| |
| |
| |
Viering van 's Lands Eeuwfeest.
Het tweede deel der vergadering van 15 October werd gewijd aan de viering van 's Lands Eeuwfeest.
De hieronder volgende uitnoodiging was te Gent aan de overheden gezonden geworden:
Het Bestuur der Koninklijke Vlaamsche Academie heeft de eer en het genoegen den Heer............ uit te noodigen de Plechtige Zitting te willen bijwonen welke bij gelegenheid van 's Lands Eeuwfeest zal plaats grijpen op Woensdag 15 October t.k. te 3 uur 's namiddags, in het Academisch lokaal, Koningstraat 18, te Gent.
| |
Programma:
1. Toespraak door den heer Maurits Sabbe, onderbestuurder der Academie.
2. Toespraak door den heer Frans van Cauwelaert, werkend lid der Academie.
3. Muzikaal gedeelte met de medewerking van:
Mevr. Laoureux-De Guchtenaere, leerares aan het Koninkl. Conservatorium te Gent;
Mej. Lenssens, van het Koninkl. Conservatorium te Brussel;
Hr. Weynandt, leeraar aan het Koninkl. Conservatorium te Brussel;
Hr. Dufour, leeraar aan het Koninkl. Conservatorium te Brussel.
Te 2 3/4 uur worden de genoodigden door het Bestuur en de Leden der Academie in het eeresalon ontvangen. Waren aldaar aanwezig: de heer Firmin van Hecke, afgevaardigde van den Heer Minister van Kunsten en Wetenschappen die zich liet verontschuldigen, de heer K. Weyler, Gouverneur der provincie Oost-Vlaanderen; Jos. de Vos, arrondissementscommissaris; A. van der Stegen, burgemeester der stad Gent; A. de Schrijver en Ad. Dhavé, volksvertegenwoordigers; Baron H. de Kerchove
| |
| |
d'Exaerde, senator; M. Lunssens, bestuurder van het Kon. Conservatorium te Gent; verder de dames en heeren die hun medewerking aan het kunstfeest verleenden.
Te 3 uur werden de genoodigden en Academieleden onder het spelen van het vaderlandsch lied de feestzaal ingeleid. Aldaar waren verder aanwezig een groot aantal dames en heeren belangstellenden in de werking der Koninklijke Vlaamsche Academie.
Prof. Dr. J. Persyn, bestuurder der Academie, verwelkomt de talrijke aanwezigen en deelt mede dat de heer Frans van Cauwelaert, tot zijn groote spijt, door dringende ambtsverplichtingen belet is heden het woord te nemen en zich dientengevolge laat verontschuldigen.
Lieten zich verder verontschuldigen: Z.D.H. Mgr. Coppieters, bisschop van Gent; Generaal Maton; D. Cnudde en A. Siffer, volksvertegenwoordigers.
***
De Bestuurder verleent onmiddellijk het woord aan Prof. Dr. Maurits Sabbe, onderbestuurder der Academie:
| |
Redevoering van Prof. Dr. Maurits Sabbe.
De Koninklijke Vlaamsche Academie viert heden op hare beurt het eeuwfeest der onafhankelijkheid, dat aan de Belgische natie de gelegenheid schonk om in een soort van apotheose te verheerlijken wat zij sedert haar ontstaan, door eigen arbeid en vernuft, in eigen vrije ontwikkeling, heeft kunnen verwezenlijken en veroveren op elk gebied der menschelijke bedrijvigheid.
In weidsche tentoonstellingen te Antwerpen, te Luik en te Brussel werden onze economische en artistieke scheppingen uitgestald om een aanschouwelijk beeld te geven van de volkskracht, die zich in België sedert een eeuw heeft geopenbaard; en in tientallen van boeken en tijdschriftartikels werden al de uitzichten van die eerste eeuw Belgisch leven uitvoerig toegelicht.
Het is in die orde van gedachten, dat in de Koninklijke Vlaamsche Academie, aangesteld om de belangen voor te staan van de Vlaamsche taal- en letterkunde, en bij natuurlijke uitbreiding van het Vlaamsche intellectuëele leven in zijn vollen omvang,
| |
| |
naar aanleiding van dit eeuwfeest vooral de aandacht dient gevestigd te worden op den ontwikkelingsgang van onze taal- en letterkunde en van onze hoogere cultuur in den jongen staat, die in 1830 tot stand kwam en waarvan de richtingsbeginselen en het politiek beleid op het verloop van dat Vlaamsche leven van zulk overwegend belang konden zijn.
Een jubelfeest vieren is in zekeren zin oordeelsdag houden; het is het nagaan in een oogenblik van rustigen inkeer in zich zelf van de veroveringen en de tekortkomingen van het leven; het is het opmaken van een soort van balans van winsten en verliezen op stoffelijk en zedelijk gebied. Dat is het voor den afzonderlijken mensch en in dezelfde mate ook voor de volkeren.
Gelukkig dan degenen, die op dezen oordeelsdag tot bemoedigende en optimistisch stemmende besluiten mogen komen.
Als wij in den loop der eeuwen de lotgevallen volgen van de Vlamingen op cultureel gebied, dan valt het niet te loochenen, dat de periode hunner ontwikkeling, die samen valt met het regiem der Belgische onafhankelijkheid, niettegenstaande den taalstrijd, dien zij toen te voeren hadden, een opbeurend karakter vertoont.
Wij stonden op de hoogste toppen in de middeleeuwen en in de XVIe eeuw. Dat was de tijd van den hoogbloei der Vlaamsche beschaving. Daarop volgden de XVIIe en de XVIIIe eeuwen, tijden van verval en vernedering, van inzinking en doodstrijd. Dat waren Vlaanderens bitterste lijdensjaren.
Dan komt een troostrijker tijdperk. Van 1830 af tot heden verliep een eeuw van langzamen maar zekeren terugkeer tot besef van eigen waarde, tot vertrouwen in eigen kracht en eigen toekomst Het is de eeuw der Vlaamsche verrijzenis in den schoot van een onafhankelijken, welvarenden staat, onder de hoede van een Constitutie, die de handelingen der regeerders laat ingeven en leiden door den wil en de macht van het volk.
De getuigenissen dier verrijzenis vertoonen zich allerwegen, afdoende en overtuigend.
Toen het Latijn ophield het voertuig van de hoogere cultuur te zijn, werd die taal te onzent niet vervangen, zooals overal elders, door de landstaal, waar wel door het Fransch, de aangenomen taal van een deel van adel en hoogere burgerij. Daardoor werd ons taalleven in zijn normalen loop gestremd. Elk gebied van hoogere geestelijke orde was van toen af voor onze taal zoo goed als gesloten.
| |
| |
De tijden werden steeds donkerder. Op het einde der XVIIIe eeuw, onder het centraliseerend stelsel van de Republiek en het Keizerrijk, heeft de systematische verfransching de Nederlandsche taal in deze gewesten altijd maar meer en meer verbasterd en uit de school en het officiëele openbare leven verbannen met het onverholen doel haar uit te roeien. Onze taal vond nog alleen een schamele toevlucht in de kerk en hier en daar nog in een of anderen diep vervallen, ouden rederijkerskring, waar onbeholpen oden, opgeschroefd van stijl en trant, gedicht werden ter eere van Napoleon!
En, veeg teeken! nergens liet zich een stem van verzet tegen die verdrukking hooren. Het eenige werk, dat in die jaren van een zeker zelfstandigheidsgevoel getuigt, Jerusalems Herstelling (1811) van den Drongenschen kanunnik, Alberik Stichelbaut, kan tenauwernood gelden als een protest tegen de toen heerschende verdrukking en de uitroeiingspogingen der vreemde overheerschers.
Zelfs na het tijdvak tusschen Waterloo en 1830, nadat Willem I zich ingespannen had om de Nederlandsche taal in het Zuiden in eere te herstellen, bleek het gemis aan eerbied en liefde voor eigen taal hier nog zoo groot, dat het mogelijk was om duizenden Vlamingen te laten petitioneeren tegen het gebruik van hun eigen taal in de openbare besturen van hun eigen land.
Wat er in die omstandigheden van de geestelijke ontwikkeling der Vlamingen gewerd, weten wij. Toen wij met Holland vereenigd werden, behoorden Vlaanderen en Braband onder de onwetendste gewesten van Europa, en de geestelijke afzondering der Vlamingen werd er in de eerste jaren na 1830 niet beter op. De drie millioen Vlamingen, die geen Fransch kenden, bleven verstoken van alle lectuur en bij gevolg van alle gemeenschap met het moderne gedachtenleven.
Raadpleegt de Vlaemsche Bibliographie of Lijst der Nederduitsche Boeken in België sedert 1830 uitgegeven (1851-1857), samengesteld door Snellaert en later volledigd door F. de Potter (1867-68)! Voor de zeven eerste jaren, die op de omwenteling volgden vindt gij daar ten hoogste een twaalftal onbeduidende boekjes met naïeve, achterlijke begrippen, die destijds het eenige geestesvoedsel der Vlamingen uitmaakten.
Het is noodzakelijk, dat wij ons deze enkele feiten, waarbij er nog zooveel andere zouden kunnen gevoegd worden, goed
| |
| |
herinneren opdat wij duidelijk zouden inzien uit welke afgrondelijke diepten de Vlamingen in de laatste eeuw verrezen zijn.
In die tijden van hoogsten nood ontstond de Vlaamsche beweging. Jan Frans Willems en enkele jonge geestdriftigen als Jhr. Ph. Blommaert, Serrure, Snellaert, David, Prudens van Duyse en anderen nog besloten een poging te wagen om de Vlaamsche massa uit de loome wateren der geestelijke onverschilligheid te redden en voor het volle leven van haar tijd te winnen door haar lectuur te verschaffen in eigen taal.
Wellicht zonder het zelf te weten ontwikkelden deze eerste leiders van de Vlaamsche beweging gedachten, die heelemaal overeenstemden met die van den helderzienden Vonckist, den advocaat Jan Chrysostoom Verloo, die reeds ten tijde van Jozef II, in een merkwaardig vlugschrift, D'Onacht der Moederlijke Tael (1788), de zienswijze voorstond, dat de Vlamingen tot de volle ontluiking van hun gaven moesten gebracht worden door hun moedertaal als geestelijken hefboom te gebruiken. Hij vroeg aan Jozef II om het voorbeeld te volgen van andere verlichte despoten zooals Gustaaf II van Zweden en Frederik II van Pruisen, die de landstaal in alles en vóór alle andere deed gebruiken om de zaak van den vooruitgang te dienen.
Dit was de leidende gedachte van de eerste bewerkers der Vlaamsche wedergeboorte, en de beste theoretici van de Vlaamsche beweging, de dichter J. Vuylsteke, Prof. J. Mac Leod, Ing. L. De Raet en anderen meer hebben enkel die gedachte overgenomen en uitgebreid.
In den beginne stond het handvolletje Vlaamschgezinden in het jonge België tegenover de heftig anti-Nederlandsche reactie, geboren uit de Omwenteling, en tegenover de overigens eerbiedwaardige, ofschoon verkeerde meening van de meeste jong-Belgische staatslieden, die uit vrees voor particularistische verbrokkeling, de eenheid van den nieuwen staat wilden vestigen op Fransche eentaligheid. De Vlaamsche beweging won echter veld met den dag en ze wist de hinderpalen, die haar opgang versperden, onweerstaanbaar uit den weg te ruimen. Het is overbodig in deze vergadering aan te toonen hoe deze beweging groeide in kracht en diepte. Haar geschiedenis is u allen bekend.
Laat mij evenwel toe u te wijzen op een paar gelukkige tegenstellingen tusschen vroeger en nu, - tusschen de toestanden in 1855, toen de Belgische staat de eerste vijf en twintig jaren
| |
| |
van zijn bestaan herdacht, en de toestanden in 1930. Zij toonen welken weg wij hebben afgelegd.
Jhr. Blommaert in 1832, in zijn Aenmerkingen over de Verwaarloozing der Nederduitsche tael, en J.F. Willems in 1834, in de inleiding tot zijn nieuwe bewerking van den Reinaert de Vos, schreven schampere woorden tegen de regeering over de veronachtzaming en de miskenning van hun moedertaal in ballingschap. In 1855 waren die klachten nog altijd meer dan gegrond. De verbittering van de onmacht en de wanhoop klinkt uit het krasse vertoogschrift, dat het Nederlandsch Kunstverbond van Antwerpen in dit jubeljaar tot de regeering richtte. Het maakte zooveel ophef, dat het jaar nadien door Minister P. de Decker, de Commissie der Vlaamsche Grieven werd samengesteld, die het eerste vaste programma opmaakte van de hervormingen, die de Vlamingen op taalgebied noodzakelijk achtten. Het duurde nog tot in 1873 vooraleer een eerste wet betreffende het gebruik der Nederlandsche taal voor het gerecht kwam getuigen, dat de inzichten in de regeeringskringen zich begonnen te wijzigen, doch van dat oogenblik af volgden, onder de steeds machtiger wordende stuwing der democratie met al haar nieuwe inzichten en behoeften, de verschillende bekende taalwetten, die geleidelijk de oude verkeerdheden verbeterden en ons in 1930 brachten tot een nieuw, gunstiger taalregiem, dat hemelbreed afwijkt van de donkere, bijna uitkomstlooze toestanden in de eerste jaren onzer onafhankelijkheid.
Toen voor enkele weken te Brussel in de St. Goedele kerk, op het plechtige Jubel-Te-Deum, de afvaardiging van de Koninklijke Vlaamsche Academie plaats nam naast den rector der Vlaamsche Hoogeschool; toen de bevelen over de troepen daar in onze taal weerklonken; toen wij op de grootsche plechtigheid in het Jubelpark onze taal sierlijk en flink hoorden spreken door verscheidene ministers en de merkwaardige rede van onzen geliefden Koning, in het Nederlandsch zoo volledig als in het Fransch, tot de duizenden aanwezigen doordrong als een blijde en nieuwe geluid, - dan hadden wij wel degelijk den indruk, dat het oude standpunt overwonnen was, dat België voortaan, naar een heuglijk vorstelijk woord, zijn ‘eenheid in de verscheidenheid’ wilde vestigen op de erkenning van de Nederlandsche taal als volkomen gelijk berechtigd naast de Fransche; dat voortaan de onbelemmerde, vrije ontwikkeling der Vlaamsche cultuur in eigen taal
| |
| |
de beste waarborg zou zijn om Vlaanderen toe te laten de rijkste oogsten voor het gemeenschappelijke vaderland te winnen; en dat aldus voor de Vlamingen in den schoot van den Belgischen staat alle toekomstmogelijkheden geopend waren.
In de eerste eeuw der Belgische onafhankelijkheid heeft de Vlaming zich zelf terug gevonden. De letterkunde, de schilderkunst, de muziek, de wetenschap, alles getuigt dat de 19e eeuw de eeuw der Vlaamsche opstanding was.
Wie had durven hopen in 1837, toen Hendrik Conscience het Wonderjaar uitgaf, de eerste stameling van den hedendaagschen Vlaamschen roman, en Th. Van Ryswyck zijn Eigenaardige Verhalen, den eersten Vlaamschen bundel poëzie na 1830, - wie had toen durven hopen, dat van dat jaar af er zich in West Europa geen letterkundige strooming, geen evolutie van den smaak of het gevoel meer zou voordoen, zonder dat Vlaanderen daar, soms op zeer eervolle wijze ook zou bij vertegenwoordigd zijn? Wie had in die benarde dagen kunnen voorzien, dat onze verrezen letterkunde een Guido Gezelle en een Karel van de Woestyne zou voortbrengen, dichters zooals Vlaanderen er in zijn beste tijden geen kan aanwijzen; dichters die voor de eeuwen hebben gezongen?
Wie zou het gewaagd hebben omstreeks 1830, toen onze schilderkunst jammerlijk veracademischt, op verderfelijke banen geleid, haar voorbeelden zocht in het buitenland, - wie zou het gewaagd hebben toen te voorspellen, dat die oude glorie van ons land met nieuw scheppingsvermogen bezield, zich weer in zuiver nationalen trant, met de heerlijke tradities van kleur en waarachtige levensaanvoeling zou openbaren in het werk van een Leys, een De Braekeleer, een Stobbaerts, een Th. Verstraete, een Claus en zooveel anderen, die in de musea der gansche wereld den lof van het herboren Vlaanderen zingen?
Wie zou het in het begin der 19e eeuw niet voor een roekeloozen droom gehouden hebben, had men hem beweerd, dat in het land waar de eenige muziek, die op Nederlandsche woorden gehoord werd, een langs de straten zinloos uitgebrald referein was of ergens een ouderwetsch naïef volksdeuntje, gezongen door de gebroken stem van een of ander nederig moedertje van te lande, - na korte jaren de lyrische en symphonische scheppingen van een Benoit, een Waelput, een Tinel of een Blockx zouden opluiden als het bewijs, dat het volk der XVe en XVIe eeuwsche
| |
| |
polyphonisten, der De Rore's, De Monte's, Willaerts en Waelbrants, weer voor de kunst der tonen was ontwaakt?
En wie méér dan de beoefenaar der wetenschap zou reden hebben om zich vreugdevol te verwonderen over den weg, dien de Vlamingen ook op dat, in de ontwikkeling van het moderne leven zoo gewichtig gebied, gedurende het Belgische tijdperk hebben afgelegd? Toen op de universiteiten in het Latijn gedoceerd werd en alle beoefenaars der wetenschap die taal gebruikten, hebben wij zeker een Dodoens, een Stevin, een Palfijn, een Van Helmont gekend, die in de ‘vaderlandsche tael’ schreven ‘opdat hun naesten in 't gemeyn daer af (souden) genieten’, maar dit geschiedde toch maar sporadisch, - een onderwijs, dat hen daartoe voorbereidde, bezaten zij niet, - en hoe dichter wij tot de 19e eeuw naderden, hoe zeldzamer die beoefenaars der wetenschappen in de volkstaal ook werden. Hier insgelijks kwam kentering ten goede. Niemand heeft ooit te voren met meer onderlegdheid en meer overtuigende kracht, dan Prof. J. Mac Leod, door leering en voorbeeld, aangetoond; dat voor de Vlamingen als voor alle andere volkeren de moedertaal ook de taal der wetenschap hoorde te zijn, - en dat de bevruchtende wateren der kennis, die van de geestelijke hoogten komen, alleen langs de natuurlijke wegen der landstaal tot in de diepere lagen van het volksleven kunnen doordringen. Ook die waarheden hebben ten slotte gezegevierd en thans bezitten de Vlamingen voor de eerste maal in hun gansche geschiedenis een Universiteit, waar hun taal de voertaal is.
Wie kan voorzien wat uit die Hoogeschool voor de cultuur der Vlaamsche gewesten groeien kan? Het is geen truïsme, te zeggen dat die Hoogeschool zal zijn wat de Vlamingen er zelf van maken zullen. Wanneer daar met ruimen wetenschappelijken geest en diepe liefde wordt gearbeid, met de toewijding voor de gemeenschap, die de Vlaamschgezinde leiders der vorige geslachten steeds heeft gekenmerkt; wanneer deze vernieuwde universiteit, door de degelijkheid van haar onderricht en door een klaar inzicht in de Vlaamsche maatschappelijke en economische behoeften, de zoo zeer gewenschte uitstraling van boven naar beneden kan verwezenlijken; wanneer de Vlamingen ruimschoots gebruik maken van de gelegenheid, die hun daar thans geboden wordt om zonder eenige provincialistische beperking, door middel van hun eigen taal tot het volle, groot-Europeesche leven te
| |
| |
komen; dan wordt zij, wat ons aller dierbaarste wensch is, de fons et origo, de bron en oorsprong van een verhooging der Vlaamsche levenswaarden, die het gansche Belgische vaderland moeten ten bate komen.
In de ontwikkeling van het Vlaamsche volksleven stonden de kansen nooit gunstiger dan op dit oogenblik. De ontwaking is onloochenbaar en de middelen tot verdieping en verruiming van ons geestelijk leven liggen in ons bereik. Laat het dan wat langer geduurd hebben dan de voortvarendsten onder onze voorgangers het hadden gewenscht, het goede begrip is thans doorgedrongen waar het hoort. Laat onze werkelijkheidszin ons herinneren, dat hetgeen de eeuwen in ons volksleven verknoeid en vernietigd hadden, niet door de werking van één menschengeslacht kon hersteld worden. De verwording van ons taalleven, waarvan verscheidene eeuwen de schuld dragen, kon onmogelijk in enkele tientallen van jaren ongedaan gemaakt worden. Alle teekenen wijzen er thans echter op, dat het volste vertrouwen in de toekomst gewettigd is.
De onafhankelijkheid van ons land, die ongestoord de ontluiking en den geleidelijken groei van alle volkswenschen en -verzuchtingen binnen zijne grenzen heeft mogelijk gemaakt; de ruime beginselen neergeschreven in de grondwet, die de bewoners van België hebben samengebracht en eendrachtig samen hebben gehouden; de wijsheid van vorsten, die het leven van hun volk waakzaam volgen en begrijpen, - zijn zegeningen, waarvan de heilzame invloed op de wedergeboorte van de Vlaamsche gewesten, op een feest als datgene dat ons hier vereenigt, in erkentelijkheid en liefde behooren herdacht te worden.
Wij volgen de stijgende lijn van België's ontwikkeling gedurende de vervlogen eeuw. Wij volgen het land in zijn economischen bloei en zijn handelsexpansie, in de uitbreiding van zijn maatschappelijke instellingen, in den glans van zijn kunstuitingen en de vorderingen zijner wetenschap. Beklemd en ontroerd herleven wij de tragische jaren der wereldcatastrophe, die dat alles dreigde uiteen te rukken en te vernielen, en met piëteit gaat onze herinnering naar de duizenden, die met het offer van hun leven het vrije voortbestaan der natie hebben verzekerd. Blijde en vertrouwend zijn wij getuigen van de verrijzenis uit de puinen van den oorlog; van den vernieuwden, stouteren, ruimeren, verhoogden geest, waarmede de vraagstukken, naarmate zij in ons volksleven
| |
| |
oprijzen, besproken en opgelost worden. Wij gaan eendrachtig en hoopvol de toekomst te gemoet, die de werkkracht en de wijsheid, de rechtvaardigheidszin en de toewijding van ons volk schooner zal maken dan het verleden.
De Bestuurder bedankt den spreker en kondigt aan dat de redevoering in de Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden.
Vervolgens wordt het kunstgedeelte ingezet met het volgend programma:
I. | 1ste Ballade } .................. Peter Benoit |
| 4de Ballade } .................. Peter Benoit |
| 3de Fantasie } .................. Peter Benoit
uitgevoerd door Mevr. Laoureux-De Guchtenaere,
Leerares aan het Koninkl. Conservatorium te Gent. |
| |
II. | Vlaamsche Liederen....... gezongen door Mej. Lenssens.
van het Koninkl. Conservatorium te Brussel.
1. | MIJN MOEDERSPRAAK
Gedicht van Klaus Groth in 't Nederlandsch overgezet door J. Sabbe.
Muziek van Peter Benoit. |
| |
2. | TWEE LIEDEREN
van Pol De Mont.
Muziek van Karel Mestdagh.
DAAR WONEN VOGELKENS VELE
OCH! EWICH ES SO LANC! |
| |
3. | JEUGD EN LIEFDE
Gedicht van Eug. Van Oye.
Muziek van H. Waelput. |
| |
4. | O KOM MET MIJ IN DEN LENTENACHT!
Gedicht van Pol De Mont.
Muziek van Frank Van der Stucken. |
|
| |
III. | 1ste Nachtstuk................. Frans De Vos.
's Avonds................... Edgar Tinel.
uitgevoerd door Mevr. Laoureux-De Guchtenaere. |
| |
| |
IV. | Vlaamsche Liederen.... gezongen door den heer Weynandt, Leeraar aan het Koninkl. Conservatorium te Brussel.
1. | LENTELUST
Gedicht van G. Antheunis.
Muziek van Paul Lebrun. |
| |
2. | LIEF KNAPELIJN
Gedicht van H. Peters.
Muziek van Emile Wambach. |
| |
3. | TRAHIT SUA...
Gedicht van H. Claeys.
Muziek van Edgar Tinel. |
| |
4. | IK KEN EEN LIED
Gedicht van G. Antheunis.
Muziek van Willem De Mol. |
| |
5. | HET VOLKSLIED
Gedicht van V.A. De la Montagne.
Muziek van Jan Blockx. |
|
| |
V. | Vlinder } ................... Edgar Tinel.
Vreugde } ................... Edgar Tinel.
uitgevoerd door Mevr. Laoureux-De Guchtenaere. |
***
Met een woord van dank tot alle aanwezigen en in de eerste plaats tot den heer afgevaardigde van den Minister en de HH. Gouverneur, Arrondissementscommissaris, Burgemeester en Vertegenwoordigers van het volk, waarbij ook de dames en heeren kunstenaars die hun medewerking verleenden, niet werden vergeten, sloot de Bestuurder te 5 uur de vergadering.
|
|