Lijkrede uitgesproken door Prof. J. Vercoullie, werkend lid der Academie, op het graf van K. de Flou, afgestorven werkend lid, op 1 Juli 1931.
Bij ontstentenis van Dr. M. Sabbe, bestuurder van de Koninklijke Vlaamsche Academie, werd mij de taak opgedragen om de verdiensten van ons medelid K. de Flou ten opzichte van onze Academie voor zijn lijkbaar te gedenken.
Jammer dat Sabbe niet heeft kunnen hier zijn. Van in zijn kinderjaren is hij opgegroeid in dit bedrijvige Brugsche midden, letterkundig, kunstrijk en politiek tevens, en heeft er de Flou met zijn vader, den nog steeds betreurden Julius Sabbe, aan het werk gezien aan den Halletoren en aan de andere uitingen van de beweging die Brugge-Zeehaven heeft verwezenlijkt.
De werkzaamheid van de Flou in de Academie was in een zekeren zin de voortzetting van deze Brugsche werkzaamheid voor taal en volk. Hij gaf er zijn ongeëvenaard Woordenboek uit van de West-Vlaamsche plaatsnaamkunde, een echt benedictijnenwerk, waarvan nu reeds twaalf dikke deelen verschenen zijn, en waarvan de uitgave der slotdeelen gelukkig verzekerd is. Door dit werk is hij voor ons allen geworden de vleeschgeworden toponymie. Hij snuffelde, snuffelde, snuffelde om toponiemen op te sporen maar wat hij buiten de toponiemen op het gebied van taal, gebruiken en folklore eigenaardigs vond, teekende hij aan en zoo kende hij zijn Westvlaamsch in zijn ouden en nieuwen vorm als niet een, wat o.m. bleek uit de meesterlijke verslagen die hij voor de Academie uitbracht over het timmerambacht, het speldwerken, de vlasnijverheid, de zeilvischsloepen, de zeevisscherij. Zijn omvangrijk werk in de Academie werd, op zijn hulde in 1928 te Brugge door den toenmaligen bestuurder, den E.H.J. Jacobs volledig geschetst.
In zijn laatste lezingen in de Academie, Bronnen voor Toponymie, Toponiemen uit de provinciën Antwerpen en Brabant, Migratie der Toponiemen, opende hij voor ons allen nieuwe gezichteinders. Ze zijn als het ware het testament van den Vlaamschen Grootmeester in het vak.