Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1930
(1930)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 553]
| |||||||||||||||
De hulde van de Letterkunde aan Jan Palfyn
| |||||||||||||||
[pagina 554]
| |||||||||||||||
daer af geniete, verstaende dat de waerheyt nergens naeckter en verschynt, dan daer sy van alle cieraet ontbloot is’. Palfyn. Tweemaandelijksch Bibliographisch Tijdschrift voor Nederlandsche Natuur- en Geneeskundige Literatuur. Uitgegeven met medewerking en onder toezicht van de Heeren: Apoth. A. Bekaert, Dr. A. Biltris, Dr. F. Boonroy, Dr. M. Desmet, Dr. L. Lava, Prof. J. Mac Leod, Dr. F. Sano, Dr. M. Schuyten, Apoth. G. Staes, Leeraar D.B. Steyns, Dr. A.J.J. Vandevelde, Prof. E. Verschaffelt. Met methodische en alphabetisch gerangschikte inhoudstabel der schrijvers en der besproken onderwerpen. 1e jaargang (1902) De Nederlandsche boekhandel, Gent en Antwerpen. (Bibl. A.J.J.V., 22,8 × 14,9 cm., 145 blzz. + 17 blzz. inhoudstabel). Prof. Frans Daels herinnerde zich dat hij, als hoogleeraar in de vroedkunde de opvolger was van Palfyn, en bij het begin van het academisch jaar 1925-1926, werd door zijne zorgen, een afbeelding van Palfyn, door Karel De Bondt naar een oude teekening vervaardigd, in de verloszaal van de opnieuw ingerichte Vroedkundige Kliniek op de eereplaats gebracht, die Palfyn toekwam. Gent had in 1783 en 1784 door toedoen van het Collegium Medicum twee praalgraven in de St. Jacobskerk geplaatst, Kortrijk had in 1889 een standbeeld, werk van den beeldhouwer Vinçotte, op het Guldensporenplein laten oprichtenGa naar voetnoot(1), verscheidene bewonderaars hadden over Palfyn in proza en in verzen geschreven; op de zegel van de Académie royale de Médecine werd de beeltenis van Palfyn geëtst, naast deze van Vesalius, van Helmont, Rega, Dodonaeus, Verheyen en Vander Spiegel. Maar in dit jaar 1930 was het 200 jaren dat Palfyn overleed. Was het dan geen plicht van de herboren Vlaamsche beweging, zoo schreef Prof. Frans DaelsGa naar voetnoot(2), en zoo zeide hij in de zitting van de Kon. Vlaamsche Academie op 19 februari 1930, dit jaar nog, bij de herinnering aan Palfyn's afsterven, Palfyn te gedenken? En aldus werd een internationale academische zitting te Gent op 15 juni 1930 gehouden, en aan den ingang der Klinieken van de Gentsche Universiteit werd, in de aanwezigheid van de bestuurlijke en academische overheden een gedenksteen ingehuldigd, | |||||||||||||||
[pagina 555]
| |||||||||||||||
waarop de lijst der werken van Palfyn wordt vermeld, ten einde onder de oogen van de toekomende studentengeneraties de verdiensten van den grooten anatoom-heelkundige op bestendige wijze te houden. Buiten deze beperkte uitingen van dankbaarheid, verdienen nog verscheidene namen genoemd te worden: de geneeskundige Van Dueren, lid van het Gentsch Collegium Medicum die in 1783 een lofspraak schreef bij het plaatsen van het eerste praalgraf te GentGa naar voetnoot(3), August Voisin,Ga naar voetnoot(4) regent van rhetorika in het Collegium van Kortrijk, de MerssemanGa naar voetnoot(5), GoffinGa naar voetnoot(6) en SevensGa naar voetnoot(7) die alle | |||||||||||||||
[pagina 556]
| |||||||||||||||
vier eene schoone kruistocht ondernamen om de openbare meening en de openbare besturen te bewegen om een standbeeld op te richten. In 1849 schreef Maria DoolaegheGa naar voetnoot(8) een gedicht, dat van letterkundige waarde niet ontbloot is, en dat door Prudens Van DuyseGa naar voetnoot(9) in het Fransch werd vertaald. Guido Gezelle dichtte den tekst van eene cantate. In algemeene werken over geschiedenis en biographie, namelijk van BroeckxGa naar voetnoot(10) en De PotterGa naar voetnoot(11), wordt Palfyn op gunstige wijze genoemd. Ferdinand VanderhaeghenGa naar voetnoot(12) heeft een zeer volledige bio-bibliographie over Palfyn in zijne Bibliotheca belgica in 1888 laten verschijnen, met de volledige lijst der werken, en verscheidene biographische aanteekeningen. Te New York in 1913 liet SteinGa naar voetnoot(13) ook een stem over Palfyn hooren, bewijs dat de Vlaamsche geleerde op verre oevers geen onbekende is.
*** | |||||||||||||||
[pagina 557]
| |||||||||||||||
De bibliotheek der Universiteit te Gent bezit van Palfyn de volgende werken: 1. Nieuwe osteologie ofte waere, en zeer nauwkeurige beschryving der beenderen van 't menschen lichaem. Ghendt (Danckaert) 1701 (15,5 × 9,4 cm.) 2. Waere en seer naauwkeurige beschryving der Beenderen van 's menschen lichaem. Gendt (du Vivie en Severinus) en Leiden 1702 (15,5 × 9,8 cm.). Als verdere uitgave van 1. 3. Waare en zeer naauwkeurige beschryving der Beenderen van 's Menschen Ligchaam. Tweeede druk. Leyde (Vander Deyster) 1727. (15,5 × 9,8 cm.) 4. Anatomycke of ontleedkundige beschryving Rakende de wonderbare gesteltenis van eenige uyt, en innerlijcke deelen van twee kinderen, de welcke Monstreuselijck aan malkander vereenigt zijn. Ghendt (Graet) 1703. (14,5 × 9 cm.) Opgedragen aan F.H. Della Faille, Charles Maes, Th. Triest, Ant. Sersanders, G. Fr. de Lichtervelde, Ch. Van Sevecote, Fr. Vandenberghe, P.G. Billet, J.C. Lampreel, J. Vanderbeke, N. Lippens, Jan Grenier, L. Dewulf, J. Baut, Hoog-Bailliu en de Schepenen vander Keure der Stadt van Ghendt. 5. Description anatomique des parties de la femme, qui servent à la génération, avec un traité des monstres... et une description anatomique... de deux enfants... Leide (Schouten) 1708. (20 × 15,7 cm.) 6. Ontleed-kundige beschryving van de vrouwelyke deelen, die ter voort-teeling dienen. Gendt en Leyden (du Vivie) 1724. (20 × 15 cm.) 7. Nauwkeurige verhandeling van de voornaemste handwerken der Heelkonst, Leyden (Vermey) 1710 (20 × 15 cm.) 1e deel, Operatiën of handwerken in 't algemeen. 2e deel, De harde deelen. Opgedragen aan de Schepenen van der Keuren ende Raden van Gent: A.G. Du Faing, G.D. de Courteville, H. Fr. Nieulant, J.A. Cabillau, G. Crombrugge, B. de Meulenaere, F.D. van der Hagen, J. van Steenberge, J. Pyke, F.A. Le Secq, A. Goethals, R. Durynk, J. De Potter. Gedicht van P. Vromans. Tweede druk, Leyden (Van der Deyster) 1734. | |||||||||||||||
[pagina 558]
| |||||||||||||||
8. Ausfùhrliche Abhandlung der vornehmsten chirurgischen Operationen. Franckfurt u. Leipzig (Adelbulnern) 1717. (16 × 9,8 cm.). Vertaling van het voorig werk. 9. Heelkonstige ontleding van 's menschen lighaam. Leyden (Van der Deyster) 1718 (18,2 × 11 cm.). Vlaamsche terminologie in menig geval met de Latijnsche vertaling met voetnooten. Aan het begin van het werk vindt men de goedkeuring, in 't Latyn, door Bernhard Albin, professor te Leiden, door J.F. Favelet professor te Leuven, - in 't Nederlandsch, door de twee Leidsche hoogleeraren H. Boerhave en J.J. Rau, en van de Leuvensche hoogleeraar Somers. Boerhave schrijft uit Leyde 18 Aug. 1716: ‘Ten verzoeke van Jannes Palfyn, vermaard Leeraar der Ontleed-konst, en der Handwerkende Heel-konst, heb ik doorgelezen het Boek, dat hy heeft geschreven over deze twee konsten, verstandig te samen gevoegt. Ik meen, dat de uytgeeving van dit Boek zeer veel nut zal geeven aan alle, die deze Wetenschap grondig willen leeren verstaan, of konstig oeffenen: voor al, dewyl alhier de voornaamste ziekten volgens haar aard, zit-plaats, gevolgen, en vereyschte genezing gedurig wyzelijk werden gevoegt onmiddelijk aan de nette beschryving van de eyge gestalte der deelen, het welk waarlijk van de uyterste nuttigheyt zynde, tot nog toe evenwel door niemand openbaar op zo een wijs is uyt gevoerd.’ Rau in zijne goedkeuring, geteekend uit Leiden 29 Aug. 1716 zegt namelijk: ‘Oordeele ik uyt de goede en de beknopte wyze, die den Auteur in 't schryven van het zelfde Boek gehouden heeft, dat de Leerlingen veel nut en voordeel uyt de Leesing zullen verkrygen’, - en Somers, op 31 Augt 1716 schrijft onder meer: ‘Wy oordeelen dit Boek van de aldergrootste nuttigheyt te wezen, niet alleen voor de jonge chirurgijns; maar ook voor alle de geene, die hen in de anatomie, en chirurgye willen perfectioneren...’ 10. Anatomie du corps humain. Paris (Cavelier) 1726, (20 × 12 cm.). Door Palfyn aan Jules Viscomti Borromee opgedragen. 11. Anatomie chirurgicale ou description exacte des parties du corps humain. Nouvelle édition par B. Boudon. Paris (Cavelier) 1734, (20 × 12 cm.). Opgedragen door Boudon aan Winslow, Docteur Regent | |||||||||||||||
[pagina 559]
| |||||||||||||||
de la Faculté de Medecine en l'Université de Paris, door B. Boudon, Docteur en Medecine. Het boek begint met eene reeks goedkeuringen van Geoffroy en Winslow, Caron, Duverney, J.L. Petit alle te Parijs, A. Boerhaave, B. Albinus, B.S. Albinus, beide van Leiden, Pecter en Somers van Leuven. Nouvelle Edition, 2 boekdeelen, par A. Petit. Paris (Cavelier) 1753. Opgedragen aan Winslow door Boudon, en aan Ferrein, Docteur-Régent de la Faculté de Medecine en l'Université deParis, door A. Petit,Ga naar voetnoot(14) Docteur-Regent de la Faculté de Medecine en l'Université de Paris, et professeur d'anatomie, de chirurgie, et de l'art des Accouchements. 12. De besondere Heel- en Genees-konst der Oog siekten, In 't Frans beschreven door den seer ervaren Heer Mr Antoine... chirurgien royal à Mery sur Seine. En vertaald door Johan Palfyn. Leyden (Vermey) 1714, 20 × 15 cm. Opgedragen aan J. van den Berg, burgemeester der Stad Leyden.
In zijne Bibliographie des OEuvres de Jean Palfyn noemt Vander Haeghen nog de volgende werken of uitgaven: Waere en seer Naauwkeurige Beschrijving der beenderen. Amsterdam 1758. Wahre Beschreibung der Beine. Breslau 1730, 1734. Nouvelle osteologie, Paris 1731. Anatomycke beschryving. Leiden 1714. Abhandlung der chirurgischen Operationen. Franckfurt und Leipzig 1717. Heelkonstige ontleeding van 's menschen Lighaam. Leiden 1733. Die chirurgische Anatomie. Nuremberg 1e vol 1760, 2e vol. 1767. Frankfurt und Leipzig 1760 en 1767. Anatomia chirurgica. Venezia 1758, 1792. Tractat von den Augen Kranckheiten (Maitre Jan). Bremen 1731. *** | |||||||||||||||
[pagina 560]
| |||||||||||||||
Na de pogingen van Voisin in 1827, van de Mersseman in 1844 en 1845 en van Maria Van Ackere-Doolaeghe in 1849 geraakte de naam van Palfyn opnieuw in de vergetelheid. Men gaf toch eenig aandacht aan een noodkreet van Julius Sabbe, toen hij in 1867 in het Volksalmanak van het Willems-Fonds schreef dat Palfyn een man is ‘wiens naam dreigt te vergaan. Wij willen trachten, voegde hij er bij, hem in het geheugen terug te roepen van het Vlaamsche Volk, uit wiens schoot hij ontstond, en van alle moeders, die zijnen naam in hun dankgebed vergeten.’ Toen ik mijn eerste mededeeling over van HelmontGa naar voetnoot(15) bereidde, zocht ik te Brussel naar het standbeeld van den grooten Vlaamschen Belg. Twintig handelaars rond de graanmarkt wisten het standbeeld niet, de graanmarkt wel wijzen. Hetzelfde gebeurde te Kortrijk toen ik onlangs op zoek was naar een prentkaart met het standbeeld van Palfyn. Twintig handelaars wisten niet waar het standbeeld zich bevindt; van een oude vrouw die den naam toch kende, vernam ik dat Palfyn zeker wel een oud-burgemeester was! van Helmont, Palfyn zijn echter groote denkers, die voor het groot publiek onverstaanbaar en onbekend blijven. Het wetenschappelijk werk van Palfyn is door eene kleinen cyclus letterkundige stukjes, weinig gekend en niet zonder belang, omdat zij op bijzondere gelegenheden verschenen, omringd. Ik heb die stukjes hier willen vereenigen, volgens chronologische orde; eene eerste reeks behoort tot de periode van Palfyn zelf, tot 1783, het jaar van het oprichten van het praalgraf, en bevat:
| |||||||||||||||
[pagina 561]
| |||||||||||||||
| |||||||||||||||
1. Toezang van Van Hove, 1703.Pieter-Lucas Van Hove was een Gentsche geneeskundige Van zijn hand kwam in het licht: Inauguratio Philippi Quinti Hispaniarum et Indiarum Regis potentissimi, Gandavi, Max. Graet, 1702, in 4 (Bibl. Univ. Gent G 1357, enz.); id. 1717, in 4 (G 1600 enz.) De toezang die hij voor Palfyn heeft geschreven werd geplaatst, na de opdracht, in het boek ‘Anatomycke of Ontleedkundige beschryving, Rakende de wonderbare gesteltenis van eenige uyt, en innerlijcke deelen van twee kinderen... Ghendt 1703’ waarin Palfyn op last van het Gentsch Gemeentebestuur de anatomische beschrijving der twee aaneengegroeide kinderen doet, die hem beroemd heeft gemaakt. In zijn gedicht wijst Van Hove met nadruk hoe Palfyn de wetenschappelijke waarde van zijne opsporingen met de volmaaktheid van zijne Vlaamsche moedertaal kon doen evenaren. Toezang
Door Mr. P.L. Van Hove Genees-heer, en Voorleser der Heel-konst binnen Ghendt, op de ontleed-kundige Beschryving & uyt-gegeven by Jan Palfyn Ontleder en Heel-meester binnen de selve stadt. Wie raeskalt, datter niets voor ons is overbleven,
'T geen niet en is gezeit van d'outheid, en beschreven?
'T is redenloos, al of den Schepper van 't heel-Al
Niet nieus op Aerderijk voort-brengen kon, of zal;
Al of het brein en d'oogh van d'outheid zonder palen
Had konnen en alleen en alles agterhalen.
| |||||||||||||||
[pagina 562]
| |||||||||||||||
Nogtans 't Orakel van de Heel-konst stelt het vast,
Dat 't leven kort is, en de konst geduerig wast.
Dit werdt bevestigt, zoo men maer wil onderzoeken
De menigvuldigheid van nieu-geschreven Boeken.
Die elk bezonderlijk van niemandt voor-gedagt
Iets hebben aen het ligt tot voordeel aen gebragt.
De kortheid van dit klein gezang wil zwaerlijk doogen
Dat ick hier Man en Stuk en Naem breng voor de oogen,
De Konst-kronijk die zal haer doen regtmatigheid,
En balsemen haer Faem tot de onsterflijkheid.
Men siet maer wat Palfyn door leerzucht aengedreven
In sijn ontleding van de Beend'ren heeft gegeven,
Voor hem had niemandt in het Nederduits oit klaer
Gewezen hoe de snot gescheiden werdt, en waer
De zelve in den Neus doorzypelt, door wat wegen,
Dit heeft hy aen den dag zeer treff'lijk voor-gedreven:
Nu is hij wederom aen 't baren van een Vrugt
Eerst in sijn Herssen-pan geteelt door yver-zugt:
Dit Boekje (schoon het klein is) heeft in het bezonder
Meer ongehoortheid, en meer raerheid, en meer wonder
Als vele Boeken die geweldiglijk vergroot,
Niet als een ouden trant behelzen in haer schoot:
'T is wonder (dog al lang uitdrukkelijk beschreven)
Dat in het Moeders Lijf geteelt zijn, ende leven
Twee kinderen aen een verknogt onsplijtelijk
Den buik aen Buik, de Kruin aen Kruin; dog noit gelijk
Aen dit geval, daer twee wanschepzels aen elkander
Met tronk aen tronk gegroeit zijn: nog en heeft een ander
Noit geen ontleding van dit wonder werk begaen,
En van het innerlijk gestel verhael gedaen:
Zoo wilt gij tot u wensch des' wonderen beschouwen,
Zoo leest dit Boekje, die u alles zal ontvouwen
Van top tot teen; en roep, o Godt! hoe eindeloos
Zijn al u werken, onbepaelt en grondeloos.
Croont Meester Jan PaLfYn ontLeDer
| |||||||||||||||
2. Klinkdicht van P. Vromans, 1722.Men vindt dit gedicht in het werk van Theodoor SevensGa naar voetnoot(16). Het gedicht komt na de voorrede van ‘naauwkeurige verhan- | |||||||||||||||
[pagina 563]
| |||||||||||||||
deling van de voornaemste handwerken der Heelkonst, Leyden 1710 en Leyden 1734.’ Onbeduidende varianten treft men in de twee uitgaven. Van P. Vromans, bezit de Bibliotheek van de Universiteit Gent: Tractaet de foro competenti. Vermeerderd door H. Van Middellant, Leyden, Langerak, 1722, in 4 (Ju 3261). Op de geleerde Heelkunst-Oefeningen In het ligt gegeven door den ervare Heer Jan Palfyn.
Palfyn al over lang door yver aengedreven,
Geeft blyken in dit Boek van vlyt en van verstand.
Wat heeft niet al gedaen zyn wel-bedreve hand?
Zo dat hy zal in roem een reeks van Jaren leven.
Hoe naerstigGa naar voetnoot(1) is hy om gedurig voor te streven,
Op dat de Heelkunst wierd gebragt tot beter stand.
Getuyge is daer van dit overdierbaarGa naar voetnoot(2) pand,
Dat hij wil in het ligt tot nut der mensschenGa naar voetnoot(3) geven.
Ga voort, ô brave Man, en toont zo met' er tyd,
Wat al verrigten kan een over moy deGa naar voetnoot(4) vlyt.
Hoe zal de HeeelkunstGa naar voetnoot(5) niet in meerder luyster pralen,
Als zo ontstoken word voor haer een helder ligt?
Dan ziet men eyndelijk, hoe Onwetendheyd een swigt,
Als elk des Heelkunstslof na waerde zal afmalen.
P. Vromans.
| |||||||||||||||
3. Twee verzen van Palfyn, 1724.Alhoewel Palfyn een sierlijke taal heeft geschreven, - in het boek van Sevens (16) vindt men een bloemlezing van de schoonste stukken, - schijnt hij toch geen liefhebber van verzen geweest | |||||||||||||||
[pagina 564]
| |||||||||||||||
te zijn, aldus in strijd met de gewoonte van den tijd. Het eenige dat ik treffen kon, dat zijn twee verzen op het einde (blz. 135, foutief 435) van de ‘Ontleedkundige beschrijving van de vrouwelyke deele die ter voort-teeling dienen, Gendt en Leyden 1724.’ twee verzen die het bewijs geven van een zeer gezond verstand: Dat is.
Weetje wat beeters, deel het meede:
So niet, wees dan met dit te Vreede.
| |||||||||||||||
4. Lofspraak van Van Dueren 1783.De Bibliotheek der Gentsche Universiteit bezit twee inschrijvingslijsten ‘Project van eenige Inschryvinge’ (G 7141 en G 7142, 20,8 × 16,4 cm.), die door F. Vander Haeghen (12) nauwkeurig en volledig, met den tekst en de namen der inschrijvers, beschreven zijn. Door die inschrijving was het mogelijk den eersten herdenkingsteen in de St. Jacobskerk te Gent op 11 februari 1783 op te richten. Bij deze gelegenheid werd eene Vlaamsche redevoering door den geneesheer M.A. Van DuerenGa naar voetnoot(17), in naam van het Collegium medicum gehouden; deze Vlaamsche redevoering verscheen met een Fransche vertaling bij J.F. Vanderschueren te Gent, en is opgesteld in de klassieke wijze, met een aantal citaten en vergelijkingen, uit de Grieksche en Latijnsche schrijvers. Volgens een geschrevene inlichting aan het einde van de Fransche. vertaling, is die vertaling van Lebroussart père. Tot de lofspraak behoort eene opheldering, te Gent bij Somers verschenen. Lofspraak | van den alom beruchten | Jan Palfyn, Heelmeester en Leeraer in de zelve konst binnen de Stad Gent, | uitgesproken door | Martinus Adolphus van Dueren, | Geneesheer, | Ter gelegenheid der Lijk-plechtigheden en Oprechting zijns Praalgrafs door de I Burger-vaderen der Genees,-Heel- en Artzenij-kunde, binnen de Herderlijke | Kerk van den H. Jacob, den 11 van Sprokkelmaand MDCCLXXXIII. | |||||||||||||||
[pagina 565]
| |||||||||||||||
De lofspraak werd door M.A. Van Dueren opgedragen aan de Bestuurders en Assessoren van het Gentsch Collegium medicum: D'Olisy, Du Bois (dit van den Bossche), Rooman. De Beer, Van Coetsem, De Brabant, Criel, Goormagtig, De Bever, Verschraagen Jacobs. Hoe het komt dat van de Fransche vertaling een andere tekst verscheen, dit maal bij den drukker P.F. Cocquyt te Gent, wordt uitgelegd door de volgende aanteekening op het einde van dit stuk: ‘N.B. L'auteur de l'éloge flamand déclare qu'il n'a eu aucune part, à la première traduction Française qui s'est faite de son discours. C'est donc à tort que la malignité lui impute cette production que la public a apprécié à sa juste valeur.’ Die Fransche vertaling, van les Broussart, professeur de Rhétorique au Collège Royal, is opgedragen door M.A.V.D., aldus door Martinus Adolphus Van Dueren aan den toenmaligen bisschop van Gent, Ferdinand-Marie de Lobkowitz, en bevat eene teekening van het praalgraf van 1783, door J.L. Wauters. Eloge I de | Jean Palfyn, | chirurgien | et | professeur en chirurgie | de la Ville de Gand, | prononcé par | M. Van Dueren, | licencié en médecine, | A l'occasion du Mausolée qui lui fut erigé par le Collège de Medecine de | la même ville, dans l'Eglise Paroissiale de S. Jacques, le 11 Fevrier | M.DCC. LXXXIII. | En présence de Son Altesse Monseigneur le Prince de Lobkowitz, | Duc de Sagan, Comte de Stern-Stein, Evêque de Gand, Comte | d'Evergem, etc. etc. etc. | Traduit | Par M. les Broussart, Professeur de Rhétorique au Collège Royal. | A Gand, De l'Imprimerie de P.F. Cocquyt. | |||||||||||||||
[pagina 566]
| |||||||||||||||
De volgende regels van de lofspraak van Van Dueren, die men in het boek van Sevens (blz. 74) vindt, zijn typisch genoeg om herhaald te worden: ‘De heelkonst was byna volkomen in vergeetenheid geraakt; haaren glans, haaren luister waaren als verduistert, ja, als teenemaal uitgedooft; men zag niet als onkunden, grove misslagen, wreede slagtoffers: zy kwetsten, zy doodden, zy moordden, zy slagtten!... Palfyn was nooit ledig. Den godsdienst, de letterkunde en zyne boekzaal waaren zyne trouwste vrienden’. | |||||||||||||||
5. Gedicht van J.B. Vervier, 1783.Had Van Dueren in proza gesproken, dan moest toch om de plechtigheid van de onthulling van het praalgraf op te luisteren, Palfyn in verzen gezongen te worden. Twee medici, J.B. Vervier en P. De Brabant waren in dien tijd te vinden om zulk letterkundig werk te verrichten. J.B. Vervier, die tusschen 1750 en 1817 leefde, was geneeskundige, letterkundige en kunstliefhebber. Van de hand van A. de Ceuleneer verscheen in onze MededeelingenGa naar voetnoot(18) over dezen dichter een belangrijke studie, waarin zijne werken, thans zeldzaam geworden, in eene lijst worden vereenigd. De Gentsche Universiteitsbibliotheek bezit slechts een enkel stukje: Redevoering aan de eerste mededingers die in hunne Vroedschool uytgeschenen hebben op 16 July 1785 (Gend, Vanderschueren, s.d., Bibl. Univ. Gent 116 F 11). Het gedicht te Gent door Somers gedrukt, draagt den naam van Vervier niet; F. Vanderhaeghen (12) in zijne studie over Palfyn noemt blz. 18 het stuk met de melding: ‘poème par J.B. Vervier’. De Ceuleneer in zijne lijst der werken noemt echter dit gedicht niet. De Gentsche Universiteitsbibliotheek bezit twee exemplaren (22,5 × 19 cm.) onder nr G 22443 en G 73045. Gedigt | aan | Mr Johannes Palfyn, | berugten ontleeder | en | wondheeler | Toen zijn Praal-Graf. vijftig jaren na zyne | dood was opgeregt, | Door de zorge en jonst, van het Genees-Heel- | en-Artzeny-kundig Genoot- | |||||||||||||||
[pagina 567]
| |||||||||||||||
schap; | Binnen Gend, den XI van Sprokkelmaand 1783. | Tot Gend, By de Weduwe S. Somers, in den Salamander. (blz. 3) Gedigt aen Mr Johannes Palfyn.
Gy doet dan na 't verloop van vyftig zonne-kringen,
O Stam van Esculaap! tot eer der sterfvelingen,
De faam herleven van uw dierbren konstgenoot;
Palfyn! 't geheugen van ons vaderen ontweken,
Vanwier beleit en konst de jongste tyd zal spreken,
Kryg dan een beter lot.
Kryg, wat we U schuldig zyn, Gy die uw dierb're daagen,
Aan 't Welzyn van den staat en konst hebt opgedraagen;
Ja, kryg een heerlyk graf, een rustplaats voor 't gebeent;
En schoon Gy daar niet rust, nog zal de nanéer 'weéten,
Dat gy, in vroeger tyd, zo jammerlyk vergeéten,
Met ons nog bleeft vereent.
Dit vergden Uwe deugd, Uw schranderheid en zeéden,
Deês strenge deugd wel eer met 't armste lot te vreéden;
Deês konst, die meer het heil der menschen heeft begeert,
Als om wat roók en damp van yd'le glans te slaaven:
Dit 's Uwen loon, Palfyn! wier onwaardeêrbre gaaven
Het nageslagt thans eert.
(blz. 4) De wereld scheen U steéds haare ongunst te doen smaaken,
De opregtheid kon alleen Uw deugdzaam hart vermaaken,
Dit hart van wreév'len, drift en arglist gansch ontbloot:
Uw erfdeel was elende en ongeveinsden handel,
Met mannelyk gedrag en onbesproóken wandel,
Tot in de bleeke dood.
O zoete deugd! Wat kond ge ge tog den aard'ling baaten,
Wanneer hem de fortuin ten vollen heeft verlaaten?
Kan hy voor 's werelds oog toen edelhartig zyn,
Onvrugtb're deugd! gelaakt, bepaald van alle zyden,
Gy kond, schoon ze u bemint, de armoê niet verblyden,
Gy baart haar dubb'le pyn.
Bevreesd, afhangelyk, en altoos na getreéden,
Doór afgunst, zelfbelang en doór verkeerde reeden,
Wat hope van geluk geéft gy op zulk een voet?
Als gy om weinig rust en vreéde slaafsch moet kruipen,
En om geringe gunst, was ondanks dient te kuipen,
En listig streélen moet?
| |||||||||||||||
[pagina 568]
| |||||||||||||||
Ja, schrandere Palfyn, het heeft U ook gebleken,
Dat voorspoed menigmaal zig hegt aen snoô gebreken,
Aan enk'le schyndeugd met gedienstigheid bedekt:
Dat niet zo zeer als list en vleytaal kan bevallen;
Ja, dat deze haateren verr' de slimste zyn van allen,
Welke ons de deugd verwekt.
(blz. 5) Maar, hebt Gy om dit lot, de mensch helaas! beschoóren,
Hebt Gy om al dit leet wel oit den moed verloóren?
Neen, Uwe onwrikb're deugd weérstond de bitze nyd;
Die bytende op zyn hart, het Uwe noet kon deêren,
En zyne wraaklust moest verzwelgen en verteêren
Met een onheélbaar spyt.
Gy streéfde doór het net, 't welk U de list bereidde,
Terwyl standvastigheid uw leerzugt opwaarts leidde,
Ja hooger draven déed, als iemant denken mogt:
Dit heéft den Batavier en Franschman noit verdroten,
By welke Gy, in spyt van Uwe landgenoten,
Geagt wierd en gezogt.
Wat hebtje, niet verrigt, wat hebt je niet geschreven,
Waar doór uw grooten naam in eeuwigheid moet leven!
En laas! ô nyv're bye! Uw dommen landgenoót,
Verfoeide ondankbaar al deéz' lek're honigraaten,
Die nu zo menigwerf de konst en 't menschdom baaten,
En redden uit den nood.
Het dierbaar goud, de bron en 't voórworp onzer zorgen,
Blyft dikmaals eeuwen lang in 's aardryks schoot verborgen,
En egter het verliest daar doór zyn waarde niet.
Het is niet anders met Uw schriften hiet gelegen;
Dee'ze hebben, lang verzuimt, hun waarde en glans verkregen,
Die elk met vreugd aanziet.
(blz. 6) Ah! moest het lot u van Platruë ook wedervaaren,
Moest Gy diên grooten man in rampen evenaaren?
Moest Gy, na menig leet en wederwaardigheid,
Na dat men U met vlyt de ontleédkund zag beschaaven,
Helaas! vergeéten zyn en in het stroo begraaven?
Wat wreede ondankbaarheid!
Ja, Gy moest ook, als hy, om 't veegste lot t' ontloopen,
(Ik meyn den hongers nood) Uw boek-trezoór verkoopen,
Och! of Ge ook een Boileau, als dezen. had ontmoet!
| |||||||||||||||
[pagina 569]
| |||||||||||||||
Toen had Ge Uw meeste schat, uw beste deel behouden,
Maar 't waaren geen Boileaux, die uwe konst beschouwden;
Dus bleeft Ge een armen bloed.
De waare konst heéft slegts dit heilloos lot te vreézen.
Gy, wiêr voórzigtige hand zo menige heéft geneézen,
Ontbeérde 't noodig, en at niet als tranen-broód.
En menig wangedrogt, ja onbedeésde zielen,
Die met een glimp van kunst hun even-mensch ontzielen,
Zyn noit van gunst ontbloot.
Troost U, ô waarde schim! 't gebeurt nog in ons dagen.
Wy zyn het speeltuig ook van die onguure vlagen.
Vergeév' ons lykewel, dat wy zo ruim een tyd
Aan uw erbarmlyk lot zo ongevoelig waaren,
De tyd verandert 't graan in gulle koren hairen.
De deugd verdelgt den nyd.
(blz 7) Gy, die standvastig 't spoor der wysheid hebt betreden,
Wierd in een lange reéks van wisselvalligheden,
Wel eer geviert by 't volk, van deugde niet ontaart;
Boerhaave heéft U bemint, Gy moest by zulke mannen
Om hunnnen vriend te zyn, geén middelen inspannen,
Als toonen wie gy waart.
Zie hier, het geéne wy slegts hoefden aan te raaken,
Om alle eenzydigheid uws tyd-genoots te laaken;
Wy weéten wien gy waart, het blykt ons uit Uw konst:
Palfyn! helaas, voorheén zo schandelyk verstoóten,
Aanvaard dan 't eerbewys van Uwe konstgenoóten
Een graaf, een kleine jonst.
Het zal den Batavier, het zal de braave Franken
Niet ongeneuchlyk zyn, dat wy met blyde klanken
Uw Naem verheffen, die by hen thans leéft en groeit;
Het zal, beneépen deugd, uw droefheid ook verzagten,
Hier ziet gy, dat men krygt, ook zonder te betragten,
Als de afgunst ligt geboeit.
Regtvaardig nageslagt, gy zult Palfyn ook kennen,
Ey, wil uw ooren stéeds aen zyne les gewennen,
Rampzalige, neemt vaak zyn edel voórbeeld waar,
Daar uit zult gy met vrugt en tot vertroosting leeren,
Dat 't alderergste leet in blydschap kan verkeeren,
Is 't hier niet, 't is hier naast.
| |||||||||||||||
[pagina 570]
| |||||||||||||||
(blz. 8) Dus ziet men konst en deugd, wyl Joseph heérscht, herleven,
Wiêr Naam, (30 lang de zee word op en neér gedreven)
Wiêr wonderbaar beleit noit mensch vergeéten zal.
Schynheiligheid zal noit met haar vermomde grillen,
Het bloed zyns onderzaats, in Godes naam, verspillen;
Bescherm Hem, Eeuwig al!
De twee eerste strophen van dit gedicht vindt men in het boek van Sevens; de 2e strophe heeft vooral Frans Daels getroffenGa naar voetnoot(19). | |||||||||||||||
6. Gedicht van P. De Brabant. 1783.In zijne verhandeling, neemt Aug. VoisinGa naar voetnoot(20) regent van rhetorica aan het college van Kortrijk, dit gedicht volledig op; hij zegt ons ook, dat Charles Louis Maximilien de Brabant(dus niet P. de Brabant), te Gent in 1740 geboren werd, doctor van de Universiteit van Leuven, dichter en tooneelschrijver was, in 1790 overleed na als krijgsgeneeskundige in de keizerlijke legers gediend te hebben. De Gentsche Universiteitsbibliotheek bezit van Philippe, Ch.J. De Brabant de volgende stukken: Antwoorde op het gerucht van wedergekomene pokskens naer de inentinge, Gend, Begyn, 1777 in 8 (Bibl. Univ. Gent G 2657 enz.) en 1787 in 8 (Mé 2499). Het gedicht bevindt zich volledig in het boek van Sevens, uitgaven 1887 en 1889 (blz. 71), een stuk daarvan in de verhandeling van Goffin (blz. 61) en in deze van Frans Daels (blz. 5). In de Gentsche Universiteitsbibliotheek draagt het gedicht nr 73041 (8 blzz. 26,2 × 21,3 cm.). | |||||||||||||||
[pagina 571]
| |||||||||||||||
Gedigt | ter gelegendheid | der Opregting | van het | Praalgraf | van | Mr Jan Palfyn, | vermaard | Door zyne Ontleed-ende Heelkundige Schriften, | dezen 11 Februarius 1783, vyftig Jaaren na zyn Overlyden. | Te Gend by Judocus Begyn, Stads-Drukker, op d'AppelBrugge in den Engel. (blz. 3) Gedigt Ter gelegendheid der Opregting van het Praalgraf van Mr Jan Palfyn
ô Gyl voor d'Evenmensch gewoon uw Brein te kwellen,
En voor zyn heil tyd, rust en gaven te besteên;
Die voor al uwe zorg van Land- en Tyd- Gezellen
Niet tot belooning krygt, als onregtvaardigheên:
Staat aan dit Praalgraf stil... Hier zultje in Tegenwinden
De Vraak die u betaamt, en uw Vertroosting vinden.
Hier leit uw Lotgenoot! Hier leit Palfyn begraven!
Geoeffend, handig, groot in d'Heelkund voor zyn tyd,
En by uitmuntendheid ontleder, Letterbraven,
Die deugdzaam, zedig, zagt met zorg en werkzaamheid,
Al dat Natuur hem oit heeft in 't gedagt gegeven,
De Konst en Land te nut, zeer duid'lyk heeft beschreven.
(blz. 4) Maar nauwlyks was zyn Schim in Caron's Schuit getreden,
Of 't Vaderland erkent zyn Godentaal en konst
Daer pronkt zyn Beeltenis. En die een wyl geleden
Onwaardig scheen te zyn hun aandagt en hun jonst,
Word nu zoo hoog geacht, dat zeven Grieksche Steden
Veel eeuwen lang om d'Eer van zyn Geboorte Streden.
Ziet Milton Martelaar der zelv' omstandigheden;
Styfzoon, Verworpeling van 't wispeltuurig Lot,
Van d'Eventydige Schier met den voet getreden,
De Kl... gm... ns van zyn eeuw tot laster en tot spot,
Is nu den Toeverlaat van al die Vaarzen minnen;
Den Engelschen Homeer, de Telg der Zanggodinnen.
Dus draagt den gryzen Tyd de Waarheid op zyn Ved'ren.
Dit trooste Galilé, als hem d'Onkundigheid
En trotzen Hoogmoed wilt verliezen of verned'ren.
Dit troost Vesal, daer hy op 't treurig Sterfbed leid,
Onaangezien zyn konst, uyt 't Vaderland gebannen.
Dit troost in Tegenspoed de aldergrootste Mannen.
(blz. 5) Wat kan er inderdaad meer tot Vertroosting strekken
In onverdiende smaad, als datje zeker zyt,
| |||||||||||||||
[pagina 572]
| |||||||||||||||
Dat 'Nageslagt wel eens een Vreker op zal wekken?
Wat kan meer troostig zyn, als peinzen, dat den Tyd
Gewoon is Regt te doen, Verdiensten te beloonen,
En list, hoe zeer vermomt, in zynen Oog te toonen?
Laat Petit Jean in schyn hier Wonderen verrigten:
Dat hy het Boertig Volk, de Bulten, hier vergaar!
Laat hem verminkte Leên verslappen en ontvrigten;
Verbaazen 't roerig Grauw als eenen Tooveraar.
Den Tyd, een weinig Tyd zal List en Beul ontmomen,
En uit het Lammervel zal eenen Tyger komen
Dat dan den bitzen Nyd op u zyn Gal uitbraake;
Dat eene Lastertong uw Woorden, uwe Zeên;
Uw Schriften, Peizingwys, zelfs uwen Godsdienst laake,
En dat u niet geschie als onregtvaardigheên:
Gerust in uw Gewiss', verduldig in uw Lyden,
Veragt den Nyd, en voords beklaagt die u benyden.
(blz. 6) Gelyk een steile klip het slagen, bruissen, woeden
Der Golven niet en acht; maer onberoert blyft staan,
Terwyl zy 't schuimig Nat van zig te -rug doet spoeden:
Zoo moet uw kloeke ziel altyd onaangedaan,
Gerust in haar gedoen, en innerlyk te vreden
Verachten, wederstaan al Ongestuimigheden.
Dat 't voorbeeld van Palfyn in al dat voor kan komen
Voornaamendlyk u steun', en is 't dat u den Nyd
Van uw Verdiensten iet of Luister heeft ontnomen;
In allen Tegenspoed en wisselvalligheid,
Komt naar dit Praalgraf heên!... Gy zult in Tegenwinden
De Vraak, die u betaamt, en uw Vertroosting vinden.
Behalve dit stuk bezit de Bibliotheek der Gentsche Hoogeschool een handschrift (G 73043) dragende den zelfden tekst, - het oorspronkelijk handschrift niet, vermits, zooals bij een afschrift, het stuk met den naam van den drukker volledig wordt opgenomen. Dit handschrift draagt een aanteekening, schijnbaar van den zelfden tijd: ‘gemaekt door P. Brabant medicus gendensis.’ Te Gent verscheen bij de We Somers een Fransche vertaling, waarop de naam van den geneeskundige Brabant voorkomt: Stances, | faites à l'occasion du Mausolée, | érigé à la mémoire du célébre anatomiste | Jean Palfyn, | par Mr P. De Brabant | membre de la Société | |||||||||||||||
[pagina 573]
| |||||||||||||||
de Medecine de Paris. | Traduites en Français. | A Gand, | chez la Veuve S. Somers, au Salamandre. (Bibl. Univ. Gent G 73042, 26,2 × 21,5 cm., 7 blzz.). De Fransche vertaling is zeer gebrekkig: Het titelblad vermeldt dat het stukje verkocht wordt ‘au salamandre’ aldus mannelijk zooals in het Vlaamsch. Verder ‘à l'occasion du mausolée’ voor ‘ter gelegenheid der opregting van het praalgraf’; - ‘arrête à ce tombeau’ voor ‘staat aan dit Praalgraf stil’; ‘pendant que l'étranger recueillit ton ouvrage’ voor ‘terwijl zijn schriften lof in and're handen krygen’; ‘son patriote helas, le maltraite et l'ignore’ voor ‘slaapzugt dooft zyn gedagtenis een lange rei van jaaren’. De naam van den dichter in Fransche verzen wordt niet gegeven; uit eerbied voor den dood is het zeker beter. | |||||||||||||||
Gedichten in de 19e eeuw.Lang na den dood van Palfyn en na de oprichting van het praalgraf in de St. Jacobskerk te Gent verschenen drie gedichten over den beroemden heelkundige: eene van de hand van een dichteres, Maria Doolaeghe in 1849, een tweede onder den vorm van cantate door Guido Gezelle, en een derde van Theodoor Sevens in 1887, waarop Leo Van Hoof toondichtte. De zes eerste verzen van het gedicht van Maria Doolaeghe vindt men in het boek van Sevens (1887, en 1889), en vijf strophen, de 12e tot de 16e, in het zelfde boek, blz. 79. Palfyn, Vaderlandsch Gedicht door Vrouwe Van Ackere, geb. Maria Doolaeghe. Gent, by Snoeck-Ducaju en zoon, Drukkers, Veldstraat 10, 1849. (Bibl. Univ. Gent H 1291, 30,5 × 23,5 cm., 20 blzz. en 2 platen). Het gedicht Palfyn van Maria Van Ackere-Doolaeghe is wel in den geest, zooals Maurits Basse het zegtGa naar voetnoot(21), dat zij langen tijd als een groote dichteres werd vereerd toen er algemeene schaarschte op litterair gebied heerschte, en hare gedichten weinig meer dan bombast, wansmaak en geleerdheidskramerij bevatten. Een gelegenheidsgedicht is trouwens altijd onder een zekeren dwang geschreven, met een officieel karakter die een kunstenaar | |||||||||||||||
[pagina 574]
| |||||||||||||||
in verminderden toestand brengt. Dit is ook het geval voor het vaderlandsch gedicht Palfyn. Er zijn echter in het stuk eenige mooie woorden; de eerste vers is schoon in zijn eenvoud: ‘Ik ook ben moeder: 't zegt genoeg, opdat ik kniel!’ Maar onder de overdrijvingen noemen wij zijn Galeen, zijn Hippokraet, die moeilijk te samen met zijn Vesael kunnen genoemd worden, als wij in de werken van Palfyn zoo goed de nieuwe richting van de proefondervindelijke methode met de verouderde inductie der oude philosophen in botsing zien komen. Theodoor Sevens (1887 blz. 64, 1889 blz. 79) voelde dit zeker ook; maar als hij van het gedicht spreekt, vestigt hij vooral de aandacht op de moeder: ‘Luisteren wij nu een oogenblik naar de taal eener moeder, naar een lied van vrouw Van Ackere, geboren Maria Doolaeghe!’; en daarop volgen vijf strophen. Goffin (blz. 63) schijnt hetzelfde te voelen als Sevens en geeft eenige verzen terug. Vol eerbied voor Palfyn en voor de dichteres, herinnert Frans Daels (blz. 5 en 25) dat Maria Doolaege zong: ‘Verlaten staet gy daer: alleen
Treedt, met een hemellachje, heen
De Godvrucht, de echtste stut in 't lyden:
Die vrome leert u 't leed bestryden.’
Prudens Van Duyse heeft van het gedicht een goede Fransche vertaling in proza bezorgd: Palfyn, poème national, traduit du flamand de Mme Van Ackere, née Marie Doolaeghe. (Bibl. Univ. Gent, G 850238, Bl. 197312, 6 blzz.) Het was Styn Streuvels die mijn aandacht vestigde op een gedicht van Guido Gezelle dat mij onbekend was; daarvoor ben ik hem zeer dankbaar. ‘Het gedicht komt voor’, zoo was de vriendelijke mededeeling van Styn Streuvels, ‘in het bundel TijdkransGa naar voetnoot(22), afdeeling Jaarkrans onder Weddemaand; het was oorspronkelijk zonder titel, in vorm van tekst voor eene cantate: het eerste deel is iets als een recit door de menigte, dan het verhaal, daarna een koor van mannen en daarop volgt eene samenspraak tusschen moeder en kind, met slotkoor door de menigte.’ | |||||||||||||||
[pagina 575]
| |||||||||||||||
Daar komt uit den mond van het kind die eenvoudige schoone verzen: ‘En weent dan, Moeder, niet, en groet
Dien man met mij, die, vroom en goed
Ons 't leven gaf, naast God, weêrom
heet, Moeder, heet hem willekom!’
Op het einde van het uitstekend boekje van Theodoor Sevens over PalfynGa naar voetnoot(23), dat in 1887 en in 2e vermeerderde uitgave in 1889 het licht zag, treft men het volgend klein gedicht: Hulde aan Jan Palfyn
(Getoondicht door Leo Van Hoof) I. Twee eeuwen zijn vervlogen,
Sinds hij geboren werd,
Dien wij nog alleen noemen
Met eerbied in het hert.
Wat wist Palfyn van weelde,
Van rust en lust en heil?
Voor al wie leed en zuchtte,
Had hij zijn krachten veil!
Rijs op, o stad der Leie,
En kroon uw waarden zoon;
Hij schonk u geest en herte,
Uw liefde zij zijn loon!
II. Een huisje, laag en zedig,
Ontving het wonderkind,
Welks eer men zal vermelden.
Zoo lang men kinders mint.
Wat gaf hem nijd en laster?
Hij wrocht en zocht en vond,
En zaaide hoop en zegen
De wereld door en rond.
Rijs op...
III. Twee eeuwen zijn vervlogen
Sinds hij geboren werd,
Dien wij nog allen noemen
Met eerbied in het hert.
Wat wist hij van vernielen,
| |||||||||||||||
[pagina 576]
| |||||||||||||||
Van lood en schroot en kruit?
De dood, zoo wreed als somber,
Dreef hij de huizen uit!
Rijs op...
Dat boekje bevat de volgende hoofdstukken: de familie, de studiejaren, het verblijf te Kortrijk en te Yperen, het verblijf te Gent, de schrijver, de uitvinder van de verlostang, de mensch, de vereering in vroegeren tijd, de vereering in onzen tijd, het standbeeld, eene bloemlezing uit zijne werken. Het is tegelijkertijd een volksboek en een wetenschappelijk werk, heden zeldzaam geworden; het verdient zonder twijfel herdrukt te worden; een derde uitgave 40 jaten na de 2e, en in het jaar van de hulde aan Palfyn 200 jaren na zijn dood, zou een verdiende herinnering zijn aan den grooten Vlaming.
***
De grenzelooze opoffering van Palfyn aan de wetenschap, aan de waarheid, aan de verzorging van behoeftigen behoort tot de geschiedenis; Palfyn was geen handelaar van zijne wetenschap, van zijne kunst. Evenals van Helmont en van Leeuwenhoek stelde Palfyn de wetenschap en de kunst veel boven handel en geldzucht. Joan Baptista Van HelmontGa naar voetnoot(24) streed voor denkbeelden die steunnen op feiten, en verwierp feiten die geen anderen grond hebben dan denkbeelden; hij verzorgde kosteloos de armsten onder de zieken, en hij werd door zijne tijdgenooten die de voorkeur gaven aan overlevering en aan gemakzucht onbegrepen en afgezonderd; hij was noch hofmedicus, noch hoogleeraar. Antoni van Leeuwenhoek verkoos de belanglooze beoefening der wetenschap en liet zijn handelaarsbedrijf varen; wat hij over financie denkt, lezen wij in zijn 20en zendbrief van 13 maart 1716 de volgende verbazende woordenGa naar voetnoot(25): ‘Die geene die in onze | |||||||||||||||
[pagina 577]
| |||||||||||||||
Landen, om haar kennisse en wetenschappen, vergeldinge krijgen, dat syn Heeren Professoren, Predicanten. en de Meesters in de Latynse Schoolen, die soo veel Latyn konnen dat ze de jonge Luyden in die taal konnen onderwyzen. De groote Hemelbeschouwer, wylen Christiaan Huygens, heeft my verhaalt, dat seker Persoon in een andere Provintie twee duysent guldens heeft bekomen, over syn dienst in 't maken van tafels. Waar over deselve misnoegt was, seggende, men behoorde hem beter uyt het lant te bannen, als dat gelt te geven; want hy heeft eerlyke luyden beledigt.’ Helmont, Palfyn, Leeuwenhoek schreven alle drie in de taal van hun volk, zij offerden zich op voor de wetenschap en voor het volk. Verdient dit niet in verzen bezongen te worden, en deden de dichters Van Hove, Vromans, Vervier, de Brabant, Maria Doolaeghe, Gezelle en Sevens hun plicht niet? |
|