Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1929
(1929)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 637]
| |||||||||||||||||||||||||||
Richard Verstegen's ‘scherpzinnige characteren’ (1619)
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 638]
| |||||||||||||||||||||||||||
sloten, doch weldra vrijgelaten werdGa naar voetnoot(1). Daar hij zich echter te Parijs niet langer veilig voelde, vluchtte hij naar Rome. Einde 1586 vestigt hij zich te Antwerpen (één jaar na de verovering dier stad door Alexander Farnese). Hier herneemt hij zijn werk als pamflettist. Einde 1587 geeft hij (bij Adriaan Huberti) zijn Theatrum crudelitatum uit, en daarna nog een reeks Engelsche pamfletten. Na de mislukking van den Armada-tocht (1588) en na de troonsbestijging van Jacob I (1603) beschouwt hij de zaak van het Katholicisme in Engeland als verloren, en trekt zich uit de politiek terug. In 1610 trouwt hij te Antwerpen met een Nederlandsche, Cath. de Sauchy. Het jaar nadien begint hij Nederlandsch te schrijven. En van 1611 tot 1642 geeft hij in onze taal een lange reeks werken uit (waarvan de titels bij M. Sabbe te vinden zijn). Hij sterft, volgens de meening van Dr. Rombauts, in 1645. Een bizondere literaire waarde hebben deze Nederlandsche geschriften niet, met uitzondering van één werk, zijn meesterstuk, de Scherpzinnighe Characteren van 1619. ‘Als Zuidnederlandsche letterkundige’, zegt M. Sabbe, ‘verheft hij zich, althans met zijn Characteren, in een tijd van vlakheid en verval, door sterkere intellectualiteit en hoogeren literairen zin boven de groote meerderheid van zijn tijdgenooten... Verstegen geeft geen omwerking van het populaire boek van Theophrastes. In het schetsen van typen en karakters is hij zeer zelfstandig. Buiten eenige algemeene typen, teekent hij meer individuën op satirische wijze. Het werk is weer zeer sterk anticalvinistisch. Het verraadt veel menschenkennis en sommige karakterteekeningen onderscheiden zich door soberheid, rake beeldspraak, fijnen spot en plastische voorstellingsgave. Het succes van dit werk was dan ook zeer groot. Er kwam een tweede uitgave in 1622 en nog een derde en een vierde te Amsterdam, in 1705 in 1735’. De geschiedenis der Zuidnederlandsche letterkunde in de 17e eeuw, ligt heelemaal buiten mijn gewoon arbeidsveld. Doch sedert mijn jeugd ben ik een liefhebber van oude boeken, en snuffel er met steeds onverdroten genoegen in. Zoo zijn de Scherp- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 639]
| |||||||||||||||||||||||||||
zinnige Characteren jaren geleden in mijn handen gekomen. Het viel mij ook op, dat dit werk boven het gewone peil der toenmalige literatuur uitstak. En daar ik aan Verstegen's zelfstandigheid twijfelde (waarover M. Sabbe hierboven gesproken heeft), wenschte ik te weten waar hij het model voor zijn werk gevonden had. Tegenover Theophrastes stond hij zeer onafhankelijk: dit zag ik al dadelijk in. De bekende Charactères van Labruyère zijn van 1688 - zoo dus 69 jaren na Verstegen's boek. Ik zocht in de toenmalige Fransche literatuur om te weten of er een ander werk bestond dat Verstegen nagevolgd kon hebben... maar ik vond niets. Nu verneem ik door Sabbe's verslag dat Verstegen een Engelschman is, die Engelsche werken heeft geschreven. (Ik zal maar ronduit bekennen dat ik dit niet wist). En dit bracht mij er toe om na te gaan of hij soms voor zijne scherpzinnige characteren geen Engelsch model had gevolgd. Een verblijf, dat ik onlangs te Londen deed, verschafte mij de gelegenheid om in het British Museum de noodige opzoekingen te ondernemen. Het zijn de uitslagen van dit onderzoek, welke ik in de volgende bladzijden mededeel.
***
De Karakters van Theophrastes werden in 1489 te Venetië gedrukt door de Aldi's. En op deze princeps-uitgave volgde in den loop der 16e eeuw een reeks herdrukken (zie dienaangaande M. Sabbe). Doch in 1592 drukte de bekende Fransche humanist Isaac Casaubon, Theophrastes opnieuw (een uitgave vermeld noch door Rombauts, noch door Sabbe) en hier is de Grieksche tekst voorzien van een voortreffelijke Latijnsche vertaling, en van een zeer geleerd commentaarGa naar voetnoot(1). Van dit oogenblik af geraakte Theophrastes buiten den beperkten kring van menschen die Grieksch lazen, en viel in het bereik van al wie Latijn kende. In de 16e en 17e eeuw was dit het geval met zoo goed als iedereen, die middelbaar of hooger onderwijs genoten had. In Engeland vooral schijnt Casaubon's uitgave grooten bijval te hebben gehad. Een reeks Engelsche schrijvers voelde zich hierdoor genoopt om ook aan karakter-beschrijving te doen: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 640]
| |||||||||||||||||||||||||||
Joseph Hall liet in 1608 zijn ‘Characters of vertues and vices’ verschijnen. In 1616 verscheen Nicholas Breton's karaktersGa naar voetnoot(1). Twee jaren daarvoor (1614) kwam het voortreffelijk werk van Sir Thomas Overbury uit, Characters - het meest bekende van de reeks. Een vergelijking tusschen Verstegen's characteren en de werken van Jos. Hall en Nicholas Breton, leerde mij dat Verstegen die boeken niet heeft gekend, of althans niet heeft gebruikt. Zoodra ik echter de characters van Sir Thomas Overbury doorbladerde, werd ik gewaar dat Verstegen dit boek tot model voor zijn werk gekozen had en het ten deele ook vertaalde. Een korte biographische nota is misschien niet overbodig om den lezer dien Engelschen schrijver te leeren kennen. Sir Thomas Overbury (1581-1613) heeft betrekkelijk weinig dicht en proza nagelaten. Hij is overigens heel jong gestorven (in zijn 32e jaar) en dit in zeer dramatische omstandigheden. Hij was lang bevriend met een edelman, Rochester, later Earl of Somerset. Deze laatste knoopte min of meer intieme betrekkingen aan met de mooie gravin van Essex. Overbury achtte het zijn plicht zijn vriend op de hoogte te brengen van den bedenkelijken levenswandel der bekoorlijke gravin en van de slechte reputatie die op haar naam kleefde. Rochester haastte zich aan de gravin mede te deelen hetgeen men hem over haar had gezeid. Het lieve meisje ontstak in een vreeselijke woede, en wist van den koning te verkrijgen dat men Overbury in de Tower te Londen opsloot (22 April 1613). Nu stelde zij zich in betrekking met de cipiers om hem te doen vergeven. De dosissen vitriool, die men hem aanvankelijk toediende, bleken onvoldoende om hem van het leven te berooven. De dosis werd vermeerderd. Nu lukte het: Overbury overleed 13 September 1613. Eenige maanden nadien trouwde Somerset met de gravin van Essex. Maar kort daarop kwam de moord uit. Allen, die er in betrokken waren, hadden zich voor het gerecht te verantwoorden. Allen werden veroordeeld om opgehangen te worden: de gravin alleen verkreeg van den koning genade, alhoewel zij de hoofdschuldige was. Toen de rechter haar bij het begin van het proces | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 641]
| |||||||||||||||||||||||||||
(volgens de Engelsche proceduur) de vraag stelde of zij schuld bekende, antwoordde ze vlakaf: ‘I plead guilty’. Dit verschrikkelijk drama, dat heel Engeland in opschudding bracht, had tot gevolg dat eenieder kennis wilde maken met den literairen arbeid van Overbury. Zijn gedicht: ‘The Wife’ werd herhaaldelijk herdrukt; zijn characters werden (1614) na zijn dood uitgegeven en hadden eveneens groot succesGa naar voetnoot(1).
Verstegen, zooals ik zeide, heeft het boek gekend en ten deele vertaald. Ziehier mijne bewijsplaatsen:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 642]
| |||||||||||||||||||||||||||
Van hier afaan loopen beide teksten uiteen:
| |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 643]
| |||||||||||||||||||||||||||
Ziehier nog, als voorbeeld, een tweede karakter:
Te oordeelen naar de twee karakters, die ik hiervoren medegedeeld heb, zou men geneigd kunnen zijn te onderstellen dat Ver- | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 644]
| |||||||||||||||||||||||||||
stegen niets anders deed dan een vrije bewerking te leveren van Sir Thomas Overbury. Dit zou echter een dwaling zijn: de twee karakters hierboven zijn de eenige (zoo ver ik heb kunnen zien), waar Verstegen den Engelschen tekst zoo dichtbij volgt. Zijne bedoeling was zeer zeker oorspronkelijk werk te presteeren - hetgeen niet belet dat hij zich niet geneert om uit zijn voorganger allerlei opmerkingen over te nemen, die hij goed geslaagd vond.
Hier volgen enkele voorbeelden:
Soms ook verplaatst Verstegen een opmerking van het eene karakter, naar het andere, daar waar zij naar zijn oordeel, beter te pas komt. Overbury handelt over ‘the divellish Usurer’. En Verstegen heeft het insgelijks n. 97 over ‘den Woeckenaer’; maar | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 645]
| |||||||||||||||||||||||||||
hetgeen Overbury van den Usurer zegt, neemt Verstegen in zijn krackeelder over:
Het ligt heelemaal buiten mijn bedoeling een volledige lijst op te stellen van al de ontleeningen, die Verstegen bij zijn voorganger is gaan borgen. Hoofdzaak is dat wij thans te weten zijn gekomen welk het model is dat hem voor oogen stond. Een vergelijking tusschen Overbury en Verstegen bevestigt zonneklaar dat de wijze van typeeren der verschillende karakters, de satirische opmerkingen, de spottende toon die doorgaans aangeslagen wordt - met een woord heel de manier waarop Verstegen (om een Fransche uitdrukking te gebruiken) ‘campe son personnage’ - dit alles heeft hij van den Engelschman afgekeken. Tegenover Theophrastes staat Verstegen geheel zelfstandig: zijn zelfstandigheid tegenover Overbury is slechts betrekkelijk. Hij behandelt een heele reeks karakters, die door Overbury reeds getypeerd werden: A good woman (= 29, Een schoon en eerbaere dochter) - A courtier (= 4, Eenen Hovelinck) - A flatterer (= 66, Eenen Pluym-strijcker) - An ignorant glorie hunter (= 62, Eenen ijdelen glorieusen roemdragher) - An amorist (= 36, Eenen amorist) - A wise man (= 10, Eenen wijsen man) - A noble spirit (= 13, Eenen man met eeren) - A country Gentleman (= 5, Eenen discreten edelman) - A good wife (= 27, Eene godtvruchtighe eerbaere vrouwe) - A sailor (= 84, Eenen schipper) - A souldier (= 7, Eenen gemeynen oft simpelen soldaet) - A taylor (= 71, Eenen cleermaecker) - A whore - A very whore (= 32, Een vuyl Hoer) - An almanack maker (= 89, Eenen almanackmaecker) - An Hypocrite (= 48, Eenen hypocrijt) - A maquerela, in plain English a Bawd (= 33, Een koppelersse) - A worthy commander in the warres (= 3, Eenen excellenten ghebieder in d'oorloghe) - A vaine glorious coward in command (= 8, Eenen glorieusen bloyen capiteyn) - A pyrate (= 20, Eenen zee-roover) - an harrant Horse courser | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 646]
| |||||||||||||||||||||||||||
(= 91, Eenen peerdentuysscher) - A divellish Usurer (= 70, Eenen woeckenaer) - A vertuous widow (= 27, Eene godtvruchtige eerbaere vrouwe) - A quacksalver (= 68, Eenen quacksalver). Bij de overgroote meerderheid dier stukken komt slechts de titel overeen: verder loopen beide teksten vrijwel uiteen. Ik heb het reeds gezeid: Verstegen wenscht als oorspronkelijk schrijver op te treden. Overigens is er bij Verstegen een veel grootere keuze van karakters dan bij Overbury. In de eerste uitgave (1619) heeft Verstegen 72 karakters. Om het tot het rond getal van 100 te brengen, voegde schrijver er in de tweede uitgave (1622) 28 aan toe: alle oorspronkelijke, met dit voorbehoud dat de titels een peerdentuysscher (= A harrant Horse courser) en een almanackmaeker (= an almanack maker) wel in het Engelsch te vinden zijn: maar de daarop volgende teksten hebben niets gemeens. Overbury trekt zich godsdienstzaken niet aan. Wel is er bij hem één karakter - A puritan - waar hij een loopje neemt met de Engelsche puriteinen. Verstegen daarentegen verfoeit uit ganscher harte al wat niet katholiek is. En dit laat hij nu blijken in een reeks karakters: 38, eenen ketter int generael; 39, eenen Beeltstormer oft kerckschender; 40, eenen uytgheloopen monick; 41, eenen martinist oft Lutheriaen; 42, eenen mennonist oft wederdooper; 43, eenen oprechten geus oft Calvinist; 44, eenen Arminiaen; 45, eenen Libertijn; 46, eenen Hollantschen sectlooper; 47, eene Hollantsche Bijbelsuster oft Schriftuer- Vrouwe; 49, eenen jode; 50, een Atheist. Bij het lezen van al wat hij naar het hoofd van andersdenkenden slingert, vraagt men zich onwillekeurig af: ‘tant de fiel entre-t-il dans l'âme des dévots?’ Maar laat ons dan toch een ding uit het oog niet verliezen: Verstegen heeft het van wege de Protestanten hard, zeer hard te verduren gehad... hij wreekt zich: dat is menschelijk! Hier en daar heeft Verstegen ook niet nagelaten zijn karakters lokale kleur bij te zetten: en dit verhoogt het belang dier stukken merkelijk. Hij heeft het over n. 56 eenen weert van Amsterdam, of n. 57 eenen ouden cleercooper van Antwerpen; of n. 78 eenen Walschen kremer; of n. 93 eenen Hanneken-uyt (een der namen van den nachtwacht). Hij beschrijft als volgt, n. 26, het karakter ‘van een idioot alias in platten duytsche: eenen Botterick’: ‘Hy en weet nerghens van, en hy en begheert oock nerghens van te weten, dat wetensweert is. Hy schout (= schuwt) alle gheselschap van de ghene die wijser zyn als hy, omdat zy zijn botticheyt niet en souden bemercken; maer | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 647]
| |||||||||||||||||||||||||||
onder boeren, oft die ghene die botter zijn als hy selver, daer is hy eenen cloecken baes. Echt Vlaamsch, zooals gij ziet! Niet minder dan het karakter ‘van den ydelen glorieusen roemdraegher’: (nr 62) Het schijnt dat hy hem selven wilt vercoopen, want hy en doet niet (= niets) dan hem selven prijsen. Een kostelijke zet, niet waar? zulke blauwboekjes met de hoogdravende benaming volumina te betitelen! In zijn Amorist (n. 36) luidt het: ‘In Ovidio de arte amandi heeft hij meer ghestudeert dan in alle seven consten, en hy houdt daer oock veel meer af (= van), ende in de Historie van Pyramus en Thisbe ende dierghelycke historiën is hy heel text-vast.’ Uit dit alles blijkt dat Verstegen onze volksliteratuur zeer goed kent.
Over oude zeden en gebruiken van den tijd treft men ook bij Verstegen allerlei kostbare inlichtingen aan; de folklorist zal hier insgelijks zijn gading vinden. In zijn karakter van ‘den Walschen Kremer’ (n. 78) zegt hij: | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 648]
| |||||||||||||||||||||||||||
‘Hy en laet gheen wisselbrieven op hem trecken, maer hy gheeft selver Caertspellen uyt, in stede van wisselbrieven, om den eenen mensche van den anderen te doen trecken’. Hieruit meen ik te mogen besluiten dat de 16e-eeuwsche straatventers, om hunne waar aan den man te brengen, loterijen inrichtten waarbij zij speelkaarten gebruikten. Wie de goede kaart getrokken had, kreeg het lotGa naar voetnoot(1). In den Wyntavernier (n. 23) leeren wij dat 16e-eeuwsche wijnherbergiers, om den dorst hunner klanten te prikkelen, hun allerlei gezouten waar voorlegden en verkochten: ‘Hij (de wijntavernier) eert Pekelherinck, Anchoves, cleyn crabbekens en Olijven soo seer dat hy se de voorplaets gheeft van den wijn’. In ‘den ouden cleercooper van Antwerpen’ (n. 57) wordt ons gezeid: ‘alle vrijdaeghen in 't jaer zijn hem bijcans goede vrijdaghen, om datse hem profijtelyck zijn’. Toespeling op de vrydagmarkt van Antwerpen. En zoo zijn er nog vele bizonderheden, die ik zou kunnen aanhalen - doch genoeg... Een enkel karakter zou ik hier nog in extenso willen mededeelenGa naar voetnoot(2). Het is immers een der oudste Nederlandsche bladzijden (1619), waar er over Vlaamsche tabakrookers gesproken wordtGa naar voetnoot(3). Zooals bekend, kwam in Europa heelemaal aan het einde der 16e eeuw, de gewoonte op, tabak te rooken. De Roodhuiden van Amerika kenden tabak en pijp sedert eeuwen, en uit het nieuw ontdekte vasteland ging het gebruik over naar de Oude Wereld. Verstegen noemt den tabakrooker op Engelsche wijze, een toebaccanist. Het woord tobacconist bestaat nu nog in het Engelsch, maar beteekent tegenwoordig een tabakverkooper. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 649]
| |||||||||||||||||||||||||||
Nr 67. - Character van eenen toebaccanist Het lijdt voor mij geen twijfel dat voor het karakter ‘van den toebaccanist’ Engelsche bronnen geraadpleegd werden. In 1604 had Koning Jacob I een verhandeling uitgegeven ‘a counterblaste to tobacco’Ga naar voetnoot(2), waarin hij tegen de tabakrookers zeer hevig uitvaart | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 650]
| |||||||||||||||||||||||||||
en waar hij, evenals Verstegen, verklaart niet te begrijpen hoe het mogelijk is dat iemand er in toestemt van zijn lichaam een schoorsteen te makenGa naar voetnoot(1). Hieruit kunnen wij zien dat zoo Verstegen en Koning Jacob I nooit tot eensgezindheid gekomen zijn op het gebied van den godsdienst, zij dan ten minste hartroerend eens waren op het gebied van de tabak! De Koninklijke boodschap van 1604 werd natuurlijk in Engeland druk besproken: aanhangers van de tabak en vijanden van de tabak gingen aan het polemiseeren. En hier zal Verstegen wel de bronnen gevonden hebben voor zijn hoofdstukje. Maar ik laat het detail-onderzoek van deze zaak aan anderen over. Niet alle karakters van Verstegen zijn even goed geslaagd: maar er zijn er welke de vergelijking met die van Overbury gerust kunnen doorstaan, en waar hij zijn Engelsch model evenaart. Het succes van het boek (ik heb reeds over de verschillende uitgaven gesproken) is dan ook zeer begrijpelijk. Onlangs nog vestigde Mej. Dr. Irma De Jans er de aandacht op, dat Cornelis De Bie de ‘Scherpzinnighe characteren’ op verschillende plaatsen eenvoudig uitgeschreven heeftGa naar voetnoot(2). Kalff, in zijn geschiedenis der Ned. Letterkunde (V, bl. 379) vermoedt dat Huyghens dit werk ook gekend heeft, en het navolgt in zijn zede-printen (1624). Als bewijs doet hij gelden dat Huyghens zijn 18 dichterlijke karakterbeschrijvingen vaak begint met ‘Hij is’ (evenals zeer dikwijls Verstegen). Maar dit bewijs houdt geen steek: bij Overbury beginnen ook verreweg de meeste stukken met ‘he is’ (Hierboven zal men reeds een reeks voorbeelden vinden). Huyghens was een uitstekende kenner van de Engelsche literatuur van zijn tijd: voor zijn zede-printen benuttigde hij dezelfde bron als Verstegen. Een andermaal kom ik hierop terug om het bewijs te leveren dat niet enkel in het Zuiden, maar ook in het Noorden, Overbury zijn navolgers heeft gehad. Nog een slotopmerking. De taal van Verstegen laat dikwijls heel wat te wenschen over: taalpurisme is hem totaal onbekend. Van wege een Engelschman | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 651]
| |||||||||||||||||||||||||||
(die in zijn moedertaal een mengelmoes van Romaansche en Germaansche woorden vindt) mag het niet verwonderen zoo hij er niet tegen opziet om Nederlandsch te gaan schrijven, doorspekt met Fransche woorden - ...op zijn Engelsch. Zoo zal hij in zijn krakeelder (n. 37) zeggen: ‘Niemant mach yet affirmeren in zijn presentie oft hy moet geprovideert wesen het selve met disputatie te defenderen, om dat de conclusien souden moeten eynden in een querel...’ (In het Engelsch ‘...affirm... presence... provide... dispute... defend... conclusions... quarrel...’) of wel in zijn Quaedt wijf (28): ‘Een quaedt wijf is een domesticque serpent: sij is den rebel van de natuer, ende den vyandt van de reden, want sy wilt de soveraniteyt hebben, daer sy de ghehoorsaemheyt schuldigh is...’ Soortgelijke volzinnen treft men bij dozijnen in Verstegen aan. Toen het boek in 1705 te Amsterdam herdrukt werd, kon het niet anders of de Hollandsche uitgevers zagen zich wel genoodzaakt ernstige maatregels te treffen... hetgeen zij dan ook op het titelblad hunner uitgave aankondigen: ‘Aardige characteren... In dezen derden Druck 't Kromme Brabants door iemant wat verschaaft...’ Zonder zorgvuldige schifting, ware het niet geraden Verstegen's proza onder de oogen van onze scholieren te brengen, tenzij men het als voorbeeld wil gebruiken om hun aan te toonen hoe zij het Nederlandsch niet mogen schrijven!
***
Het verband, dat tusschen de Engelsche en de Nederlandsche literatuur bestaat, en de wederzijdsche invloed, die beide literaturen op elkaar hebben gehad, zijn in de laatste jaren het voorwerp van vele navorschingen geweest. Merkwaardige bijdragen zagen het licht, uitgaande van geleerden als H. Logeman, Swaen, Eymael, Bolte, Te Winkel, enz. enz. Wat echter de 17e eeuw betreft, hebben onze Noorderbroeders hun aandacht uitsluitend op de Hollandsche geschriften gevestigd, inzonderheid op J. Starter en Huyghens. Verstegen is buiten den kring van hun onderzoekingen gebleven - hetgeen me thans de gelegenheid verschaft om aangaande zijne afhankelijkheid van een Engelsch model wat nieuws mede te deelen. | |||||||||||||||||||||||||||
[pagina 652]
| |||||||||||||||||||||||||||
Doch is het door mij aangeroerde onderwerp, zoo ik me niet vergis, met deze mijn bijdrage niet uitgeput. Verstegen heeft een reeks werken uitgegeven, vol grappige anecdoten, kwinkslagen, geestige invallen, hekeling van mode en van personen - als daar zijn: de Nederduytsche Epigrammen (1617), Gazette van nieuwe maren (1618), Medicamenten teghen de melancolie (1633), Exercitiën van Verstandt in varieteyt van scherpsinnighe Epigrammen ende Epitaphien (1641), Recreative Beschrijvinghe van de differente soorten van Ambachtslieden (1642). Het lijkt me zoo goed als uitgesloten dat Verstegen al die grappen uit eigen koker heeft. En ik sta onder den indruk dat veel van het medegedeelde een sterk geurtje van Engelschen Humor heeft; en vermoed bijgevolg dat hier ook aan Britsche bronnen ontleend werd. Ik ben echter in de Engelsche literatuur van het einde der 16e en het begin der 17e eeuw heelemaal niet thuis - vooral niet wat betreft hetgeen de Engelschman foolliterature pleegt te noemen. Om mij daar in te werken zou ik over meer tijd moeten kunnen beschikken, dan mij ten dienste staat en dan... het ware van mijnentwege onverantwoordelijk, terwijl ik nog zoo vele opera interrupta op mijn tafel heb liggen, me zoo'n nieuw werk op den hals te halen!
Moge er iemand gevonden worden, die het door mij ingezette onderzoek, verder in bizonderheden nagaat! Ik ben vast overtuigd dat hij niet nutteloos zal gearbeid hebben, en dat er nog veel aan het licht zal komen, waarmede de wetenschap zal gediend zijn. |
|