Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1931
(1931)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 15]
| |||||||
Uit de geschiedenis van de spelling der Vlaamsche gemeentenamen (III)
| |||||||
[pagina 16]
| |||||||
rijkGa naar voetnoot(1), die zich boos had gemaakt omdat De Potter dezen gemeentenaam modern had gespeld, wat hij beschouwde als ‘eene onvergeeflijke en onuitlegbare schennis van den naam zijner geboorteplaats’, neemt De Potter het in een eerste artikel van de Toekomst op voor de Vlaamsche plaatsnamen, thans ‘de arlekijns van het Nederduitsch’: hij dringt er op aan, dat alle nuttelooze ballast zou worden over boord gegooid en een echte Nederlandsche vlag opgestoken, ‘zonder vreemde of zonderlinge lappen’. Zoo ten minste, zegt hij, ‘zal onze kiel gekuischt en sierlijk op de wereldzee verschijnen, en gemakkelijk van alle andere te onderscheiden zijn.’ Wel een tikje romantisch, maar daarom niet minder waar! De Potter wil vooral de onderwijzers overtuigen, die ongelukkig lang niet altijd vrij staan, maar moeten luisteren naar de bevelen van gemeentebestuur, burgemeester, arrondissementcommissaris, enz. Waar nu, zijns inziens, de vroegere Spellingcommissie van 1864 totaal overbodig was geweest, omdat er dan toch een Redactie van het Nederlandsch Woordenboek bestond, die voor de Nederlandsche spelling kon instaan, was het hoogst noodig dat onverwijld een Commissie zou ingesteld worden, die de lijst der Vlaamsche plaatsnamen in een behoorlijke spelling zou opmaken.
Een paar jaren na het verschijnen van dit artikel schijnt het, alsof in verschillende tijdschriften een algemeen offensief wordt ingezet. F. De CortGa naar voetnoot(2) breekt in de Toekomst, naar aanleiding van een vraag gesteld door een abonnent uit Limburg, een eerste lans voor het moderne principe. Hij wijst er op dat mannen als De Potter, Dautzenberg en Micheels voor de beweging gewonnen zijn en beroept zich con amore op het gezag van Van Beers, waar deze zegt: ‘Steden, dorpen, enz. zijn toch niet in hetzelfde geval als | |||||||
[pagina 17]
| |||||||
menschen, die hunne namen, hoe gebrekkig ook, altijd eender schrijven moeten, omdat er een adellijke titel, of een erfdeel van 'nen oom uit Amerika, of wat weet ik nog allemaal, aan een ck, q of x minder of meer kan vast zijn’, en ten slotte den gulden raad geeft op geen officieele beslissing te wachten en maar te beginnen met al de plaatsnamen in het nieuw te steken. Nog in den loop van hetzelfde jaar mengt ook K.L. TernestGa naar voetnoot(1) (een oudbekende) zich in den strijd en licht de nieuwe theorie met tal van voorbeelden toe. De plaatsnamen hebben vroeger in de spelling denzelfden gang gevolgd als de andere woorden uit de taal (Ludick, Luyck, Luyk, Luik); waarom zou dit thans niet meer gebeuren? Is er conflict tusschen uitspraak en afleiding, dan moet de eerste gevolgd worden, omdat het geschreven woord natuurlijk de voorstelling van den woordklank moet verwekken. Men schrijve dus Nukerke en niet Nieuwkerke; men schrijve echter ook Loochristi en Nazareth, omdat hier de bekende oorsprong van deze benamingen deze oudere spelling vereischt, zooals dit ook met de bastaardwoorden het geval is en zooals in enkele andere moeilijke gevallen als Exaerde en Cherskamp ook, om der uitspraak wille, gevoeglijk een vreemde letter mag gebruikt worden. Het besluit ligt volgens hem voor de hand: het Staatsbestuur, op verslag van een ad hoc benoemde Commissie, moet de aldus gemoderniseerde spelling onzer plaatsnamen officieel verklaren. Toch schijnt de beweging hier algauw dood te loopen: eerst in 1885 wordt de vraag opnieuw door A. CornetteGa naar voetnoot(2) opgeworpen in zijn bespreking van de pas verschenen Woordenlijst van het Ned. Aardr. GenootschapGa naar voetnoot(3). Cornette wijst er terecht op dat, na de Vries en te Winkel, op het stuk van de spelling der aardrijkskundige benamingen de zonderlingste en grilligste verscheidenheid was blijven bestaan, waarbij geen leidend beginsel viel te bespeuren: aan dezen toestand heeft het Aardr. Genootschap willen verhelpenGa naar voetnoot(4). | |||||||
[pagina 18]
| |||||||
Ook voor het Vlaamsche land was een dergelijke regeling zeer gewenscht: het was z.i. een mooie taak voor een vereeniging van taalkundigen, of voor een bevoegde Commissie die door de Regeering zou ingericht worden, ofwel een geschikt karweitje voor ‘de toekomstige Nederlandsche Academie’Ga naar voetnoot(1). Een laatste maal worden in de Toekomst dezelfde moderne principes door de RedactieGa naar voetnoot(2) verdedigd, naar aanleiding van het schrijven van een abonnent uit Antwerpen, die om inlichtingen verzoekt: 1o over de schrijfwijze van Van (van) en De (de) in eigennamen en 2o over de moderne spelling der plaatsnamen, die wel in het Noorden maar nog niet bij ons in het Zuiden werd gebruikt. Voor het eerste punt wordt door de Redactie verwezen naar het beknopt verslag over een mededeeling door F.J. Van den Branden in de Zuidnederlandsche Maatschappij voor Taalkunde op 19 Dec. 1875Ga naar voetnoot(3) en de raad verstrekt zich hierbij naar het moderne gebruik van de Vries en te Winkel te richten; wat het tweede betreft, spreekt zij zich onomwonden uit voor de eenvoudige toepassing van de hedendaagsche spelling op de plaatsnamen, daarbij verwijzende naar de Noordnederlandsche Woordenlijst en naar een reeds vroeger vermeld werk van Th. CoopmanGa naar voetnoot(4). Overigens was sedert dien ook te onzent een officieele Commissie ingesteld geworden om deze kwestie te onderzoeken. Velen hadden echter intusschen niet op de officieele toelating gewacht | |||||||
[pagina 19]
| |||||||
(het Algemeen bestuur van het Willemfonds paste reeds de moderne spelling toe in zijn Jaarboeken en ook de Reisgids voor de Belgische spoorwegen gebruikte nagenoeg dezelfde spelling), en de Redactie van de Toekomst raadde aan correspondenten en lezers aan eenvoudig hetzelfde te doen.
Ook in de Eendragt ontmoeten wij in dezelfde jaren even overtuigde woordvoerders. Een eerste maalGa naar voetnoot(1) mogen wij vernemen, dat K.L. Ternest den strijd heeft ingezet op de vergadering van de Maatschappij van Onderlingen Bijstand der onderwijzers en onderwijzeressen van Oost-Vlaanderen (15 September 1866). Ook hier betoogt Ternest dat, waar familienamen hun traditioneelen vorm moeten behouden, de geographische benamingen daarentegen de spelling moeten volgen van de andere woorden, aangezien zij ten allen tijde de gewone evolutie der taal hebben meegemaakt. Prof. Heremans betuigt hiermede zijn volledige instemming, al kan de toepassing van dit principe wel eenig bezwaar opleveren: stellig is het echter ‘dat, wat met de etymologie overeenkomt en tegen de beschaafde uitspraak niet aandruischt, van nu af aan mag en moet geschreven worden’. Ook de vergadering aanvaardt eenparig het beginsel, dat de geographische namen de gewone spelling moeten volgen, dat men in dezen zal schrijven volgens de beschaafde uitspraak en dat de etymologie alleen zal geraadpleegd worden, in zoover zij met de uitspraak strookt. Wat het regelen der twijfelachtige gevallen betreft, stelt Prof. Heremans voor dat de maatschappij een verzoekschrift zou richten tot den Minister van Binnenlandsche Zaken, opdat hij een Commissie belaste met het opmaken van een officieele lijst van die doopen geographische namen, welke eenige moeilijkheid bij het schrijven berokkenen. In hetzelfde tijdschrift komt het vraagstuk overigens nog meer dan eens aan de beurt, naar aanleiding van sommige door de lezers geopperde vragen. L. de RyckerGa naar voetnoot(2) sluit zich aan bij de beslissing van de bo- | |||||||
[pagina 20]
| |||||||
venvermelde vergadering van onderwijzers, maar wil tevens de aandacht vestigen op een andere volgens hem zeer belangrijke kwestie, namelijk de Vlaamsche benamingen van sommige steden, welke over het algemeen onder een uitsluitend Fransche benaming bekend staan, dit in Vlaanderen zoowel als in het Walenland. De stelregel moet hierbij volgens hem zijn: waar de Vlaamsche benamingen oorspronkelijk zijn of reeds langen tijd geleden werden ingevoerd, moet hun burgerrecht verleend worden; elders moet men natuurlijk niet gaan vertalen. Ook met het oog op dit onderzoek ware de benoeming van een Commissie wenschelijk en deze arbeid zou stellig even nuttig zijn als het vaststellen van de spelling der gemeentenamen. De PotterGa naar voetnoot(1) gaat heelemaal accoord met De Rycker, waar deze meent dat, door het vaststellen van deze Vlaamsche en Fransche benamingen, de Commissie nuttig werk zou verrichten. Want niet alleen worden in Wallonië uitsluitend Fransche benamingen als Braine-le-Comte en Waremme gebruikt, maar ook op Vlaamschen bodem moeten zich de Vlamingen met Renaix, Roulers, Grammont, e.a. behelpenGa naar voetnoot(2). Ook hier was er een officieele lijst noodig, ‘omdat anders de stijfhoofdigheid, de eigenwaan of de onwetendheid van plaatselijke bedienden het gebruik der aangewezen goede spelling zouden verhinderen.’ Waar ten slotte X.Ga naar voetnoot(3) de meening heeft uitgedrukt, dat de grondbeginselen der spelling nog altijd niet voldoende zijn vastgesteld en de toepassing er van in vele gevallen moeilijk blijkt, gordt K.L. TernestGa naar voetnoot(4) zich nogmaals aan om zijn standpunt op uitvoerige wijze toe te lichten. Hij verwijst hierbij naar wat hij reeds voor enkele maanden schreef in het tijdschrift de Toekomst over de principes, die bij de spelling van de geographische namen moesten op het oog gehouden worden (zie boven). De grondbeginselen zijn dus wél vastgesteld: wij spellen namelijk volgens de gewone taalregels, acht gevend op oorsprong en beteekenis, waar de tegenwoordige beschaafde uitspraak er niet tegen in verzet | |||||||
[pagina 21]
| |||||||
komt; is er conflict tusschen afleiding en uitspraak, dan wordt zonder meer de laatste gevolgd. Men schrijft dus Berchem, Zomergem, Diksmuide, Destelbergen, maar ook Loochristi, Nazareth en Exaarde. In de toepassing kunnen er moeilijkheden voorkomen, maar de gevallen zijn weinig talrijk en de moeilijkheden niet onoplosbaar: men schrijve Beernem, Bellem, enz. en daarnaast Bornhem, Dalhem, enz., die steeds met h geschreven werden, ofschoon Bornem ook goed ware indien men verkoos zoo te schrijven; anderzijds schrijve men gerust Belsele, Elversele, volgens de uitspraak, en Moorseele, Aarseele, enz., omdat deze namen met scherplange ee uitgesproken worden. De Waalsche en Fransche plaatsnamen late men liefst onvertaald, als ten minste de Vlaamsche benaming niet oorspronkelijk is of niet reeds sedert langen tijd bestaat. Ten slotte spreekt K.L. Ternest zich ook in het vraagstuk: Rousselare of Roeselare? uit voor de moderne schrijfwijze, welke in de lijn ligt van de besluiten der Kon. Commissie van 1864, al vindt zij ook in West-Vlaanderen, en bepaaldelijk in Roeselare zelf, heel wat tegenstand.
Ook in de Vlaemsche School zal De PotterGa naar voetnoot(1) (weer in het jaar 1866) het Vlaamsche lezerspubliek voor de hervorming trachten warm te maken. Ook hier wijst hij op het voorbeeld, dat door de schrijvers van de Geschiedenis der gemeenten van Oost-Vlaanderen werd gegeven, op de houding van de Kon. Commissie van 1864 en op het feit, dat de beste Vlaamsche taalkundigen (K.L. Ternest, F. De Cort, Dautzenberg, Van Beers en Micheels) het moderne principe zonder voorbehoud hebben goedgekeurd. Hij ageert met klem voor de instelling van een Commissie, die zich met het opmaken van een moderne lijst zou bezighouden, te meer daar de gemeentebesturen niet zelden aan secretarissen of onderwijzers verbieden van de oude spelling af te zien. De taak van deze Commissie is volgens hem weliswaar niet gemakkelijk maar uiterst nuttig: het zou een aanleiding zijn tot vele navorschingen met betrekking tot de oudste spelling, die in | |||||||
[pagina 22]
| |||||||
vele gevallen den sleutel voor de echte beteekenis zou geven, zoodat de gedane moeite ruimschoots zou worden beloondGa naar voetnoot(1). Hetzelfde tijdschrift berichtte in latere jaren (1886-87) meer dan eens en zeer welwillend over de werking van de Spellingcommissie, die intusschen was ingesteldGa naar voetnoot(2), tot in 1888, naar aanleiding van het werk van deze Commissie, plots een vertegenwoordiger van een anderen vleugel der hervormers aan het woord komt. J.J. HellemansGa naar voetnoot(3) verneemt dat de Commissie ongeveer klaar is met haar taak, maar vraagt zich af of haar spelling wel de goede is, en namelijk of deze gesteund is op afleiding en beteekenis. Hij protesteert tegen de willekeurige verminkingen, waarvan onze ‘eerbiedwaardige’ Vlaamsche plaatsnamen, grootendeels zinrijke gedenkteekens van de spraak onzer Germaansche voorvaders, het slachtoffer zijn vanwege de nieuwe Commissie, die deze ‘in het keurslijf van de Nederlandsche spelling’ wil snoeren en ‘tegen wind en weer in, met den kladborstel der moderniseering’ wil ontsieren. Hij bekent graag dat de verouderde spelling, met haar vreemde en onnoodige letters, diende te verdwijnen; maar ook de onredelijke samensmeltingen, de bastaardvormen, door onbekwame schriftstellers geboekt en in dien staat behouden, moesten hervormd worden. De Commissie moest daarom de gelegenheid te baat nemen om deze ‘taalmonumenten’ te herstellen, ‘naar de voorschriften der kunst, met het cement onzer dagen,’ mits grondige kennis van de oude vormen, vergelijking met de oude Germaansche namen, en daarbij gebruik makende van de schatten vergaard | |||||||
[pagina 23]
| |||||||
door geleerden als Grimm, Graff, Mone, Schmeller, Förstemann, Pott, Vilmar, J. Winkler, e.a. Bij dit alles hoorde veel doorzicht, veel geduld en studie. Vooral aan het laatste schijnt het de Commissie echter ontbroken te hebben, te meer daar zij dwaasweg het artikel van K.L. Ternest over de moderne spelling als vade-mecum schijnt genomen te hebben. En hij besluit: ‘Wat deed nu de Commissie met de talrijke namen, die de gesteltenis van den bodem afschilderen, zooals hij was ten tijde der nederzetting van onze voorouders, of zooals zij hem door noesten arbeid gemaakt hadden? Dit zal de toekomst leeren, maar uit het weinige, dat ik heb aangehaald, mag men wel opmaken, dat ook hier hare veranderingen geene verbeteringen zullen zijn.’
Ook in andere tijdschriften, zelfs in deze, die tot dusver nog geen aandacht aan de kwestie hadden geschonken, werd, naar aanleiding van de instelling der Spellingcommissie, het vraagstuk aan de dagorde gesteld. Reeds in den eersten jaargang van het Belfort is De PotterGa naar voetnoot(1) er als de kippen bij, om het nieuwe tijdschrift als het ware in modernen zin te compromitteeren en de wellicht van verschillende zijde opduikende reactie door afdoende argumentatie te fnuiken. Hij herinnert er aan hoe de kwestie reeds sedert ruim veertig jaren aan de orde van den dag staat, maar vooral het voorwerp van ernstige bespreking is geworden sedert zijn artikel in de Toekomst, en hoe zijn standpunt door de Vlaamsche taalkundigen eenstemmig werd goedgekeurd. De meeste Vlaamsche schrijvers zijn op dit oogenblik voor de moderniseering gewonnen: de argumenten der andersdenkenden (1. de nieuwe vormen hebben een zonderling voorkomen; 2. de naam der gemeente is haar persoonlijk eigendom; 3. het algemeen belang; 4. verandert men nu, dan moet ook later gewijzigd worden en zoo bestaat er nooit duurzame regelmatigheid; 5. het bezwaar der familienamen, die uit een plaatsnaam bestaan) vindt hij van weinig belang: men moet afbreken met de verouderde vormen, overtollige letters verwijderen, aan de Vlaamsche gemeenten hun Vlaamschen naam weergeven en het vreemde uitzicht | |||||||
[pagina 24]
| |||||||
verwijderen. De hervorming zal overigens groote voordeelen opleveren voor het onderwijs en voor de openbare besturen en tevens bijdragen tot de zuivering van de taal. Overigens welke oude vorm zou moeten aangenomen worden: de spelling van den baljuw, deze van den meier of van den pastoor; deze voorkomende in vorstelijke charters of in notarieele akten? Zijn leuze blijft: eenvoudigheid en eenvormigheid en vrij cordaat heet het: de Vlaamsche schrijvers wachten met ongeduld op de beslissingen van de Commissie; maken deze een slenterlijst, dan zal een andere het licht zien, welke zal gevolgd worden door de taalgeleerden, de onderwijsmenschen en de letterkundigen. Overigens, de spelling van de geographische namen is geen kwestie van administratie of van statistiek, maar wel een aardrijks-, geschied- en taalkundig vraagstuk! Den heelen tijd van zijn bestaan blijft het Belfort zich voor het vraagstuk interesseeren en steeds op zeer welwillende wijze: nu eens ironisch informeerend naar de bevoegdheid van de Centrale Commissie voor de Statistiek, die het werk van de Spellingcommissie moet beoordeelenGa naar voetnoot(1); nu aandringend opdat de Minister het verslag van de Spellingcommissie zou toepassen en een einde maken aan de dwaze tweetaligheid, welke heerscht bij het | |||||||
[pagina 25]
| |||||||
beheer van Spoorwegen (Aalter: Aelter; Handzame: Handzaeme; Avekapelle: Avecapelle)Ga naar voetnoot(1); ofwel de schijnbaar onschuldige vraag stellend, of de Regeering ook het verslag van de Centrale Commissie voor de Statistiek heeft overgemaakt aan de SpellingcommissieGa naar voetnoot(2), zoodat deze de opmerkingen van C.C.S. zou kunnen wikken en wegenGa naar voetnoot(3).
Alleen uit West-Vlaanderen rijst tegenspraak. Als Westvlaming verklaart zich J. ClaerhoutGa naar voetnoot(4) tegen De Potter, al moet hij ook toegeven, dat er groote willekeur heerscht in de spelling der | |||||||
[pagina 26]
| |||||||
plaatsnamen en er dus naar verbetering, naar algemeen geldige wetten, moet uitgezien worden. Maar eerst moet z.i. de oorsprong der plaatsnamen vastgesteld worden. Het Nederlandsch Aardr. Genootschap had het goede voorbeeld gegeven door deze voorbereidende studie aan te vatten, maar had ongelukkig genoeg den goeden weg verlaten door, voor het einde van het onderzoek, over te gaan tot het uitgeven van haar Woordenlijst. De spelling kon z.i. alleen gelouterd worden door de studie van de geschiedenis, die ons de oude vormen aan de hand doet; door middel van de taalkunde, welke ons de oude Germaansche voornamen verschaft en de wisselgedaanten uit andere talen en dialecten, waarmede moet vergeleken worden; en ten slotte door een ‘volledigen Woordenboek’ van plaatsnamen, waarvan reeds Kurth heeft gedroomd. Wanneer dit alles echter zal kunnen gebeuren en hoeveel tijd dit onderzoek nog zal vergen, verzwijgt Claerhout. Een paar jaren later gewaagt hij nogmaals geringschattend van de leden der Commissie, die niet bij Förstemann of bij Winkler te rade gaan, maar wel bij Ternest, en vraagt hij meewarig: ‘Hoe is het mogelijk in onze eeuwe van vooruitgang en wetenschappelijke oordeelkunde’Ga naar voetnoot(1)!
Ook bovengenoemde Hellemans wil tot tweemaal toe de leden der Commissie van raad en voorlichting dienen in de Vlaamsche Kunstbode. In een eerste artikelGa naar voetnoot(2) neemt hij stelling tegen het artikel van De Potter: hij verwerpt de schrijfwijze Nukerke als dialectisch, bepleit het bewaren der h in Hemikshem, Beernhem, Somerghem, Adeghem, enz., al aanvaardt hij haar uitstooting in Geel, Lissewege, Gistel, enz. De leden van de Commissie moeten, naar zijn meening, zeer omzichtig te werk gaan: hij hoopt dat zij, ‘mits gewettigde vervanging of toevoeging van enkele letters, van de geographische namen zullen maken wat zij vroeger waren: sprekende bewijzen van de stichtingen onzer Germaansche voorouders.’ | |||||||
[pagina 27]
| |||||||
In een tweede artikelGa naar voetnoot(1) ijvert hij met nog meer nadruk voor het behoud der h in de plaatsnamen op -ghem. Hij verzet zich vooral tegen de zoogenaamde meening van het meerendeel der leden van de Spellingcommissie, alsof nl. de g in ghem de oorspronkelijke h van hem zou vervangen hebben en dus overtollig is, zoodat een nieuwe verminking de plaatsnamen bedreigt: dit valsche begrip wil hij weerleggen. Dat wij in de -ghem namen te doen hebben met -inghem benamingen, bewijst hij door de ontleding van een heele reeks plaatsnamen (Adeghem, Baveghem, Belleghem, Caneghem, Dieghem, enz.), waaruit wel ernstige kennis van zaken blijkt en bekendheid met de geschriften van bevoegde taalkundigen. Zoo komt hij tot de conclusie (een schermen tegen windmolens!): aan de meeste -ghem namen ligt een patronymicum ten grondslag en dus is g, ‘wel verre van een letterteeken te vervangen, het eenige overblijfsel van een afgesletene lettergreep, die door hare beteekenis zekerheid geeft, dat wij in deze plaatsnamen een persoonsnaam als hoofdbestanddeel vinden.’ ‘Hoe schoon,’ roept hij geestdriftig uit, ‘ware het niet het duistere Alveringhem, door het klaarsprekende Alfriedinghem te vervangen!’ Ook in zijn eindbesluit ligt wel een ietwatje venijn: ‘Onzes erachtens moet de Commissie, die gelast is de schrijfwijze onzer plaatsnamen vast te stellen, eerst en vooral den oorsprong, de bediedenis van onze namen opsporen en kennen, alvorens zij de spelling na de huidige taalregels beveelt.’ Van een andere zijde komt er echter, enkele jaren nadien, hulp opdagen voor het streven van de Spellingcommissie, waarvan de voorstellen intusschen door de Regeering waren overgemaakt aan de Centrale Commissie voor de Statistiek, die het gedane werk een heelen tijd in den doofpot had weten te houden. Op zeer gevatte wijze brengt PeterGa naar voetnoot(2) verslag uit over de bespreking, die in de Kamer van Volksvertegenwoordigers (zitting van 9 Mei 1899), naar aanleiding van de tusschenkomst van | |||||||
[pagina 28]
| |||||||
E. Coremans (voorzitter der Spellingcommissie), plaats greep en stelt hij de zwakheid van de ‘argumenten’ der tegenstanders in het daglichtGa naar voetnoot(1). | |||||||
[pagina 29]
| |||||||
Onvermijdelijk zal nu, meent hij, het volgende gebeuren: de Regeering zal het verslag van de C.C.S. grootendeels of geheel aannemen, de Vlamingen daarentegen zullen de wetenschappelijke schrijfwijze volgen, zoodat de ‘toren van Babel’ voor de openbare besturen zal blijven voortbestaan. Men brenge daarom de kwestie opnieuw aan de dagorde van het aanstaande Nederlandsche congres. Immers, ‘de spelling onzer gemeentenamen is van te groot gewicht, dan dat hare oplossing zou worden overgelaten aan de onbevoegdheid eener Commission centrale de Statistique en aan de “geestigheid” eeniger kamerleden, gesteund op de onverschilligheid van de anderen.’
Van het Westvlaamsche tijdschrift Rond den Heerd hadden de modernisten niet veel steun of aanmoediging te verwachten. Wij vermelden vooreerst een tamelijk langdurige polemiek van L. De Bo tegen de Vlaamsche Landwacht, waarin het wel in hoofdzaak gaat over de spelling Rousselaere of Roeselare, maar toch in feite het heele moderne principe het moet ontgeldenGa naar voetnoot(1); anderzijds schijnt Ad. Duclos tamelijk objectief tegenover het vraagstuk te staan, waar hij, naar aanleiding van de samenstelling der Spellingcommissie, de meening uitdrukt dat de namen van sommige leden doen verhopen dat het werk gezapig, met rijpen raad en met wetenschap zal gedaan wordenGa naar voetnoot(2); terwijl K. de Flou (eveneens naar aanleiding van de spelling van Roeselare) onomwonden den raad geeft de plaatsnamen te schrijven, zooals naar gewoonte en geen oude schoenen weg te werpen, eer men er nieuwe heeftGa naar voetnoot(3). | |||||||
[pagina 30]
| |||||||
Een laatste bijdrage willen wij hier niet stilzwijgend voorbijgaan, deze namelijk van E. De Monie in den XXIIen jaargang van hetzelfde tijdschriftGa naar voetnoot(1). De Monie heeft over het algemeen geen onverstandigen kijk op de zaak, al kan hij zich bij de zienswijze van de officieele hervormers niet aansluiten. Hij schrijft zijn artikel naar aanleiding van het verschijnen van de bijdrage van De Potter in het Belfort en bekent graag dat er in deze kwestie, die reeds sedert zoolang bij het Vlaamsche publiek aanhangig is en voor dewelke De Potter het eerst in het krijt getreden is, een oplossing moet gevonden worden; hij staat echter wantrouwig tegenover de tusschenkomst van den Staat en tegenover de werking van een Commissie, waarin West-Vlaanderen niet vertegenwoordigd is. Er is vastheid noodig, meent hij, maar ongelukkig genoeg staan wij niet voor één vast stelsel, maar ten minste voor drie totaal verschillende mogelijkheden. Men kan namelijk 1o spellen volgens de uitspraak alleen. Als men meent dat plaatsnamen woorden zijn gelijk alle andere, dan moeten de plaatsnamen ook in de spelling den gang der taal volgen, geheel en gansch, zooals ze dat doen in de uitspraak. En als men ontaarde gedaanten gelijk Westkapelle, Zuienkerke, Petegem en Zomergem goedkeurt en bewaart, bestaat er hoegenaamd geen reden om de nieuwe wijzigingen, die nog ongeboekt zijn te verwerpen. Zijn deze bederf, dan waren en zijn de eerste het ook. Worden deze gekrompen naamwoorden niet tot ‘hunne oude geheelheid’ gebracht, dan moet men ook de tegenwoordige uitgesproken gedaanten ‘nagelvast, dat is schrijfvaste’ slaan. Waar overtollige letters worden weggegooid, dienen ook overtollige lettergrepen niet behouden te worden. Men spelle dus volgens de gewone spelregels de eigen plaatsnamen, zooals zij ter plaatse zelf en in den omtrek gehoord worden. Alleen voor woorden van vreemden oorsprong worde een afwijkende spelling toegelaten. Het stelsel is logisch en zeer eenvoudig; de aangestelde Commissie moet doodeenvoudig overal ter plaatse de uitspraak opnemen en deze in de spelling weergevenGa naar voetnoot(2). | |||||||
[pagina 31]
| |||||||
Mogen wij er hier even aan herinneren, dat hetzelfde principe ook korten tijd geleden door Prof. Vercoullie werd verdedigd en dat het overigens het eenige is, dat met eenige consequentie kan worden toegepast. Het heeft alleen tegen zich, dat het de vier vijfden, zoo niet meer, van onze gemeentenamen volstrekt onkennelijk zou maken en dus in feite onuitvoerbaar isGa naar voetnoot(1). Men kan 2o, met anderen, die niet zoo ver durven te gaan, den tegenwoordigen vorm modern inkleeden. Dit kan nu wel gebeuren, meent De Monie, waar het gaat om samenstellingen met gemeene naamwoorden, die men gerust mag verjongen, maar dan toch eenigermate volgens de volksuitspraak (Krombeke, Hoogstraten, Meulebeke, Ruddervoorde, enz.), maar hoe ingewikkeld wordt het vraagstuk, als men met andere bestanddeelen te doen heeft (hoeveel onzin werd reeds over de afleiding van de plaatsnamen verteld!). Wordt er nu geen voldoende rekening gehouden met de afleiding, dan maakt men nieuwe plaatsnamen, zonder zin en zonder kleur, en is het beter, naar het advies van de Flou, de oude schoenen maar te behouden. Daarom spreekt De Monie zich uit voor het 3e stelsel, namelijk dat van de afleiding ‘dwersdeure’, en wel volgens de volgende regels:
Het derde stelsel vindt De Monie ontegensprekelijk het beste; het geeft klaarheid en vermijdt alle willekeur; voor de school is het een aanleiding tot nuttige uitspanning in de geographie, een uitstekende grondlage voor het onderwijs in de historie en daarenboven is het een even verdienstelijke ‘herstellinge’ als deze van stadhuizen, hallen en zoo meer. | |||||||
[pagina 32]
| |||||||
De leden van de Commissie moeten dus den juisten oorsprong der plaatsnamen trachten vast te stellen door de studie der oude vormen en de vergelijking met benamingen, die elders voorkomen, en overal en altijd uitgaan van de kennis der oudere taal en der locale geschiedenis. Wij nemen hiermede afscheid van deze romantische ontboezemingen, al zijn deze niet altijd van allen grond ontbloot, en zullen maar liefst niet zoo onbescheiden zijn te vragen, waarom de voorkeur gegeven wordt aan dan toch relatief reeds zeer bedorven vormen als Someringhem en Petinghem en waarom niet een stap verder op den goeden weg werd gegaan en ‘gerestaureerd’ tot de nog veel mooiere Sumeringaheim en Petingaheim?
Hiermee is het historisch overzicht van de beweging der plaatsnamenspelling te onzent zoo ongeveer ten einde. Er viel weliswaar nog wel een en ander mede te deelen over de actie van enkele dag- en weekbladen en van sommige Vlaamsche organismen als Willemsfonds, Davidsfonds, Vla. Volksraad, enz., over de stemming uitgebracht door zekere gemeenteraden (rari nantes!) en andere dingen meer, waarover ik vandaag echter niet verder kan uitweiden. Alleen nog dit: ik had gehoopt dat met het overzicht, dat ik vandaag wilde eindigen, ook de beweging voor moderne plaatsnamenspelling te onzent als geeindigd zou mogen beschouwd worden. Wij wisten namelijk uit goede bron dat de Minister van Binnenlandsche Zaken, bij wien de kwestie sedert verschillende maanden aanhangig is gebleven, volkomen voor ons standpunt was gewonnen, in zooverre dat het Koninklijk Besluit, dat het netelige vraagstuk voor goed uit de wereld moest helpen, reeds was opgesteld. Ongelukkig genoeg kwam op het allerlaatste oogenblik de gevreesde kink in den kabel, zoodat het heele opzet werd gekelderd. Toch is er intusschen niets verloren, als wij zelf maar voet bij stek houden. Over enkele dagen verschijnt namelijk in het Staatsblad de jaarlijksche lijst met het voorloopige bevolkingscijfer op 31 December van het afgeloopen jaar 1930: in deze lijst wordt, | |||||||
[pagina 33]
| |||||||
zooals verleden jaar, de nieuwe spelling te zamen met de oude opgenomenGa naar voetnoot(1). Geen van de twee is strict genomen officieel, het ligt dus voor de hand dat wij vrij mogen kiezen. Daarom werd in de laatste vergadering van de Koninklijke Commissie voor Toponymie en Dialectologie beslist, dat onmiddellijk na het verschijnen van bedoelde publicatie, een nieuwe, zeer beknopte en dus zeer goedkoope, naamlijst van de Vlaamsche gemeenten zou worden uitgegeven onder de auspiciën van onze voornaamste Vlaamsche organismen, en door hun bemiddeling op zeer ruime schaal zou worden verspreid. Het lijdt voor ons geen den minsten twijfel: de wagen is aan 't rollen en wordt thans niet meer tegengehouden. Mag ik de vraag stellen of ook de Academie, daartoe aanzocht door de Commissie voor Geschiedenis, Bio- en Bibliographie, niet haar moreelen steun aan bedoelde uitgave zou willen verleenen? |
|