Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1929
(1929)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 453]
| |
Helmontiana, I.
| |
[pagina 454]
| |
waarschijnlijk te Brussel, overledenGa naar voetnoot(4), nadat hij den dag te voren aan een vriend zelf had geschreven, dat hij nog 24 uren te leven hadGa naar voetnoot(5). Thomas-Pope BlountGa naar voetnoot(6) wist reeds in 1690 van Helmont te verdedigen en de oorzaak van de vijandschap, waarvan hij zijn gansche leven het slachtoffer was, te stellen in zijn streven om den vooruitgang van de wetenschap voort te stuwen, door de verouderde stelsels van AristotelesGa naar voetnoot(7) en van GalenusGa naar voetnoot(8) belemmerd: ‘Helmontius fuit pius, doctus ac celeber, Galeni et Aristotelis juratus hostis’. En in een boekje in 1699 te AmsterdamGa naar voetnoot(9) uitgegeven leest men: ‘Het soude seer goet sijn, dat in plaats van syllogismii, de Rekenkonst, Mathematica, Scheepvaard, gewoontens der Volkeren, t' bewegen der Rivieren, Planten, t' gebruyk der Instrumenten, desselfs begin, voortgang en werkinge, de beginselen der zaden, Fermentatien, en Tincturen daar uyt voortkomende, en derselver veranderingen geleerd wierden.’ Arnold, in zijne Historie der Kerken en KetterenGa naar voetnoot(10), schetst op zeer schilderachtige wijze, naar den Latijnschen tekst van van HelmontGa naar voetnoot(11) zijn scherpen, aanhoudend gistenden geest: ‘Ik verwonderde mij, over den aard der zotheid, by de Professooren, zo op de Hoogeschoolen, gelijk ook die der gantsche Weereld, en over de eenvoudigheid en ligtgeloovigheid der jonge lieden. Daar nevens ving ik aan by my zelven te overleggen, daar mede ik ten minsten naar myn oordeel regt kennen mogte, hoe verre ik dog wel een Filosoof waare, en of ik de waarheid en wysheid erlangt hadde of niet. Toen bevond ik, dat ik maar door de | |
[pagina 455]
| |
letteren opgeblazen waare, en als van den verbooden boom gegeeten hadde, alwaar ik my naakt en blood bevond, en niets geleerd hadde. als twisten en Disputeeren. Daar wierd ik dan eerst my zelven bekent, dat ik gansch niets wiste.’ De Geschiedenis heeft geboekt dat J.-B. van Helmont een groot man is geweest, dat hij de proefondervindelijke methode in de wetenschap heeft ingevoerd, in een zeer ongunstigen tijd, toen de wetenschap en het universitair onderwijs eene ars disputandi waren, dat hij de practische geneeskunde tot stand heeft gebracht, dat hij de vader van de physiologie en van de gassenchemie kan genoemd worden, dat hij als de voorganger van LavoisierGa naar voetnoot(12) doorgaat, omdat hij de eerste was die de balans in het Laboratorium op de eereplaats stelde, dat hij ook met zijne opvattingen over de beweging en den vorm van onzen aardbol, als de voorganger van GalilaeusGa naar voetnoot(13) kan beschouwd worden. De geschiedenis plaatst thans van Helmont nevens Lavoisier, Galilaeus, en ook nevens BacoGa naar voetnoot(14), DescartesGa naar voetnoot(15) en KepplerGa naar voetnoot(16). Maar in een klein vlugschrift van rond 1840, schreef d'ElmotteGa naar voetnoot(17): ‘Les habitans de Bruxelles ignorent que dans leurs murs naquit jadis un homme qui merita, par son genie, une place entre Bacon, Galilee et Descartes. L'Italie s'honore d'avoir donné le jour ä Galilee, la France revendique les cendres de Descartes, les Anglais citent Bacon avec une espèce de fierté; et les Belges, si jaloux de leur réputation ne tirent aucun avantage de la naissance qu'a reçue parmi eux le précurseur des plus belles découvertes dans les sciences, l'investigateur le plus perseverant des secrets de la nature; celui qui, dans ses recherches savantes, n'a eu d'autres limites que l'univers; celui qui n'a rien ignoré de ce que la chimie nous offre de plus merveilleux, et qui prépara les fondemens du système médical que nos contemporains ont donné comme leur ouvrage.’ Deze oproep werd door enkelen gehoord, die het werk van J.-B. van Helmont begonnen te bestudeeren, misschien soms op | |
[pagina 456]
| |
gebrekkige wijze, maar aanhoudend en vlijtig, en die aan hunne geestdriftige bewondering in menige verhandelingen lucht gaven. Aldus schreven Broeckx, Guislain, Melsens, Rommelaere, Masson belangrijke werken over den grooten Belg, die zoo veel had gewerkt om den vooruitgang der wetenschap te helpen, die zooveel had geleden omdat hij tegen de denkbeelden van zijn tijd eene reeks nieuwe opvattingen durfde uitdrukken, die als geneesheer de zieken en de armen met bovenmenschelijke liefde had geholpen. Door het aandachtig lezen en bestudeeren van zijne werken, begrijpt men, ja met eerbied en bewondering, dat van Helmont twee eeuwen vóór zijn tijd is verschenen, en dat hij onze moderne wetenschap nog gansch beheerscht. In 1863 werd eindelijk de gedachte geopperd dat de tijd misschien gekomen was om de gedachtenis van den grooten wereldberoemden man met de oprichting van een standbeeld te vereeren. Het duurde nog een ganschen tijd, ja 26 jaren, - de menschen stellen uit, rusten, wachten, toch zoo graag -, en den 15 Juli 1889 werd het standbeeld op de nieuwe graanmarkt te Brussel plechtig ingehuldigd. Het standbeeld is in Brussel bijna onbekend; de massa begrijpt de verdiensten van van Helmont niet; op den steenen zetel zit de steenen onsterfelijke van Helmont in eene soort eenzaamheid, op de stille markt, te midden van de boomen, en hij schijnt met een zachte voldoening te kijken naar de zeldzame voorbijgangers die een stondje bij hem blijven staan.
***
De Bibliotheek der Universiteit van Gent bezit twee exemplaren van een werk van Joan Baptista van Helmont, waaraan de schrijver den schilderachtigen naam Dageraad heeft gegeven. Deze twee exemplaren zijn waarschijnlijk de eenige in België bestaande. Een exemplaar gedagteekend 1659 berust in de boekerij van het British Museum te London, en de Hoofdbibliothecaris der Rijksuniversiteit te Leiden was zoo vriendelijk mij mede te deelen dat een exemplaar van dezelfde dagteekening in de Bibliotheek der Nederlandsche Maatschappij van geneeskunde te Amsterdam aanwezig is. Aldus zijn mij in het geheel slechts 4 Dageraad-exemplaren thans bekend. De titel wordt uitgelegd door de woorden: | |
[pagina 457]
| |
‘oft nieuwe opkomst der geneeskonst’. De twee exemplaren bevatten juist den zelfden inhoud, met de zelfde hoeveelheid bladzijden en zijn op de zelfde wijze gedrukt. Alleen is er een verschil op het titelblad: een der boeken draagt den naam van den boekhandelaar Schipper te Amsterdam met het jaartal 1659, het ander den naam van den boekhandelaar Naeranus te Rotterdam met het jaartal 1660. | |
Exemplaar van 1659.Dageraed, / oft / nieuwe opkomst / der / geneeskonst, / in verborgen grondt-regelen der Natuere, / door / den Edelen, wijt-vermaerden, en Hooghgeleerden / Genees-heer, / Joan Baptista van Helmont, / Heer van Merode, Royenburgh, Oorschot, / Pellines, etc. / Nooyt in 't licht gesien, en van den Autheur selve / in 't Nederduyts beschreven. / t' Amsterdam, / By Jan Jacobsz. Schipper, / op de Keysers-gracht, in 't jaer 1659. / Met Privilegie. (Bibl. Univ. Gent Acc. 6393, titelblad, 16 lim. + 404 blzz., 19.2 × 14.8 cm.). | |
Exemplaar van 1660.Dageraad, / ofte / nieuwe opkomst / der / Geneeskonst, / in verborgen grond-regeelen der Nature, / door / den Edelen, Wijd-vermaarden, en Hooggeleerden / Genees-Heer, / Joan Baptista van Helmont, / Heer van Merode, Roijenburg, Oorschot, / Pellines, etc. / Noit in 't licht gesien, en van den Autheur zelve / in 't Nederduits beschreven. / Tot Rotterdam, / By Joannes Naeranus, Boek-verkooper op 't Steiger in den / Boek-binder, Anno 1660. (Bibl. Univ. Gent med. 141, titelblad, titelplaat, 16 lim.+404 blzz., 19.7 × 14.8 cm.).
De Dageraad begint met eene opdracht aan God: ‘Den onuytspreeckelijcken Naeme Iod. He. Vav. He. ter eeren Holocaustum vernaculum, quo Author se, suaque litat Verbo ineffabili.’ Zeer eigenaardig is de joodsche quadrilitteraGa naar voetnoot(18) beteekende hetzelfde als onuitsprekelijke naam, en daarna de vermelding van het huiselijk offer, waardoor de schrijver van het boek, zich zelf en al zijn vermogen aan God onuitsprekelijk aanbiedt. Die opdracht is eene soort gebed waarin eerst Jehovah genoemd wordt, om daarna vervangen te worden door den God der Christenen, waarin van Helmont op zeer uitvoerige, soms zonderlinge wijze, en met veelvoudige herhalingen zijn nederigen | |
[pagina 458]
| |
eerbied betuigt jegens het ‘almogende, eeuwigh, onbegrijpelijck wesen’. Hij zegt namelijk: ‘Gedenckt uw woordt der beloften, niet meer onser vaderen Godt, gelijck eertijts; maer nu, als verklaert Godt, en onsen Vaeder: niet meer als Godt van Abraham, Godt van Isaac, en Godt van Israël; maer als Godt van Jesus, Godt van Maria onze Moeder, en als geworden onsen broeder in uwe genaede en liefde. Alle mijnen wensch, eynde en opsicht is, dat doch uwen onbegrijpelijcken Naem worde geheylight, niet omdat Ghy den besten en Grootsten zijt genaemt; maer om dat Ghy alleen zijt den Al, wien uyt eygendom toekomt alle heylighmaeckende liefden-wensch.’ Enkele bladzijden verder zegt van Helmont dat hij zijn boek zal schrijven in zijne moedertaal, het Vlaamsch: ‘Dus, ô Heere, heb ick den opdracht mijns boeck in mijn moeders tael voor uwen hoogen stoel gebracht, wesende 't gesang mijns invals, die U belieft heeft in my te daelen, tot gebruyck van mijn ellendigen mede-naesten.’ En in de uitlegging waarom hij aldus heeft gehandeld, hij die een bestendig ontgoochelde mensch is: ‘Ick gae nu om voor te wenden aen mijnen naesten, d'ellendige onwetentheydt der Heydenen, waer door uwe siecken tot noch toe zijn verleydt by de hooge Scholen, en soo jammerlijck ten onderen gebracht.’ De moedertaal is voor van Helmont een echt eigendom van den geest, een aangeworven eigenschap van den mensch: ‘Ick gevoel, dat d'eerste begrijp der zielen houdt gewoonlijcken drift naer 't gemoedt, om aldaer zijnde gevijlt in woorden oft schrift, begrepen te worden: maer alsoo den mensch sijns moeders taele eigentlijck, van den beginne geleert hebbende, ingelijft heeft, oft ingegeestet; en oversulcks gewoon zijnde sijn gepeyns, komende tot bedachtheyt, spraecke, oft schrifte, te draegen in 't gemoedt, en tot sijn moeders taele, soo is 't oneygen en vremt aen de ziele, sijn eerste begrijps inval, in 't gemoedt verbeelt zijnde, tot woorden in sijn moeders taele, wederom over te stellen, buyten sijn ingelijfde gewoonte, in een andere spraeck. Waer in 't verstandt de moeyte doende, verduystert, verswackt, en vermoeyt sich selven in 't oversetten, en vervremt oock des eersten invals suyver en enckel geestelijck begrijp.’ De opdracht aan de beoefenaren der geneeskunde komt op het gebruik van de moedertaal terug, in het boek waar ‘de onoverwinlijckste der sieckten, den steen, en de koninginne der kranckheden, de Pest’ uitvoerig worden bestudeerd: ‘Ick schrijve | |
[pagina 459]
| |
dit in mijn vaderlandtsche tael, opdat mijnen naesten in 't gemeyn daer af geniete, verstaende dat de waerheyt nergens naeckter en verschijnt, dan daer sy van alle cieraet ontbloot is. Andersins schrijvende alleen voor de Geleerden, staet te beduchten, dat naedemael de letter opblaest, mijnen arbeydt mocht gedyen als in menige andere, alwaer de strijdt-reden alles verstroyt. Andere der Geleerde niet goet vindende, 't welck by haeren toedoen niet en is ter werelt gekomen, veroorsaecken dat groote verborgentheden, hooge nootsaeckelijckeden, en veel wetendheden vereyscht, ten welstandt en welvaert, blijven ten onderen verdruckt. Maer dewijl deze sieckten voor den meesten bandt der gemeynte eygen zijn, soo heeft het my goet gedacht te schrijven in een spraecke, waer in de gemeynte my ten besten verstonde.’ Volgens gewoonte van den tijd, wordt het boek voorafgegaan door een gelegenheidsgedicht, dat hier door J.-J. Schipper is geteekend en aan den Amsterdamschen geneeskundige Pieter Specht wordt opgedragen. Aen den seer ervaren en Hoogh-geleerden
Heer
Pieter Specht,
Doctor in de medicijnen tot Amsterdam,
op de Nieuwe opkomst der Geneeskonst,
In 't Nederduyts beschreven door
den Edelen, wijt-vermaerden en Hoogh-
geleerden Genees-heer
Joan Babtist van Helmont.
Ziet hier, geleerde Specht, van Helmonts Neêrduyts werk,
Noyt in het licht gezien, en door hem zelf beschreven,
Tot aller zieckten wraeck, en leugenis van 't leven,
Als schortt' hy onz' natuur, en zett' de doodt een perck.
Hy veld de Ramers nêer, en maekt zijn yvraers sterk,
Die naer 't verborgene der hooghste zaken streven,
Haer flaeuwe schemerlicht heeft zo uw geest gedreven,
Dat gy' er 't peyl af-speurt, en toont' er zalig merk,
Aen Derdendaeghsche koorts, vol euvel, te genezen,
En kanker die men ongeneeslijk hiel voor dezen,
Als 't snyen quam te spa. ô Wonder onzer tijdt!
Gy zult al 't hoogh-geheym van Helmont noch ondekken,
Een Phenix in de konst, door uw geleertheyt, strekken,
Schoon 't duyzent lasteraers tot in 't gedarmte spijt.
J.J. Schipper.
| |
[pagina 460]
| |
In de twee exemplaren vindt men hetzelfde gedicht van J.-J. Schipper, den uitgever van de Amsterdamsche editie 1659.
De Dageraad behelst twee deelen; het eerste is encyclopedisch en bevat 30 ‘paelen’ het tweede bestudeert de pest onder 19 ‘paelen’. ‘Ick scheyde dit boeck met paelen’, zegt van Helmont op eigenaardige en wel zeker verwaande wijze, ‘niet door capittelen, oft hoofden, want dit boeck en heeft maer een hooft, 't welck is het mijne.’ Hij wijst de aandacht op het feit dat hij nieuwe dingen schrijft, dat de kunsten en de wetenschappen dagelijks aangroeien en nooit uitgeput kunnen worden. Ik wensch een kort overzicht te geven van enkelen der paelen, namelijk van den archeus, van de elementen, van de leere der gassen, van de drie eerste beginselen aller lichamen.
De ArcheusGa naar voetnoot(19). - Volgens Aristoteles hebben de natuurlijke wezens aan vier algemeene oorzaken hun bestaan te danken: de lichamelijke stof, het inwendig wezen of gedaante, de uitwerkende oorzaak en het doeleinde, ‘het eynde waertoe alle ding gemeynt wordt.’ van Helmont kan deze leer niet aannemen: ‘'t is mij leet dat ick ben gedwongen van dese sijne leere te scheyden; mits bevonden hebbende dat de drie laetste oorsaecken niet alleen onwaerachtigh en zijn, maer oock al te seer schadelijck in de natuere. Want voor soo veel de gedaente raeckt: overmits alle oorsaecke in tijde, en nature eer is, voor haer werck, effect, oft uytkomen, en dat de gedaente is de laetste volmaecktheyt, en het wesen des genen die gebooren wordt; soo en konnen wy de gedaente niet aennemen tot oorsaecke des gestelden. De derde, en oock werckende oorsaecke, noemt hy uytwendigh, evengelijck als eenen smit is buyten het gesmeet yser. My rouwt (segge ick wederom) dat ick verre afwijck van den meesten en wijsten hoop, die dese meyninge heden volght. Want ick begrijp hier by dat Aristoteles noyt gekent en heeft de wercken der natuere, mits alle sijn aenschouwen past eenighlijck op die wercken der konsten, waer in alleen de werckende oft efficiens causa uytwendigh is: wesende andersins in der natueren de uytwerckende oorsaecke gansch inwendigh. | |
[pagina 461]
| |
Dus en bekennen wy in der natueren niet anders, dan twee oorsaecken, sonder meer.’Ga naar voetnoot(20). van Helmont komt in strijd met Aristoteles; voor hem hebben al de daden van den mensch, al de verrichtingen van het levend lichaam twee oorspronkelijke oorzaken: de stof en de uitwerkende inwendige kracht. Deze kracht heeft haar zetel in eene soort levende lucht, waaraan de naam van Archeus wordt gegeven, op dezelfde wijze als eens Basilus ValentinusGa naar voetnoot(21) en ParacelsusGa naar voetnoot(22) deze uitdrukking hadden genuttigd om de chemische verschijnselen uit te leggen: ‘Summus exaltans spiritus, qui separatur e corporibus, exaltatur et ascendit.’ Het leven is een licht aan den mensch door den Schepper geschonken op het kort oogenblik van de bevruchting; maar dat onstoffelijk begrip beschikt over een werktuig, waardoor zijn invloed zich laat voelen, en dat werktuig is de Archeus. Die Archeus is eene soort algemeen beheerder, in al de zaden, al de lichamen aanwezig, zoolang die zaden en die lichamen leven: hij doorwandelt het gansche levende wezen, hij zet de stof om, hij heerscht over het hart, de hersenen, de maag. Deze algemeene beheerder beveelt nu over ondergeschikte, plaatselijke beheerders: ‘Den algemeynen Archeus ondertusschen heeft gesagh over alle deze sijne besondere stiermannen der leden’. De plaatselijke archeus heet blas. Ieder orgaan van het lichaam staat onder den invloed van een blas; er is b.v. een blas die, onder de huid, het overtollig voedsel in vet omzet en nederlegt; ‘het vercken wesende den mensch seer gelijck’ dat zegt van Helmont, ‘heeft oock sijnen swaerde seer met speck belast.’ Zoolang al de blassen aan den algemeenen archeus gehoorzamen, is het lichaam gezond; zoodra er twist ontstaat, komt de ziekte te voorschijn, de ziekte zetelt in het orgaan, waarin de blas in opstand is gekomen. Deze opvatting is buitengewoon schilderachtig en levend; zij wordt volledigd door de veronderstelling der fermenten, stoffen welke door den archeus worden voortgebracht om als prikkel op te treden, en waarvan de uitwerking goede of kwade gevolgen heeft. Deze veronderstelling der fermenten wordt nog heden benuttigd | |
[pagina 462]
| |
en heeft een echte wetenschap doen ontstaan, de enzymenleer, die thans in vollen bloei is.
De elementen.Ga naar voetnoot(23). - Volgens Aristoteles (384†322) zou Empedocles (500 † 430) voor de eerste maal de vier elementen aarde, vuur, lucht en water genoemd hebben; deze vier elementen, eeuwig en onvergankelijk, zijn uit zeer kleine, doch niet oneindig kleine deeltjes opgebouwd; als gevolg van de liefde of van een strijd voegen zich deze deeltjes aaneen of scheiden; aldus kunnen de zeer talrijke en de meest uiteenloopende stoffen gevormd worden. Democritos (460†370), die de gewoonte had met de gekheid der menschen den spot te drijven, handelt over de onvernietigbare, onveranderlijke, en ondeelbare atomen. Aristoteles kende aan de aarde de eigenschappen koud en droog toe, aan het water, koud en vochtig, aan het vuur, warm en droog, aan de lucht, warm en vochtig. Tusschen Paracelsus (1493†1541) die denkt dat de vijf elementen kwik, zwavel, zout, water en phlegma zijn ontstaan uit de prima materia, nadat zij het quinta essentia heeft opgenomen, en Robert Boyle (1627†1691) die in zijn Sceptical chymist (1666) het huidig begrip van het element wetenschappelijk beschrijft, aarzelt van Helmont om met zekerheid te beslissen, maar hij geeft aan het water eene bijzondere beteekenis. van Helmont schijnt soms aanhanger van het bestaan van drie elementen, zout, zwavel en kwik, soms ook van het bestaan van de drie elementen water, aarde en lucht; voor hem is het vuur geen element, omdat het zich materieel met bepaalde lichamen niet verbindt. Het water vloeit overal en kan met het bloed vergeleken worden, dat overal in het wereldlichaam het leven verspreidt. Het water in de diepte van den grond heft de bergen naar omhoog. Het water kan niet in lucht, evenmin de lucht in water, omgezet worden; als het water tot damp overgaat, is die damp niets anders dan water met uitgezette atomen, die door de koude zich opnieuw tot water verdichten. De lucht laat zich niet vloeibaar maken, noch door de koude noch door de drukkingGa naar voetnoot(24). In de diepte van de aarde | |
[pagina 463]
| |
bevindt zich een ontzaglijke hoeveelheid water, misschien duizendmaal grooter dan het water der zeeën en der stroomen aan de oppervlakte. De overdrijving terzij gelaten, treffen wij hier het eerste begrip aan van de artesische waters. van Helmont gelooft aan den zondvloed en zoekt zelf den zondvloed te bewijzen: de fossiele schelpen en planten zijn de overblijfsels van een antidiluviaansche wereld, die door de waters algemeen werd bedekt. De elementen worden in de negende en in de tiende pael van den Dageraad besproken. De eerste regels handelen reeds over het belang van het water, en van de moeite die de meeste menschen zullen ondervinden om deze nieuwigheid aan te nemen: ‘Ick hebbe door de handtdadelijcke mechanijcke bewesen, dat alle houdt, kruyt, steen, berghwerck, vleesch, visch, enz. uyt het water herkomen: maer dewijl dit een nieuw geset is, en dat het ongehoort is aen alle scholen, soo is 'et seer hart ten eersten sich selven van een oude ingesogen leere te ontkleeden: te meer, aengesien men gelooft dat alle naturelijcke wetentheyt in Galeno is uytgestort.’ van Helmont houdt niet van de oude philosophen; hij houdt trouwens ook niet veel van de menschen in het algemeen. ‘Ten is niet buyten reden, zegt hij, dat den hooghvliegenden Arent Joannes seght, dat de geheele wereldt is gestelt in boosheydt, en dat het getal der sotten is ontelbaer, oft oneyndigh.’ Het water is voor van Helmont zoo belangrijk, dat naar zijne meening dit vóór de schepping zou bestaan hebben, omdat God den tweeden dag het hechtsel heeft gemaakt, om de waters die boven waren van de waters van onder te scheiden: ‘Dus het woordt hemel begrijpt levende lucht, en water, wesende dese beyde elementen hemelsche, primitive, eerste geboorne, in 't opsien der aerdeGa naar voetnoot(25). De schrijver wenscht daardoor het geloof niet aan te raken: ‘Maer wij moeten ons verstandt bevangen tot onderdaenigheyt des geloofs’Ga naar voetnoot(26). De onderdanigheid van van Helmont, is wel een weinig uylenspiegeliaansch, omdat na deze verklaring hij verder tot het besluit komt, ‘dat Godt in den tijdt, en voor 't scheppen des daeghs, schiep lucht en waeter.’ Uit het water, | |
[pagina 464]
| |
werd het zand gevormd, waaruit nu alle steenrotsen, klippen en rijkdommen van de delfstoffen zijn ontstaan. Om van Helmont goed te begrijpen, moet men, zegt ChevreulGa naar voetnoot(27) de twee volgende eigenschappen van zijn geest wel in acht nemen, in de eerste plaats zijn buitengewoon sterken aanleg om nieuwe denkbeelden te vatten en verouderde af te weren, in de tweede plaats zijn bijzondere neiging tot godsdienstig spiritualisme. En aldus komt het dat, alhoewel overtuigde katholiek, hij zonder aarzeling beweerde dat de aarde niet in zes, wel in zeven dagen was geschapen geworden, omdat de twee elementen of grondstoffen, het water en de lucht den eersten dag moesten tot stand gekomen zijn, vóór een welkdanig ander lichaam. De studie der elementen is een moeilijk, tevens een opwindend hoofdstuk der chemie. Thans zijn wij aan deze veronderstelling gekomen dat er 92 elementen bestaan, de eene eenvoudig, de anderen veelvoudig, uit pleiaden van istopen samengesteld. Wij zijn ver van de opvattingen van van Helmont verwijderd; maar van Helmont was de eerste die het stelsel van Aristoteles durfde bestrijden en ons heeft aangespoord de wegen te zoeken die den vooruitgang mogelijk hebben gemaakt.
De leer van de gassenGa naar voetnoot(28). - van Helmont is het die voor de eerste maal over de gassen heeft gesproken. Hij heeft gevonden dat de verbranding der steenkool aanleiding geeft tot een gas, het gas sylvester, ons hedendaagsch koolzuurgas: 62 pond houtskool uit den eik leveren 1 pond asch en de 61 overige ponden hebben tot het ontstaan van het gas sylvester gediend: ‘hunc spiritum hactenus, novo nomine gas voco, qui nec vasis cogi, nec in corpus visibile reduci potest’Ga naar voetnoot(29). Dit gas wordt ook gedurende de | |
[pagina 465]
| |
gisting van den wijn, van het brood, van de mede gevormd. Na bewezen te hebben dat het gas geen wijngeest is, vindt van Helmont achtereenvolgens dat het ook onstaat door de werking van den azijn op kreeftsteenen, in de gistingskelders en in zekere grotten, in zekere spuitwaters zooals deze van Spa, in de spijsbuis; voor hem is de vlam niets anders dan een brandend gas, hetgeen heden nog wordt aangenomen. Door een merkwaardige proef, waarvan het besluit thans onjuist schijnt, zoekt van Helmont te bewijzen dat het koolgas zijn oorsprong heeft in het water. Hij had in een leempot met 200 pond drooge aarde een wilgtak van 5 ponden geplant. Gedurende 5 jaren, na alleen regenwater of gedistilleerd water ontvangen te hebben, had de wilg een gewicht gekregen van 169 ponden; de bladen gedurende de vier herfsten gevallen werden niet medegewogen. De aarde zelf werd gedroogd en gewogen, alleen werd eene vermindering van twee onsen vastgesteld: ‘librae ergo CLXIV ligni, corticum et radicum ex sola aqua surrexerunt’Ga naar voetnoot(30). In deze proef, wellicht de eerste op het gebied der plantenphysiologie, wordt gewogen, wordt de omzetting van hout en andere plantenstof vastgesteld; maar van Helmont houdt alleen rekenschap met het water. En hij besluit, op zeer logische wijze voor den tijd, dat het water tot houtvormen aanleiding geeft, dat het hout koolstof bevat, dat het destilleeren en het verbranden van hout gas leveren, en dat ten slotte de oorsprong van het gas in het water te zoeken is. Zonderling genoeg, de talrijke ontdekkingen van van Helmont treft men vooral in zijn Ortus Medicinae. De Dageraad spreekt er zeer weinig over; daar leest men dat de natuur ons meer den nood van den adem als den nood van den pols laat kennen en voelen. | |
[pagina 466]
| |
In den 25en paelGa naar voetnoot(31) leest men van de gassen van de spijsbuis, van het gas dat ontstaat uit het koningswater, mengsel van salpetergeest en van zout armoniac geest, van het gas van de wijngisting; door het distilleeren van den wijnsteen wordt een wind gevormd die het vat in stukken breekt als er geen luchtgaten zijn. De studie der gassen begon in het laboratorium van van Helmont, die over geen toelage beschikte, die de proeven ten laste van zijn persoonlijk vermogen deed, die langen tijd aan de hevigste vervolgingen werd blootgesteld. Thans maken de bereiding en het gebruik der gassen de menschen rijk; hun leven wordt daardoor gemakkelijk gemaakt. Wie, onder al deze ikzuchtige genieters, denkt er aan dat van Helmont voor hen heeft gewerkt, gestreden en geleden?
Van de drie eerste beginselen aller lichamenGa naar voetnoot(32). - Deze studie is eene weerlegging der gedachten van Paracelsus ‘seer yverigh om sich selven eenen grooten naem van Monarcha arcanorum, die hy sich selven toeschrijft, te laeten’ en die het zeer gemakkelijk had gevonden de leer van Basilus Valentinus zich toe te eigenen zonder dezen zelfs te noemen. Alle lichamen, als zij door het vuur worden ontbonden, leveren drie verschillende stoffen: een vloeibare stof, balsem of ‘quicksilver der dingen’, een vette en brandbare stof, ‘het swavel oft olie der dingen’, een vaste stof of asch, ‘het sout der dingen’. Deze drie beginselen werden ook genoemd, respectievelijk lichaam, geest en ziel der dingen. De studie van Paracelsus geeft volgens van Helmont onvoldoende uitleggingen, niet alleen op het materieël gebied, maar ook op de oorzaken der ziekten. In zijn hoofdstuk over de beginselen aller lichamen doet van Helmont aan kwantitatieve chemie; hij weegt en gebruikt gewichten; men treft het woord balans niet, maar wegen eischt een balans. Hij gebruikt eene balans 150 jaren vóór Lavoisier. ‘Ick heb bevonden, zegt hij, dat kolen van seker hout, wegende een-en-veertigh pont, een pont assche geven en dese assche geeft twee-en-tachtentigh aesen klaer sout; ick hebbe die assche, staende nu sonder sout, seer sterck weder gebrandt, en geen sout meer bevonden; item, de selve assche noch het sout in hebbende, stercker verbrandt, in de | |
[pagina 467]
| |
glas-oven smeltende tot sout, wegende maer seven oncen’.Ga naar voetnoot(33) Wat verder deelt hij mede dat de kool, verhit in gesloten pot, niet in gewicht vermindert, en dat de aschwording lucht vereischt: ‘Zoo vergloeyt den kool binnen, doch en vermindert niet een greyn in wicht, dan alle kolen vereyschen open locht, sal hy tot assche worden.’ Hij vindt ook dat de kool uit honig, manna, aldus uit suiker, door verbranding geen asch geeft, en volledig tot lucht overgaat; die kool bevat aldus geen zout. Als Paracelsus zegt dat al de krachten der gewassen uit de drie bestanddeelen kwikzilver, zwavel en zout ontstaan, dan heeft hij niet geweten dat deze gewassen hunne krachten trekken uit hun middelleven; de beginselen der lichamen behooren volgens van Helmont, onder het gebied van het leven, en alhoewel het betoog op vele plaatsen duister is, voelt men dat van Helmont daarover meer voelt dan verstaat, dat hij de opvattingen van zijn tijd zeer gebrekkig vindt, en met een lange reeks ruwe bewoordingen, valt hij Paracelsus aan om lucht te geven aan zijne ontevredenheid. Paracelsus droomt, Paracelsus laat alles in twijfel, Paracelsus stelt ‘de wetentheyt der genees-konst in hondert duysent verstroytheden en dwaelingen’, Paracelsus hoorde ‘het kalf bleeten, maer en wist niet in wat stal het lagh’, Paracelsus heeft het bedrog ontdekt; deze uitdrukkingen geven een voorbeeld van de kracht waarmede van Helmont zich uitdrukken kan, hij die zeer waarschijnlijk vóór ‘de Essays sur la recherche de la cause pour laquelle l'estain et le plomb augmentent de poids quand on les calcine’ van Jean Rey in 1630 in het licht gezonden, de balans gebruikte om de verbranding van de koolstof te bestudeeren. De dictionnaire de chimie van Adolf WürtzGa naar voetnoot(33a) begint met deze woorden: ‘La chimie est une science française, elle fut constituée par Lavoisier d'immortelle mémoire.’ De Duitschers kunnen stellig dit moeilijk aannemen en herinneren de ontdekkingen van Wöhler, Liebig en andere chemici om te verzekeren dat de chemie een Duitsche wetenschap is. De Engelschen zullen, met de namen van Priestley en Dalton, beweren dat de chemie een Engelschen oorsprong heeft. ThorpeGa naar voetnoot(33b) zegt inderdaad: ‘Chemistry is an | |
[pagina 468]
| |
english science; its founder was Cavendish, of immortal memory.’ En de Schotten gaan zelfs verder; in eene redevoering beweert ScottGa naar voetnoot(33c); ‘Chemistry is a Scottisch science, founded by Black of immortal memory’. Deze twee volzinnen zijn de letterlijke, vertaling van de woorden van Würtz, met de geographische aanpassing. Scheele en Berzelius kunnen volstaan om de chemie een Zweedsche wetenschap te noemen, en met Boerhaave kan BackerGa naar voetnoot(33d) zeer gemakkelijk van Nederlandsche wetenschap spreken: ‘Het is overbodig dit ook in het Hollandsch te vertalen; men begrijpt wat ik zeggen wil: het was Boerhaave, die het nieuwe tijdperk der wetenschappelijke chemie heeft ingeluid.’ Maar als men nagaat al wat van Helmont, die een Belg was, heeft aangeraakt, hij die den naam van vorganger van Lavoisier heeft gekregen, die de gassen heeft bestudeerd welke later een aantal chemici hebben beroemd gemaakt, zou het ons niet toegelaten zijn, hier in België, te gelooven, ja zelfs tot de vaste overtuiging te komen, dat de chemie een Belgische wetenschap is, die uit een Vlaamsch boek is ontstaan?
***
Van den Dageraad wordt melding gemaakt in een Duitsche uitgave die volgens GieseckeGa naar voetnoot(34) in 1683, en volgens een catalogus van GraupeGa naar voetnoot(35) in 1693, verscheen: De Morgen-Röhte is de ver- | |
[pagina 469]
| |
taling van een eerst in het Nederlandsch verschenen werk. In de Elementa Chemiae vertelt Herman Boerhaave dat de magnus Helmontius, aldus de groote Helmont een boek geschreven heeft: Aurora medicinae, Belgice conscriptaGa naar voetnoot(36); hij geeft echter geen jaartal op. De naamregisters van Abkoude van 1754 en van 1773Ga naar voetnoot(37) noemen alleen de Nieuwe opkomst der Geneeskonst van Amsterdam in 1659. In de werkenlijst van van Helmont geeft JöcherGa naar voetnoot(38) in 1750 den Dageraad aan, doch zonder vermelding van jaar van uitgave, en in deze lijst komt Ortus medicinae als een Latijnsche vertaling voor: ‘Dageraad, zo auch lateinisch, Ortus medicinae.’ En EloyGa naar voetnoot(39) noemt den Dageraad, alleen de uitgave van Rotterdam 1660, als een Nederlandsche vertaling van de Opera omnia: ‘Opera omnia Lugduni 1655, Leidae 1667, Francofurti 1682, Hafniae 1707, Amsterdam 1652. En hollandais, Roterdam 1660 in 4.’. Het is niet moeilijk vast te stellen dat Jöcher, evenals Eloy, noch Dageraad, noch Ortus medicinae, noch Opera omnia gezien, en stellig nog minder gelezen hebben. Hoefer in zijne Biographie générale noemt ook alleen de eenige uitgave van Rotterdam 1660, komt met de zelfde verkeerde opvatting met te zeggen dat de Dageraad de Nederlandsche vertaling is van Ortus medicinae. Abyssus abyssum invocat!... Terwijl de twee boeken op zeer duidelijke wijze op het titelblad de melding dragen ‘nooyt in 't licht gesien’ en wel de jaartallen 1659 en 1660, is het zeer zonderling van Broeckx in 1838Ga naar voetnoot(40) te vernemen dat een vroegere uitgave in 1615 zou verschenen zijn: ‘Dageraet of nieuwe opkomst der Geneeskonst in verborgen grondregelen der natuere, Leyde 1615 in 4’; daarna worden de twee uitgaven van 1659 Amsterdam en van 1660 Rotterdam aangegeven. Of Broeckx de uitgave van Leyde 1615 heeft gezien, is | |
[pagina 470]
| |
niet uit zijn boek te begrijpen; hij zou wel de uitgave van 1660 in handen moeten gehad hebben, vermits op de rugzijde van den inhoudstafel gedrukt staat dat het portret van Helmont op blz. 85 uit den Dageraad van 1660 werd getrokken. Het portret van het titelblad is echter heel wat anders als het portret door Broeckx aangegeven, en aldus kan zelf in twijfel worden gebracht of Broeckx een exemplaar van den Dageraad wel heeft gezien. De bron waarin Broeckx de uitgave van Leiden 1615 zou getrokken hebben kon ik niet vinden. Nu eens door Broeckx geboekt, behoort de uitgave van 1615 tot de geschiedenis, en de meeste bibliographische werken, die zich de moeite niet geven de bronnen zelf te raadplegen, schrijven af, de eene na de anderen, hetgeen Broeckx had opgegeven. Aldus is de uitgave 1615 eene werkelijkheid geworden voor J. GuislainGa naar voetnoot(41) die deze in een voetnoot aanhaalt; voor H. MassonGa naar voetnoot(42) die zoover gaat met de schrijven: ‘Les oeuvres de notre medecin-chimiste ont été traduites en hollandais, à Leyde 1615 in 4, à Amsterdam 1659 in 4, à Rotterdam 1660 in 4; la dernière est la préférable’, en aldus bewijst dat hij geen enkel der drie boeken heeft gezien, maar toch zijn oordeel geeft, - voor A. BeduwezGa naar voetnoot(43) die vermeldt dat: ‘la premier fut imprimé à Leyde en 1615 sous le titre Dageraad ofte nieuwe opkomst der geneeskonst’, - voor SnellaertGa naar voetnoot(44) die van de uitgave van Rotterdam 1660 de 3e uitgave maakt, die uitgave die de inlichting draagt; nooyt in het licht gesien, - voor W. RommelaereGa naar voetnoot(45) die met volle overtuiging schrijft: ‘Le premier ouvrage, publié par van Helmont, porte pour titre Dageraad. Il parut, en 1615 à Leyde, et eut encore plusieurs éditions, même après la mort de l'auteur. En 1660, il en parut une chez J. Naeranus à Rotterdam.’ Na deze verklaring | |
[pagina 471]
| |
voegt Rommelaere, met een zeker gevoel van ongerustheid, er bij: ‘Cette édition porte au dessous du titre la mention suivante: Noit in 't licht gesien, en van den Autheur zelve in 't Nederduits beschreven... Ces mots tendraient à faire croire que l'ouvrage n'a jamais paru du vivant de l'auteur.’ De Allgemeine Deutsche BiographieGa naar voetnoot(46) en de Biographie nationale de BelgiqueGa naar voetnoot(47) noemen ook den Dageraad van Leiden 1615. Voor Delacre in zijne Histoire de la chimieGa naar voetnoot(48), werd de Dageraad alleen in 1615 uitgegeven. Alhoewel de wetenschappelijke verdiensten van van Helmont uitvoerig door HoeferGa naar voetnoot(49), door KoppGa naar voetnoot(50) en door MeyerGa naar voetnoot(51) besproken werden, blijven deze schrijvers over den Dageraad volledig stilzwijgend.
Heeft nu een uitgave van den Dageraad in 1615 te Leiden het licht gezien? In zijne Historische studiën neemt JaegerGa naar voetnoot(52) de Leidsche uitgave als twijfelachtig aan. Ik meen verder te mogen gaan, en te beweren dat de Leidsche uitgave van 1615 nooit heeft bestaan. In de geneeskundige bibliographie van Van der LindenGa naar voetnoot(53), die als hoogleeraar te Leiden toch wel op de geschikte plaats stond om de geneeskundige boeken te Leiden verschenen volledig aan te geven, treft men den Dageraad niet, terwijl Febrium doctrina inaudita (Antwerpen 1642), De magnetica curatione (Parijs 1621), Opuscula medica inaudita (Keulen 1644), De Spadanis fontibus | |
[pagina 472]
| |
(Leiden 1624) en Ortus medicinae (Amsterdam 1648 en 1652) er wel in voorkomen. Maar laat ons nu den Dageraad zelf lezen en aldus de oorspronkelijke bron raadplegen. Eerst zegt schrijver op het titelblad van zijn boek, in 1659 evenals in 1660, de toch zeer typische woorden: ‘Noit in 't licht gesien’; deze bewering komt terug in het gedicht van Schipper, als hij zegt: ‘Ziet hier, geleerde Specht, van Helmonts Nêerduyts werk, Noyt in het licht gezien, en door hem zelf beschreven.’ Deze bevestigingen worden in 1659 gegeven, een ganschen tijd na 1615, en zijn van aard om eene uitgave van 1615 uit te sluiten. Maar meer: het boek bedraagt 404 blzz. waarvan 267 tot 404, aldus 137 blzz., het 2e deel uitmaken, alleen aan de pest gewijd; in zijne voorrede noemt van Helmont de pest, de koninginne der ziekten - kenschetsende woorden uit de pen van een natuuronderzoeker -: ‘Ick heb voorgenomen te beschrijven de onoverwinlijckste der sieckten, den steen, en de koninginne der kranckheden, de pest...’. Welnu, er zijn in den tijd van van Helmont, twee pestepidemieën geweest, de eerste in 1625, een tweede, heviger in 1635Ga naar voetnoot(54) en de volgende jaren: twee der zonen van Helmont stierven van de vreeselijke ziekte gedurende de tweede epidemie. Op blz. 269 van den Dageraad leest men: ‘Tot Brussel zijn onlangs de pest-huysen gemaeckt’. Het is onaanemelijkGa naar voetnoot(55) dat de schrijver zulke groote uitbreiding zou gegeven hebben aan zijn hoofdstuk over de pest, aldus 137 blz. vóór het uitbreken van de ziekte. Het is niet logisch dat de pesthuizen vóór het uitbreken van de ziekte zouden ingericht zijn, in een tijd toen de volksgezondheid toch zeer verwaarloosd werd, wanneer zelfs de huidige openbare diensten van hygiene alleen optreden na het uitbreken eener besmettende ziekte. De 137 blzz. over de pest zijn zeker geschreven nadat de schrijver | |
[pagina 473]
| |
in de gelegenheid was gesteld geworden gedurende de epidemieën, de ziekte van dichtbij te bestudeeren, en zich op merkwaardige wijze op te offeren met de zieken van dicht bij te zien en te behandelen. Dit hoofdstuk kan niet in 1615 geschreven geweest zijn, alleen na 1625 en eventueël na 1635. Op zekere plaatsen van het boek komen verder de volgende bewijzen, die allen twijfel verwijderen en die men ontdekt als men het boek leest en bestudeert: blz. 50 zegt schrijver: ‘In het jaer 1609 vertrock ick my mismoedigh nae Vilvoorden voor seven jaeren’. De lucht van Brussel weegt op van Helmont's geest, en belet hem gerust en in vrede te studeeren en te zoeken. Het verblijf van 7 jaren te Vilvoorden brengt van Helmont stellig tot 1616, aldus na 1615. Op blz. 87 zinspeelt schrijver over zijne ‘een en twintigjarige ondersoeckinge op den quicksilver’; geboren in 1577 studeert van Helmont tot zijn 17e jaar en indien hij van zijn 17e jaar af over het kwikzilver onderzoekt, dan leidt de berekening op 1577 + 17 + 21 = 1615; maar van Helmont reist van 1600 tot 1602, en hij onderneemt dan een tweede reis tot 1605, toen hij zich dan te Brussel vestigt, en een philosophus per ignem, d.w.z. chemicus wordt. De 21 jarige onderzoekingen beginnen aldus, volgens alle waarschijnlijkheid, alleen in 1605, en aldus geraken wij in 1626, 11 jaar na 1615. Typische jaartallen worden aangegeven op blz. 255: ‘Ick heb der ArophGa naar voetnoot(56) bereyt nae sijn vermaen, en eenen Heer, die ettelijcke steenen der nieren met grooter smerten hadde gebaert, is door 't gebruyck Aroph gekomen van 't jaer 1608 tot het jaer 1631, sonder eenigen steen;...’ - op blz. 337: ‘Een vrouw tot Mechelen in 't jaer 1621, sagh' er twee vechten, en den eenen verloor de slincker-hant; de vrouw verschrickt,... ‘- op blz. 368: ‘den pest-ganck, die in de handen van Lombardyen, in het jaer 1632, door de legers van Mantua en Cassale, heeft over de ses hondert duysent menschen vermoort’. De jaartallen 1631, 1621 en 1632 komen toch na 1615. Men zou misschien kunnen beweren dat het 2e deel over de pest later zou geschreven zijn, en aldus in 1659 het licht zou gezien hebben; dit kunnen alleen denken dezen die het boek noch gezien | |
[pagina 474]
| |
noch gelezen hebben: het werk werd zeker in eenen adem geschreven; men voelt dat het een voortbrengsel is van eenzelfde tijdperk, en op blz. 266, na het 1e deel, is men op geen echt slot gekomen; blz. 404 eindigt volledig het boek met deze woorden: ‘Salutem ex inimicis nostris, et de manu eorum, qui oderunt nos. Amen.’ En daaronder het toch wel typisch woord ‘Eynde’. Het staat bij mij na deze uiteenzetting vast, dat er geen sprake kan zijn van een Leidsche uitgave van 1615, en dat het boek, ‘noit in 't licht gesien’, zooals de schrijver het zelf schrijft, in 1659 en 1660 werkelijk verscheen.
***
De groote en goede van Helmont, volgens de Hollandsche spectatorGa naar voetnoot(57), - volgens FremyGa naar voetnoot(58), savant eminent et grand medecin, un des fondateurs de la methode experimentale, le précurseur de la chimie pneumatique, le createur de la chimie pharmaceutique, - volgens JaegerGa naar voetnoot(59), mensch die met zijne opvatting, dat de alchemie niet tot doel moet hebben het goudmaken, doch de bereiding van geneesmiddelen, de chemische wetenschap van den ondergang heeft gered, en tevens het aanzijn gegeven aan de chemische pathologie en chemotherapie, - volgens van DeventerGa naar voetnoot(60), die de leer van de warmte als een eigenschap der lichamen heeft uitgesproken, - volgens LavoisierGa naar voetnoot(61), le premier qui nous ait donné des expériences remarquables sur la végétation, - volgens de Levensbeschrijving van ConradiGa naar voetnoot(62), die in eene eeuw toen de fakkel der geleerdheid en ondervindinge helderder brandde, het toppunt der vermaardheid zou bereikt hebben, - volgens SpiessGa naar voetnoot(63), die verdient geplaatst te worden ‘neben den grossen Männern seines Jahrhunderts’, - volgens d'ElmotteGa naar voetnoot(64), celui | |
[pagina 475]
| |
‘dans les oeuvres duquel des écrivains célèbres ont recueilli de précieuses richesses, et ont caché avec soin la source où ils avaient puisé, - volgens de Pantheon nationalGa naar voetnoot(65), le régénérateur de la science médicale, - volgens BeijerinckGa naar voetnoot(66), de beroemde Belgische scheikundige, - volgens BoerhaaveGa naar voetnoot(67), Magnus et nobilis Helmontius, - volgens ChalmersGa naar voetnoot(68), the man who ‘greatly cleared the way to chemical discoveries - volgens RommelaereGa naar voetnoot(69), le genial reformateur flamand, - volgens StrunzGa naar voetnoot(70), der geistvolle Artzt und Naturphilosophe, der geniale van Helmont, - - volgens Le ConteGa naar voetnoot(71), l'homme dont les principes sont inouis, sappant les dogmes scholastiques, - volgens BroeckxGa naar voetnoot(72), le père de la chimie pneumatique qui ‘a acquis des droits eternels à la reconnaissance des chimistes’. - volgens GuislainGa naar voetnoot(73), le vrai fondateur du naturisme moderne, - volgens MelsensGa naar voetnoot(74), qui a indiqué à Lavoisier le réactif, la balance, - volgens RaspailGa naar voetnoot(75), le père de la chimie medicale, - volgens MaudonGa naar voetnoot(76), la plus grande figure medicale des temps modernes, l'observateur le plus pénétrant et le penseur le plus profond, - volgens GieseckeGa naar voetnoot(77), einen Propheten und Märtyrer zugleich, - ja Joan Baptista van Helmont was een man van durf en wilskracht; hij diene tot voorbeeld aan dezen die noch durf, noch wilskracht missen; hij werd bekampt en niet begrepen door dezen die de voorkeur gaven aan overlevering en aan gemakzucht. Met zijn geest, nog door het mystieke van den tijd gansch doordrongen, is hij zelfstandig geworden, maar van zijn tijdgenooten onbegrepen en afgezonderd. | |
[pagina 476]
| |
Hij streed voor denkbeelden die steunen op feiten, verwierp feiten die geen anderen grond hebben dan denkbeelden. Zijn werk, zijn invloed, stralen over de grenzen van de landen en over de grenzen van den tijd. Zijn Dageraad die hij in onze taal heeft geschreven, is een onsterfelijk gebouw, waarvan thans slechts enkele zeldzame exemplaren bestaan, dat verdient herdrukt te worden, niet alleen om van den volledigen ondergang gespaard te blijven, maar ook om eene hulde te brengen aan de nagedachtenis van onzen grooten landgenoot, en vooral om eene onuitputbare bron te verschaffen voor de scheikunde, de geneeskunde, de physiologie, de geschiedenis, de letterkunde en de psychologie. Wel is waar heeft van Helmont den steen der wijzen gezocht; maar uit dat zoeken der alchemisten is de chemie ontstaan. In het verwezenlijken van groote ontdekkingen heeft de mensch, aldus zegt BerthelotGa naar voetnoot(78), een overgroote behoefte aan bovenmenschelijke opwekking en prikkeling. Columbus ontdekte Amerika omdat hij het aardsch paradijs wilde bereiken. Ook het zoeken naar een ideeal, den steen der wijzen, heeft de omwenteling der wetenschap verwezenlijkt en van Helmont tot onsterfelijkheid opgevoerd. |
|