Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1931
(1931)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 447]
| |
Het Onderwijs in de Fransche Taal in de Vlaamsche Colleges en Athenea
| |
[pagina 448]
| |
worden, met meer vrucht zullen ingestudeerd worden. Anderzijds echter dreigt de kennis van de Fransche taal in de toekomst - want het is mogelijk dat haar nog minder lesuren zullen toegemeten worden - zeer gering en oppervlakkig te worden. Hierin nu ligt voor het oogenblik een groot gevaar, dat onze volle aandacht verdient. Omdat b.v. de wetgever het gebruik van de Nederlandsche taal in het leger, in het gerecht, in het onderwijs in de administratie zal voorschrijven en werkelijk zal bekomen, mag niet verwacht worden dat Vlaanderen zoo op eens eentalig zal worden, en dat de Vlaamsche burger, evenals de geboren Franschman, zich met de kennis van zijn moedertaal behoorlijk zal uit den slag trekken. We verkeeren, vooralsnu in een overgangsperiode: de sporen der tweetaligheid zullen nog jaren in Vlaanderen te zien zijn, m.a.w. er zullen daar nog langen tijd menschen aangetroffen worden, die enkel Fransch kennen, en die door openbare ambtenaars, door neringdoeners, door geestelijken, door beoefenaars van vrije beroepen in het Fransch moeten aangesproken worden. Daarenboven zal de onmiddellijke nabijheid van Wallonië (het andere deel van het Belgische vaderland) en van Frankrijk met een Waalsch- of Franschsprekende bevolking vele Vlamingen dwingen betrekkingen te onderhouden met personen, die volstrekt geen Nederlandsch verstaan. We kunnen ons in Vlaanderen b.v. nooit op denzelfden voet stellen als de Noordnederlanders, die misschien meer behoefte gevoelen aan de kennis van het Duitsch en het Engelsch dan van het Fransch, maar toch in de twee voorbereidende klassen en in de zes Lat. klassen te zamen 27 uren per week aan de studie van het Fransch besteden. Verder moeten onze onderwijzers, regenten en leeraars zelf het Fransch behoorlijk kennen om het aan anderen te onderwijzen. Eindelijk zal iedereen toegeven, dat onze intellectueelen uit Vlaanderen, willen zij menschen van hun tijd zijn, kennis moeten nemen van het beste der Fransche beschaving en letterkunde. Het staat bijgevolg vast, dat op dit oogenblik het onderwijs in de Fransche taal nog tamelijk grondig moet zijn, ja zelfs grondiger dan later, en dat met het oog op den beperkten leertijd gansch bijzondere maatregelen voor het onderwijs in de Fransche taal moeten getroffen worden. We staan hier dus vóór een actueel, zeer gewichtig vraagstuk. | |
[pagina 449]
| |
Onder de factoren, die in de Vlaamsche Colleges en Athenaea voor een doelmatig Fransch onderwijs in aanmerking moeten komen, melden we in de eerste plaats de bekwaamheid der leerkrachten. Hier worden voortaans pecialisten gevraagd, uitstekend onderlegd in de kennis der Fransche taal en tevens goed bekend met het Nederlandsch, m.a.w. we vragen leerkrachten uit Vlaanderen zelf, die de Fransche taal uitnemend goed spreken en schrijven. Vooral bij den aanvang van het onderwijs in de Fransche taal moet de leeraar de in het Nederlandsch gebruikte klanken kennen om met des te meer vrucht de daarvan vaak afwijkende Fransche klanken aan Vlamingen aan te leeren; hij moet de aandacht kunnen vestigen op het verschil van het geslacht der zelfst. naamwoorden in beide nationale talen; hij moet de regels der Nederlandsche spraakleer en de taalkundige ontleding kennen om daaruit profijt te trekken bij het aanleeren van het Fransch. Hij dient, om den zinsbouw en het gebruik der voorzetsels in de Fransche taal aan te leeren, het Fransch en het Nederlandsch taaleigen duidelijk uiteen te houden. Verder zal hij, om de beteekenis der Fransche woorden te verklaren, vaak beroep moeten doen op Nederlandsche synoniemen, enz. Hieruit volgt dat leeraars uit Wallonië, die enkel Fransch kennen, minder op hun plaats zijn in onze Vlaamsche gestichten, vooral in de lagere klassen. Evenzoo zullen leeraars uit Vlaanderen, die zelf de eerste beginselen der Fransche taal op school hebben geleerd, en nadien aan de hoogeschool de Germaansche of de Klassieke taalkunde hebben gestudeerd, niet voldoende op de hoogte zijn om doelmatig het Fransch te onderwijzen. Zulke doctors bezitten door den band te weinig kennis van de Fransche klankleer en van de gebruikelijke Fransche taal, vermits zij zelf in Vlaamsche gestichten, volgens het verouderd stelsel, het Fransch als middel niet als doel in hun studiën hebben geleerd. De opleiding der leerkrachten aan de lagere en middelbare normaalschool zoowel als aan de hoogeschool moet voortaan doelmatiger geschieden. Al de leerkrachten hoeven eerst een grondige kennis te bezitten van het Nederlandsch, en daarenboven een gansch speciale kennis van het Fransch. Waarom zouden er - evenals er reisbeurzen beschikbaar gesteld worden voor leeraars in de Duitsche en de Engelsche taal - geen leerkrachten naar Fransche kultuurcentra gezonden worden, om in een echt Fransch midden de beschaafde taal te leeren? Waarom zouden aan de | |
[pagina 450]
| |
athenaea, normaalscholen geen speciale oefeningen en lessen in Fransche uitspraak en voordracht ingericht worden? Waarom in de lagere en middelbare normaalscholen van Vlaanderen niet meer taalkennis en vaardigheid geëischt van de toekomstige regenten en onderwijzers met het oog op het later te geven onderricht in de Fransche taal? Waarom eindelijk geen specialisten als inspecteurs naar de inrichtingen voor M.O. gestuurd? Ten tweede moet de leerstof niet alleen in de Moderne, maar vooral in de Oudere Humaniora anders ingedeeld worden, en moeten ook de handboeken ernstig herzien worden. In de klassieke humaniora werd - natuurlijk verkeerd - den leerling doorgaans niet zoozeer de gebruikelijke omgangstaal, maar wél de letterkundige taal aangeleerd. Zulks blijkt voldoende uit de tot nog toe voorgeschreven leerstof: van de zesde Latijnsche klasse af gebruiken de humanisten op vele plaatsen een anthologie, die een keur is van gemakkelijke letterkundige stukken; naderhand, van de 4e klasse af, wordt hun een volledig werk van een Franschen schrijver in de hand gegeven. Nu de leerkrachten over minder tijd zullen beschikken, dienen zij te weten, dat elk ontwikkelde Vlaming nog altijd de Fransche conversatietaal behoorlijk kennen moet, en dat bijgevolg de studie der Fransche literaire meesterstukken het met minder lesuren zal moeten stellen. Daarom zullen zij er zich eerst en vooral op toeleggen de practische, levende taal volgens de doelmatigste methode te onderwijzen, zoodat de leerlingen een onberispelijke, ja zelfs rijke, taal zullen kunnen spreken en schrijven. Eenmaal het eerste doel grootendeels bereikt, kan b.v. in de twee hoogste humanioraklassen de studie der Fransche letterkunde ex professo aangepakt worden. De nieuwe handboeken zullen best opgesteld worden door leeraars, die bekend met de gebruikelijke Fransche taal en de letterkundige opleiding, volgens het nieuwe stelsel doceeren. Zij zullen dan eerst uitgegeven worden, wanneer zij een paar jaren in de klasse zijn gebruikt geworden. Dezelfde handboeken kunnen moeilijk voor het geheele Vlaamsche land dienen, omdat o.a. rekening moet gehouden worden met het midden, waarin de leerlingen leven, en met de godsdienstige overtuiging, welke zij hebben. Ten derde dient met de bestaande, verouderde methode op vele plaatsen afgebroken te worden. Er zijn inrichtingen, waar de | |
[pagina 451]
| |
studenten de Fransche taal tamelijk correct schrijven, maar ze lang niet vlot spreken kunnen. Zij zetten eenvoudig hun Vlaamschen volzin in een Franschen letterkundigen vorm om. Elders spreken de leerlingen tamelijk vloeiend Fransch, doch hun spreektaal is vaak een straattaal doorspekt met flandricismen, en hun opstel lijkt een doorloopende cacographie. Hier weze herinnerd, dat de rechtstreeksche methode gepaard moet gaan met de onrechtstreeksche d.i. de leerlingen moeten beurtelings hooren en zien, spreken en schrijven. In het begin, bij het aanleeren der eerste taalelementen geve de leeraar, die concrete en voor de kinderen bevattelijke onderwerpen bespreekt, telkens het gelijkbeteekenend Nederlandsch woord; hij houdt hun op dogmatische wijze de onmisbare vormen van het werkwoord en het voornaamwoord voor. Stilaan neemt het uitsluitend gebruik der Fransche taal toe; in elke zakenles worden een twintigtal nieuwe woorden bijgeleerd. Evenzoo worden bij het aanleeren der spraakkunst de taalregels uit Fransche voorbeelden in 't Nederlandsch afgeleid; weldra worden die regels ook in 't Fransch geformuleerd. Elke spraakkundige les wordt gevolgd door mondelinge en schriftelijke toepassingsoefeningen. In de meer gevorderde klassen kunnen - indien de taalleeraar zich op de hoogte van andere vakken houdt - als onderwerp van een spreekoefening dienen zaken en toestanden geheel of gedeeltelijk onderwezen tijdens de lessen in geschiedenis, in aardrijkskunde, in zedenleer, in wetenschappen. Ook kan het klassiek leesboek, waarin allerlei onderwerpen in hedendaagsch Fransch behandeld worden, stof leveren tot allerlei spreekoefeningen, waarin de leerling zich nieuwe vormen, wendingen en uitdrukkingen eigen maakt. In de twee of drie hoogste humanioraklassen zullen de letterkundige werken gelezen en in 't Fransch verklaard en ontleed worden; doch hier mag ook de aandacht van den student nog wel eens op den vorm en de uitdrukking gevestigd worden. Het is hier de plaats nadruk te leggen op de belangrijke uitslagen, welke van de rechtstreeksche methode in zulke omstandigheden mogen verwacht worden. En daarom durven we voorstellen dat het aantal uren onderricht in het Fransch zou vermeerderd worden. Zulks is mogelijk, vermits alle vakken onderwezen door de moedertaal sneller zullen aangeleerd worden. Zulks is zelfs noodig: de Fransche taal als voertuig gebruikt bij het onderwijs van een vak b.v. de wiskunde, levert - de ondervinding leert het - maar weinig nut op: de taalelementen daarbij verhandeld zijn te | |
[pagina 452]
| |
letterkundig of te eenzijdig. Anderzijds is het weinig practisch, dat een gewoon leeraar, die dus geen specialist is voor het Fransch, zijn cursus in geschiedenis of aardrijkskunde gedeeltelijk door middel van het Fransch geeft, omdat hij noch de leerstof, noch den ontwikkelingsgraad der leerlingen in zake Fransch voldoende kent. Een vierde belangrijke factor is de lezing. Elke klas hebbe zoo mogelijk een stel leesboeken van allerlei aard. aantrekkelijke leesboeken in modern Fransch gesteld, waarvan zelfs twee of drie exemplaren voorhanden zijn. In de lagere klassen geve men de leerlingen eerst kleine verhaaltjes en vertellingen; in hoogere klassen (4-3) komen gewone beschrijvingen en schetsen aan de beurt; nadien vooral werken van wijsgeerige, wetenschappelijke en socialen aard. De leeraar zal in de klas zelf zijn studenten leeren lezen: hij houdt hun voor hoe zij met de pen in de hand traagzaam, aandachtig elke bladzijde moeten lezen, nieuwe woorden en uitdrukkingen, en later zelfs flink uitgebeelde gedachten moeten opteekenen. Wanneer een leerling om de drie weken een Fransch leesboek naar zijn gading ontvangt, moet hij zich de moeite getroosten gedurende de lezing een hem onbekend woord in het woordenboek op te zoeken. De leeraar vergete vooral niet de lezing te controleeren door soms een mondeling of schriftelijk verslag te eischen over de waarde en den inhoud van het uitgeleende boek. - Ook moet hier op het belang van de geheugenles nadruk gelegd worden, omdat de student door het van buiten leeren van mooie brokken en models niet alleen zijn woordenschat verrijkt, maar ook de eigenaardigheden van de Fransche taal beter aanvoelt. Een laatste factor, wellicht de voornaamste is de toewijding van de leerkrachten. De Vlaamsche schooljeugd heeft hier en daar een waren tegenzin in de studie van het Fransch gekregen. Zij ontving tot in den laatsten tijd toch zoo betrekkelijk weinig lessen in haar eigen moedertaal; zij ondervond bovendien dat hare moeizame pogingen om Fransch te leeren tot een geringen uitslag leidden; want feitelijk heeft het vroegere stelsel der tweetaligheid dit noodlottig gevolg gehad, dat de leerlingen geen der beide nationale talen behoorlijk konden spreken of schrijven. De eigenaardige mentaliteit, welke deze verkeerde procédés op den duur hebben in 't leven geroepen, moet door den leeraar tot een gezonder, redelijker inzicht herleid worden. Maar dan moet die leeraar een man zijn vol toewijding en opoffering: iemand die in zich roeping tot het onderwijs gevoelt, die leeft voor zijn schoone | |
[pagina 453]
| |
taak, en die aan zijn leerlingen van zijn kennis en ijver mededeelen wil. Hij moet dikwijls de aandacht vestigen op het nut en de noodzakelijkheid van de kennis der Fransche taal. Hij zal zijn lessen zoodanig voorbereiden dat ieder ze met genoegen en vrucht volgen kan. Hij zal zorgen voor afwisseling en tevens streng methodisch te werk gaan zoowel in het aanleeren der taalregels als in het kiezen van de te behandelen onderwerpen. Hij zal de schoolwerken naarstig voorbereiden en leiden, ze nauwkeurig verbeteren; de werkers aanmoedigen, de onverschilligen prikkelen. Van tijd tot tijd zal hij zijn leerlingen laten voelen, dat zij meer weten, dan ze denken, m.a.w. hij zal hun zelfvertrouwen en fierheid inplanten. Hij vergete vooral niet dat hij zeer gemakkelijk de genegenheid en het vertrouwen zijner leerlingen kan winnen, omdat hij, Vlaming, zich zonder moeite aan de wijze van voelen en denken zijner leerlingen kan aanpassen. Het is eenvoudig verbazend hoever verstandige leeraars hun studenten brengen kunnen. Er zijn op dit oogenblik in Vlaamsch België gestichten, waar leerlingen van 18 jaar, die gedurende vier jaar twee uur Engelsche en Duitsche les per week ontvingen, beter deze twee vreemde talen spreken en schrijven dan het Fransch, waarin en waardoor zij gedurende 20 uur per week vijf jaar lang zijn geoefend geworden. Het is duidelijk dat zulke schitterende uitslagen in rechtstreeksche verhouding staan tot de toewijding en de bekwaamheid van de leerkrachten.
***
Om de boven vermelde voorwaarden tot stand te brengen hoeft er gezorgd, dat het onderwijs aan de hoogeschool, aan het seminarie, aan de lagere en de middelbare normaalschool goede leerkrachten kweeke, die op hun beurt den sterk ingekorten tijd doelmatig zullen benuttigen. De schoolhoofden moeten verhinderen, dat al te veel leerlingen en vooral leerlingen van ongelijke bekwaamheid op één klasse zitten. Zij mogen er van overtuigd zijn, dat een rijke keus van leesboeken de leergierigheid der studenten prikkelt, en daardoor rechtstreeks de kennis der taal bevordert. |
|