Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1930
(1930)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 232]
| |
Eerste verslag: Prof. Dr. L. Scharpé.De ingezonden studie over ‘Frans Rens en zijn Omgeving’ is wel lyrisch-hoogdravend geschreven; maar dit steekt bevreemdend af tegen het koel-nuchtere van den inhoud. De schrijver geeft niet blijk van voldoenden, kritischen geest en zijn studie is, wat den inhoud betreft, te oppervlakkig. Voor bekroning komt ze niet in aanmerking. | |
Tweede verslag: Prof. Dr. J. Vercoullie.De verhandeling ‘De Tael is gantsch het Volk’ kan voor een bekroning niet in aanmerking komen. Methode en inhoud, taal en stijl zijn te gebrekkig. Januari 1930. | |
Derde verslag: Mr. Leonard Willems.Met de twee eerste verslaggevers ben ik het volkomen eens. De aangeboden studie kan voor bekroning niet in aanmerking komen. Ik herhaal de woorden van collega Vercoullie: methode en inhoud, taal en stijl zijn te gebrekkig. Daar mijne voorgangers hunne zienswijze met geene voorbeelden hebben gestaafd, acht ik het niet overbodig enkele staaltjes te leveren van hetgeen wij in de studie te lezen krijgen, al ware het maar om aan te toonen dat ik het stuk aandachtig doorgelezen heb. Wat de taal betreft: - b. 1. ‘het leven van een dadige man (Rens)’ (Duitsch tätig); blz. 10 ‘Frans de Vos was toen uitheemig’ (Duitsch ausheimig); bl. 20 ‘op zijn 70e jaar was Rens n' schamel en vereenzaamd gedenkmaal’ (Duitsch denkmahl) enz. Ik lees gaarne Duitsch dat Duitsch is: Nederlandsch dat Duitsch is, bevalt me niet. Bl. 33: ‘Nochtans, wat zijne poëzie betreft, was | |
[pagina 233]
| |
Rens in het wachtende land gekomen’. Bedoeld wordt het land van belofte; maar een zaal, waar men moet wachten, heet in onze taal wachtzaal, en geen ‘wachtende zaal’. Bl. 17: ‘Edoch, het betrof de knijpende grieven van Vlaams-België’. Ik weet wel dat knijpen en nijpen, etymologisch hetzelfde woord zijn; maar dit is dan toch geen reden om van ‘knijpenden nood’ te spreken, in plaats van nijpenden nood’. Blz. 12 vernemen wij dat de Maatschappij ‘de taal is gansch het volk’, tijdens de Arteveldefeesten in 1863, een prijskamp uitschreef voor de ‘beste gevelopschriften’. Volgens schrijver heeft ze zich hierbij schuldig gemaakt aan ‘najieve agiotatie’. Wat agiotatie hier moet beteekenen, weet ik niet. De slotsom van de studie (blz. 38), wat de letterkundige verdienste van Rens betreft, luidt als volgt: ‘Blijvend werk heeft hij niet verwezenlikt. Wel duurzaam....’ Welk onderscheid schrijver wenscht te maken tusschen blijvend werk en duurzaam werk, weet ik niet. Ik onderstel dat schrijver wil zeggen: ‘Rens heeft, uit een zuiver esthetisch oogpunt, geen blijvend werk verricht. Maar de historicus die de geschiedenis van onze letterkunde schrijft, moet met dit werk rekening houden: hij mag het niet wegcijferen. En in dien zin heeft Rens duurzaam werk verricht’. Enz. enz. Wetenschappelijke onnauwkeurigheden: bl. 27 ‘De studie van Rens over Reinaert den Vos werd bewerkt naar het Duits van Gervinius’. Gervinius, mij onbekend: lees Gervinus. Bl. 29, wordt onze Reinaert ‘een middeleeuws aristophanesk gewrocht’ genoemd. Ik protesteer: de fijne glimlach van onzen genialen Willem mag niet vergeleken worden met den uitbundigen schaterlach van Aristophanes, Aristophanes zit vol obscoeniteiten, vol woordspelingen, vol hatelijkheden tegen politieke tegenstanders enz. Van dit alles is er zoo goed als niets in onzen Reinaert te vinden. De humor van Aristophanes en die van Willem zijn van heel verschillenden aard. Onze middeleeuwsche boerden zijn soms wat aristophanesk: maar, spijtig genoeg, zij missen het Attisch zout. Enz. Enz. De gezochte en rare beeldspraak van den schrijver doet zonderling aan, waar hij over den nuchteren Rens spreekt. Blz. 2: ‘1834 breekt aan: nu is zijn (Rens') dwaze bedrijvigheid als een plant uit de grond naar boven geboord....’. Welke de plant is | |
[pagina 234]
| |
die een dwaze bedrijvigheid aan den dag legt, weet ik niet; overigens wordt hier nergens bewezen dat de bedrijvigheid van Rens dwaas was. Bl. 25: ‘Ge kunt Rens zien van overal: hoge klepperende leeuwerik, met kreten en fluiten!’ De kreten van den leeuwerik, quid juris? Bl. 26: ‘Hij (Rens) ligt met voelbare navels, gehecht en te leven, aan de vroege Gentse wetenschappelike beweging’. Er hapert ten eerste iets aan den bouw van den volzin; ten tweede, heeft ieder mensch, naar mijn beste weten, slechts één navel. Ik sta er voor in dat Rens er geen twee had! Deze voorbeelden mogen volstaan: er een reeks andere bijvoegen, cui bono? Ten slotte nog een aanmerking nopens spelling: dit is natuurlijk zonder belang, aangezien er van bekroning geen sprake kan zijn. Ik vermoed (maar ik ben er niet zeker van) dat schrijver's bedoeling was Kollewijnsche spelling te gebruiken, met de noodige verbeteringen. Maar het is er naar! Bl. 20 heeft schrijver het over de muziek van Benoit en Bellens en hunne ‘kooren en kantaten’. Gewoonlijk schaft hij de dubbele o van De Vries en Te Winkel af. Maar, om iedereen tevreden te stellen, plakt hij een tweede o bij woorden, waar de officiëele spelling die niet vertoont. Bl. 36 zegt hij dat ‘Rens er zich over verblijd dat...’. Naar ik meen, spelt Kollewijn ‘hij verblijdt’. Bl. 6 is Rens een ‘flammingant’. Verder (bl. 30 en vlgd.) wordt hij tot ‘flamingant’ gepromoveerd. Bl. 6 is J.F. Willems aan het hoofd van ‘'n culturele elite’. Bl. 10 is er sprake van ‘kultureele bezonkenheid’. En blz. 16 van ‘kulturele geestdrift’. Bl. 6 is Rens een ‘type’ van flammingant. Bl. 16, is hij ‘tiepe’. Bl. 20 is iets ‘tiepis’; bl. 7 is het ‘tipies’. De spelling ‘tiepies’ ontbreekt. Natuurlijk ook de spelling typisch: die is te alledaagsch voor groote geleerden. Wij lezen nevens elkaar kanaliseren (bl. 11) en kampeeren (bl. 11); reageeren (bl. 3) en ‘militerend’ (bl. 12: ‘de amikaalconcentreerende tendens van Rens’. Als men concentreeren spelt, verwacht men daarnevens amicaal. Amikaal onderstelt konsen- | |
[pagina 235]
| |
trerend. Bl. 22 is er sprake van ‘correspondeerende en effektieve leden.’ Maar bl. 28 is iets ‘konvensioneel’.... Wat mij betreft, ik raak er niet wijs uit. Er ontbreekt stellig een ‘inleidend woord’, waarin schrijver rekenschap dient te geven over zijn spelling, en aantoont waar hij eigenlijk naartoe wil. Dit voorbericht zou als titel kunnen krijgen: ‘Een niewe spelling ad usum keukenmeidarum’. |
|