoot(1). Willem had namelijk door zijn knapen de hand gelegd op drie mannen die tusschen Saaftingen en Kalloo ‘roof gedaan hadden openbaarlijk.’ De kerels werden met drieën op raderen gesteld en gejusticieerd. Een ander drietal werd op hetzelfde Schelde-rek gevangen onder mijn heer Willem Uten Brouke, toen hij schout was; we vermoeden dat deze schout in die functie heeft gediend kort na Willem Bornecolve, maar kunnen het tot hiertoe niet nader verzekeren. Eindelijk schijnt nog tot deze periode te behooren de uitlevering van Jan Rose te Kalloo, vermits ze door Hauwaart gebeurd is. Ziehier hoe 's hertogen lieden het geval verhalen, willende betoogen dat de stroom der Schelde den hertog toebehoort. Zekere Jan Rose had te Antwerpen een misdaad begaan waarom hij werd gevangen door den baljuw van Beveren Hauwaart te Kalloo. Hij diende dus uitgeleverd aan de wet van Antwerpen. Daartoe vaarden tot Kalloo Jan de klerk, - waarschijnlijk Jan Boendale, - en des schouteten knapen Libbrecht en Jan Ghiselssone. Hauwaart leverde den man ‘op den dijk van het land in het schip’, en zegde daarbij aan Jan den klerk: - ‘Jan, dezen man lever ik u daar in het schip; ik doe er mijn hand van af; wel bekome 't u.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 907]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
En de man werd te Antwerpen gevonnisd en op een rad gezet. Maar van Vlaamsche zijde wordt hierop aangeteekend dat indien Hauwaart den man leverde ‘te dier stede’, dit was omdat hij zelf over geen schip beschikte en 's hertogen lieden bekenden wel dat het was bij gracie dat ze den man door den stroom voerden. Het besluit van het parlement van 1315, en de toestand daarna. - Wat is nu de uitslag geweest van de ‘proeve’ van 1315? Tot hier toe kennen we geen oorspronkelijk stuk tot de zaak van 1315 behoorend, dat ons daarover inlicht. Maar in het hertogelijk betoog van rond 1331 dat we daareven hebben ontleed, staat er, gansch op het einde van het stuk en bijgeschreven door een tweede hand: ‘Item om het onrecht dat de graaf den hertog had aangedaan op den stroom, bekloeg zich de hertog zoodanig dat “bi pais faisant” de graaf mijn heer Iwein van Vaernewijc machtig maakte om den stroom den hertog te “resaiseeren” (d.i. terug te geven in rechte) en hem te erkennen als de heer van den stroom binnen de voorschreven palen.’ Maar iedereen zal zich wel de bemerking maken dat dit niet strooken kan met de waarheid. En wie het hertogelijk betoog heeft doorlezen, heeft zoo herhaaldelijk de waarheid verdraaid gevonden dat het hem in zijn gevoelen bevestigt. Ontegensprekelijk is het b.v. vermits wij de oorspronkelijke teksten hebben van de vergunning, dat wanneer de hertogelijke partij het feit der schepen op den Rupel in 1303 inroept om 's hertogen recht te bewijzen, zij te kwader trouw is, en bekwaam blijkt om ook de leugen in haar dienst te nemen. Wat beteekent: ‘bi pais faisant’? Het is de Fransche uitdrukking ‘par pais faisant’ die we b.v. bij Froissart vindenGa naar voetnoot(1) in den zin van: ‘den vrede makend’. Naar de meening dezer woorden zou dus in 1315 de vrede omtrent de Scheldekwestie gesloten zijn. Dat dit ‘pais faisant’ in der waarheid geen vrede of overeenkomst beteekend heeft, blijkt duidelijk uit de feiten die zich kort daarop voordoen. In 1317 en 1318 komen er gevallen voor, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 908]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en worden er getuigenissen afgelegd door de Brabantsche overheden, die ten duidelijkste de rechten van den graaf van Vlaanderen op de Schelde in het licht stellen. En deze feiten kennen we niet enkel uit de pleidooien van 1331, maar uit de stukken zelf des tijds of uit hun geauthentikeerde copijen. In 1317 was namelijk Jan de Cupere van Aalst te Antwerpen voor St-Michielsabdij in de Schelde verdronken. Op het lijk vonden de knapen van den schout van Antwerpen een ‘bigordel’ met ongeveer 24 schellingen in geld, en maakten het over aan den schout als komende den hertog van Brabant toe. Maar Joos van Heemsrode, baljuw te dien jare van Waas, eischt dat geld op voor den graaf van Vlaanderen daar de drenkeling in den Vlaamschen stroom is omgekomen. Onze schout weigert het Vlaandersche recht te erkennen; maar nu komt de Vlaandersche baljuw Antwerpsche burgers overvallen én op de werf én buiten Verlorenkost op het Laag Kiel, en neemt ze als gijzelaars mede naar het kasteel van Rupelmonde waar ze gekerkerd werden tot die van Brabant op hun eerste gevoelen terug kwamen. En dit gebeurde nu. De schout van Antwerpen werd gelast door den hertog, aan den baljuw te bekennen dat hij onrecht gedaan had, en door Willem van den Eechove en Aubri, knapen van den schout, werd het geld afgegeven aan den baljuw. Daarop deed gezegde Willem, na zijn brieven van machtiging van wege den hertog en den schout te hebben getoond, de plechtige ‘resaisine’ of verklaring voor getuigen dat de stroom der Schelde van Hontehorde tot Eikevliet, zoo verre het water ebt en vloeit, toehoort aan Vlaanderen. Tot stijving van de geheugenis strooide daarop de baljuw een handvol mijten uit ten believe van wie we wou oprapen. In 1318 ging het er nog sterker toe. Het feit is verhaald bij Duvivier. Het weze ons niettemin toegelaten het hier te herhalen naar de Vlaamsche lezing. Item het gebeurde dat 's hertogen lieden lagen op den Rupel bij het Hellegat (dus op Brabantsch water) om panding te doen op die van Mechelen (die sinds 22 Juni van dit zelfde jaar 1318 weder tot Luik behoorden, tot spijt van den hertog). 's Hertogen lieden vaarden echter den Rupel af tot in den Wintham, (dus beneden Eikevliet op Vlaandersch water) en namen daar een schip met koorn dat was van goede lieden van Gent, en voerden het met zich, samen met den schipper. Toen men dit te Rupel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 909]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
monde vernam vaarde de baljuw Joos van Heemsrode naar het Hellegat en kreeg er het schip terug, verloste den schipper, en nam gevangen drie van de Brabanders die het schip hadden gekaapt, om ze te kerkeren wegens overdaad in Vlaanderen bedreven, te Rupelmonde. Om deze zaken rees er nu een discorde tusschen den graaf en den hertog, bij zoo verre dat er dag van parlement toe gesteld werd te Rupelmonde. Aldaar verschenen voor graaf Robrecht van Bethune, zijn zoon Robrecht van Cassel, en voor den hertog mijn heer Rogier van Leefdaal. Na onderzoek en informatie werd het duidelijk dat de graaf van Vlaanderen in zijn recht was, en zoo werd overeengekomen dat Wouter Pipenpoy, de amman van Brussel, gemachtigd door den hertog bij brieven die hij zou meebrengen, komen zou te Vernodezarden bij het Wiel op den rechteroever der Schelde, aan de monding van den Rupel, en daar ten bate van den graaf de resaisine doen zou van den stroom ‘van Eykernvliete nederwaert tote Hontehorde an beiden siden swaters ende also verre alst daertusschen daghelix ebt ende vloit ende scepen vloten moghen.’ Op den gestelden dag, in tegenwoordigheid van vele mannen van Vlaanderen daartoe opgeroepen, heeft Wouter Pipenpoy de hertogelijke brieven van machtiging daar voorgelezen, en dan heeft hij uit zijn hand genomen een paar handschoenen en die geworpen in het water zeggende: - ‘Hiermede resaiseer ik van 's hertogen halve den stroom van het water van Eikevliet tot Hontehorde, aan beide zijden van het water, al zoo verre als het dagelijks ebt en vloeit waar schepen vlotten mogen, met alle “herschepiën” (heerlijke rechten), singerien (seigneuries) en berechtingen (justitierecht), kleine en groote, van feiten die er op voorvallen, aan den graaf van Vlaanderen en aan degenen die het van hem houden, en ik erken alhier dat er de hertog geen recht aan heeft, en dat het den graaf en degenen die het van hem houden al toebehoort, en is, en niemand anders.’ En deze resaisine aldus gedaan zijnde, ontving de baljuw deze in 's graven naam en ten behoeve des graven, en maande aldaar de zeven mannen die hij had bijgeroepen, de wet, de schepenen en de oudere lieden daar aanwezig, dat zij het zouden onthouden. De gezegde mannen bezegelden een geschreven getuigenis | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 910]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hiervan, op 15 October 1318. Het waren Zeger van Belle, ridder, Willem van den Broeck, Pieter Pijl, Jan van Heetvelde, Jan de Puur, Laureis van denBogaerde en Hendrik van den BosscheGa naar voetnoot(1). Na zulke plechtige resaisine scheen dus de zaak uitgemaakt. Intusschen moet echter die rechtstoestand uiterst lastig en vaak onhoudbaar gebleken zijn voor den Antwerpschen handel die in de eerste helft der XIVe eeuw flink opbloeide. Bedenk b.v. dat het er te dien tijde spookte van roovers op de Schelde, vooraf in het veerloos rek, d.i. tusschen Kalloo en Lillo, en dat de graaf van Vlaanderen er zich niet voor inspande om het water beneden Vernodezarden veilig te houden ten bate van de vreemde, concurreerende haven. En de juridieke toestand op de Schelde moest, ondanks alles wat men in 1315 had in het licht gesteld, nog onzekere zijden vertoonen. De hertog haalde toch te Antwerpen den heerschapstol op van de vaart op de Beneden-Schelde, en kon in 1305 getuigen ‘quia aqua nostra est et conductus aquae ad nos spectat, nam dictam aquam tenemus de domino nostro romanorum rege in feodo.’ Die titel was hem niet ontvallen sinds dien. Daaruit was af te leiden dat de absolute thesis, door Vlaanderen vooruitgezet, onmogelijk door Brabant kon worden bijgetreden. Maar men had tegenover Vlaanderen een even-absolute Brabantsche stelling verdedigd, die, gezien de Vlaandersche feiten, toch ook onhoudbaar blijken moest.
***
Het debat van 1331 en volgende jaren. - Het gevolg was dat men andermaal elkaar ontmoeten zou om nader te bestudeeren wie recht had, en een einde te stellen aan de plagerijen die men elkaars onderdanen aandeed. Dit nieuw debat ving aan in 1331. Het zijn stukken van dit ‘parlement’ die door Duvivier in zijn vermelde studie zijn ontleed geworden. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 911]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Maar men kwam met geen nieuwen geest naar deze vierde Schelde-conferentie. De pleiters gingen het aan, van beide zijden, in de voetstappen van hun voorgangers, haalden de oude geschriften en positiën op, en meenden het wederzijds hun taak, in plaats van de waarheid, hun lastgevende partij te dienen, en de hoogste eischen vooruit te zetten. En zoo kwam men na zekeren tijd tot een schorsing en tot allerlei incidenten, te lang om hier te verhalen. Er ware een lijvig boek te schrijven over de Schelde-twisten in de jaren 1331-1336!Ga naar voetnoot(1) Zeggen we hier slechts dat het na oorlog en haspelingen van allen aard, eindelijk uitloopt op een vredestractaat op 31 Maart 1336. En teekenen we tevens aan dat ons uit de dagen van 1331-1332 een aantal Vlaamsche processtukken bewaard zijn die Duvivier onbekend bleven; zonder zijn historisch beeld te wijzigen, brengen ze ons toch tal van kleinere bijzonderheden aan die het Vlaamsche land interesseeren, terwijl ze ook als taaldocumenten ongetwijfeld beteekenis hebben. We nemen ze op tusschen onze bewijsstukken. En men bemerke hier dat er ons ongetwijfeld nog zeer vele stukken, vooral uit het Brabantsche dossier ontbreken. De Dynter in zijn Kronijk der hertogen van Brabant vermeldt teksten die wij nog niet mochten terugvinden, maar die het ons niet zou verwonderen, eenmaal te zien ontdekken. Het tractaat van 1336 en de Antwerpsche geschiedschrijvers. - Wat behelsde nu dit vredestractaat van 1336? Aan den graaf van Vlaanderen kende het toe, op de Schelde van af Hontemuiden tot Eikevliet en zooverre een schip vlotten kan, alle berechting en singerie, uitgenomen het volgende Aan den hertog zou blijven alle berechting en singerie op de Schelde voor Antwerpen, tusschen nader aan te duiden palen, mits een jaarlijksche hulde van een paar gulden sporen, te Kerstmis door de stad Antwerpen aan den graaf te schenken. Deze berechting en singerie strekken zich echter niet verder in de Schelde voor Antwerpen uit, dan een gewone aaks van op het droog land, met één. hand kan geworpen worden. Deze bepaling, - die waarschijnlijk reeds van rond 1270 dagteekende, doch die door 's graven lieden niet altijd was nage- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 912]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
komen, daar ze zich het water zoowel bij de werf als bij het strand onder den muur van S. Michiels als Vlaamsch domein toerekenden, - zou aan ettelijke betwistingen een einde stellen. Verder werd overeengekomen, - en het was niet minder belangrijk voor Brabant, - dat de knapen van onzen schout, de kooplieden die te Antwerpen hunnen tol ontvoerden, - zooals het hiet, - zoowel om den tol als om de boete, maar om geen andere reden, overal op den stroom mochten achtervolgen en aanhouden. Eindelijk, werd er een kwaad feit gepleegd in Brabant en vluchtte de dader op den stroom, dan mochten onze knapen den ter heeterdaad vervolgde wel aanhouden op het Vlaamsche water, maar zij moesten den gevangene overleveren aan het Vlaamsche gerecht, en de hertog kon de uitlevering vragen. Een aantal punten van minder belang laten we hier kortsheidshalve achterwege. Het is duidelijk, wanneer we dit tractaat vergelijken met het materiaal verzameld hij het onderzoek van 1315, dat 's graven recht heel en al is gehandhaafd geworden en dat de praktische noodwendigheden die de Antwerpsche justitie moest doen gelden een oplossing kregen binnen het Vlaamsche recht, zonder dat daar in iets werd aan getornd. Maar de vroegere geschiedschrijvers van Antwerpen, die niets over de parlementen van 1271, ± 1300 en 1315 te weten kwamen, en die op den fieren tekst van 1305 ‘quia aqua nostra est et conductus aquae ad nos spectat’ de regels van het tractaat van 1336 te verklaren kregen, stonden voor een verbijsterende tegenspraak. Papebrochius heeft dan ook stout en bout de ‘pacta conventa’ van 1336 ‘omnino fictitia’ geheeten, en beweerd dat de Vlamingen dat valsche stuk hebben opgemaakt tegen de Brabanders in 1486. Er is nochtans aan de echtheid van het tractaat geen oogenblik te twijfelen. Het werd voorzien van meer dan 80 zegels van heeren en steden van Vlaanderen en van Brabant, en in meerdere exemplaren geschreven. Niet min dan zes hiervan zijn nog heden te Rijssel bewaard. De Antwerpsche historici der XIXe eeuw hebben dit oordeel van Papebrochius niet overgenomen, maar anderzijds heeft ook niemand hunner, den tekst in zijn volle beteekenis durven begrijpen. Het was voor hen eene onmogelijkheid dat Brabant, dat Antwerpen, het kleinere part van de rechten op den stroom | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 913]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zouden hebben gehad; en om dan het eene met het andere te verzoenen, hebben ze aan Vlaanderen ook ‘zekere rechten’ toegekend. De graven van Vlaanderen, zeggen Mertens en Torfs, hadden hun aandeel van soevereineteit over het gedeelte der Schelde hun grondgebied bespoelende’Ga naar voetnoot(1) Génard in zijn Anvers à travers les âges ontleedt het tractaat en besluit dan: ‘Pour résumer, la juridiction sur l'Escaut, depuis Rupelmonde jusqu'à la mer et à trois lieues de celle-ci, appartenait au duc de Brabant, tandis que la juridiction sur les cótes de Flandre jusqu'où les navires commençaient à voguer, était du domaine du comte de Flandre.’Ga naar voetnoot(2) Gewilde onduidelijkheid. Geheel deze stof is in de Geschiedenis van Antwerpen, te herwerken. ***
De ware toestand. De rechten van den graaf. - Verzekerd omtrent de echtheid van het tractaat, rijst voor ons nu de vraag die de vorige historici zich niet stellen konden, die ook door Duvivier niet werd gesteld, laat staan beantwoord: waarom was het zoo? Hoe was dit Schelderegiem ontstaan? Het schijnt toch aleerst geheel in strijd met de belangrijkheid der wederzijdsche oeverbewoning. En hoe hebben hertogen als Hendrik I en Jan I zulk een toestand kunnen dulden? Daarbij komt dan nog het vraagstuk hoe we den tekst van Jan II van 1305 ‘quia aqua nostra est’ verstaan moeten. Duvivier heeft te vergeefs naar een uitleg voor deze akte gezochtGa naar voetnoot(3) En men vraagt zich af of Duvivier's besluit niet te absoluut was. Stellen wij even vast wat den graaf, en wat den hertog op de Schelde toekomt. Minstens van af 1271 heeft de graaf van Vlaanderen hooge en lage justitie op den stroom tot tegen den Brabantschen oever. Alle visscherij op anker in den stroom heeft aan den graaf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 914]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
of aan dengene die het van hem te leen houdt, een jaarcijns te betalen. Getuige b.v. de abdij van S. Bernards, en die van S. Michiels. De overzet- of veerrechten schijnen ook alle den graaf toe te hooren. Doch hier dient bemerkt dat men onderscheid hoeft te maken tusschen het gebruik van den stroom en het gebruik van den dijk, of zooals men in de XIVe eeuw zegde, het vere en den uptert. Zoo hebben we b.v. uit deze jaren volgende getuigenis voor het veer Hoboken-Kruibeke: ‘Item es daer een veerscip dat dwers ter Scelt vaert, jeghen Obouke, dwelke men verpacht jeghen den here van Crubeke om 8 s. par. sjaers, ende van den upterde an dander side heeft mijn vrouwe van Obouke 4 s. Leuvensche sjaers’: Van een ander veer, waarschijnlijk dat van Oordam-Kalloo vernemen we hetzelfde: ‘Willem Pec van Hordamme heeft ghehuurt drie jaer lanc een veere jeghen den here van Bevere, elcs jaers om 38 s. par. ende de here van Sombreffe heeft den uptert ende den tol an de Vlaenderside, ende de hertoghe an de Brabantside.’ Was zulks ook het geval met het veer van Antwerpen naar den Vlaamschen oever? Dit veer moet toch meer beteekend hebben dan alle de andere veren op de Neder-Schelde te samen. En het was wel de stad Antwerpen die het zoo belangrijk maakte. Was dit veer ook een Vlaandersch recht? Wanneer dit veer ons vermeld wordt, in 1249, hoort het toe, geheel of gedeeltelijk, aan de Sint-Michielsabdij, en de hertog als voogd dezer, neemt dit bezit mede in zijn bescherming. Het heet ‘passagium navale’ of nog ‘redditus in aqua quae dicitur Scalda’. Maar dit veer is voorzeker ouder dan 1249 en heeft niet altijd aan St-Michiels toegehoord. In 1179 had de abdij er nog geen recht in. En in 1288 blijkt het dat dit veer of veerrecht in parten verdeeld is waarvan de abdij er gekocht heeft en nog bijkoopt. Maar dit alles sluit niet uit dat het een leen zou geweest zijn, dat de abdij uit de handen van den heer van Beveren, en dus van Vlaanderen verhief. Het eenige veerrecht waar dan ook de hertogelijke partij op wijst bij haar verdediging van de Brabantsche rechten, geldt geen overzetveer, maar een soort beurtschip, veerschip geheeten, dat den dienst schijnt waar te nemen tusschen Zandvliet en Meche- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 915]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
len, welk schip in ieder geval voorbij Eikevliet door Brabantsche waters moest.Ga naar voetnoot(1) Naast visscherij en veerrecht bezit de graaf ook nog de stelstaken of stelboomen die in den stroom staan, want wie die overzeilt en beschadigt, waar het ook zij op den stroom, betaalt de schade aan den heer van Beveren. Het betreft, meenen we, staken die op de ondiepe vischgronden ten dienste der visschersschuiten en der netten, waren in den grond geslagen. Die gron den hadden alle hunnen naam. Langs de Vlaandersche zijde waren de meeste ondiepten en de beste visscherijen. Daar waren tegenover Antwerpen, de Anckergront, de Crabgront, het Voetgetert, de Slepgront, de Traghel, terwijl men aan den Brabantschen oever bij het Laag Kiel rond 1330 spreekt van de visscherij der Karthuizersgronden. Aan het bewerktuigen van den stroom voor de visscherij heeft de hertog blijkbaar nooit meegedaan. En dan is er ten slotte het zwaanrecht dat den graaf toebehoort en dat mede teeken van hoog-eigendom is. Ook houdt de graaf, en nooit heeft de hertog op zoo iets gedacht, er een zwaanwachter op de Schelde op na. De rechten van den hertog. - Komen we nu tot het part van den hertog. Duvivier, beinvloed door de massa der Vlaamsche argumenten, heeft den armen hertog niets gelaten. En meteen maakte hij zich het vraagstuk onoplosbaar, terwijl de toestand onbegrijpelijk werd. De verklaring van alles ligt juist in dat typisch middeleeuwsche dat van heer tot overheer een pyramide van rechthebbenden bouwt. Hier ook was er heer boven heer. Onze hertog bezat vooreerst, als leen van het Heilig Roomsche Rijk, de ‘advocatia fluminis’. De ‘advocatus’ of voogd is een beschermer door den keizer aangesteld, van eenige gemeenschap, van eenig goed of eenige instelling welke zichzelf, in rechte of bij macht, niet dan onvoldoende verdedigen kon. Waren de eerste soortgelijke voogdijen in den dienst van kerkelijke instellingen die wereldlijke beschutting noodig hadden, het keizerrijk heeft ze vermenigvuldigd en in stand geroepen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 916]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voor een of andere stad, voor een instelling als b.v. een tolkamer, voor een bepaald landsgedeelte, voor een stroom. Zoo waren de hertogen van Brabant Obervogt te Aken; zoo werd onze hertog Jan 1 in 1292 door den keizer met de voogdij belast van de streek tusschen Rijn en Noordzee. Soortgelijke voogd is, naar het luidt in het stuk van 1292: ‘Rector et judex generalis ad exercendum omnia quae pacis observantiam respiciunt’. De voogd staat namens den keizer voor orde en vrede en hoogste staatsrecht (judex generalis). De voogdij bezorgt echter niet in het minst een eigendomstitel. Zulk een keizerlijke voogdij heeft er nu voor de Schelde bestaan voor zooverre zij het keizerrijk aanbelangde, en deze voogdij is te leen gegeven geworden aan den hertog van Brabant. Welke bewijzen kunnen we daar voor aanvoeren? Grammaye in zijn Antverpia bevestigt het en haalt er toe een oorkonde aan van 1232, die hij gedeeltelijk citeert. We hebben echter nergens die oorkonde kunnen terugvinden. Grammaye is nu een onzer meest betrouwbare oude historici... Duvivier kende den tekst niet.Ga naar voetnoot(1) Maar wat daar ook van zij, we hebben den uitdrukkelijken tekst van 13 Maart 1305 hooger aangehaald, waarin de hertog ‘het water en het geleide op het water’ van geheel de keizerlijke Schelde, - ook voorbij Hontemuiden, - vermeldt als hem aanbelangend wijl hij dit houdt te leen van wege den keizer. Er is een nog uitdrukkelijker verklaring, en deze is ook Duvivier ontgaan. Ze behoort tot de betwistingen van 1331-1336, en is opgeteekend in de kronijk der hertogen van Brabant door De Dynter op het jaar 1332-1333. De hertog eischt van den graaf van Vlaanderen dat deze hem ‘in flumen Scaldae... nullum praestaret impedimentum’ want de graaf dient hem te erkennen als ‘fluminis advocatus superior post imperium.’ De Scheldevoogd weze ten minste niet gehinderd in zijn voogdij door den bezitter der lagere rechten. Deze teksten worden nu bevestigd door het feit dat de hertogen van Brabant, bij uitsluiting van de graven, eigenaars zijn | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 917]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van den tol der schepen, van de geleiden of conductus, waarbij we nog vermelden mogen de bakengelden van de Oostzijde der rivier. Over den Schelde-tol vooreerst weze bemerkt dat dit onderwerp stof genoeg oplevert om er een bijzondere studie aan te wijden, zelfs wanneer we de geschiedenis niet verder zouden doorvoeren dan de XIVe eeuw. Hier wezen de groote lijnen dier geschiedenis aangegeven, vooral met het oog op de Vlaandersche betwistingen. Van af 1213 vernemen we dat de hertog van Brabant Hendrik I, in het onbetwiste bezit is van ‘thelonium navium per Strenam et Scaldim.’Ga naar voetnoot(1). Opvallend is het dat hij dit ‘thelonium’ ook heet ‘conductus noster’, zoodat men zich afvraagt of er destijds wel eenig verschil was tusschen beide. Hier bemerke men dat dit ‘conductus’ of geleide oorspronkelijk een werkelijk veiligheidsgeleide moet hebben verondersteld, waartoe de schippers een bepaald recht te betalen hadden. Het kwam dus uit zijn aard zelf toe aan dengene die de advocatia fluminis bezat, en het is dan ook niet verwonderlijk het geleide op de Schelde in handen te zien van den hertog-Scheldevoogd. Maar eer we op het einde der XIIIe eeuw zijn, - en zeker in de eerste helft der XIVe, - is dit Schelde-thelonium of conductus verdeeld geworden in een aantal kleinere leenen of rechten die te leen zijn gegeven of die verpacht worden. Reeds op 24 Februari 1213 was een eerste verdeeling ingetreden, maar in ietwat anderen zin: de hertog had de helft van den Schelde-en-Striene-tol tot een leen gemaakt dat hij aan Godfried van Breda geeft, op voorwaarde dat deze op eigen kosten insta en verantwoordelijk zij voor de verplichtingen die de ‘conductus’ inhoudt. Het is dan ook te vermoeden dat de verkaveling van het groote recht niet door de hertogen maar door de heeren van Breda is gebeurd. Deze verkaveling wordt ons aangegeven in een XIVe eeuwschen tekst uit het Antwerpsche Clementynboek (fo 38 vo): ‘Het is te weten dat onze heer de hertog van Brabant heeft | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 918]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
op de Schelde en op de Eendrecht, te beginnen van Vosvliethille en zich uitstrekkende tot Vortvuremuiden, de geleiden die daar liggen, en die men alle houdt van den hertog, en de bakengelden die men altoos neemt en schuldig is te nemen aan de Oostzijde van de Schelde en van de Eendrecht. Het eerste beginnende bakengeld is van Vosvliethille tot Eendrechtermuide. Hier gaat aan het geleide van Bergen en gaat tot Borgvliet. Van daar tot Ossendrecht. Van daar tot Zandvliet. Van daar tot Hairnisse. En van Hairnisse gaat aan de heerschapstol, en strekt zich uit tot Vortvuren, en al wat daar binnen ligt dat houdt men te leen van den markgraaf van Antwerpen.’ Vermelden we hier terloops nog dat in een akte van den hertog voor die van Steenbergen, gegeven op 17 Maart 1297 ‘geleide, tol ende bokengelt dat leghet tusschen Vossevliethille ende Vortvure op onsen stroom’ behandeld worden als één gezamentlijk recht. Dat nu deze geleiden, tollen en bakengelden wel in Brabantsche handen waren kunnen we desnoods uit nog meerdere stukken verzekeren. Herinneren we hier slechts aan de akte van 12 Maart 1250 waaruit we leeren dat onze Antwerpenaar Hugo Nose den tol van Ossendrecht gekocht had voor 40 pond, maar hem weder heeft moeten afgeven aan den hertog omdat hij meer tol eischte dan recht was. En hetzelfde stuk leert ons dat hij het geleide van Borgvliet voor 100 pond had opgenomen... Mogen we na dit alles niet besluiten dat er op dien Vlaamschen stroom toch ook een Brabantsch gezag was? De stelling van Duvivier was al te absoluut en gaf geen waar beeld van den middeleeuwschen toestand. Naar hem is de stroom kortweg Vlaandersch, en heeft Brabant er niet meer op dan Vlaanderen gedoogt. In der werkelijkheid zijn het de hoogere rechten die Brabant bezit. Eenerzijds de advocatia met tol en conductus; anderzijds de singerie met de justitie, de visscherij, het veerrecht, het zwaanrecht, de eigendom van de stelstaken der visschers. Hetgeen nu tot conflicten leiden moest was klaarblijkelijk de singerie of heerye van Vlaanderen, die slecht was overeen te brengen met het voogdijschap en de bewakingsplicht van den | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 919]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
hertog. Hier is de knoop van het vraagstuk; en dat de vertegenwoordigers van den hertog dit in 1331 wel hebben begrepen blijkt uit de klacht die De Dynter heeft opgeteekend: dat men den hertog op de Schelde geen beletselen stellen mocht, was nu ook het nuttige eigendomsrecht aan Vlaanderen. De oorsprong der Brabantsche en der Vlaandersche rechten. - Zoo komen we tot de laatste vraag, die niet de minst belangwekkende is: hoe is dat zóó geworden? Niet lastig is het daarop te antwoorden voor de Brabantsche rechten, of althans er een verdedigbare veronderstelling voor op te bouwen. Waarschijnlijk dagteekenen die uit de dagen van de organisatie van het keizerrijk onder de eerste Otto's toen de Westergrens tegenover de vervallen Neustriërs werd in staat gesteld, toen de Schelde van haar grenskasteelen werd voorzien, en het markgraafschap van Antwerpen werd opgericht. Omtrent de wording van de Vlaamsche rechten zijn we minder zeker, maar we kunnen ons toch verklaren hoe ze er kunnen gekomen zijn. Het zijn gebruiksrechten die in eigendomsrechten oversloegen. De stroom kwam uit Vlaanderen waar zijn gansche outilleering, van stelstaken en bakens, en zijn geheele economie, van veerrechten en vischersgelden, den graaf toekwam. Nu heeft het hertogdom van Neder-Lotharingen waarmede het markgraafschap-langs-de-Schelde verbonden was, zijn groote crisis gekend in het midden der XIe eeuw. Keizersch Vlaanderen is van nu af veel minder in der werkelijkheid een keizerlijk land dan een gedeelte van Frankrijk; de verhoudingen tusschen de twee suzereiniteiten zijn te vergelijken met die van Vlaanderen en van Brabant op de Schelde die we zooeven bestudeerden. Bovendien zal in de XIIIe eeuw, - de periode in dewelke de toestand op de Schelde voor het eerst critiek wordt, - het groot interregnum in Duitschland voor gevolg hebben dat de markgrafelijke bezorgdheden bij den hertog, - Jan I, - minder naar voren treden. En beneden die apathie van hooger heeft dan de Vlaamsche leenman die op den Schelde-oever zat, in feite vooral de heer van Beveren, zijn profijten uit den stroom gehaald tot ze costuymelijk vast stonden. Dit kon hij des te beter daar er op den rechteroever zich geen weerstand voordeed. Van Zandvliet tot Merksem hadde het de heer van Breda moeten doen; van daar tot het Kielsch broek hadde de nieuw-geschapen ‘libertas Anwerpiensis’ moeten optreden; vervolgens was het het huis van Hoboken, dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 920]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
zich op den stroom hadde moeten doen gelden. Waarom hebben die niet tegen die van Beveren gereageerd? Voor Breda is er te wijzen op de zware oneenigheid die oprees in de dertiger jaren der XIIIe eeuw tusschen Gillis van Breda en den hertog, en die maakt dat Gillis zelfs de voogdij van Breda verliert, terwijl Robert van Bethune, heer van Dendermonde in 1239 als voogd van den jongen onmondigen Godfried van Breda optreedt (dit wegens verwantschap). Het is de ondergang van de groote heerlijkheid, en de Breda's die nu elkaar opvolgen hebben wat anders te doen dan zich om stelstaken en veerrechten kwaad te maken. Ons hertogdom houdt er ook geen baljuws op na, zooals de graaf van Vlaanderen om te verzekeren dat geen rechten, bij ontstentenis van een leenman, het hertogdom worden ontdragen... En dan Antwerpen. Bij den eersten aanblik zou men geneigd zijn te meenen dat juist onze haven het meesterschap op de Schelde verzekeren moest aan den hertog. In der werkelijkheid is er onderscheid te maken tusschen haar beteekenis als ‘libertas’ en hare ontwikkeling tot haven. Dat op het einde der XIIe eeuw de heer zijn villicus terugtrok en verving door loutere rechtsofficieren, - schout en amman, - naast een besturende schepenbank, is de behartiging der hertogelijke belangen op de Schelde niet voordeelig geweest. Eerst na zekere ontwikkeling van het stadswezen zullen de schepenen er zich van vergewissen hoe belangrijk het was het rechtswezen op de Schelde Brabantsch te houden. Toen moet het echter te laat geweest zijn. Eindelijk is er het huis van Hoboken. Waarom heeft het niet de rol gespeeld van het huis van Beveren op de overzijde?, We weten er weinig over, maar opperen de meening dat het vooral is geweest bij gebreke aan vertegenwoordigers van den hertog die waakten, waarschuwden, verwittigden en hielpen, zooals de baljuws van den graaf van Vlaanderen den heer van Beveren hebben ten dienste gestaan. Besluit. - Wij besluiten: de Schelde-voor-Antwerpen was niet zoo absoluut Vlaamsch als Duvivier heeft gemeend, in de XIIIe-XIVe eeuw, Hertog en graaf hadden er beiden hun eigen, verschillende, titels op. De titels van den hertog berustten op keizerlijke aanstelling die van den graaf op een costuymelijkheid die tusschen de laatste helft der XIe en het midden der XIIIe eeuw, langzamerhand is tot stand gekomen. Het conflict, - dat onver- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 921]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 921]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
mijdelijk was, - voerde een eerste maal tot een parlement in 1270 of rond dit jaar, een tweede maal een kwart eeuws later, een derde maal in 1315. En van dit debat zijn ons voor het eerst documenten bewaard. Ze vormen den grondslag van de debatten van 1331 die Duvivier ons heeft doen kennen. Ten slotte weze de aandacht getrokken op de groote beteekenis die de nog ongepubliceerde Vlaamsche stukken uit beide ‘parlementen’ hebben, zoo voor economische, juridische en locale geschiedenis als voor taalkennis, folklore, toponymie, enz. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
BewijsstukkenGa naar voetnoot(1)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 922]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Riedyck verdronck, ende dit fait was berecht ende bedinghet te Calo Damme met mins heren wette van Vlaendren ende des es leden x jaer ende meer, ende zonder calaenge van den hertoghe of van zinen lieden. (Rond 1305). Mathijs Ghiselszone oud lx lettel min of meer zeit ende volghet van allen Willeme Moenszone ende zeit also vele meer dat hem wel kenleck es dat .i. hiet Jan van den Quaethoeke stac doet enen hiet Seger Poit in den vors. Stroem ende dat fait berechte mins heren bailliu van Vlaendren ende zonder eneghe calaenge van sertoghen lieden ende des es leden xxx jaer ende meer. (Rond 1285). Jan van Beveren oud xlv jaer ende meer zeit ende volghet van allen Willeme Moenszone. Willem de Vocht, oud lv jaer ende meer zeit ende volghet van allen Mathyse Ghiselszone. Heine Poit, oud xxxv jaer of meer zeit ende volghet van allen Willeme Moenszone ende zeit also vele meer dat Seghere Poit was ziin vader mar hem ghedinck niet van den faite. Diederijck Paepszone oud 1 jaer ende meer zeit ende volghet van allen Mathise Ghiselszone ende zeit alzovele meer dat hi zach Hughen Zonder Lant varen dinghen met sinen mannen op desen vorseiden stroem in de zide te Brabant ward, also verre alse het hebbet ende vloiet ende zonder calaenge van sertoghen lieden ende dit zach hi hem dickwile doen. Jan Pauwelszone, oud xxxv jaer ende meer zeit ende volghet van allen Diederick Paepszone zonder dat hem niet en ghedinck dat Seghere Poit ghescoten was ende dat Pieter Riedyck verdringht. Jan van den Vliete, oud 1 jaer ende meer, zeit ende houd op ziin beste, dat de stroem vorseit es miins heren van Vlaendren of der ghere diet van hem houden. Gevraghet hoe hijt weet, hi zeit dat alle de visscerie in den stroem vorseit es miins heren van Vlaendren of der ghere diet van hem houden. Bouden van Goeselaer, oud lx jaer ende meer, zeit dat hem wel kenleck (es) ende houd op ziin beste, dat de stroem vorseit es miins heren van Vlaendren ende ziere liede diet van hem houden, bi dier redenen dat alle de visscerien in water vorseit, van steelbome ende van anker ghetouwen ende van riekenGa naar voetnoot(1) ziin mins heren van Vlaendren of ziere liede diet van hem houden. Vord zeit hi dat .i. cnape, heet Jan van den Quaethoeke, scoet doet in desen selven stroem .i. hiet Seghere Poit ende dat fait berechte miins heren bailliu van Vlaendren ende met ziere wet zonder eneghe calaenge van sertoghen lieden, ende des es leden xxx jaer ende meer. (Rond 1285)Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 923]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heine van Ghent, wonachtech te Rupelmonde, zeit dat hi houd op ziin beste dat de stroem van der Scelden es miins heren van Vlaendren tusschen Hontemuden ende Eyckervliete ende Neckers Orde also verre alse het vloeit ende hebbet. Ghevraghet redene warbi dat hijt weet, hi zeit dat alle de visscerie in den stroem vorseit ende alle steelstaken die behoren ter visscerien, ziin miins heren van Vlaendren of der ghere diese van hem houden of van zinen mannen. Vort zeghet hi dat een ghevecht was ende liede worden ghewond an dese zide Eykervliete bi Lobs vere in de zide te Brabant ward, dat es te wetene Willem de Jaghere van Rupelmonde ende Aert Boxzone ende Willem ziin broeder van een side, jeghen Jan den Faitere van Rumste ende Woutre den Zas van dersideGa naar voetnoot(1) ende van partie, ende ghewond waren an beden ziden (sic) ende dat fait berechte miins heren bailliu van Vlaendren met miins heren wette, ende die doe bailliu was dat was Woutre de Moer, ende hi hilt ziin ghedinghe bi Jans van den Vliete dart hebt ende vloiet in de side van Brabant, en de onghecallengiert van sertoghen lieden, nochtan dat zi wel wisten dat de bailliu vorseit bedinghede; ende des es leden xxx jaer lettel min of meer. (Rond 1285). Vort zeit hi dat hem wel kenlech es dat een Ardeken Bollard was ghewiist te Rupelmonde in lx lb., omdat hi ghequets hadde Gillise van Merchtene, ende de bailliu Haward van Rupel. vinch den selven Ardeken Bollarde op den nes an de zide te Brabant ward dart hebbet ende vloiet ende brachtene te Rupelmonde ende daer moeste hi verdinghen zine boete, ende onghecalengiert van sertoghen lieden; en des es xij jaer leden lettel min of meer (Rond 1303). Vort seit hi dat hem kenlech es dat .i. cnape hiet Jan van Dedelaer, beclaghet was te Ghent ende overghelevert was sertoghen lieden om fait dat hi ghedaen hadde in Brabant, ende Everdey Gobssone die scoutete was tanwerpen, ende die ontfinch van sertoghen halven enwoudene niet ontfaen van miins heren lieden van Vlaendren noch op dijch te Borchte, nocht in den stroem, ende woude dat menne hem leverde ten ende van miins heren lande van Vlaendren, ende moesten (sic) men hem leveren tanwerpen an lant dart vloiet ende hebbet en des es leden wel xxv. jaer ende meer. (Rond 1290). Vort es hem kenlech dat .i. Anneken Hardeman van Basroede was ghefaen te Rupelmonde om fait dat hi zoude hebben vermord enen zinen gheselle vor senchte Meghiels tanwerpen ende huit der bord gheworpen in den stroem om sinen ghelts wille, ende dit lyde vor de seriante van Antwerpen ende sammans cnapen van Brusele ende was berecht te Rupel. ende op rat ghelecht ende sonder calaenge van sertoghen lieden ende des leden iij jaer ende meer. (Rond 1312). Ende dese orconde es houd lx jaer ende meer. Vort seit dat hi horde zechghen zinen vader die houd was c jaer ende meer eer hi storf ende ghemeenlec allen den ouderen diere omme spraken, dat de stroem geellech es miins heren van Vlaendren. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 924]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heine Willemszone zeit ende volghet van allen Heinen van Ghent voren ghenoemt ende hi es houd wel lxv jaer ende meer. Daneel van den Oevere zeit ende volghet van allen Heinen van Ghent vorenghenomt, ende hy es wel houd wel lxvij jaer ende meer. Aerd de Zomer zeit ende volghet van allen Heinen van Ghent vorenghenomt ende hi es houd wel lxx jaer ende meer. Bouden Lupughe zeit ende volghet van allen Heinen van Ghent vorenghenomt, en de hi es wel houd lxxx jaer ende meer. Woutre Zoetard zeit ende volghet van allen Heinen van Ghent vorenghenomt, ende zeghet also vele meer dat hem wel kenlech is dat .i. parlement was te Borchte tusschen miere vrouwen ver Magrieten van Vlaendren ende den hertoghe van Brabant, des hertoghen oudervader was; ende daer waren hare beider liede, ende daden daer ene proeve van de sen vorseiden strome. Daer was miin her Bouden van Belle van miere vrouwen alven van Vlaendren, ende de here van Machline miin ser Florens vader van sertoghen alven, ende de proeve bleef gheelech met miere vrouwen van Vlaendren ende des es leden xlv jaer ende meer. (Rond 1270), behouden dien jeghen de port van Antwerpen dat daer de hertoghen hebben zoude anet water also verre alse hi werpen zoude met ere aex van den werve inward te watere, ende die axe zoude ziin van ghewichte maer hi heeft fergheten ghewichte van der aex, mar hi weet wel dat zi zoude ziin achte pont suaer ofte meer, ende dese orconde es wel houd lxv jaer of meer. Vord ziit hi dat hi heeft horen zechghen zenen vader ende anderen ouderen van den lande dat de stroem gheellech ware miins heren van Vlaendren. Vort seit hi dat hem kenlech es dat .i. tuist gheviel tusschen Calo en de Antwerpen in den stroem in .i. scip tusscen enen ende hiet Jacob Dugniet ende enen stierman van Rumerswale, so verre dat zi beide quamen huit den bord, ende de stierman verdronck ende dit fait berechte mins heren bailliu van Vlaendren ende met ziere wet, ende zonder eneghe calaenge van sertoghen lieden ende des es leden x jaer of meer. (Rond 1305). Segher Storm zeid ende volghet van allen Woutren Zoetarde, zonder also vele dat hi niet en was daer Jan van Dedelaer overghelevert was maer hi horet zeghen den ghenen diere waren ende dese orconde es houd wel xx jaer ende meer. Willem de Man zeit ende volghet van allen Segheren Storme, zonder also vele dat hi niet en was ter ierster proeve te Borchte, mar hi zeit vord dat hi was ter andere proeve te Borchte tusschen den grave van Vlaendren ende den hertoghe van Brabant des hertoghen vader, ende daer waren hare beider liede dat es te wetene de here van Coekelaer ende miin here Woutre Volkaert die de proeve deden, ende die proeve bleef gheellech al met minen here van Vlaendren, ende alle dese orconden hier voren ghenoemt zechghen wel alle de stele staken die staen in watre hier voren ghenoemt, es in de zide te Brabantward, es in de zide van Vlaendren, alle behoren te minen here van Vlaendren ende te zinen lieden, ende zechghen wel bi dien dat de steel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 925]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
staken ende de grond daer zi in staen den grave van Vlaendren toe behoord ende zinen lieden, dat dat water dat daer tusscen loept ende die stroem, sculdech es te zine miins heren van Vlaendren al en haddire niet in ghehusert, ende dese orconde es wel houd xlviij jaer ende meer. Gillys Bertromszone zeit ende volghet van allen Willeme den Man ende zeit also vele meer alse dat hem wel kenlech es van Janne van Dedelaer die overghelevert was sertoghen lieden, ende dattene de scoutete van Antwerpen niet ontfaen en woude in den stroem, ende woude dat menne hem leverde tusscen watre ende land tantwerpen daer hebbet ende vloeiet ende daer ontfinghene de scoutese, ende dese orconde es wel houd 1. jaer ende meer. Jan Slinger zeit ende volghet van allen Gillise Bertramszone vorseit, ende dese orconde es wel houd xlfiij jaer ende meer. Jan van der Dicht zeit dat hi houd op ziin beste dat de stroem vorseit es miins heren van Vlaendren ende dat alre de steelbome ende de viscerie, in welke zede dat zi staen, behoren te miin here van Vlaendren ende te zinen lieden. Vord zeit hi dat hi heeft ghesien dat .i. die hiet Anneken Hardeman was ghevaen te Rupelmonde, ende hi lyde dat hi hadde vermord enen zinen gheselle in den stroem tantwerpen vor senchte Mechgjiels in .i. scip, ende om summe ghelts wille, ende hi was gheradebraecht te Rupel. ende zonder eneghe calaenge van sertoghen lieden. Nochtan waren daer scouteten cnapen van Antwerpen ende ammans cnapen van Bruesele, om te horne of hi eneghe dinch lien zoude dat te hem lieden toehorde, ende des es leden iij jaer ende meer, ende dese orconde es houd wel xxxviij jaer ende meer. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
2.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 926]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In Caloe. Heine Lesscvijch, Wouter Donker, Michiel Haelwater, Jan Donker, Jan Bogaert, Willem Ghilouch, Simoen Leder, Jan Reinouts sone, Zeghere van den Lare, Pieter de Loese. In den Damme. Willem Moenssone, Mathis Ghisels sone, Jan van Beveren, Willem de Voecht, Heine Poit, Diederick Paeps sone, Jan f. Pauwels, Jan van den Vliete. In Borchte. Bouden van Goeselaer. Ghi heeren die hier siit van mins heren weghen van Vlaendern, Ic Jan Hawart, baeliu van Waes doe u te wetene dat ic hebbe verstaen aen mins heren man van Vlaendren, aen scepenen ende aen andren liede ende aen douders van den lande, bi maninghen ende bi eede, dat min here van Coekelaer ende W. uten Hamme, deden ene proeve van den stroeme ende van den watre ieghen den raet (van den hertoghe van Bra-)bant te Borchte, waerbi dat si vonden in de proeve dat de stroem van Honteorde behoerde den here van Vlaendren upwaerd te Ghentwaerd. Ghi heren ende de stelbome daer..... desen selven stroem staen ane den cand van Brabant, dat men dat houd te leene van den graef van Vlaendren, ende den stroem te Braband waert gaende tote Eckervliete. Ghi heren voerd hebbic verstaen aen douders van den lande dat men vormaels leverde enen Janne van Dedelaer, van quaden feite, tote Antwerpen in Brabant, ende dattene shertoghen liede niet ontvaen en wilden dan neven haer lant. Voerd was een Claus van Suers ghevaen tantwerpen van dieften, ende die men overleverde dien van Vlaendren ende shertoghen liede en willeden niet vorder leveren daen tenden haer lant int water. Die ghelike daden si van eenen Pieter Barde. Voerd dese ghelike van ponten siin ghesciet vore ende na, die men wel proeven soude ende dese prove was ontploken voer min here van Vlaendren, mins heren vader die nu es, daer God de ziele af hebben moete, te Malen in de camere, ende dat selen deghene orconden die sitten in presente. Ghi heren voert quamen liede ute Brabant ende tuisten aen den cant van Brabant in desen selven stroem daert ebbet ende vloiet; heren den selven tuist berechtemen te Rupelmonde, ende deden aldaer wet ende vonnisse af. Ghi heren voert gheviel dat een Arnout Bollard quetste enen portere van Rupelmonde in desen selven stroem, van der welker wonden hi was ghewiist in lx lib., nu es dese selve comen ende een ander die sinen tol ontfoert heeft, ende siin ghehouden over de boeten ende omme dit feit heet ghehouden Scuacard, shertoghen meyere, enen min heren portere van Rupelmonde ende siin goet binnen drie weken harwaert. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 927]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ghi heren voert leide min here Florens Berthout tien tiden dat hi orloghede ieghen die van Machline cnapen in sins selven stroem omme te verhoedene dat dien van Machline ghen goed toe comen en soude. Doe worden die cnapen ghewarscuut datse die van Machline halen souden, ende en dorste niet langher bliven aldaer ende voeren lighen in mins heren stroem van Vlaendren omme seker te wesene. Doe quamen die van Machline ute met ghemeenen rade van der poert, ende haelden de cnapen binnen mins heren stroeme ende voerdense tote Machline ende leidense daer up rade sonder wet ende sonder vonnesse ende dit feit droeghen die van Machline ghemeenlike aen hem. Ghi heren waer waest dat cnapen panden van tsaeftinghen in mins heren stroem, ende voeren aen een scip dat wiin voerde, ende waende viande hebben ghehat. Doe si saghen dat coemans waren, hadden si gherne wiin ghehat om haer ghelt, ende de coemans worden vervaert ende waren machtigher dansi ende voerdense tantwerpen ende daden daer claghinghe up hem met onrechte. De cnapen begherden te hebbene wet ende vonnesse ende tgherechte van Antwerpen settetsi stappans up rade, sonder wet ende sonder vonnesse. Ghi heren voert was Heinric Lesvissone de jonghe van Caluloe, om dat hi pande up die van Zeeland up mins heren stroem, quam hi al daer na tantwerpen, ende doene den Zelandren saghen clachdensire over ende tgherechte van Andwerpen namene ende daden hem thoeft af slaen sonder wet et sonder vonnesse ende settend up enenstake neven duater. Ghi heren, scepenen van Caluloe kennen up haren eed dat si hebben ghesien also eeneghe dinghe ghevielen daer tsheren recht ane lach tusschen Honte mude ende Galghe orde up duater, dat berechte min here van Beveren ende hier af es overheere min here van Vlaenderen. Ende binnen desen vorseiden palen en mach niemene visschen sonder min here van Beveren hen ware bi sinen wille. Item volghet Diederic Palmaert de ionghe in allen ponten scepenen van Caluloe vorseit, ende die ghelike soude men proeven met vele lieden. Voert ghi heren, hebbic omboden mire vrouwen van Kets ende van Borchte dat so doet scriven alle de bederven, also alse min here nu heeft omboden met sinen letteren, ende dat soet doe weder bringhen nu disendaghe in ghescrifte, te mins heeren lieden war dat si selen siin. Ramembrance des mesprisures que cil de Brabant ont fait sor monsieur de Flandres. Premiers de Heinri Lesvisch de Caloe qui fu arouweis a Anwerps pour fait que il duust avoer fait en tamps de werre. Item de akunes gens de tsaeftinges qui entrerent de dens le singerie monsieur de Flandre en une neef de Coloigne pour boire aimavelement li quel furent tantoest menet a Anwerps et enfurent sept mis sor ruwes sans loi et sans jugement. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 928]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Item que cil de Anwers enforcierent une neef en le reviere doncoste Borchte sor le signerie monsieur de Flandre, si que akuns saillierent hors et vurent a terre a Borchte et les emmenerent et le neef oussi et par force. Item que cil de Brabant vinrent en le terre de Bornem a mein armee et le brisierent. Item que cil de Brabant prisent Mahu le Kint en le terre monsieur et lemmenerent en Brabant, brisant le dite terre monsieur de Fl. Item de Jehan dalost que a tout pleintet de gens de Brabant vint en la terre dalost a main armee et i prist un homme par nuit et lemmena en Brabant par force et enfist justice. Item que li ball. Gaesbeke vint en le mayrie de Eeremboudeghem en le paroce de Alfenen a banniere desploye clokes recopans et commoenge de gens prist desroba et emmana en Brabant gens bestes et autres bins (sic) et par force. Item que li ammans de Bruxelle prist pluseures gens en la paroche de Eremboudeghem et les ammena par force a l'okison que il dist que monsieur de Fl. devoit une dette a Bruxelle et dispenderent les dites gens en le prison vij lib. mites. Item que li varles Willame de Roteleir a main armee en le ville dalost ocist un homme afola un autre ocist un cheval et desroba un autre et celi menna il en Brabant et par force. Item que li dus de Brabant devoit as hoirs signeur (?) Jaqmon Boinu de Br. une summe de dens dont monsieur de Fl. est pleges et renderes. Item de chu que le villes de Brabant doient au testament me dame de Courtray. Item de le besage que li abbes de S. Bavoen a a faire contre oians de Brabant. Item le remembrance dou fait de Mallines que il fisent en leuwe et signerie monsieur. Item coment que il nont ment fait ensi que li respis contient et comment il ont enfraint. Item de une borgoise de Rupelmonde qui fu bannie... de Mallines. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 929]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ende hadde van diere sake van Pieter Terninghe vele ghelds, ende dat feit mach men noch proven met vele lieden ende dit ne kallengierde de hertoghe van Brabant noit welke des heetogs oudervader was. Ende dese esploite ne hebben shertoghen liede niet over bescreven, want hets sint vonden dat ghi hen wart te Andwarpen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
4.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 930]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
3) Item het gheviel dat een Jan Sclabbard doet stac enen Janne Godeverds sone up den selven stroem, ende dat feit berechte de here van Beveren sonder calange van iemene ende hinc den man. 4) Item vore den tiit dat men voer in tvuysGa naar voetnoot(1) om tebat dat was tusschen den here Bertoude ende den here van Beveren, so waren ghepandt wine die horden toe minen here Bertoude ende dien van Macheline, ende dese pandinghe was ghedaen tusschen Borchte ende Andwarpen in den stroem an de Braband side, ende waren ghehouden dese wine sonder calange toete an dien tiit dat den here van Beveren ghenoech was ghedaen. 5) Item het gheviel dat up dien vorseiden stroem tusschen Andwarpen ende Calelo goede liede van Braband waren omme gheseilt, so dater .IIII. persone verdroncken bleven, ende daer af dede berechtinghe sheren balliu van Beveren sonder iemens wedersegen. 6) Item het gheviel dat eneghe liede van Beveren waren beclaghet tandwarpen om feit dat up den vorseiden stroem gheviel, ende si waren versocht om telivererne van sheren lieden van Beveren an den hertoghe of ane sine liede, om dat feit viel in den stroem ende also ment niet en mochte hebben teliverert, dede de here van Beveren shertoghen liede houden up den selven stroem, ende hilt si so langhe dat hem sine liede worden teliverert, costeloes ende scadeloes, omt onrecht dat hem shertoghen liede hadden ghedaen. 7) Item ghevielt dat Jan van den Quaethoecke doet scoet enen Heine Poeite in den stroem vorseit, ende dat feit berechte min here van Vlandren te Zwindrecht sonder eneghe calange. 8) Item tuiste up dien selven stroem tusschen Andwarpen ende Calelo Damme een Jacob Enducniet (?) van Denremonde jeghen Pieter Riedike van der tolnen, so dat Pieter Riedic uter boert ghesleghen ward, ende verdranc. Dat feit berechte de balliu van Calelo Dam. 9) Item Hughe Sonderland, balliu van Waes in dien tiden, voer dinghen up den selven stroem in de side van Braband, daert eebbede ende vloeide met miins heren manen van Vlandren, ende meneghewarf van feiten die daer ghevielen. 10) Item up tiit dat leden es bi der ordinansen die was tusschen minen here van Vlandren ende den hertoghe van Braband, dat deghene die mesdadech waren in Braband van quaden feite, worden si ghehouden in Vlandren, dat mense overleverde ten ende van den palen van Vlandren, up dat dach ment versochte, ende die ghelike was van denghenen die mesdadech waren in Vlandren van quaden feite, worden si ghehouden in Braband, war af dat gheviel dat Jan van Dedelar wart ghehouden te Ghend, ende de justice van Andwarpen versochte dat menne hare telivererne na de vorseide ordenanse ende die scoutete van Andwarpen Everdei Gobssone seide | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 931]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wel doe dat men hem sculdech ware te leverne ant sand nefens de poert van Andwarpen mids dien dat hine begherde te hebben in dingaen van den palen van Braband ende in dende van den palen van Vlandren ende also wart hi hem daer ghelevert. 11) Item een Jan Hardeman morde enen sinen gheselle in den stroem vore sente Mechiels tandwarpen, ende hi ward ghevaen te Rupelmonde ende liede sfeits ende de balliu van Rupelmonde settene up een raat, in de jeghenwardechede scouteten cnapen van Andwarpen ende van Brusele en vele andren ende sonder calange van hemlieden ofte van lemene, welke justice de vorseide balliu dade mids dien dat dat feit gheviel in den stroem, ende hadt ghevallen up shertoghen, so hadde hine moeten overleveren. 12) Item een Claus van Surs ward overgelevert van der justisen van Andwarpen den here van Beveren, ende si delivererdene int water neven land van Andwarpen alse ten ende van haren palen. Dese vorseide poente ende vele andere ghelike, die men wel toghen sal, in tiden ende in wilen iist te doene, soe heeft min here van Vlaendren vorseit sine liede sine manne haer vorders wel gheusert ende tote hare brochte, ende hier af es openbaer roep ende memare, ende hebbe vele liede ghesien die noch leven ende horen seghen haren vader ende haren oudervader dat also gheusert heift gheweest alse vorseit es wannier dat tael of feit gheviel op den vorseiden stroem daer justiche ofte rechtinghe toe behoirde. Vort, ghi heren, tanderen tiden soe heift van den vorseiden stroem striit ende debat gheweist tusschen shertoghen voirders ende mins heren scianen (?) ende besoech was ghedaen bi consente van beden pertien, ende de grave van Vlandren was vonden in trechte ende bleif in saisinen ende in possessien van den vorseiden stroeme paiselech ende rustelech langhen tiit daer na ende noch hiere in, al hebben shertoeghen liede van Brabant niewelike der af calaenge ghedaen in haren onrechte, waer omme dat wi, mins here liede van Vlaendren vorseit, bidden u, here, dat ghi trecht van den stroeme vorseit wilt verkennen, alsoe ghi sculdech siit te doene minen here van Vlandren ende diet van hem houden, ende de calaengen diere de herthoghe ende sine liede jeghen hebben ghedaen, dat si die te nieute doen ende nederlegghen vort an ende min here ende sinen mannen vorseit laten ghebruken ende useren paisivelech van den vorseiden rechte in den stroem ende miins heren liede van Vlaenderen vs. verbinden hem met alle de dinghe vs. te proevene waer dats bedarf. Dese brief was ghemaect tantwarpen bi min here Ywaine van Varnewiic, min her Hughen van Borst, mester Boudene van Sinnebeke, mester Henric Brame, Jacobe van Roeselaer, Jan Hauwerde, liede miins heren van Vlaenderen, des Donredaghes voer sente Lucs dach doe men schreef m. ccc. ende xv jaer.Ga naar voetnoot(1) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 932]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 932]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Einde der tweede copij van de pleidooi van heer Iwein van Vaernewyc. Te vergelijken met den tekst der eerste copij dien we weergaven. (Bewijsstuk nr 4).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 933]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De vriheet van Rupelmonde gaet in duater te Ghentwart up tote Neckershoecke bi Smeyers......... van Hamme, ende te Brabantwart tote Eyckervliete, ende ter zee waert tote den vliete bi Borchte; ende van Borchte upwaert tote Hontemuden es de stroem mins heren van Vlaendren.
***
Voert gheviel binnen den tiden dat Yoes van Heemsrode balliu van Waes was, dat een coman van Aelst was vonden verdronken in de Scelt jeghen Antwerpen, dat quamen scouteten cnapen van Antwerpen ende sloegher de hant ane, ende namen hem een bigordel dat hi aen hem hadde met ghelte. Yoes vorseit sende Gillise van der Brugghen sinen clerc toten scoutete ende den scepenen van Antwerpen dat si telivererden tghelt dat sine cnapen ghenomen hadden in mijns heren stroem den coman vorseit; de scoutete ende scepenen antwarden Gillise behaghelike ende seiden si hadden tgelt ghenomen in shertoghen stroem van Brabant, sine telivererdens niet. Alse Yoes dat sach sat hi in een scip, met cnapen, ende voer tantwerpen aen den werf ende ghinc up in de port ende vinc enen portre van Antwerpen, ende leidene in siin scep ende voerdene tote buten sente Michiels ant sand, ende ghinc daerop, ende daer vinc hi noch enen poertre van Antwerpen vore de porte, ende leidene mede in int scep ende voerise te Rupelmonde beide in den steen. Daer laghen si so langhe ghevaen dat de scoutete van Antwerpen telivererde tgelt dat hi den coman hadde doen nemen ende resenierde weder de stede daer siit hadden ghenomen, ende galt den cnapen cost gheheellike; ende alle die Yoes hadde ghevaen ende gheleit te Rupelmonde in den steen van den faite ende omme dat Yoes voerseit eneghen cost hadde ghedaen om dit fait so dede de scoutete vorseit Yoese gheven ene hantvulle miten ende omme dat Yoes wilde dat dese dinghen openbaerlike worden vele lieden te Rupelmonde, so saide hi de miten ute sire hand omme te nemene diese hebben wilden, om dat men te bat ghedinken soude van desen faite ende dit es kenleec minen heren Zegheren van Belle, in dien tiden castelain te Rupelmonde, Gosen Wedaghen, Willemme van den Mersche, Gillise f. ser Daenkins, Gillis Dulboude, Pieteren Pile, Willeme Mormanne, Gillise van der Brugghen, Wouteren den Pau, Zegheren van Zele, ende vele andren lieden in Rupelmonde. Ende de faite die die van Brabant hebben ghedaen up den stroem diere es vele onder Gill. (Hier eindigt het stuk dat ons bewaard bleef). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
6.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 934]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
anker setten ne mochte no vissche......... ende dat si xviij d. jaers gave van elken anker ghetouwe ende diet niet ne ghaven ......... panden metten boete van iij s. par. Vord sachi dat enen Innaes (?) siin ......... up den stroem in twiste ende dat berechte de here van Beverne met sire wet, sonder......... Vord sachi Hughen Sonderlant baeliu in dien tiden dat hi dinghede up den stroem an de steelbome sonder calaenge van den hertoeghe. Vord sachi dat de here of dede houden ......... an tlant van Brabant ende aldaer cam Gobbe van Lillo ende wilt verbieden ende de d......... doet ghescoten, ende dat bleef onghebetert bi der redene dat de hertoghe ne gheen ju......... stroem. Vord seit hi bi sinen heede, dat ij Zelanders van Munc (?) worden tuistende up ....... stac den andren doet. Dat fait was berecht bi den here van Beverne ende den ghonen siin ......... up den strom die den andren doet stac, bi Jan Vanekine, baeliu in dien tiden. Vord seit ......... de here van Beverne pande up den stroem min here Wouter Bertoude van Mechelne, ende die p......... van Beverne, al ter Bardebure, an tlant van Brabant, ende nammere wine ende voerde te Andorpe, ende vandane tote Kallo, sonder calaenge van den hertoeghe. Vord sachi ......... Michiels vor Andorpe ende van dien steelbomen, so gaven die van sinte Michiels den here ............ heitinre anscoen jaers te cheense. Vord seit hi dat iiij persone van Brabant verdronc......... tusschen Andorpe ende Calo; dat bedinghede de here van Beverne, sonder hiemene der jeg......... Vord seit hi, als hiemene cam up den strom, die eneghe scade dede der up, waest an s......... goet, dat die de scade adde, voer up den stroem, ende aletse an tlant sonder an hiemene te versoekene. Vord seit hi, came hiemene van Brabant ende vuth cochte jeghen hem lieden, ende hem lieden ......... dien mochten si houden an haer boerd, sonder an hiemene te versoekene. Vord seit hi dat die van Antdorpe vinghen liede van Beverne, omme enech fait dat ghevallen was up den stroem, ende miin here van Beverne sende tote den hertoghe, dat men hem sine liede te hueren ...... hertoghe ne wilts niet doen, ende doe dede de here van Beverne so vele liede vanghen up den stroem tot dat men hem sine liede telivererde, costeloes ende scadeloes. § Willem de Valke, houd van lxx jaeren, volghet Jan Hannemanne van al dat hi gheseit ......... bi sinen heede. Vorder seit hi, bi sinen heede, dat Jan van den Quaethoecke doet scoet Zegher (Poit); dat bedinghede miin here van Vlaendre te Zwindrecht, sonder calaenge van hiemene. Vord seit hi dat een Jacob Eduniet (?) van Denremonde ende .j. Pieter Riedijc, van den toelne, tuisten up den strom so dat bede vielen buten den bord, ende Pieter Riedijc verdranc; dat dede min here van Vlaendren berechten, ten Damme, sonder hiemene der jeghen te segghen. § Ghisel f. Baselis, houd van lx jaren, seghet bi sinen heede na al dat hi selve ghesien hevet ende gehort van sinen voerders, so volghet hi Jan Hannemanne ende Willeme den Valke van al. § Diederic f. Paeps, houd van lxx jaren, die volghet dese vors. personen van al dat si seiden bi sinen eede. Vord seit hi. (sic.) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina t.o. 934]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bovengedeelte van het bewijsstuk nr 6.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 935]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
§ Arnoud van Honthoeke, hout van lxx jaren, die volghet van al desen pointen desen vs. personen bi siene ende bi hoerene van sinen voerders. § Pieter van den Boere (Bocre?), houd van lxxx jaren, volghet van al desen vors. personen. § Jan van Baersele, houd van lx jaren, seit bi sinen eede ende volghet Willem den Valc van Janne van den (Quaethoeke ende van Zeghere Poiten van Jacob Eduniet ende van Pieter Riedike. Vord sac hi dat min here Clais van Kets pandde op den strom, ende vort es waer dat hi wilde bi willen van min here van ......... sonder van tsertoghen weghe hiemene der toe te sprekene. § Heine Poite, houd van lx jaren, die volghet Janne van Baerse ende vord seit Heine Poite dat al dat die here van ......... dede up den strom, dat dede hi bi orlove van min here van Vlaendre. § Heine Caluward, houd van 1 jaren, die volghet Janne van Baersele van allen pointen, bi sinen eede. § Hughe de Nacht, houd van lx jaren, die volghet Janne Hannemanne bi sinen eede, na dat hijs ghesien hevet ende ghehord van sinen voerders˙ § Wouter f. Hunnen, houd van lxx jaren, seit bi sinen eede ende volghet van allen pointen Janne (van Baersele). Item segghen alle dese vors. persone, bi haren eede, na al dat si ebben horen segghen haren voerders ende selve ghesien ebben, dat strom van den diepen watere upward tote der Berdeboere toe behoerd den graef van Vlaendren, jof den ghonen diet van hem ouden te lene.
(Andere hand:) Heine Maes, hout lxvj jaer ende meer, seget nient dat draghen mach. } seggen niet. Willem Soiman van Calamere, wonende te Zwindrecht, hout ix jaer. } seggen niet. Segre Storem, hout lx jaer. } seggen niet. Jan van den Perre hout lxx jaer: } seggen niet. Symon de Maere seget dat tgerechte van den vere ende van den verscepe hort toe Janne van Cats, diet vort hout van minen here van Vlaendren maer v......... behort, ne weet hi niet. Vort seit hi dat hi hevet gesien striden up den stroom, sonderlinghe Henkine Portegale, Willeme W......... den welken twist Jan van Cats bedinghede ende des es vj iaer leden. Van ander twisten die up de stroom ghevielen hevet altoos Jan (van Cats) vader (?) bedingt als hi hevet horen seggen, ende darom hout hijt. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 936]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Te Ruplemonde.
(Op den achterkant van den rol):
Crubeke (Van de kolom links zijn slechts enkele letteren bewaard).
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 937]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jeh. Heetfelt seget dat Jan Recmast die wont binnen Vernodeserden wel kent dat hi dat lant hout van Henrike van Meerseke ende Henric vort van den grave. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
7.
|
Heinric Siemare |
Hugheman f. Everdeis |
Henric van Aken |
Arn. f. Soys |
Willem de Bouc |
Bertoen f. Arns |
Der Jan f. Kenpen. |
Lein f. Jans |
Jacob Ricolf |
Jan de costere |
Dankard de Haren |
Lammin Orneweder |
Jan f. Ghiselins |
Jan f. Reloes |
Willem f. Everdeis |
Jan Buse |
Everdey f. Ghelen |
Willem van Zwindrecht |
Pieter van Scoudee |
Item segghen die van Kieldrecht dat de strom van der Olrecene upwerd, toe behord den here van Beveren also verre als siin lant gaet, ende alle berechtinghe, veren, visscherien ende steelbome hem toe behoren, ende die
se van hem ouden. Ende dit houd hi vord van den grave van Vlaendren, ende dit kennen deghene die hier na bescreven staen.
Jan de Buuc |
Pieter f. Alards |
Claus f. Wouters |
Everdey f. Hummen |
Pieter de Hont |
Hughe de Buuc |
Pieter f. Heins |
Claus f. Jacobs |
Hijsman f. Matijs |
Jacob f. Zegers |
Jacob f. Wills |
Jan f. Wouters |
Jan Lenard |
Wilh. f. Heins |
Glls f. Baten |
(Hier was een tweede reepel aan het eerste stuk perkament aangenaaid, die nu is verdwenen. De voortzetting op den achterkant van het bewaarde stuk duidt aan dat op het verlorene, - voor het minst, - de verklaring en de namen voorkwamen van de lieden van Kalloo. Ziehier toch wat we op de keerzijde lezen):
Item die van Calo Damme, volgen dien van Calo van worde te woerde, ende voert segghen si dat up tiit verleden, doe Zeghere Coelszone bailliu in Waes was, dat doe een vonnesse ghehaelt was te haren hoefde toete Rupelmonde, van hem tuewen die ghetuist hadden in een schip, ende daer zi beede uten schepe sproncghen, zoe dat deen verdranc ende dit wart ghewiist ter justitiirye, in dien dat men hadde. Ende dit zi de persone diet zegghen die hir bescreven staen, deghene die hir na volghen.
Jan f. Heins |
Heine de Vriese |
Jan de Bloc |
Heine Caluward |
Clais f. Jan Gillis |
Zegher f. Jan Gillis. |
Jan van Barzele |
Heine Poite |
8.
Gedeelte eener pleidooi in naam van den graaf van Vlaanderen voorgedragen in 1331.
Item es openbaer, dat de stroom tusschen palen vors. an beeden siden van den watre vlotens sceeps den grave toebehoert, want up den selven stroom vloten sine swanen, ende hoefter toe eenen zwaenwachtre, ende ware dat sake dat yemens swanen der up quamen of wilden bliven, die mochte deselve zwaenwachtre vaen ende doen sinen wille der mede sonder jeghen yemene te mesdoene, ende hier up es ghemeene gheruchte ende warachtighe fame in de gheburte etc.
Item ghevielt dat yemene up den vors. stroom sgraven tol ontfoerde, de ontfanghere der af die mochte die ghenen, waer dat hine vonde up den stroom, arresteren ende vaen ende bringhen te Ruplemonde, ende ute sire kennessen doen wysen de mesdaet ende de verbuerte ende dicwile heeftment sien wisen, ende dat hinnenGa naar voetnoot(1), sonder calaenge van yemene, sgraven bouf, ende hier up es ghemeine gheruchte etc.
Item up tijd verleden als de hertoghe quetsen wilde die van Machline, versochte an den grave of an den ghenen, die sine stede hilt of gouverneur was, dat hi liede mochte legghen up sgraven stroom om te belettene dat dien van Machline gheen goet toe en soude comen; die grave, of die sine stede hilt, otroiieret hem, up dat hi niemene van Vlaendren te lande of te watre scade ne soude doen; ende dade hise of sine liede, dat sout men wederkeeren, als men dede Henrike van Brunen Willem Wegghen ende andre liede; ende hadde de stroom sgraven niet geweest, hi ne hadde gheenen noot ghehadt van orlove te biddene, ende hier af es ghemeine fame etc.
Item es claer dat de stroom vors. sgraven es, also verre als hine heeschtGa naar voetnoot(1) alst voren ghescreven es, ende dat scijnt, bedi, in tiden dat die van Machline overdaetGa naar voetnoot(2) hadden gedaen up den stroom, dien hi was sculdich te behoedene, ende te berechteneGa naar voetnoot(3) datter up mesdaen wart, hi leideGa naar voetnoot(4) sine liede der up, ende maecte den castelain van Ruplemonde machtich te belettene ende te arresteerne alle de ghene, die te Machline waert wilden varen of goet doen voeren, warbi gheviel dat de hertoghe van Brabant, de hertoghinne, ende vele van haren steden, sendden haer letteren an den castelain vors., dat si haerlieder goet lieten lidenGa naar voetnoot(5) paiseliec sonder beletten, sgraven tol gheldende, want dat goet te Machline niet toe ne behoerde noch daer varen soude; ende hadde de stroom sertoghen gheweest, hi ne adde niet ghebeden noch doen bidden te latene lidene up sinen stroom sijns selfs of sire liede goet, ende als die van Machline ghebeterd hadden den grave hare overdaet, soe quamen zomeghe van sertoghen steden, ende hiesghenGa naar voetnoot(6) den castelain hare scade, die sij hadden ghehadt in tiden, dat hi hem teeghGa naar voetnoot(7) dat si van Machline waren, of daerwaert wilden hebben goet ghevoert bi sgraven strome, danof si onsculdich waren, als letteren van aerre stede wel orconden, daden consenteren (?) ende up de dinghen vors. soe es ghemeine fame ende gheruchte, etc.
Item de hertoghe was sculdich eeneghen lieden van Ghent ene summe van ghelde te ghevene teenen sekeren daghe, ende setteder of borghe sine goede steden van Brabant; hi ne galt de scult niet ten daghe, dat hi se ghelovede; die van Ghent versochten an den grave dat si up sinen stroom pandden mochten up den hertoghe, ende up sine steden, de grave gaves orlof, ende die van Ghent pandden soe vele, dat si harescult in hadden, ende adde
de stroom sertoghen gheweest, dat hi noit en was, noch es, si ne hadden niet dorren panden up den hertoghe, ende hier up es ghemeine gheruchte etc.
Item Arnout. Ghisen sone, lach met vele lieden up sgraven stroom bi Vernodezarden, om quaet te doene, dat de grave was sculdich te wederstane, als hi dede; sgraven liede daden hem te scepe voeren jeghen Arnoude vechten, ende scoten van sinen lieden doot, ende veriaghede van den stroome; ende hadde de stroom sgraven niet gheweest, hi ne adde ghene noot ghehadt te stridene om ander lieden goet ende de sine te aventurne. Ende hieraf es ghemeine gheruchte etc.
Item hout Gherart Huugs sone Gheront van Willemaredonc, visgherie ende gront in die Schelt an de Brabantside terveliken cheinse, van den here van Bevere, daer hi of jaerliics gheeft xxvij d. par.; die ghelike hout Mergriete Hughe Gheronts wedue, danof soGa naar voetnoot(1) gheeft xxvij d. par. den here vors. ende alsoe Hughe Calf ende Jan Huugs sone Coiiens van Hordamme ij s. par. gheven sij elcs siaers den here van Bevere ende al die ghelike de moneke van S. Michiels van Antwerpen sijn sculdich den here van Bevere van eere visgherien ende gront, die leghet int Scelt an de Brabantside ten weepsteelenGa naar voetnoot(2) buten Hordamme, dar de steelbome staen an de zide van Brabant gheliic Jan Morliin ende Jan de Jonghe van Hordamme, danof si hem gheven xvj s. vj d. grote torn. binnen iij jaren te gheldene; voert Willem Pec van Hordamme heeft ghehuurt iij jaer lanc een veere jeghen den here van Bevere, elcs jaers om xxxviij s. par. ende de here van Sambreffe heeft den uptertGa naar voetnoot(3) ende den tol an de Vlaenderside ende de hertogh ean de Brabantiside, ende hier up es ghemeine gheruchte ende openbare fame etc.
Item ne mach niemene settenGa naar voetnoot(4) met ankeren up den stroom vorseit voer miins heren lant van Bevere, hi nen moet hueren jeghen den here van Bevere om xviij d. siaers, ende oec ne mach niemene setten met anker voer dat sheren liede van Bevere gheset hebben, ende ghevielt dat yeme vremders gheset hadde siin hankers, voer mijns heren liede, ende mijns heren liede begherden te settene aer hankers ter selver stede, daer de vremde liede gheset adden, de vremde liede moesten aer hanquers wech doen ende rumen de stede ende mijns heren lieden mochten aer ankers setten daer si wilden, onghevraghet van yemene; ende dit heeft de here van Bevere ghemainteneert van haerbringhene van sinen vorders, houdende van den grave van Vlaendren. Ende hier up es ghemeine gheruchte ende openbare memare etc.
Item ghevielt dat yemene voere of seilde an de steelstaken of an dankerghetouwe, die staen of worden gheset in den stroom ende viesgherie vorseit,
ende hise quetste of der an aerch dade, dieghene diese hilden bi huringhen of bi cheinse van den here van Bevere, mochten bi aerre auttoriteit, arresteren de gone ende voerense te Caloe mits eenen rechte, ende daer soe langhe houden, dat ghebetert worde sonder anderen here der toe te roupene, ende sonder jeghen yemene te mesdoene, ende al die ghelike moghen si doen metten ghenen, die hare visghe ghecocht hebben, ende niet betaelt tharen daghe, al sise weder vinden up den stroom; ende dit hebben si ghehuseert, pleghende aers rechts dicwile ende menechwarf. Ende hier up es ghemeine gherechte ende openbare fame etc.
Item de coninc van Vrankerike, als hi dlant van Vlaenderen hilt in siin hant, dede alle berechtinghen up den stroom vors. ende also verre alst daghelix hebt ende vloit an beeden siden van den watre, vlotens sceeps, om dat de stroom voren ghenoumt, also verre ende also als hi hem strect tusschen den selven palen, behoert toe ter grafelicheden van Vlaendren, die men van hem hilt.
Ende hadt der grafelicheden niet toeghehoert, hi ne hads niet ghedaen, nichtemeer dan hi dede an dlant van Aelst ne an de Viereambachten, dat men van hem niet ne hilt. Ende hier up es ghemeine gheruchte etc.
Item de veeren die staen of sijn tusschen Hontehorde ende Eykervliete, houtmen van den grave van Vlaendren of van sinen lieden; gheliic dat es te Crubeke, daerre drie sijn, die gheven jaerliken chens xl s. par. den here van Crubeke, de welke veerscepen voeren alle dinghen, die men al daer ghevoert wille hebben, lancs den stroom, ter maerct of ter poert van Antwerpen, ende van Machline, ende die nemen van elken hasstreGa naar voetnoot(1) corens dat sij voeren ij. par. ende van eenen zusterGa naar voetnoot(2) evenen .j. par. ende van al anderen goede int avenant, ende dat goet ne mach gheen ander scip voeren, dese scepe en waren voren gheladen ende wech; ende dart yemene, hi verbuerde de boete sheren bouf van Crubeke.
Item es daer een ander veerscip, dat dwers ter Scelt vaert jeghen Obouke, dwelke men verpacht jeghen den here van Crubeke, om viij s. par. siaers, ende van den upterde an dander side heeft mijn vrouwe van Obouke iiij s. luevensche siaers.
(Hier eindigt het stuk perkament. Ongetwijfeld ging de getuigenis voort).
9.
Andere pleidooi voor den graaf.
Voer hu, heren, die vinders ende besceeders siit tusschen den hertoghe an deene side, ende den grave van Vlaendren an dander side, van den deba-
ten die ebben gheweest tusschen avelieder vorders, hemlieden ende harelieden ondersaten, naer de vorme van den compromisse, ghemaket ende belovet onder hemlieden, doen des graven liede informatie, ende bidden hu, ende versouken dat ghise verstaet ende in loyaleden versceet, als ghi, daer alle dueghet, alle trauwe ende alle gherechtichede in vloit, sult doen, also si open.
Ghi heren, ghi weet ende het es waer, dat de stroom danof dat debat menech werven hevet ghesyn sonder redenlike sake tusschen den heren hoeren lieden vors., van Hontehorde of Hontemude tote den Hellegate, behort toe den grave ofte den ghenen diet van hem houden ende begheeren daer of an hu dat ghi principalike huwen heet ghedaen in de bederve, na de vorme van den compromisse, segget der up huwe kennesse, ende wat dat ghiir af weten of verstaen ebt, si van den rechte si van den resaisinen, si van andren dinghen diere gescien siin, ende al dit ghedaen, hoe dats ghene noot ne es na dat clarlike also es, ende ghiit wel kennen sult, of God wille also alst vors. es, so willen hu sgraven liede informeren der toe, na aren rechte, bi esploite ende dinghe diere up redenlike ghedaen sijn, sonder wettelike calaenge of wedersegghen van yemene met hem verbindende al te prouvene dat si voerscreven (?) zullen, waer dats hem bedarf.
.j. Si toghen hu, heren, int eerste dat de stroom ende dwater, also verre alst ebt ende vloit tusschen den palen vors. of der bi, ende den tol, behoert toe minen here den grave, of den ghenen diet van hem houden, ende dat si tusschen den selfden palen heffen alle seignorien ende justicien, ende wel ebben gheuseert te berechtene alle mesgripe diere up ghevallen syn van so langhen tiden dat ghene ghedinckenesse es van der contrarien.
ij. Item toeghen si hu dat alle visgherie ende alle de steelstaken tusschen den selven palen behoeren tae den grave ofte den ghenen diet van hem houden, bedi hets claer ende waer dat deghene diere up visschen gheven xviij d. sjaers den heren van Beveren of andren diet van den grave houden, ende diet niet ghelde elcs iaers ter lichtmesse, men pantene up den stroem sonder calenge van yemene, metter boeten van iij s., dat men niet doen ne soude ware de stroom sgraven niet of siere liede.
iij. Item up tide verleden, de here van Beveren hiesch den hertoghe scult die hi niet ebben ne mochte; hi pande sertoghen liede up den selven stroom, userende siins rechts ende der justicien, soe dat hi sonder calaenge der af betaelt moeste sijn ende wart, eer hi cesseren wilde, dat hi niet adde moghen doen adde de stroom ende de berechtinghe der up hem niet toebeoert.
iv. Item de here van Beveren, userende sijns rechts, pandde up den stroom an de Brabantside, up minen her Bertoude van Machline; derome (?), ende sonder calaenge van den hertoghe of van ymene van sinen thalven, hiltse soe lange dat hem redene ward van minen her Bertoude vors. dewelke ding hi niet adde moghen doen, adt sijn recht niet gheweest.
v. Item up den selven stroom, Jan Slabbart brochte ter doot Janne Godeverts sone dwelke fait de here van Bevere berechte sonder calaenge van den hertoghe of van iemene el.
vj. Item al die ghelike, tusschen Antwerpen ende Calo werden omme gheseilt liede so datter iiij verdronken bleven, ende darof dede de berechtinghe sheren baliu van Beverne, sonder calaenge ende sonder wedersegghen van yemene.
vij. Item waren van sinen lieden gearesteerd tantwerpen hi, userende sinns rechts, arresteerde weder up den stroom van dien van Antwerpen, soe dat hem sine liede delivreert worden costeloos ende scadeloos. (later bijgeschreven: ende hiet Daen f. Oten).
viij. Item Jan van den Quaethouke scoot doot in den stroom an de Brabantside (het onderlijnde is met anderen inkt geschrabt geworden) Seger Poite; dat was berecht te Zwyndrecht bi den grave, ende adde de berechtinghe van den strome hem niet toe behort, hi ne ads niet ghedaen.
ix. Item Pieter Ridic twiste jeghen Jacoppe Eduniet in den stroom so dat Pieter uter bort gesleghen was; dat berechte de bailiu van Calodam sonder wedersegghen of calaenge van iemene.
x. Item Hughe Sonderlant, bailiu tien tiden, voer dinghen up den selven stroom in de side van Brabant, daert vloide ende ebbede, daghelix, van faiten die ghevielen up den stroom, ende dit dedi, userende de berechtinghe die den grave of sinen manne toe behort, ende adt den grave of sinen lieden niet toe behort, hi ne adde niet daer ghedinct, want si souden node daer ghedinct ebben in Brabant.
xi. Item Jan van Dedelare die ballinc was in Brabant, wart ghevaen in Vlandren; hi wart versocht bi den overeendraghene van den heren dat si onderlinghe adden, ende brocht toter Scelden; daer moesten de Vlaminghe den selven Janne leveren over tantwarpen ant sant als ten ende van Vlaendren ende ten beghinnen van Brabant ende andersens ne wildenemen niet ontfaen.
xij. Item Jan Hardeman brochte ter doot eenen man in den stroom vor S. Michiels tantwerpen; dit war gheiusticyert te Ruplemonde, toesiende scoutete cnapen van Antwerpen ende niet calengirende der an, maer helpende ter justicien om dat in den stroom gheviel, danof de berechtinghe horde toe den grave.
xiij. Item Claus van Surs ghebannen ute Vlaendren, wart ghevaen tantwerpen; men versochtene te ebbene; de scoutete van Antwerpen leidene ten sande an den bort van den scepe, ende seide dat hine niet vorder was sculdich te leverne want daer was dende van Brabant ende dbeghin van Vlaendren.
xiv. Item al die ghelike wart ghelevert tantwerpen ant sant als tenden van den palen van Brabant, Pieter Scemmel, ballinc van Vlaendren, Segren den Smet doe ten tiden bailiu van Bevere (rond 1331).
xv. Item al diere ghelike was Jan van den Quaethouke ghelevert den grave tantwerpen ant sant, als ten hende van den palen van Brabant.
xvj. Item al diere ghelike Pieter Bard.
xvij. Item al diere ghelike Pieterkyn metter soch wart er ghelevert als ten hende van Brabant ende ten beghinne van Vlaendren.
xviij. Item wat ballinghen dat die van Vlaendren overleverden den Brabanters, ne wildere ne gene ontfaen sonder up tsant te Antwerpen als ten beghinne van haren lande ende ten ende van Vlaendren ende dat daden si mits den overeendraghene van den here dat elc anders ballinc soude leveren ten ende van sinen lande ende van sinen herscepe ende ten beghinne sanders.
xix. Item verdranc in den stroom een coepman van Aelst, ende adde een bigordel met ghelde omtrent; scouteten cnapen van Antwerpen voerre an, ende namen dat bigordel, ende voerdent wech metten ghelde; de bailiu van Waes dedet versouken om weder te ebbene; men onseit hem behaghenlike, ende so verre warter toe ghedaen dat den bailiu van den strome tgherechte was bekent, tgelt weder ghelevert, ende resaisine souffisante der of ghedaen, toesiende ende horende vele liede, ende de bailiu in kennessen van der resaisinen, sayede een deel miten de welke rapeden kindre ende andre liede.
xx. Item de bailiu van Waes voer upt land te Vernodesarden bienGa naar voetnoot(1) daer, daert daghelix vloit ende ebt, sine vierscare, ende dinghedere met scepenen van Ruplemonde van faiten die up den stroom ghevallen waren, ende adde de stroom den grave niet toe ghehoert, hine addere niet ghedinct.
xxj. Item shertoghen liede bi aerre overdaet quamen upt wiel bi Ruplemonde ende arresteerden daer scepe ende vorentse toten Hellegate; daer volghede de bailiu van Ruplemonde ende brochtse weder; danof wart gescil tusschen den heren, ende dader af besoucGa naar voetnoot(2) ende so verre waest ghehandelt, dat de drussate van Brabant of de amman van Brusele of ander man van sertoghen weghen resaisierden den grave ende sinen bailiu in sinen name, met ij. anscoen dien sy int water worpen, ende verkenden daer dat de stroom ende tgherechte van den stroom behorde toe den grave van Hontehorde tote den Hellegate, ende dat de hertoghe gheen recht der an ne hevet, ne was sculdich te ebbene ende daermede vielsi tacorde.
xxij. Item vele andre pointe syn ghevallen die men niet al gescriven ne mach, bi den welken vorscreven ende niet ghescreven, claerlike bliket dat de stroom, de justicie ende de berechtinghe der up, van Honthorde toten Ellegate, behoren toe den grave ende den ghenen diet van hem houden, versouken an hu, heren, die vinders syt dat ghi alle empeechemente af doet,
ende wiset den grave paisivle possessie van den vors. strome, ende van den seignerien ende rechte, ende datter up ghedaen es, voren ende na, jeghen die possessie, doet soe tamelike betren dats God eere ebbe, ende de ghequetse bate, ende daer in procedeert, na den vorme van den compromisse also ic ope dat ghi doen zult.
(Hier volgt nog een betoog van denzelfde namelijk betreffende de toelating schepen op de Schelde te leggen om die van Mechelen in te sluiten, maar de schrijver heeft zich vergist en de aanvraag toegeschreven aan hertog Jan I ‘die te Baren bleef’. Hij heeft er dan ook zelf een kruis over getrokken en zijn regelen gecancelleerd. Hierna volgt):
Item de hertoghe was sculdich eeneghen lieden van Ghent sommen van ghelde, danof dat borghen waren de vijf steden van Brabant; hi ne betaelde niet de scult ten daghe dat hise ghelovede. Si liede bi otroie van den grave, arresteerden up de steden ende up den hertoghe, soe dat sij betaelt waren ende adde de stroom hem behort ende niet den grave hi ne adde niet ghedoghet dat de Vlaminghe in sijn gherechte adden comen arresteren.
(Later bijgeschreven):
Item gheviel dat een Amnard ende Scyl roveden up de Scelt, ende here Diederic van Ontscort, ruwerd van den here van Bevere in dien tiden, deetse vaen, ende dedet justicie of, sonder eneghe caelge van hiemene.
Item tselve gheviel van Wil. den Zelandre ende Michiel Abbinc.
Item dede Jan Vanekin, baeliu van Beverne, in dien tiden .j. Zelandre siin hoeft ofslaen up de Scelt, bi wette, ommedat hi sinen gheselle doet stac up den stroem, sonder calaenge van hiemene.
10.
Pleidooi voor den Hertog (1331). Dit es dat dertoghe heescht den grave.
Ghi, heren, die segghers ende berechters siit tusschen hoghen princen den grave van Vlaenderen in deenside, ende den hertoghe van Brabant in danderside, van den discorden die gheweest ebben tusschen haren vorders, hemselven ende haren ommesaten, na teneur ende forme van den compromisse dat ghemaect es tusschen den vorghenoemden heren, doen hu des hertoghen liede te wetene, omme hu te informeerne ende bidden hu ende heesschen dat ghi se verstaet ende in werachtichheden verstaet also si open dat hu besceedenheit wel doen sal.Ga naar voetnoot(1)
Ghi heren, ghi sult weten ende het es openbaer allen den ghenen diet verstaen willen, dat ons heren sertoghen stroom anegaet te Vosvliete hilde ende strijct de Scelde op voer Hontehorde, rechte voert tote den Ellegate, ende rechte voert als dien stroom ende die watre gaen op waert, ende dat alle de mesdaden, iusticien, ende berechtinghen, hoeghe ende nedere, die binnen den vs. palen ghevallen siin in allen siden van den strome, vlotens sceeps, van den tiden dat gheen ghedenkenesse en es van der contrarien, soe hebben die hertoghen ofte hare rechteren berecht ende ghejusticieert, ende noch berechten ende justicieren, userende haers rechts ende aers haerbringhens, ende daer of es hi noch in ebbinghen, sonder wetteghe calaenge van yemene; ende begheren an hu, heren segghers ende berechters, also ghi huwen heet ghedaen hebt na de vorme van den compromisse in de sake van desen orbore, dat ghi hu laet informeren van ons heren hertoghen rechte, hoes dats met rechte niet te doene en soude sijn, want sijn recht openbaer es, bi gerechter iusticien ende haerbrinhinghe, diere menichwarf op ghevallen sijn, ende die de hertoghe of man van sinen weghen gheiusticiert ende berecht heeft, altoes, sonder wetteghe calaenghe van yemene, als hu sertoghen lieden toghen sullen met dinghen die hier naer volghen, de welke si hem niet vermeten al te provene, ne waer also vele als sijs behoiren, na de vorme van den compromisse.
Erstwarf segghen ons heren hertoghen liede dat de stroom ende dwater also verre alse sceep vloten moghen in beeden siden van den stroom tusschen Hontehorde ende den Ellegate, behoert toe den hertoghe van Brabant ofte denghenen diet van hem houden met allen heerien ende gherechten die daer op ghevallen moghen, cleine ende groete, ende dat heeft hi haerbrocht userende siins rechts van also langhen tide als yemene ghendenken mach.
2) Het gheviel dat een Arnout de BrackereGa naar voetnoot(1) ongherechte gheleede ghenomen adde ende cracht ghedaen adde op den stroom van der Scelt ende hi wart daeromme ghevaen op de Scelt, ende tantwerpen brocht, ende verwonnen daer af in de vierscare tantwerpen metten vonnesse, ende gheset op een rat.
3) Item gheviel dat sciplieden quamen met een Lombards goede uten Striene, ende alsi quamen te Caloe op den stroom, worpen si den Lombart uten scepe ende verdronkene, ende brochten tgoet tantwerpen, ende seiden dat de Lombart van dronkescepen hunt ghevallen was; ende alse Everdey van Lilo, die doe scoutete was tantwerpen, dese dinc vernam, doe vloen die scipliede, ende Everdey anevinc tgoet van sertoghe weghen ende hiesch den scipman voert, ende alle sine cnapen, ende waren alle verwiist metten vonnesse in die vierscare tantwerpen, userende sertoghen recht.
4) Item doe die hertoghe twiste jeghen die van Machline, leide hi sine liede met vele scepen op sinen stroem an dwiil bi Vernoetzarden omme sine
viande te crankene, ende roeve ende crachte te benemene; ende daer laghen sine liede eenen langhen tiid tote dat die van Machline quamen ende cracht ende overdaet doen wouden, dat die hertoghe was sculdich te wederstane; daer vinghen sertoghe liede die van Machline ende versloughere ende ver, dronkere vele ende voerdere vele ghevaen, al des hertoghen stroom nederuserende siins rechts al tote Antwerpen in den stroom om daer over te rechtene van der overdaet, ..ende dit was ghedaen toesiende des graven lieden diet sien wouden ende onghecalengiert van yemene.
5) Item Bouden van Honthem end Gerart van Beche namen jeghen Eykersvliete op shertoghenstroom wolle ende garen die liede waren van Machline, ende quetsten daer enen cnecht, ende si worden daer af voert gheheischt tantwerpen in die vierscare, ende daer omme dede de hertoghe, userende siins rechts, Boudene vs. siin hoeft afslaen ende Gerart van Beche bleef ballinc in Brabant alle sine levedaghe.
6) Item gheviel dat ghebroeder die men niet de Lubbeleren ende hare hulpen, streden jeghen liede van Zantvliete tusschen Hoebouke ende den Ellegate alse dat der van Zantvliete een ghequets wart, dat hire af starf, ende dese ghebroedere ende hare hulps worden daer of tantwerpen verwijst met eenen vonnisse, ende sider verzoenden si jeghen die maghe ende cochte tland ende haer lijf jeghen den hertoghe.
7) Item Willekiin van Brabant, scouteten cnape van Antwerpen, vinc enen man up die Scelt, van overdade die hi ghedaen adde up den stroom van der Scelt, ende brochtene tantwerpen, ende daen wart hi verwijst metten vonnesse ende up een rat gheset.
8) Item gheviel dat Arnoud Belart ongherechte gheleede ghenomen adde up die Scelt, daer omme dat hi verdeilt was tantwerpen in die vierscare met eenen vonnesse.
9) Item gheviel dat Henric van Achter ende Willem Rabeel beroefden liede van Ghent up die Scelt bi Caloe, ende namen hem are lakene; men volghede hem ende vincse up die Scelt, ende brochtse tantwerpen, ende verwanse daer met eenen vonnesse van den faite, maer de grave Florens van Hollant wies cnapen si waren verbat den hertoghe aer lijf.
10) Item mijn here Hughe van Zirixzee, die met scepen ende met cnapen te rovene plach op dwater, quam op de Scelt ende dede daer roof op den stroom, soe dat twee sine cnapen ghevaen worden, ende tantwerpen verwonnen van den faite ende gheset op radere.
11) Item gheviel dat Hughe f. Clais ende een hiet de Brockere, ute Duvelant, oec roof ende overdaet gedaen adden op de Scelt, in den stroom, ende worden ghevaen ende tantwerpen brocht, ende verwonnen van den faite metten vonnesse ende op radere gheset.
12) Item alle de visscherien, gheleiden, boekeghelde, ende veeren die tusschen den vs. palen ligghen, vlotens sceeps, die hoeren den hertoghe toe ofte sinen mannen of sinen lieden, daer omme hets openbaer wanneer
dat men sertoghen lieden haren cheins niet ne gheeft van haren visscherien, soe pantse damman van Antwerpen over iii s.
13) Item gheviel dat Jan van Quaethoecke stont op de Vlaenderside op de brugghe van den veere jeghen Antwerpen over, ende scoot doot enen man swemmende in die Scelt, ende daeromme wart hi vort gheheischt tantwerpen, ende quam voert op sijn recht, ende was in den steen gheleit tantwerpen, daer hi ute brac, ende ontghinc, ende namaels beterdiit van derselver mesdaet jeghen den hertoghe.
14) Item miin here Jan van Berlare doude adde een packeel ghenomen up sertoghen stroom overmits scout die men hem sculdech was van mire vrouwen weghen sijns wijfs, welc packeel was goeder liede ute Hollant; doe dat die scoutete van Antwerpen vernam, dede hi mijn here Janne voert heisschen in de vierscare tantwerpen, ende dedere soevele toe dat packeel weder quam, ende moest gheven weder der lieder diest was.
15) Item gheviel dat Jan Deynoets sone adde gheroeft up die Scelt, warbi dat hi ghevaen was ende verwonnen tantwerpen met enen vonnisse, ende gheset up een rat.
16) Item dat Goris Snouc, die cnape was der heren van Burchvliete, overdaet ghedaen adde op Scelt, ende hi was tantwerpen brocht ende verwonnen metten vonnesse ende op een rat gheset.
17) Item gheviel dat Willem Bornecolve settede hem drien op radere doe hi scoutete tantwerpen was, overmits dat si tusschen Tsaeftinghe ende Caloe roef ghedaen adde openbaerlike.
18) Item miin here Willem uten Brouke settede hem III op radere om dat si roof ghedaen adden op den stroom tusschen Tsaeftinghe ende Antwerpen doe hi scoutete was.
19) Item Quaet Gast van den Wele was tantwerpen op een rat gheset, omdat hi alp nemen Janne den Inghelschen sinen harinc boven Caloe int Scelt, want shem die Jan ten scoutete van Antwerpen beclaghede, ende daer af verwonnen was metten vonnesse.
20) Item een man wt Zeelant beclaghede Heinen Lesvissche van Caloe tantwerpen om dat hi hem adde ghenomen met anderen up den stroom voer Caloe xxx viertalen ghersten daer of hi verwonnen wart, ende up een rat gheset.
21) Item Jan Canne van Caloe met ballinghen up den stroom, in desside Tsaeftinghen tusschen den Doele ende Caloe, adde hude ghenomen daer hi af ghevaen wart tantwerpen ende verwonnen metten vonnesse ende up een rat gheset.
22) Item gheviel dat here Clais van Quets de jonghe, here van Borcht, verbrande een scip met hardenGa naar voetnoot(1) dat welc scip lach in den stroom an de
Vlaenderside, ende omme die overdaet wart hi voert gheheischt tantwerpen ende verwijst metten vonnesse.
23) Item Andries de costre van Tsaeftinghen hem neghender, namen wine ende ghelt ute der coepmanne scepe van Coelne up den stroom voer den Doel, ende waren ghevaen van den coepmanne ende brocht al stridende tote voer Antwerpen, ende die viii worden ghevaen ende die copman oec, van den amman van Antwerpen, ende die viii worden verwonnen metten vonnesse ende up radere gheset.
24) Item Heine Everdey ende twee sire broeders ende haer gheselsceep, tote elleven toe, worden tantwerpen in die vierscare voertgheheischt van roeve die si daden op den stroom van der Scelt bi Antwerpen, ende si ne dorsten niet voert comen want si hem mesdadech kenden jeghen den hertoghe, ende worden alle verdeilt tantwerpen metten vonnesse.
25) Item van den strome vs. heeft die hertoghe sinen tol tantwerpen, ende wat scepe dat voer Antwerpen liit al den stroom, dat moet daer ghenouch doen van sinen tolle ende die dien tol ontforde, men soude siin scip bernen also men, userende dit sertoghen recht, dicwille ghedaen heeft.
26) Item Pieter van Wulpen adde ghenomen een scip met soute op die van Biervliet op die Scelt, ende dat scip metten soute voerden si voer Antwerpen, ende meerdent in die Vlaenderside; die liede der welker dat sout was, quamen tantwerpen ende toegdent Gillise van Buseghem, scoutete van Antwerpen, dese overdaet ghedaen, die de scoutete sende over sinen cnapen, ende die vonden dat scip vlotende, ende sloughen dat meerseel ontwee, ende vinghen eenen man int scip ende brochten tscip ende man tantwerpen; den man verwan men daer metten rechte, van roeve ghedaen op shertoghen stroom vs., ende wart up een rat gheset, ende die liede van Biervliet maetten tsout haerre ende voerdent haerre verde.
27) Item bi ordenancen die ghemaect waren tusschen den grave ende den hertoghe, alse van overdadeghen liede mallinc anderen over te leverne, mach men kenlic weten ende openbaer, dat de stroom op de Scelt binnen den palen vs. den hertoghe toebehoert tote an die Vlaendersche side, vlotens sceeps, want men altoes sulke overdadighe liede weder si ghelevert waren van Vlaenderen tantwerpen, ofte van Antwerpen te Vlaenderen, ghelevert heeft opt lant an die Vlanderside, soe dat vlotens sceeps, sertoghen liede voeren, gheliic dat kenlic es in den articlen die hier na volghen.
28) Item Jan van Dedelare die ballinc was in Brabant van mans doede, wart ghevaen in Vlaendren ende des graven balliu leverdene des hertoghen rechtre in die Vlaenderside van den lande int scip alse ten gherechten palen tusschen Vlaenderen ende Brabant.
29) Item Jan Rose die te Caloe ghevaen wart om mesdaet die hi tantwerpen ghedaen adde, soe leverdene Hawart te Caloe up den diic van den lande int scip Janne den clerc, ende Libbrechte ende Janne f. Ghisels scou-
teten cnapen van Antwerpen, toesiende vele lieden ende sprac Hawart die doe bailliu was te Bevere dese wort:
- ‘Jan, desen man leveric hu daer int scip; ic doerre mijn hant af; wel ghewerts hu.’
Ende over dien man was tantwerpen gherecht ende up een rat gheset.
30) Item Pieter Scemmel was ghevaen tantwerpen ende wart ghelevert Symone van Vaernewijc, die doe sgraven van Vlaenderen casteleyn was op thuus van Bevere, ende hi wart ghelevert an die Vlanderside uten scepe op dlant, ghelijc dat voren gheseit es, toesiende vele liede ende Jan uten Hove, die up de Roye woent tantwerpen, wart borghe over Symon van Vaernewijc jeghen den scoutete van Antwerpen, dat men over dien man rechten soude.
31) Item des ghelike was den bailiu van Waes ghelevert an de Vlaenderside een cnecht van Crubeke die ghestolen hadde mijn here Wouteren van Mullem eene verse.
32) Item des ghelike was ghelevert Willeme die den duvel bant, sbailius cnape van Ghent Willekine den vestwachtre over, an de Vlaenderside omme mort.
33) Item van soe langhen tiden dat gheene memorie en es van der contrarien hebben scouteten ende ammanne van Antwerpen oft aerre, altoes beset scepe die vloten int water als yemene dies begherde in eenighen rechte ende soe voeren si int water ende aelden die scepe ant lant an de Vlaenderside ende ontmeerdense of sloughen tseel ontwee, ende lieten den anker hoghen an dlant daer des graven lieden ende rechteren toesaghen ofte ghesien mochten ebben, adden si ghewilt ende dit heeft men oic ghesien, ghehouden ende ghedaen metten vonnesse, ende noch houtment ende doet, userende des hertoghen recht.
Overmits dese redene, ende die pointe ende articlen die boven gescreven sijn... soe segghen sertoghen liede dat de stroom tusschen die vs. palen met allen heerscepen, justicien ende berechtinghen, vlotens sceeps, hem toebehoort, ende dat hi dies altoes in ebbinghen gheweest hevet ende noch es, ende sculdech es te blivene, ende al doet mijn here de grave van Vlaenderen hier toe eenighe calaenge, dat es tonrechte, warbi ghi heren die vinders siit, ons heren sertoghen liede an hu versouken, dat ghi alle letsele ende calaenge onsen here den hertoghe af doet, ende hem wiset paiseliic possessie van den strome voren geseit, ende oec van den rechte van den heerscepe ende berechtinghen, ende datter up ghedaen es jeghen den hertoghe ende sine possessie wilt redene aensien ende gherechticheit dat hem soe ghebetert si, dat ons Here God gheheert si, ende hi ghebetert, altoes na de vorme van den compromisse.
(Later bijgevoegd). Item Apers een cnape die vermoert adde ij wive up den stroom, die was up een rat gheset te Antwerpen.
Item dat de hertoghe verhuurt een veerscip te Zandvliete gaende tote Machline den stroom op.
Item als die van Machline ende andre hem duchten, dat hem mescien soude up den stroom, senden si an den scoutete van Antwerpen om hem te gheleedene.
Item om donrecht dat de grave adde ghedaen den hertoghe op sinen stroom, doleerdem dçrtoghe soe dat, bi pais faisant, mijn here Ywain van Vaernewijc, machtich van sgraven alven, resaisierde den stroom den hertoghe weder ende bekende hem tusschen den palen vs.
11. Getuigenissen opgenomen door de Vlaamsche partij na het overleggen van 's hertogs redenen. (In of kort na 1332).
Item et gheviel dat Jan van Beveren ende Jan Hoeft omme zeelden liede van Hordamme, iiij persone, up de Scelt vor Houtserwele ende dat bedinghede de here van Beveren sonder calaenghe van den hertoghe oft van hiemene. De cnape hiet Coppin Beyard.
Item gheviel dat die vander Honte toelne namen van tseren lieden van Beverne up de Honte ende de here van Beverne dede versoeken an die van der Honten dat si sine lieden lieten varen ende keren sonder toelne ende si ne wilde niet doen; doe beval de here van Beverne sinen lieden dat si so vele liede helden up de Scelt dat hem lieden luste, dat sise liete varen sonder toelne, ende dat deden sheren liede van Beverne, ende toe siende tsertoghen liede sonder calaenge.
Item gheviel dat die van Santvliete quamen up de houde SceltGa naar voetnoot(1), ende si terden over up de niewe Scelt, ende die wordent miins heren baeliu van Vlaenderen van Tsaeftinghen gheware, ende tierde te watre met lieden van Tsaeftinghen, ende volgheden hem lieden tote vor de sluus an Kieldrecht, ende vincsche, ende voeretse tote Ghent in den steen tote dertiit dat si ghebeterd adden, ende dat was een Willem Bollard ende siin gheselscap van Santvliete.
Item tfere dat gaet tusschen Calo ende Ordamme, behoerd toe den here van Beverne ende dat vercens men jeghen hem.
Item dat si segghen van den here Arnout Belarde, dat hi verwonen soude siin te Anderpe, omme onrecht ghelede dat hi ghenomen soude ebben up de Scelt, ende omme overdaet die hi ghedaen soude ebben daer up, dans niet, want die Arnout vors. die adde eene wrouwe van der Anderstat, ende die daer goet adde, ende diese goets en moch soe niet ghebruken van den
hertogheGa naar voetnoot(1), so dat hi pande up den hertoghe goet van Brabant up de Honte, ende danaf wort hi te Andorpe te wette gheset, ende verwonen, ende wart daer huut gheblasen, siin wijf wedewe ende sine kinder wesen, so dat gheviel dat hi ghelede gecrech vor den hertoghe te comene tote Andorpe, ende seide dat hire niet ne came, men bliese hem siin lijf weder in, ende daer waerd hi weder ingeblasen, ende daer ne mochten si met over een draghen de hertoghe ende hi, si ne scieden dat ellec siin beste doen soude, ende datter ghedaen ware bleve te niete.
Dat si segghen van Henric Everdeye ende van ij sire broeders ende van haren gheselscepe tote xj personen, verwonen waren tote Andorpe bi wette, het was waer, mare het was bi diere redene, dat si enen Pieter den Smet namen te Andorpe binnen sinen huus, ende leetdenne doere de borech tote up twerft ende werpene in een scip ende voerdene in Zelant, andankens die van Andorpe.
Item tscip dat si segghen dat Pieter van Wulpen ghenomen soude ebben in de Scelt dat nam hi vor Helewoudsdijc.
Item gheviel dat Pieter Terninc ende Michiel siin broeder panden up de Scelt tusschen Callo ende Andorpe, up enen Lem Terdebuuc ende sine broedere, ende namen hem twe scepe an de Brabant side, daer si laghen metten hankeren ant lant, ende sloeghen die cabelle entwe, ende voeretse te Calo, sonder der jeghen te segghene van hiemensweghe die den hertoghe toe behoren.
Item leghet een vere tusschen Loysekins ende Santvliete dat behoerd toe den borchgrave van Ghent.
Item Hiisman van Santvliete ende Diederic, siin broeder, adden een ghelede ligghende tusschen Onthoerde ende Santvliete, ende dat ghelede ontfinghen si te Stockachte, ende dat ghecrecht der Hughe Nose tsertoghen boef, bi foersen, ende dat ghelede hevet hi gheleit tote Andorpe, ende dit vors. gheleede quam uter ouder Schelt ende streckede tote Honteorde, ende dit zeghet Hendric Ziimaer ende Lem Jans zone, ende Jan f. Reyloefs ende Betten f. Diederix.
Item segghen de vors. persone dat de roedertoelne die leghet tote Andorpe, dat niemene sculdich ne es, danne degoene die te Andorpe ligghen
ant lant vast, ende al andere scepe die vorbi liden, die ne sien niet sculdich ende de hertoghe ne nemet niewer toelne up den strom tusschen Ontemude ende den Ellegate, van rechte.
(Op den bovensten rand van het stuk zijn namen, blijkbaar van getuigen, aangebracht; we copieeren ze hier):
Diederic f. Paeps |
Pieter vanden Bure |
Michiel Hugheman |
W. Quistewater |
Matijs van der Teghelrien |
Henric siin broeder |
Pauwels f. Ymmen |
H. Siemare |
Jan f. Reloes |
Iden Ricolf |
Arn f. Soys |
Der Jan f. Kenpen |
Lammin Orneweder |
Jan de Vlieghere |
Wouter......... |
Jan de Valke |
Cymoen f. Len..... |
Jan de Vriese |
......... |
Pieter f. Pieters |
Clais van Beverne |
Huge Spierinc |
Willem de Valke |
Ghisel f. Laselis |
Jan f. Pauwels |
Ghiselin de Monec |
Glls Ledicganc |
In Tsaeftinghen. |
Everdey f..... |
Hugheman f. Everdeys |
Willem f. Everdeys |
Jan Buse |
W. van Zwindrecht |
W. de Bat |
Noud van Hoboke |
Jan Crabbe |
Jan ......... |
Jan de Ghent |
Claus de Valre |
Jacob de Vriese |
Everdey de Vog..... |
Ho de Nacht |
Jan Anneman |
Jan de Costere |
Pauwels f. Pauwels |
Claes f. Michils |
W.f. Ymmen |
Willem ......... |
Dankard Aren |
Henric van Haken |
Jan de Costere |
Bertoen f. Arns |
Jan f. Ghiselins |
Pieter van Scoudee |
F. Cleinen |
Yich. f. Robs |
Zeger Alewater |
van Esse wisen |
Jan van den Gavere |
Jan Saiere |
12.
Nieuwe pleidooi voor den graaf met repliek op het pleidooi voor den hertog. (1331-1332).
Int eerste so toghen hu sgraven liede, dat de stroom ende dwater tusghen Eykervliete ende Hontehorde, an beiden siden van den watre, tusghen diken, also verre als scepe vloten moghen, de gheleiden, tolle, visgherien, sigerien, berechtinghe, grote ende clene, der up behoren toe den grave of den ghene diet van hem houd, ende de grave die houdet voert, met sinen lande van Waes, van den coninc van Vrankerike, tusghen welken palen de graven van Vlaendren die hebben gheweest, hebben ge..... ende gheuseert te heffene, alle singerien, esploite ende justicien diere up ghevielen of de ghene diet van hem hilden, ende dese usance hebben si ghemaintenert also langhen tiden dat ghene memorie en es van der contrarien, wetende ende toesiende den hertoghe van Brabant ende sine liede, onghecalengiert van
hemlieden, ende also est sculdich te doene de grave die nu es, bi haerbringhene van sinen vorders, want hi manscep hevet ghedaen den coninc van Vrankerike um den lande van Waes ende van den apartenancen, als van eenen gheheelen leene, danof de stroom vors. also als hi hem strect tusghen den palen vors., es ende behoort ten lande van Waes, ende ten selven leene, ende heet, ende es, eene van siere gherechter herstraten; ende hier of es een ghemeine gheruchte, openbare memore ende warachteghe fame te lande ende te watre, onder grote ende cleine, goede ende quade, rike ende aerme, buten ende binnen, ende al ovreal, daer menre of spreken can.
ij. Item toghen si hu dat de visgherien ende de steelstaken tusghen den selven palen, behoren toe den grave of den ghenen diet van hem houden, want het es claer ende waer dat de ghene diere up visghen, gheven xviij d. sjaers den here van Bevere, of andren cens andren heren diet van den grave houden, ghelike die van Basseroden, die moghen visghen tusghen palen vors. an welke side van den watre dat si willen ende danof gheven si van elken scepe minen heren Robbrechte van Vlaendren, jaerliken cens diet hout voert van den grave van Vlaendren. Also doet oec de abt van S. Bernerts, hout sine visgherien die hi ghecreech jeghen mijns her Sanders hoir van Berdebure, van den grave in leene, ende setder den grave of enen sterveliken man, dien hi gherne verbidden soude, mocht hem gescien. Ende welc van den ghenen die sinen cens van der visgherien die hi mainteneert binnen den palen vors. niet ne gholde telker lichtmesse, men panddene up den stroom, sonder calaenge van yemene metter boete van iij s. dat hi niet doen ne mochte, ware de stroom ende de berechtinghe daeraf sine of sire liede niet, ..... hi es sijn.
iij. Item up tiden verleden, de here van Bevere userende sijns rechts ende sijns herscaps up den stroom vors., pandde der up shertoghen liede, om scult die de hertoghe sculdich was, die hi niet gecrighen ne conste. Ende so dede up mijns heren Berthouts liede wine, ende hier of ne calengierdene niet de hertoghe noch yeman, maer deets so vele, userende sijns rechts, dat hi betaelt was van hen beeden; ende adde de berechtinghe sine niet geweest, hi adt qualike toe moghen bringhen.
iiij. Item, Jan Slabbart brochte ter doot up den stroom vors. Janne Godeverts sone; ende up den selven stroom worden omme gheseilt liede, so datter iiij verdroncken bleven, darof dede de berechtinghe openbare sheren bailliu van Bevere, sonder calaenge ende wederseggen van den hertoghe ende van al andren lieden.
v. Item Jan van den Quaethouke scoot doot in den stroom Segren Poiten; dit was bedingt te Swindrecht. Ende dat Pieter Ridic twiste up den stroom, so dat hi uter boort wart gesleghen, was bedingt ende berecht te Calodam, sonder calaenge ende wedersegghen van yemene.
vj. Item Hughe Sonderlant voer dinghen an de Brabantside up den stroem, daert ebbede ende vloyede daghelix, van faiten die ghevielen up den stroom, userende de berechtinghe die den grave ende sinen lieden toe be-
horde; ende dat ne verboot hem noit hertoghe noch niemen van sinen weghen, no ne calengierde, ende adde hys niet moghen doen met enen rechte, si addent hem verboden te doene, of ghecalengiert dat si niet ne daden.
vij. Item, Jan Hardeman brochte ter doot enen man in den stroom vor S. Michiels tantwerpen; dit wart gheiusticyert te Ruplemonde, toe siende schouteten cnapen van Antwerpen, ende niet calengierende der an, maer helpende ter iusticien, omdath in den stroom gheviel, danof dat de berechtinghe behorde toe den grave ende niet den hertoghe.
viij. Item Jan Hauwart, bailliu van Waes, voer dinghen openbaerlike te Vernodezarden, daert daghelix ebt ende vloit, ende bienre vierscare, ende dingheder met scepenen van Ruplemonde, van faiten die up den stroom gevallen waren; ende adde de stroom ende de berechtinghe der up den grave niet toe behort, hine addere niet ghedinct of men adt ghecalengiert of verboden van shertoghen alven, dat men niet ne dede.
ix. Item dat Arnout de Backere was gheiusticyert tantwerpen, dat was om mesdaet di hi ghedaen adde up doude Schelt, daer an dat de grave niet en heescht. Ende dat een Andries ver Fennen sone van Antwerpen warp uter bort Michiele den Lombaerd om syns goets wille, dat gheviel up de Honte, al bracht hi tgoet ende tscip tantwerpen. Ende dat Arnout Beelard ongherechte gheleide soude hebben ghenomen up de Schelt, dan was niet, want hi selve gheleide adde te nemene up de Honte of andren cant buten palen vors., ende al ware hi verwijst tantwerpen ende ute geblasen, sint ware hi weder in gheblasen, bi beveelne van den hertoghe om dat hi niet adde gedaen dan hi sculdich was te doene.Ga naar voetnoot(1).
x. Item Henne van der Achter, ende Willem Raboel, ende mijn her Hughe van Zierixzee, Hughe f. Clais ende de Broeckere, Jan f. Deynouts, Goris Snouc, Quaetgast van der Wele, daden si quade faite, dat was ter Niewervaerd ende elre, buten den strome daer men of vraghet; ende die worden gevaen, of someghe van hemleden, te Hordamme upt lant, ende gevoert van danen tantwerpen. Ende dat Heyne Leschvisch was beclaghet tantwerpen om xxx vertalen gherstenGa naar voetnoot(2) die hi genomen adde liede van Zeelant, dat hijs dede, dat dedi in tiden van orloghe, dat de grave adde ieghen de Zeelanders.
xi. Item de veren die staen of syn tusghen Hontehorde ende Eikervliete, hout men van den grave van Vlaendren of van sinen mannen, ende gheef men den mannen iaerliken cens der af, ende alle de berechtinghen van den scepen ende van den stroom die up den stroom vors. daromtrent gevallen, behoren toe den grave of den here van Beveren of Janne van Cats, of andren diet van den grave houden, ende darof hebsi gheweest in goeder
usancen ende rechte possessie, toe comen van haren vorders, also alst kenlic es bi ghemeenre niemare, openbaren gheruchte, warachtighe fame, onder grote ende cleine, rike ende arme, goede ende quade, te lande ende te watre, te berghe ende te dale.
xij. Item de ghene die de visgherien verpachten jeghen den here van Bevere of ieghen andre, of houden van andren, die se houden vort van den grave, moghen met eenen rechte, wel gheuseert van langhen tiden haerwaert ende noch heden daghes userende, arresteren die ghene die an de steelstaken varen of seilen, of an de netten diere an sijn ghevetst ende aerch der an doen, of de ghene die si visghe vercocht ebben ende niet betalen ten daghe dat sise beloveden te betaelne, arresteren, ende voeren mits enen rechte, sonder ander here der toe te roupene of ieghen yemene te mesdoene, te Caloe, ende houdense aldaer also langhe dat de scade van den steelstaken of van den netten of de vissche vergolden werden; ende hier of ne waren si noit ghecalengiert van hertoghen no van andren, want siit doen, ende doen moghen, over een recht ende hier of es ghemeine gheruchte, ende openbare mare al overal soe dat alc weet ende weten mach die wille, ende daer ontrent wandelinghe hevet.
xiij. Item es openbaer dat de stroom tusschen palen vorseit an beiden siden van den watre, vlotens sceeps, den grave toebehoert, want op den selven stroom vloten sine zwanen ende elniemens, ende hevetter toe eenen swane wachtre, ende sine vorders hebbene gehadt; ende ware dat sake dat yemens swanen der up quamen of wilden bliven, die mochte deselve swanewachtre vaen ende doen sinen wille der mede, sonder ieghen yemene te mesdoene; ende dit es claer ende ghemeine fame der up, die waer es.
xiv. Item, wat ballinghe dat die van Vlaendren leverden te Brabant, of die van Brabant te Vlaendren, waren altoes gelevert vor Antwerpen upt sant, van den scepe upt sant of van den sande int scip, alst wel kenlic es van Janne van Dedelare, van Claise van Surs, van Pieter Scemmele, van Janne van den Quaethouke, van Pieter Baerde, van Willekine metter soch, van Janne Rosen, van Willekine de vestwachtre, en van vele andren, warbi het es claer ende waer dat al daer sijn de gherechte palen van Brabant ende van Vlaendren, want elc mensche maecht sien ende weten dat de Scelt comt van Valensine waert, ende also sciere alse naect Mortaingen, ende daelt nederwaert, so es de gront ende de stroom der up, sgraven van Vlaendren, of der ghere die sake hebben van hem, ende de berechtinghe der up als verre als siin lant strect, dat strect tote Hontehorde toe of vorder; ende hier up es ghemeine fame ende warachtighe, onder grote ende cleine, buten ende binnen, al overal.
xv. Item ghevielt dat yeman up den vors. sgraven stroom sien gheleide of sinen tol dat men tontfane pliet te Vernodezarden, ontfoerde, de ontfanghere daer of mochtene waer dat hine vonde op den stroom, arresteren sonder andren rechte der toe te roupene, ende bringhen te Ruplemonde, ende metter wet van daer, doen wisen ute siere kennessen de mesdaet, ende
datter ghewyst worde innen, ende dat hevet men oic gheusert ende noch dpet alle daghe, sonder calaenge van den hertoghe of van yemene el, warbi het scynt ende es also waer, dat de stroom ende de berechtinghe der up, also verre ende also alst voren geseit es, behoert toe den grave van Vlaendren, ende es sine ende elniemens, ende hier up es ghemeine fame ende warachtighe memare, over al te lande ende te watre, te berghe ende tedale, onder grote ende cleine, rike ende arme, goede ende quade, ter molen ende ter smessen.
xvi. In tiden verleden was de hertoghe dees vader gram up die van Machline, van wien hi ne conste niet ghecrighen sinen wille te sinen ghenoughe, dede versouken an den grave van Vlaendren of an den ghenen die sine stede hilt of governerre was van Vlaendren in die tyd, dat hi wilde ghedoeghen ende orlof gheven dat de hertoghe mochte legghen scepe gemannet, ende houden ligghende, up sgraven stroom tusschen den Ellegate ende nederwaert tote Hontehorde, om te belettene dat te Machlene en gheen goet ne soude varen; de grave, of die sine stede hilt, bider bede ende versouke van den hertoghe, hi deet ende makets machtich minen heren Ghiselbrecht van Lewerghem te otroiierne, derop dat si versekerden dat si niemene van Vlaendren te watre no te lande scade souden doen; de hertoghe of sine liede beloveden dat, ende hieraf was warant Woutre van Cats, Willem van Liere ende Everdey Willemare, dewelke dinghe miin her Ghiselbrecht leide int behout van den mannen die daer waren, ende manetse dat siit onthilden ende bevaelt den andren, die ghene manne en waren, die ghelike. Ende des hertoghen liede, hier up, laghen up sgraven stroom eene wile ende hemlieden ligghende aldus, quam een scip met coerne up den stroom dat welke sertoghen liede vors. diere up lagen, namen, ende daer comen diest coren was, dats te wetene Henric de Brune, Willem Wegghe, Michiel van der Beke ende andre, ende beclaghedens hem an minen heren Ghiselbrechte vors., de welke sendde an hem lieden diet ghenomen adden ende si keerden al te hants dat coren weder gheheellike ende ghavent weder, costeloos ende scadeloos Heinrike ende den andre diest was; ende hier bi es claer ende waer dat de stroom vors. streckende also alst gheseit es, es sgraven van Vlaendren, want adde hi sertoghen gheweest, hi ne adde ghene noet ghehadt, orlof te biddene liede der up te legghene, also hi dede alst vors. es, ende up de dinghe vors. es ghemeine ende warachtighe fame onder grote ende cleine, aerme ende rike, goede ende quade, beide te watre ende te lande, ende al overal inde gheburte.
xvij. Item de graven van Vlaendren, heren van desen stroome, of deghene diet van hem houden, streckende tusschen palen vors. an beiden siden van den watre, als verre alst daghelix ebt ende vloit ende scepe vloten moghen, userende aers rechts, daden alrande berechtinghe grote ende cleine, van faiten diere up gevallen, also claer es ende openbaer, want als Jan de Cupere, der Wilgeminen cnape van Aelst, was verdronken in den stroom bi Antwerpen, de welke Jan adde over hem ghelt tusschen den xxiij s. ende den
xxv s. grot-torn., des scouteten cnapen want (sic) Antwerpen aneverden dat ghelt, ende nament met haren onrechte ende met overdaden. De baliu van Waes die doe was, sendde an den scoutete dat hi dat ghelt wedergave ende beterde de overdaet. Hi ne wils niet doen. De baliu pander omme, beide in den stroom ende te lande, up die van Antwerpen, so dat int uterste de scoutete van Antwerpen, bi willen sertoghen van Brabant, sendde an den selven bailiu, hem bekennende dat hi onrecht adde ghedaen, ende bi Willemme van den Ehove ende Aubri, scouteten cnape, senddi dat ghelt weder, dwellic de bailiu ontfinc ende aldaer resaisierde de selve Willem den bailiu, sgraven bouf, van den strome claerlike ende gheheellike, van Hontehorde opwaert tote Eikevliete, ende bekenddene hem daer ende tgherechte der up, also verre alst daghelix ebt ende vloit an beiden siden van den lande, binnen den selven palen, ende dat scepen vloten moghen; ende dat de selve Willem dees macht adde te doene van serthoghen alven ende van scouteten, kendden ende orconden aldaer ter stede scepenen ende de wet van Antwerpen, als scepenen ende wet up haren heet; ende van deser resaisinen openbaerlike ghedaen, es openbare memare, ghemeine gheruchte ende fame te lande ende te watre, onder grote ende cleine, rike ende arme, goede ende quade, et om hier af te hebben sekere ghedinkenesse, de bailiu leide ende beval dese dinghe int behout van sgraven mannen daer present, ende van allen diere waren. Daer toe nam hi een goet deel miten ende sayetse in ghedinkenesse, de welke miten rapeden jonghe ende oude, ende wie dat wilde diere was.
xviij. Item sertoghen liede die laghen ten Ellegate om pandinghe te doene up die van Machline, quamen up sgraven stroom in den Wintham of daer bi, ende namen daer een scip met corne, dat was goeder liede van Ghent, ende voerdent met hem ende den scipman mede, met onrechte ende met overdade. Als men dit wiste te Ruplemonde, sgraven bailiu voer met scepe ten Ellegate, ende ghecreech dat scip weder, den scipman mede, ende vinc hem drien die mede adden gheweest daer men tscip haelde ute sgraven strome, ende brocht scip weder in sgraven stroom ende leide de iij. persone in vanghenessen in den casteel van Ruplemonde, om wat saken een discort rees tusschen den grave ende den hertoghe. Soe verre vielt datter dach van parlemente of wart ghenomen ende ghehouden te Ruplemonde bi minen here Robbrechte van Vlaendren, over den graven sinen vader an dien side, ende minen her Rogiere van Levedale over den hertoghe an danderside. Int al utende, ghehoert, besouke ende informatien ghenomen, wart vonden ende over een ghedreghen dat Woutre Pipenpoy, amman van Brusele, met sertoghen letteren machtich, soude comen te Vernodezarden ende resaisieren den stroom van Eykernvliete nederwaert tote Hontehorde an beiden siden swaters ende also verre alst daer tusschen daghelix ebt ende vloit, ende scepe vloten moghen, met allen singerien, grote ende cleine, diere up ghevallen, de welke Woutre up den dach die gheaccordeert was, brachte utehanghende letteren van den hertoghe daer mede hi machtich was de resaisine te doene
also alst vorseit es, de welke lettre was al daer ghelesen int openbare, ende dat ghedaen in presentien van vele mannen, scepenen, wetten ende andre liede om dat te siene ende te hoerne, daer gheroupen. De selve Woutre nam ute sire hant een paer hantscoen ende warpse int watre, ende seide hier mede resaisieric van sertoghen alven, den stroom van den watre van Eykernvliete tote Hontehorde an beiden siden van den watre, also verre alst daghelix ebt ende vloit tusschen Eykernvliete ende Hontehorde, daer scepen vloten moghen, met allen herscapien, singerien ende berechtinghen, cleine ende groet, van faiten diere up ghevallen, den grave van Vlaendren ende den ghenen diet van hem houden, ende kenne alhier datter de hertoghe gheen recht an hevet, ende dat de grave ende diet van hem houden al toebehoert ende es, ende niemels al, ende dese resaisine aldus ghedaen, de bailiu diese ontfinc in sgraven name ende sgraven bouf, ende in de name der ghere diere in van hem houden ende te aren bouf, maende al daer manne, wette, scepenen ende oudre liede, dat siit onthilden; ende hier up es ghemeine fame, openbare gheruchte onder grote ende cleine, rike ende arme, goede ende quade te watre ende te lande, ende al overal in de gheburte.
xix. Item de hertoghe was sculdich eeneghen lieden van Ghent ene somme van ghelde te gevene tenen sekeren daghe, ende setteder af borghe sine goede steden van Brabant. Hi ne galt de scult niet ten daghe dat hi se ghelovede. Die van Ghent versochten an den grave dat si up sinen stroom panden mochten up den hertoghe ende up sine steden. De grave gaefs orlof, ende die van Ghent pandden soevele dat si are scult in adden; ende adde de stroom shertoghen geweest, dat hi noit ne was noch es, sine adden niet dorre pandden op den hertoghe, ende hier up es ghemeine fame ende warachtighe, onder grote ende cleine, te berghe ende dale ende al overal.
xx. Item Annout Ghisen sone lach met vele lieden up sgraven stroom bi Vernodezarden om quaet te doene, dat de grave was sculdich te wederstane als hi dede. Sgraven liede daden hem te scepe, voeren ieghen Arnoude vechten, ende scoten van sinen lieden doot ende veriaghedene van den strome; ende adde de stroom sgraven niet gheweest, hi ne adde ghene noot gheadt te stridene om anderlieden goet ende de sine te aventurne, ende hier of es ghemeine gheruchte ende waerachtighe fame al overal, in deg heburte, onder grote ende cleine.
xxj. Item die van Machline adden overdaet ghedaen up sgraven stroom, daromme hem de grave bolch, ende orloghetse up sinen stroom, ende daertoe brochtise met lieden die hi hiet ligghende up sinen stroom ieghen hemlieden, dat si de overdaet beterden ende ghaven den grave eene grote somme van ghelde bi terminen enen langhen tyd, de welke dinc es claer ende waer metten ghemeinen gheruchte ende warachtighe fame diere up lopet onder grote ende cleine, te watre ende te lande, te berghe ende te dale ende al overal in de gheburte.
Noch toghet nu, heren Commissairse ende vinders vors., de bailiu van
sgraven alven van Vlaendren, dat overmits dese pointen ende dandre die hi voren adde ghegheven in de manieren dat si ghescreven sijn, niet renonchiiert no of gaet van dat hi ghetoghet of te toghene hevet, si bi beseghelten of bi ghescriften of andersins of te segghene jeghen dorconscap of ieghen de persone die orconscepe ghedraghen hebben of draghen sullen, maer maect protestatie ende retenue, de dinghe ende pointe vors. te meerne of te beterne, an of af te doene eer ghi up sluut de dinghe met alle ende sulke informatie te doene van sire intenten, dat ghenoughen sal moghen, hem niet verbindende al te provene dat hi voren ghesettet hevet of setten sal, maer dat hem bedarven sal also als huwe besceidenheit sal wel connen discerneren, eesghende noch also te voren over een rechte, dat ghi, heren, die commissarisse siit ende vindere, principalike orcondet mallic anderen up huwen heet, huwe conde van deser bederven, ende datter an hanct, ende wat ghiis weet of vernomen ebt, ende doet scriven metten andren orconscept dienen hier up heeft ghehoert, hoert alnoch of horen sal; ende dat sidi sculdich te doene, also hem dinket, want ghi hebbet tervinderscap onderstaen, endi hi beghert dat ghi der af tughet huwe beste conde, bedi het es in goeder trauwen ende goeder loyaleden gemaect ende verbonden, ende hier af ne verlaet hi hu niet in gheere manieren, ghi ne wiset met eenen vonnesse dat hiis ofgha.
13.
Wederantwoord voor den graaf op de repliek voor den hertog die was voorgedragen op de 8ste dagvaart te Antwerpen. (1331 of 1332).
Up de brieve ende up de articlen ende up danduorden ten articlen die sgraven raet van Vlaendren vort setten van den rechte van den strome ter achterster dachvard die was tandwerpe, ende up al dat te dier dachvard ghehandelt was, so seghet ende vernempt sgraven raet vorseit, dat de stroem ende twater, tussce den palen die ghenaemt sijn inde vorseide brieve, met allen justicen ende gherechte, behoren toe den grave van Vlaendren vorseit, alsoet wel bliict biden pointen van iusticen die ghesciet siin int vorseide water, ende van den vorseiden watere van den welken eneghe pointe over waren ghegheven in de vorseide brieve ende bi andren pointen ende redenen die hierna bescreven staen; ende danduorden ende solucien die shertoghen raet vort hevet gheset tieghen de pointe ende articlen vorseit, en sullen en moughen den grave niet deren, no de pointe ende articlen bi den welken si willen proven dat de stroem vorseit den hertoghe toe behort, ne sullen den grave neghene onscade doen, bider redenen dier na volghen sullen.
Ende dat de stroem ende twater alsoet vortgeseet es indander brieve, behort toe den grave van Vlaendren, dat proveme clarlike bi den faite ende de explote van justicen die in dander brieve bescreve staen.
Vort het gheviel, bi mins heren Sanders tide van Barbure, dat Haward hoede met xxv man te Kalo en scip van Ghineve, dat tantwerpe loet lakene ende ander goet, welc scip Haward wan vichtender hant, ende vinc de lieden
diere in waren, ende hi vant in dat scip Jans lettren van den Stene ende Pieter Terninghes sprekende van condute van dien selven scepe, ende dit scip arresterde Haward vor Kalo in midden stroem, ende de lieden die ghevaen waren verdingheden tieghen den grave van Vlaendren omme ene grote summe ghelts, ende Pieter Terninc vorseit betert tet tieghen den grave, ende dit wiste wel de hertoghe van Brabant, die doe was deis oudervader, ende hi ne calengierets noit.
Item dat de vorseide stroem den grave van Vlaendren toe behord alsoet vorseit es in dander brieve, dats claer, bedi boven Mortaingen daer de Scelde terst comt in sgraven land van Vlaendren, daer es tlant siin in dene side ende in dandre, ende de bodem daer de vloet van de Scelde up comt, es siin ende de vloet oec, ende dit nes ghen tuifel, ende de Scelt vorseit loept nederward vor mins heren land van Vlaendren in dene side, ende vor vele anderliede lande in vele steden in dander side, mar hoe dat se loept tieghen ander lieder land, eist de grave van Henegouwe, eist de grave van Belois, eist min vrouwe van Lense oft andre, de grave van Vlaendren ende sine vorders hebben ghehouden den grond ende den stroem van der Scelt vorseit pasivelike ende sonder debaet, als hare eighin, tieghen elken here die marchiert up de Scelt tieghen sgraven lant van Vlaendren, toten palen daert de hertoghe calengiert, warbi dat scint dat tselve recht es sculdich te hebbene de grave tieghen den hertoghe in den bodem ende in den stroem, alse verre als sgraven land hem strect up de Scelt; ende dese dinghe volghen ende conchideren bi naturleker redenen, bedi side me dat de loep van der Scelt comt an der ander heren land die marchieren up de Scelt tieghen Vlaendren van sgraven lande van Vlaendren in bederside der Scelt, ende loept up sgraven bodem van Vlaendren, soe neist ghen wonder dat trecht van den strome vorseit, alse verre als siin land strect, hem toebehort ende niet den andren heren die tieghen hem marchieren, ende dese dinghe hebben wel gheweist gheusert, al ende al up de Scelt tieghen den grave van Heinegawe, ende tieghen dandre sonder debaet, alsoet vorseit es, ende tieghen den hertoghe oec, al hebt hiit sommels debatert met siin onrechte.
Ende dat danduorden ende de solutie die shertoghen raet ghegheiven hebben up de pointe die vort gheset waren bi sgraven rade niet ward en siin de vorseide pointe ende articlen ne blive in hare cracht, dat provet sgraven raet bi reden die hier na volghet.
Tersten als si seghen dat de here van Beverne mach enich recht hebben an de stelstaken die in den gront staen ende om dat si in den gront staen, maer daer omme ne volghet niet den hertoghe en blivet sine hereit up den stroem, daer toe anduort sgraven raet dat bet scint, ende gheliic es, dat dies de gront es ende die recht der in hevet, dat dies de stroem es dan ens anders. Warbi sideme dat si lienGa naar voetnoot(1) dat trechte van den gronde behort toe den here van Beverne, het volghet dat de stroem siin si, ende al ward ghe-
provet dat de stroem sheren van Beverne niet ne ware, daer omme ne volghet niet dat hi shertoghen ware, ende dat de here van Beverne wel hevet gheusert te pandene tote iij s. up den stroem alsoet in den andren brief ghescreven es, dat vermet men hem wel te provene.
Item dat si anduorden up dander point, dat panden ende roven nes ghen caes van iusticen, war van willen, seghet sgraven raet dat wel waer es dat pandinghen van singulier personen die ne ghene singenrage ne hebben, dat nes ghen fait van iusticen, mar pandinghe van herscepe dart gheusert hevet signeurage, also de here van Beverne doet up den stroem, dat es wel fait van justicen, ende hadde de hertoghe ghehouden over roof die pandinghe die de here van Beverne dede, so haddit anderssins up gherecht, dan hi dede.
Item ter anduorde van den derden article, daer shertoghen lieden seghen dat de here van Bevern hinc dien man, dat dat was verholleike etc. seghet sgraven raet dat niet gheliic nes, dat publike justicen die de here van Beverne soude hebbe ghedaen dat die verholen soude siin den hertoghe of sinen lieden, bedi de stat van Anwerpe staet up den stroem, daer de hertoghe altoes es, of siin lieden, ende si moughen weiten wat dat men doet openbarleike up den stroem, oft up tlant omtrent den stroem, dat tieghen hem gaen mach, ende van sulken faite moughen si niet seghen dat si verholleke ghedaen siin.
Item dat si anduorden ten vierden pointe gheliic dat si anduorde ten anderen, so replicert sgraven raet, gheliic dat hi repliserde tieghen hare anduorde up tander point vorseit.
Item up dat si anduorden ten vichten pointe, so replisert sgraven raet gheliic dat hi repliserde tieghen anduorde up darde point.
Item up de anduorde van den sesten pointe, so replisert sgraven raet dat dat te provene es, sideme dat siis loghene.
Item up de anduorde ten sevenden article replisert sgraven raet, dat dat fait berecht was uppenbarleke, ende sonder debat van iemene te Suindrecht, ende berechtent shertoghen lieden tanwerpe, dar of ne wiste de grave no siin lieden niet, ende dat ne was niet bi rechte, ende die beteringhe die de man dede tantwerpe also hem sat ende voughede, die ne mach den grave ghene onscade doen.
Item up danduorde van den achtende pointe, soe replisert sgraven raet also hi dede tieghen danduorde van den darden pointe.
Item up danduorde van den neghende pointe, so replisert sgraven raet dat dat fait ende sulke ghelike, ghenouch ghevallen siin, ende dat sal men wel proven; ende dat si seghen dat stillekine soude siin ghevallen, daertoe anduort men alse boven es gheseit, tieghen danduorde up den darden article.
Item up danduorde van den tienden article, soe seghet sgraven raet dat die Jan van Dedelaer ghelevert was up tlant bi Antwerpe, also darticle seghet, ende dit was ghedaen bi sekere vorsienicheiden van den scoutete die doe was, die goet avis ende raet bi hem hadde, ende mochte hebben van vroeden lieden ende wisen van der stat van Anwerpe, ende dits wel te provene wil
mens loghen, ende heb ment andersins ghedaen eneghen tiid bi sgraven bailliu van Vlaendren in telivererne of te ontfane ondadeghe lieden, dat hevet ghevallen bi simpeleiden van den bailliu, want si niet ne mochten hebben avis ende raet up de rivage gheliic dat shertoghen lieden moughen hebben, ende sulc fait, eist ghevallen, ne mach den grave niet deren omme de redene vorseit. Ende oec zet de grave zine baillewe behouden (?) zire erevaghtigheiden, zoe dat zi ne moeghen niet onterven.
Item up danduorde van den elvesten article, replisert sgraven raet dat die Jan Hardman was ghevaen omme fait dat hi hadde ghedaen in tlant van Denremonde, waer af dattene hiesch de here van Denremonde ende me soudene hebben telivrert, war dat hi liede van den faite dat hi hadde ghedaen up den stroem vor sente Michiels tantwerpe, ende daromme was hi verdaen te Rupelmonde.
Item up danduorde van den twelften article, so replisert sgraven raet gheliic dat hi dede tieghen danduorde van den tienden.
Item up danduorde van den dartienden article, so replisert sgraven raet ende seghet, dat de grave na dbesoucGa naar voetnoot(1) blef in saisine ende in houtnessen ende dats te provene.
Ten pointen ende ten articlen die shertoghen raet vort gheleit hevet, bi den welken si willen proven dat de stroem den hertoghe toe behort, soe anduort sgraven raet also hier na bescreven staet.
Ten ersten article dat sprect van Osendrecht up tscelt, soe seghet sgraven raet dat dat fait gheviel bute den palen die de grave an hem trect, ende al hadde dat fait ghevallen binnen den palen of dieghelike van andren faiten, ende dat daeromme shertoghen lieden den ghenen daert up gheleit soude siin, ghejusticiert hadde tantwerpe, daer omme volghet niet dat de rechtinghe van den strome den hertoghe toe behort, bedi de grave mach niet verbieden den hertoghe, hi ne mach doen sine justicen tantwerpen, also hem sit ende voughet, ende van wat faite dat es, ende waer dat si ghescien, ende mochti met daghedinghen ende met andren justicen, die hi tantwarpe soude doen, af winnen sgraven recht ende sine justicen, so ne soude den grave niet bliven, warbi van enen faite dat soude siin ghedaen te Ghend of te Brughen, mochti van faite enen man in daghen, oft vondine in sine signeurage, hi mochtet overrechten, nochtan daer omme ne verlore de grave niet siin hersceip te Ghend no te Brugghen; ende dese ghelike soe mach men anduorden ten andren ende ten darde. Vort siin dusscedene faite tantwerpe berecht, dar af ne wiste de grave niet, no siin lieden, ende als siit wisten so kerden siit.
Ten veirden article anduort men also gheseit es tieghen danduorde die shertoghen lieden gaven up den sevenden article van den ander brieve.
Ten vichten article anduort men also voren gheseit es; vort als die van Antwerpen vort ghinghen up dat fait, doe ghinc men vort tieghen die van Antwerpen in de Vlaendersce side, ende daer bleft staende, ende dede de
grave eneghe bede, dat was dat me sinen man soude vorhoeden van onrechte, niet dat hi enech recht kende den hertoghe an den stroem.
Ten sesten article anduort men gheliic dat gheanduort was ten vichten, ende gheliic dat boven gheseit es, dat de hertoghe doet sine justicen also hem sit ende voughet tantwerpe, dat ne mach den grave ghene onscade doen in sine justice up den stroem.
Ten sevenden article anduort men, dat wel mocht siin dat de grave bad den hertoghe over de lieden die up den stroem laghen, dat men (?) ware jonstich ende ghehulpich, dat hem niet messciede van den vianden, ende dat si mochten pasivleke wandelen up tlant, mar daer omme vorkendi den hertoghe niet enich recht van justicen in den stroem.
Ten achtende article anduort men also boven gheseit es in den ersten article, ende die ghelike ten neghenden ende ten tienden ende ten elvesten ende ten tualfsten ende ten dartienden ende ten viertienden, ende dat de coepmanne die overdaet daden up den stroem, dat soude de grave berechten, constise ghecrighen.
Ten vichtienden ende ten sestienden article anduort men gheliic dat gheseit es tieghen danduorde die shertoghen lieden gaven up den tienden ende den tualfsten article van den andren brieve; vort dat Haward te dier stede den man telivererde, wast so, dat was bi fauten van scepe, ende shertoghen lieden verkenden wel dat was bi gracien dat si den man voerden dor den stroem. Item ten seventienden gheliic.
Ten achtienden article anduort men, eist also ghedaen teneghen tiden, dat hevet gheweist bi forchen ende niet bi rechte, meids dat shertoghen lieden daer machtich sitten omme de stat van Antwerpe, ende daer inne consenterde de grave no sine lieden noit, ende dicken hebben siit up gherecht ende ghekert, als sulcke dinghe ghevielen.
Ten neghentienden article anduortmen dat die gheleiden ende de tolne daer af dat article sprect, vele ligghen buten den palen die de grave an hem trect, ende van den toln van Antwerpe soe anduortmen dat me dien teln neimt up tlant, ende wel es waer ontvoerden iemene, hine ghavene up tlant, dien mocht men verwinnen tantwarpe, ende cami daer, hi moest boeten, ende dieghelike anduort men ten tvintichsten article.
- voetnoot(1)
- Saaftingen wordt bij de. dorpen van het land van Beveren vermeld.
- voetnoot(1)
- Hier eindigt het vertoog van Hauwaard maar nu volgt op hetzelfde perkament en van dezelfde hand een Fransche tekst getiteld: ‘Remembrance des mesprisures que cil de Brabant ont fait sor monsieur de Flandres.’ Slechts de drie eerste dezer 15 mesprisures hebben betrekking op Antwerpen en de Schelde. Voor de algemeene Brabantsch-Vlaamsche geschiedenis zijn deze nota's van bijzonder belang, ze zijn het minder voor onze studie.
- voetnoot(1)
- Hier weze bemerkt dat de meeste dezer bewijzen, naast nieuwere, weder worden benuttigd in de pleidooien van 1331 en volgende jaren, welke door Duvivier zijn vermeld geworden. Onze stukken van 1315 laten echter toe meerdere bijzonderheden bij te brengen, enkele jaartallen te bepalen bij de aangehaalde feiten, de jongere van de oudere feiten te onderscheiden.
- voetnoot(2)
- Een oud voorbeeld te meer van bestrijding der ‘doode hand.’
- voetnoot(1)
- Oordam of Oorderendam bij Oorderen.
- voetnoot(1)
- Everdei Gobszoon is te Antwerpen Everdei van Lillo geheeten. Hij was schout van 1282 tot 1294.
- voetnoot(1)
- Aldus in de teksten. Naar de letter te oordeelen woont Jan van den Vliete op den Brabantschen oever, en dan moeten we veronderstellen dat het op aangespoelden grond is die als Vlaandersch wordt aanzien. Zoo zullen eenmaal die van Beveren beweren dat de Vischmarkt te Antwerpen, wijl aangespoelde grond, hun toebehoort.
- voetnoot(1)
- Dat is Gwijde van Dampierre.
- voetnoot(2)
- Zie over Geleiden op de Schelde onze Geschiedenis van Antwerpen II, 2e deel, blz. 178 en vgd.
- voetnoot(1)
- Deze brief die zeer zeker oorspronkelijk in het Vlaamsch was gesteld, is ons bewaard in een copij der XVIIe eeuw. We publiceerden dezen tekst in onze Geschiedenis van Antwerpen, III, blz. 60-61. De Fransche tekst, dien wij voor een vertaling houden, berust in copij te Rijssel (Chambre des comptes, B, 549), en werd gepubliceerd in de reeds vermelde studie van Duvivier (blz. 756-8).
- voetnoot(1)
- Zie Duvivier, o.c., blz. 735.
- voetnoot(2)
- Rijssel, Chambre des comptes, B. 662.
- voetnoot(1)
- Zie onze Geschiedenis van Antwerpen, III, blz. 78.
- voetnoot(1)
- Zie La Curne, Dictionnaire historique de l'ancien langage français, het woord Paix.
- voetnoot(1)
- De Fransche tekst van het stuk is gepubliceerd door Duvivier, blz. 759. De Vlaamsche tekst (vertaling?) is te vinden in Stadsarchief Gent, Stroomboek, fe 2. Ons verhaal is gegeven naar de pleidooien van 1331.
- voetnoot(1)
- Enkele elementen daar toe zijn te vinden in het Gentsche Stroomboeck, schepenbrieven, namelijk, van Rupelmonde, geschreven op last van den stroombaljuw Zeger de Smet (1331-1335).
- voetnoot(1)
- II, 64. Op blz. 63 zoeken zij ‘de plaets genaemd Weerst’. Deze plaats is geen andere dan de werf te Antwerpen. Het geval van Jan de Bier (blz. 64) opgehaald uit van Cankercken, volgens zeggen van Marshall, is geen ander dan dat van Jan van Dedelaer hooger opgeteekend.
- voetnoot(2)
- II, 378.
- voetnoot(3)
- Nota 1 op blz. 743.
- voetnoot(1)
- Het veer van Loysekins-Zandvliet hoort toe aan den burggraaf van Gent.
- voetnoot(1)
- ‘Aliud vidi in codice privilegiorum urbis datum anno 1232, quo Caesar Marchiae Imperialis titulo, soli imperio obnoxiae, Schaldim juris Caesarii esse, contendit.’ (Antverpia, 73).
- voetnoot(1)
- Accoord tusschen den hertog en Godfried van Breda, van 24 Febr. 1213.
- voetnoot(1)
- We hebben de teksten afgeschreven met het oog én op de geschiedenis én op de historische taalkunde. Dit maakt dat we de regels der Koninklijke Commissie voor Geschiedenis waar zij van ondienst blijkten voor de Vlaamsche historische philologie niet hebben gevolgd. Zoo schrijven we tue b.v. in plaats van twe, duater in plaats van dwater. Ook deden we in italiek zetten de oplossingen van verkortingen waarvan we niet zeker waren. Waar de verkorting geen twijfel liet omtrent de interpretatie is niets aangegeven. Voor de letters ij, y, en ii, dient opgemerkt dat men best doet zich zelfs niet op onzen tekst te vertrouwen al deden we ons best om zoo juist mogelijk het handschrift weer te geven: er waren onduidelijke gevallen genoeg en andere die bijzondere letterteekens zouden vergen. De ponctuatie is door ons aangevuld geworden.
- voetnoot(1)
- Palingsnetten. Zie Verwijs en Verdam i.v. Rieke.
- voetnoot(2)
- Hier eindigt de eerste reepel perkament; de volgende die aan den eersten is vastgenaaid vertoont veel kleiner schrift, en blijkt, - indien hij al niet van een andere hand is, - dan toch beschreven te zijn geweest vooraleer aan het eerste stuk te zijn toegevoegd.
- voetnoot(1)
- van de andere zijde, is blijkbaar bedoeld.
- voetnoot(1)
- Seigneurie. Zie Verwys en Verdam in verbo Singerie.
- voetnoot(1)
- Tymis?
- voetnoot(1)
- Het hooger vermeld nr 2709 van het Rijksarchief bevat twee copijen van dit stuk. De spelling verschilt.
- voetnoot(1)
- De Olrecene is dus de grens bij de Schelde tusschen het leen van den burggraaf van Gent en dat van den heer van Beveren. De Olrecene is dan de oude kreek die van omtrent Kieldrecht naar de Schelde liep en hare monding ten Noorden van het (jongere) Liefkenshoek had.
- voetnoot(1)
- Innen.
- voetnoot(1)
- Zoo verre als hij hem eischt (opeischt).
- voetnoot(2)
- Misdaad.
- voetnoot(3)
- Vonnissen.
- voetnoot(4)
- Legde.
- voetnoot(5)
- Voorbij leiden.
- voetnoot(6)
- Eischten.
- voetnoot(7)
- Beschuldigde.
- voetnoot(1)
- Zij.
- voetnoot(2)
- Niet bij Verdam.
- voetnoot(3)
- De ‘uptert’ is het recht van het ‘optreden’ op den dyk.
- voetnoot(4)
- Niet bij Verdam: een schip vastleggen.
- voetnoot(1)
- Halster, een graanmaat.
- voetnoot(2)
- Sister, een graanmaat.
- voetnoot(1)
- Binden in den zin van spannen? (Vierschaar spannen).
- voetnoot(2)
- Onderzoek.
- voetnoot(1)
- Die ‘compromisse’ is van kort vóór 16 Juni 1331 dag waarop de ‘Segghers’ van Vlaanderen werden aangesteld.
- voetnoot(1)
- Bedoeld is de Backere.
- voetnoot(1)
- Harde of harder bij Verdam, rivier- en zeevisch, barbeel. Op het ‘ontvoeren’ of ontduiken van den tol stond het verbranden van het schip. Zie verder.
- voetnoot(1)
- Deze ‘Oude Scelt’ is ofwel de Vosvliet ofwel de Eendrecht. De Vosvliet is waarschijnlijker.
- voetnoot(1)
- Hugo Nose liet een eenige dochter na, Oda van Anderstat, aldus genaamd naar haar goed van Anderstat bij Lier. Zij huwt Geert van Yssche. Denkelijk geldt het hier een dochter uit dit huwelijk. We weten toch dat de hertog Hendrik III, de hand heeft geslagen op de meeste goederen van Hugo Nose in 1250, en dat hertog Jan I, ten bate der schuldeischers van den overleden Hugo, ook nog beslag legt op de voortgeërfde goederen (1272). Hierbij sluit aan wat verder in ditzelfde stuk omtrent Hugo Nose en omtrent het geleide dat hij verlegde, gezegd wordt. Zie onze Geschiedenis van Antwerpen, XIIIe eeuw, deel II, blz. 235 en vgd.
- voetnoot(1)
- Vergelijk met den tekst omtrent Arnout Beelard in vorig stuk.
- voetnoot(2)
- Veertelen.
- voetnoot(1)
- belijden.
- voetnoot(1)
- Onderzoek.