| |
| |
| |
Vlaamsche schrijvers na 1830.
Dr. C.J. Hansen
Reisbrieven uit Dietschland en Denemark
Door Omer Wattez
werkend lid der Academie.
Ik hield in 1927 in de Commissie voor Nieuwere Taal en Letteren een lezing over een werk van Dr. Jan Nolet de Brauwere van Steeland, getiteld: Een Reisje in het Noorden, verschenen in 1843.
Ik kondigde in mijn lezing aan, dat ik een tweede werk zou bespreken, geschreven in denzelfden trant, als dat van Dr. Nolet, maar verschillend van richting en doeleinde.
Ik wees er op dat beide schrijvers de eerste zijn geweest onder de Vlamingen om, kort na 1830, een reis naar de Germaansche landen van het Noorden van Europa te ondernemen.
Het Noorden trok in die jaren niet veel de Belgen aan. Al wie naam had in letteren, kunst of wetenschap, ging naar 't Zuiden, naar Frankrijk of Italië. Daar was, meenden zij, voor de burgerij van den jongen Belgischen-Staat alles te leeren. In het Noorden waren het nog Barbaren!
Dr. Nolet de Brauwere en Dr. C.J. Hansen, die beide lid zijn geweest van onze Koninklijke Vlaamsche Academie waren geen Vlamingen van geboorte. Toch worden zij onder de Vlaamsche schrijvers geteld.
Dr. Nolet was van Nederlandsche en Dr. Hansen van Deensche afkomst. Het moet ons dus niet te veel verwonderen, dat het Noorden hen aantrok, ofschoon zij hier ingeburgerd waren en voor goed gevestigd bleven tot aan hun dood; dat zij de landen van het Noorden, de bakermat van hun familie, met grooter
| |
| |
belangstelling bezochten dan menjg rasechte Vlaming van dien tijd het zou gedaan hebben.
De reis van Dr. Nolet de Brauwere met prof. David uit Leuven liep over Nederland, Noord-Duitschland, Denemark, Zweden, Finland en Rusland. Ik heb die reis in 1927 hier zoo veel mogelijk samengevat en besproken. Ik heb er toen over geklaagd, dat werken gelijk Een Reisje in het Noorden, dat verreweg het beste is wat Dr. Nolet heeft geschreven en veel hooger staat, als literair werk, dan zijn epos Ambiorix, niet meer in den boekhandel te verkrijgen zijn, en dus zeer weinig door Vlamingen kunnen gelezen worden. Zij zouden het nochtans meer verdienen dan menige ander, omdat zij aan den geletterde een kultureel genot schenken, dat de meeste ontspanningsliteratuur hem niet kan bezorgen.
Hetzelfde moet ik thans herhalen met het oog op het werk van Dr. C.J. Hansen. Dit heeft, naar mijn weten, nooit een tweeden druk beleefd. En dat is jammer voor boeken van zulke kultureele waarde. In groote kultuurlanden zouden uitgevers wedijveren, gelijk zij doen voor hun klassieke schrijvers, om het in den handel te brengen voor de ontwikkelde klasse.
Dat toont dat wij in Vlaanderen nog niet op de hoogte zijn van groote kultuurlanden, zelfs niet van Nederland.
Het boek van Dr. C.J. Hansen: Reisbrieven uit Dietschland en Denemark, verschenen in 1859, dong mede naar den vijfjaarlijkschen Staatsprijs voor Nederlandsche letterkunde, in het tijdvak 1860-1864.
Door den keurraad werd het gerangschikt onder de vijf beste werken, en zou dus voor den prijs in aanmerking komen. De andere werken waren: Bella Stock en Menschenbloed van Conscience, In 't Schipperskwartier en Op 't Eksterlaar van Sleeckx, De Lelie van 't Gehucht van Renier Snieders en Het Geschenk van den Jager door Mevrouw Courtmans.
De prijs werd toegekend aan dit laatste.
De romantische werken van Conscience, Sleeckx, Snieders en Mevr. Courtmans werden alle herdrukt, en zijn in onze dagen nog in den handel te verkrijgen. Het boek van Dr. Hansen moet men zich kunnen aanschaffen bij een verkooper van oude boeken, of in een openbare boekerij ter lezing vragen.
Zeker zou zulk een werk meer en beter verdienen.
Reisbeschrijvingen worden gewoonlijk door de keurraden
| |
| |
onzer letterkundige prijskampen op zijde gelegd, al heeft nochtans eenmaal een jury zijn spijt uitgedrukt, dat zij geen werk te bebekronen kregen, gelijk b.v. Die Italienische Reise van Goethe, en dat het immer romans, novellen en gedichten waren die den prijs weghaalden.
Werken van schrijvers gelijk Goethe, worden er zeker niet vele aan onze keurraden onderworpen, maar er waren, te beginnen met het boek van Dr. Nolet, en datgene dat wij thans onder handen hebben, wel boeken die in kultureel en literair opzicht zeker een romantisch verhaal of een bundel gedichten waard zijn.
Dit heb ik nog tegen de prijskampen voor letterkunde, dat zij een stelsel van exclusivism invoeren. Zij gelijken zoowat op schouwspelen, waarin al het licht valt op een ‘theaterster’, terwijl de medespelers in het halve licht of in de schaduw staan. Al de eerbewijzen en de groote stoffelijke voordeelen zijn voor de vergoodde ster, rondom welke de andere enkel als satellieten mogen draaien. Ik moet bekennen dat ik meer houd van het stelsel in zwang, b.v. in de Académie française te Parijs.
Een werk wordt bekroond, op onbepaalden tijd, niet in een prijskamp, noch in mededinging met andere werken, maar om zijn wezenlijke waarde in literair of wetenschappelijk opzicht. Ik meen dat zulke belooning voor werk van den geest veel waardiger is dan prijskampen, die ons te veel aan harddraverijen voor paarden, snelvluchten voor vliegtuigen, of financieele loterijen doen denken.
Met dat stelsel zouden er zeker wat meer bekroonden of beloonden wezen, maar het ware toch beter en meer aanmoedigend van wege een staatsbestuur dan die bekroning van een enkelen en het wegschuiven of doodzwijgen van alle anderen.
Ik ben niet voor de nivelleering van de geesten, noch voor de gelijkstelling van alle talenten, verre van daar; maar ik houd ook niet van fetichism en reklaam met eerste prijzen als deze van welke wij soms getuigen zijn.
Dit gezegd met het oog op officieele of andere prijskampen voor letterkunde, of zoogenaamde prijzen van Rome voor de kunsten, kom ik terug tot mijn onderwerp: het boek van Dr. C.J. Hansen
Ik ben voornemens heden slechts dat eene werk van den schrijver te bespreken en mij te bepalen tot den inhoud van het boek. Wat de bio- en bibliographie betreft in al hare bijzonder- | |
| |
heden, verzend ik naar het Jaarboek 1919-1920 van de Koninklijke Vlaamsche Academie, waarin de levensschets voorkomt van Dr. C.J. Hansen door Gustaaf Segers.
Ik verwijs ook naar het boek van A. Henot: Leven en Streven van Dr. J.C. Hansen, verschenen te Antwerpen in 1899. Dit boek van ongeveer 250 bladzijden behandelt breedvoerig het werk en schetst het leven van den Antwerpschen bibliothecaris en schrijver.
Na beide stukken te hebben gelezen, kan men zich goed een denkbeeld vormen van de werkzaamheid van den schrijver, en de uitgestrektheid van het gebied, waarop hij werkte.
Als toelichting van mijn lezing, wil ik eenige regels uit de levensschets door Gustaaf Segers aanhalen:
- ‘Van oorsprong was Hansen een Deen, van geboorte een Nederlander. Zijn vader was een zeeman. In het jaar 1852 stak deze, als kapitein van het schip Jason, in zee. Het vaartuig keerde den 4 December terug zonder zijn bestuurder. Constant was toen 20 jaar oud.’
En de volgende regelen ontleen ik aan de levensbeschrijving van A. Henot.
- ‘Constant Jacob Hansen werd den 4 Oktober 1833 te Vlissingen geboren. Zijn vader, Hans Hansen, was een Deensche zeekapitein en reeder, uit een oude zeemansfamilie gesproten. In hem zelf leeft de Deen en de zeeman, gelijk hij het in zijn Reisbrieven en andere schriften heeft getoond. Zijn moeder, Jacoba Van Dycke, behoorde tot een adelijk West-Vlaamsch geslacht, dat in de zestiende eeuw, ter oorzaak van godsdienstvervolging, was uitgeweken naar Zeeland.’
Met deze aanhalingen zal de lezer beter den geest en den inhoud van de Reisbrieven begrijpen.
De brieven, welke het boek bevat, werden geschreven van April 1856 tot Oktober 1856. Gedurende die zes maanden was de schrijver op reis. Toen was hij 23 jaar oud; dus in de jeugd van zijn leven, vol zucht naar weten, bezield met vele idealen om die reis te ondernemen. De jonge reiziger bezoekt beurtelings Brussel, Gent, Brugge, Oostende, Oudenburg in Vlaanderen, Nieuwland, Veere, Arnemuien, Domburg en Westkapelle op 't eiland Walcheren.
Daarna trekt hij naar wat hij noemt Oost-Dietschland, Pruisen, Rijnland en Westfalen. Hij vertoeft in Aken en in Keulen.
| |
| |
Van daar dan naar Hannover en de Hanzesteden, Hamburg en Sleeswijk-Holsteen. Hier houden de Dietsche brieven op en beginnen de Deensche. Ze zijn gedagteekend uit Hadersleven, Svendburg en Risting. Hier houdt Hansen zich langer op dan elders, want hij is in het land waar nog bloedverwanten van hem en kennissen van zijn vader wonen.
In deze laatste brieven komen voor de aandoenlijkste en treffendste bladzijden van het boek. Ik zal er verder over spreken.
Hansen verblijft daar tot in September 1856. Dan vaart hij naar Kopenhagen. Uit de Deensche hoofdstad is de laatste brief gedagteekend: 1 Oktober 1856. Behalve deze brieven bevat het boek nog een viertal ‘Schetsen’. Deze zijn gewijd, de eerste aan ‘Land en Staat’. Bedoeld wordt Denemark. De tweede schets is getiteld ‘Oud-Scandinavien’; de derde ‘Godenleer’ en de laatste ‘Geschiedenis’.
Elk dezer brieven en schetsen is opgedragen aan een tijdgenoot van Dr. Hansen, een personaliteit uit de Vlaamsche letterkundige beweging, als daar toen leefden: Frans de Cort, Frans de Potter, J.M. Dautzenberg, Julius de Geyter, Lodewijk Gorrits, Felix Boone en enkele andere, thans minder bekende, uit de Vlaamsche volksbeweging dier dagen.
De Reisbrieven van Dr. Hansen zijn zeker niet zuiver literair bedoeld. Ze zijn ook kultureel-wetenschappelijk; ook soms wel politisch- en godsdienstig tendentieus. Maar men gevoelt bij het lezen, dat het meer de persoonlijke overtuiging en openhartigheid is die spreekt dan wel de bedoeling om anderen tot zijn meening over te halen. Het is niet de politieke dweepzucht die aan 't woord is, noch den boventoon voert. Hansen is rechtvaardig en verdraagzaam.
De lezer wordt dadelijk gewaar dat hij protestant is, en doordrongen van strenge godsdienstige en zedelijke gevoelens. Hij is in zijn recht. Hij behoudt zijn geloof en zijn overtuiging; de lezer van zijn kant ook. Niemand kan er zich aan ergeren. De critiek heeft hem destijds daarom ook niet lastig gevallen.
Wel om zijn ‘Dietschlandism’!
Daarover had hij het nogal hard te verduren van wege eenige ‘Flaminganten’. Hij zelf was ook een overtuigd ‘Flamingant’, en komt voor zijn meening in zijn Reisbrieven soms levendig en scherp uit. Prayon Van Zuylen en Gustaaf Segers bekampten
| |
| |
hem fel voor dat ‘Dietschlandism’ en hielden hem voor een ‘utopist’, omdat hij in zijn verbeelding van een grooter vaderland droomde dan Vlaanderen en het bezong in de volgende strofe, gedicht in den trant van het bekend lied van Arndt:
‘Wat is des Dietschers Vaderland?
Is 't Nederland, is 't Saksenland?
Zoo wijd de Dietsche Tale klinkt,
En God ter eere lieders zingt,
Dat, wakkre Dietscher, moet het zijn!’
Hij wou zijn Groot-Dietschland niet bekomen door revolutie of door de macht der wapenen, maar eenvoudig.... door eenige spellingregelen:
Zijn Dietschland zou zich uitstrekken van Duinkerke tot Königsberg, over alle landen waar Nederlandsch, Nederduitsch of Platduitsch werd gesproken.
- ‘Mijn hoofddoel, zegt hij in de voorrede van zijn boek, is in kortbegrip de opwekking des Germaanschen Volksgeestes in Vlaamsch-Belgien; de versmelting der Vlaamsche met der Platduitsche taalbeweging tot een algemeenen Dietschen en machtigen Volkskamp, oft de Vereeniging aller Nederduitsche Gewesten op geestelijken gebiede. Verders in den Gedeelte over Denemark, de voorstelling des Noordschen Geestes in al zijner edele Manhaftigheid, in al zijner reine Verhevenheid, als de eeuwig heldere Mijmer-bron, waaraan wij onophoudelijk putten moeten om Leven en Jeugd te bewaren.’
Ik eerbiedig in deze geloofsbelijdenis de spelling en de verbuigingen van den schrijver.
Men hoort in deze woorden zoo wat de taal van een droomer van groote ontwerpen, van een utopist; maar wie van ons is nooit een droomer of een utopist geweest?
Dat recht heeft elke mensch, als hij binnen de palen der persoonlijke vrijheid blijft, en de vrijheid van anderen eerbiedigt, en zich niet te licht door woorden laat verleiden.
Dr. Hansen had vrienden en bewonderaars, die hem lof toezwaaiden, gelijk hij het verdiende voor zijn degelijke kennis, zijn talent en zelfs zijn streven. En bij dezen tellen wij onder de Vlamingen en Nederlanders: Theofiel Coopman, Julius Vuyl- | |
| |
steke, Dr. Brill, Johan Winkler, de schrijver van Oud-Nederland; Dr. Weyer en Herbst onder de geleerde Scandinaviërs.
Hunne brieven kan men lezen in het hoogergenoemde werk van A. Henot. Ondersteund door het oordeel van die bekende geleerden en denkers besluit Henot:
- ‘De Reisbrieven doen Hansen plaats nemen onder onze letterkundigen van eersten rang. Men weet niet wat men in hem het meest moet bewonderen, of zijn grondige kennis der Germaansche talen, of zijn groot kunstenaarstalent, of den adel zijner dichterziel, of den gedachten-rijkdom, den gezonden, wijsgeerigen zin, waardoor hij zich gunstig van sommige reisbeschrijvers onderscheidt.’
Deze verschillende punten, door Henot aangeduid, wil ik wat nader bespreken.’
Dat Dr. Hansen de Germaansche talen kende, wordt de lezer der Reisbrieven dadelijk gewaar; maar hij, die de talrijke vertalingen van verzen en proza uit het Duitsch, het Engelsch en de Scandinavische talen met het oorspronkelijke kan vergelijken, zal wel de overtuiging opdoen, dat de kennis in zake talen bij Dr. Hansen niet oppervlakkig was, maar diep en degelijk.
Ik sprak onlangs over Dr. Hansen met een Antwerpsch geleerde. Deze had, toen hij nog student was, Dr. Hansen op de Antwerpsche bibliotheek gekend.
- ‘Die man sprak niet veel, zei hij mij, deed zich ook niet veel gelden onder de vooraanstaande Vlamingen van zijn tijd, kunstenaars of schrijvers; maar iedereen, die de bibliotheek bezocht en met hem in aanraking kwam, gevoelde en wist weldra dat hij een beslagen en ernstig man voor zich had.’
Ik heb Dr. Hansen nooit persoonlijk gekend, maar zoo toch heb ik hem mij ook voorgesteld, toen ik zijn werk las.
De Reisbrieven, zei ik reeds, werden geschreven in 1856, dat is dus iets meer dan een kwart eeuw na 1830, dat de scheiding van Noord- en Zuid-Nederland zag gebeuren.
Dat er bitterheid broeide in het hart van vele ontwikkelde Vlamingen, welke na die scheiding hunne taal zagen verdringen uit het bestuur, het onderwijs, het gerecht en andere nationale instellingen; die het Vlaamsche volk, de groote helft der bevolking van het land, zagen behandelen gelijk minderwaardigen in een kolonie, dat moet ons dus niet verwonderen bij Dr. Hansen,
| |
| |
zoo min als bij Conscience, Willems, Blommaert, Ledeganck, Van Duyse, de Van Rijswijcken en zoovele anderen.
Weinige hebben zich daaromtrent zoo scherp uitgedrukt als Dr. Hansen en niet zonder reden.
Hoe meer iemand doordrongen is, niet alleen van de rechtvaardigheid eener zaak, maar ook van hare wezenlijke waarde, en hare stelling tegenover degenen die ze negeeren of willen op zijde schuiven, hoe krachtiger woorden hij ook vinden zal om misdadige inzichten te veroordeelen.
Maar onder de geletterden waren er bij de Vlamingen in de eerste jaren der Vlaamsche beweging, na 1830, weinigen die hun eigen taal, hunne landstaal goed konden gebruiken om hunne zaak te verdedigen. Dat wisten zij zeer goed, zij die het inzicht hadden het Vlaamsche volk te denationaliseeren, en het voor een vreemde kultuur te winnen. De strijd die onze Vlaamsche voormannen toen te voeren hadden, was zeer hard. Zij hadden niet de macht in handen, en hadden ook het geld niet. Soms waren zij verplicht van hunne tegenstrevers of verdrukkers betrekkingen te aanvaarden voor hun bestaan, maar daardoor werd hun het zwijgen opgelegd en den strijd moesten zij zoo goed als opgeven.
Daarom kunnen en mogen wij wel de scherpte van het woord vergeven aan degenen, die nog liever hun principes zagen dan de stoffelijke voordeelen hun door macht- en geldbezitters aangeboden.
Dr. C. Hansen is vrij en vrank voor zijn meening uitgekomen.
Men kon hem niet toeroepen dat hij de scheuring of den ondergang van het land wilde, omdat hij door het wijzigen der spelling alle Dietschsprekende volkeren wilde vereenigen. Dat is toch nog niet zoo erg als een volk te willen denationaliseeren door het eene andere taal dan de zijne te willen opdringen, onder voorwendsel dat die andere taal een wereldtaal is.
Dr. Hansen is de eerste niet geweest, die zulk een ideaal koesterde. Er zijn er zelfs, zoo leert ons de geschiedenis, welke die vereeniging hebben willen verwezenlijken op politiek gebied.
De Wijze man van Gent, onze groote Jacob van Artevelde, heeft daarvan gedroomd, werd er geschreven, en een ander Gentenaar, niemand minder dan Karel V, heeft de macht en de middelen gehad om zulk plan uit te voeren. Het rad der Fortuin
| |
| |
heeft voor ons anders gedraaid, naar het Zuiden toe, in plaats van naar het Noorden.
***
De eerste stad die Dr. Hansen op zijn reis bezoekt is Brussel, - Brussel in 1856.
Die goede Brusselaars, zegt hij, noemen hun stad ‘het kleine Parijs’. Dat werd hun zoo voorgezegd, voegt hij er ironisch aan toe. Hij drijft den spot met de zucht tot naäperij van àl wat Fransch is. De straatnamen der oude Vlaamsche stad Brussel staan in het Fransch alleen op de muurbordjes; maar de oude gebouwen en monumenten der stad zien er nog Vlaamsch uit. Dr. C. Hansen haalt tal van feiten en anecdoten aan uit de geschiedenis der stad, en hij bewijst dat hij niet alleen de geschiedenis van het land, maar ook uitstekend die van onze steden kende, van het tijdperk der gemeenten af tot in onze dagen.
Over Brussel, Gent, Antwerpen en Brugge heb ik in de Reisbrieven veel gelezen, dat mij onbekend was, en het is in onze dagen maar in de Bijdragen tot de Geschiedenis en de Oudheidkunde van Vlaanderen van Alfons van Werveke, en in de Oudheidkundige Kronijken, die hij in verschillende Vlaamsche bladen schrijft, dat ik ze met evenveel voldoening lees als bij Dr. Hansen.
Bij beiden gevoelt men dadelijk dat het geene wetenschappelijke liefhebberij is, maar dat zij hun land, hun Vlaamsche steden, hun Volk en hun taal liefhebben, zonder daarom de waarheid te kort te doen.
Dr. Hansen beoordeelt streng de vroegere vreemde vorsten, die in Vlaanderen hebben geregeerd, en de Belgische omwenteling van 1830 wordt in het daglicht gesteld, gelijk zij door elk onbevooroordeeld geletterde van dien tijd beschouwd werd.
Het waren niet alleen Vlamingen, die wisten hoe die omwenteling ontstond en door wie ze in den beginne geleid werd. Wij weten toch alle zeer goed, ware Engeland er niet beslist en krachtdadig tusschengekomen, dat hier meer in het voordeel eener naburige mogendheid werd gewerkt dan voor de onafhankelijkheid van België.
Nu, de zaken hebben door de tusschenkomst van Engeland een andere wending genomen als degene, die de eerste omwentelaars voorzagen, en nu staan wij voor het voldongen feit, het
| |
| |
honderdjarig bestaan van den Staat België, bevestigd door den volkswil en erkend door de mogendheden.
Wat na 1830 verkeerd werd gedaan voor de Vlamingen, kan nu recht komen. Ware Dr. Hansen nog in leven, hij zou wellicht den toestand anders beoordeelen dan in 1856, toen hij er zich scherp over uitliet. Wat ook zijn meening van toen moge geweest zijn, toch werd hij om zijn degelijke kennis benoemd in Antwerpen tot stadsbibliothecaris en aanvaardde in 1886 het lidmaatschap der Koninklijke Vlaamsche Academie.
Dr. Hansen bezat een groot kunstenaarstalent, als schrijver en als dichter. De schildering der zeden van de Nederduitsche stammen; de beschrijving der landschappen in de lage landen aan de zee, van de Noordzee af tot aan den hoek der Oostzee bij Königsberg, toonen ons dat hij open oog en hart heeft voor al wat de Germaansche volkeren, die er wonen, aan schoonheid en aan deugden bezitten, en dat hij zelfs niet nalaat, als 't past, hier en daar op hun gebreken en tekortkomingen te wijzen.
Hij is niet alleen op de hoogte der literaire kunst en der letteren in de verschillende landen, maar is ook beslagen in de kennis der beeldende kunsten en der muziek.
Als dichter was hij natuurlijk toonkundige. Anders zou hij die heerlijke keus niet gedaan hebben van zangerige liederen uit de Germaansche talen, vooral die der Scandinavische volkeren, en der Nederduitschers uit Duitschland, zooals ze ons in zijn Noordsche Letteren en zijn Reisbrieven werden medegedeeld.
Dr. Hansen leerde ons Klaus Groth kennen, en vertaalde dezes voortreffelijke idylle De Roodgieter in het Nederlandsch.
Hij dong, zegt A. Henot, in 1866, met dit stuk nog eens mede naar den vijfjaarlijkschen Staatsprijs, tijdperk 1865-69. Zijn werk, evenals Van Beers' Gevoel en Leven, werd weerom op zijde gelegd, ditmaal omdat het in Holland gedrukt was. Conscience werd toen bekroond met Bavo en Lieveken.
Het bekende lied van Klaus Groth Mijn Moederspraak, door Peter Benoit zoo heerlijk getoondicht, werd door Dr. Hansen in All-dietsche spelling bewerkt, en werd hier populair, zoowel om den tekst als om de muziek.
Om mijn lezing in te korten kan ik verklaren, dat door Dr. Hansen, de deuren van het Noorden, wat betreft taal en letteren, wagenwijd voor de Vlamingen werden geopend. Dat werk werd daarna voortgezet, onder anderen door Rodenbach
| |
| |
en Pol de Mont. Het heeft mij insgelijks den weg aangeduid, dien ik wilde volgen.
Wie nu over Dr. Hansen meer en beter wil ingelicht worden kan het hooger gemelde werk van A. Henot raadplegen.
Eene korte lezing volstaat niet om een volledig begrip te geven van het werk van een man, die ons door dat werk veel heeft aangemoedigd om wat meer naar 't Noorden uit te zien, naar de volkeren van welke wij afstammen en wier taal wij spreken.
Uit dankbaarheid breng ik een verdiende hulde aan den man, die de Reisbrieven schreef en zooveel heerlijke gedichten, niet alleen uit oude en nieuwere Germaansche talen, maar ook uit Latijnsche talen vertaalde en ons te genieten gaf in boek en tijdschrift.
In mijn schooljaren lazen wij in onze ‘bloemlezingen’ stukken van Dr. Hansen. Elke scholier was verrukt door zijn bekend stuk over het oude Brugge:
- ‘Ik zou het Brugge der XIVe eeuw willen zien, toen honderd vijftig vergulde en bevlagde schepen, onder het gejuich der zeelieden aller kusten, op éénen dag de haven binnenzeilden; toen de kooplieden der Hanze zich herwaarts begaven om nog de belangen des Bonds te regelen en zich te volmaken in dezelfde dietsche tale, die nog zoo vloeiend op de lippen der Brugsche deernen zweeft. Neen! Johanna van Navarre was hier alleen niet koninginne! Die burgers konden hunne huizen van boven tot omlaag met damasten kleeden en goudborduursels behangen, en hunne dochters waren wel in der daad koninginnen; de dochters dergenen, die de macht en de waardigheid hadden om als vorsten te gebieden!’
Dan lazen wij ook die beschrijving van een vaart op de Schelde van Antwerpen naar het eiland Walcheren; en een derde stuk uit de Reisbrieven was het verhaal van de aankomst en het onthaal te Risting, in Denemark, van waar Hansen's familie herkomstig was, en waar hij verscheidene bloedverwanten en kennissen trof, die zijn vader, den scheepskapitein, gekend hadden.
Bij weinig schrijvers heb ik zulke fijne schets van het patriarchaal landelijk leven aangetroffen, zoo gemoedelijk, roerend, aangrijpend!
Andere tijden, andere zeden, andere moden! Die stukken vind ik niet meer in de ‘moderne’ bloemlezingen voor onze
| |
| |
scholen. De zucht naar het nieuwe heeft ze verdrongen. De ouderen mogen nu door de ‘gouden poorten’ de literaire tempels niet meer binnen. Zij moeten in de voorhalle blijven staan. Daar kunnen zij de komst van een Messias afwachten, die misschien verkondigen zal, dat schoonheid in de kunst schoonheid blijft, om 't even in welken tijd zij is ontstaan, en dat zulke kunst en schoonheid met de mercantile mode van den dag niets te maken heeft.
Juni 1931.
|
|