Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1929
(1929)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermdEerste verslag.: Prof. Dr. M. Sabbe.In dit antwoord op de door de Academie uitgeschreven prijsvraag, wordt ons voor de eerste maal het levensverhaal van Richard Verstegen betrekkelijk volledig en nauwkeurig gegeven. De Engelsche geleerden, die zich bezig hielden met den vurigen katholieken pamflettist, dien zij beter onder den naam van Rowlands kenden, wisten allerlei dingen over hem, die onbekend waren gebleven voor zijn Nederlandsche biographen en, omgekeerd, wisten deze laatsten een en ander dat voor de Engelschen verborgen bleef. Het is een verdienste van den schrijver | |
[pagina 315]
| |
van de ingezonden studie, al de gegevens uit die dubbele bron vereenigd en bovendien met tal van persoonlijke vondsten aangevuld te hebben. Buiten hetgeen wij weten uit Ruelens, Sermon, e.a. treffen wij bij hem belangrijke bijzonderheden aan, geput uit de English State papers, die hij met omzichtigheid raadpleegde. Verscheidene dier laatste inlichtingen werden reeds gebruikt in Gillow's Dictionary of English Catholics, en in het Dictionary of National Biography (1909), maar de uitgave der State Papers bracht na 1909 nog tal van wetenswaardigheden over Verstegen, die de beide geciteerde Dictionaries nog niet konden verwerken en die onze auteur nu wèl heeft kunnen benuttigen. Maar ook hij blijft afhankelijk van de verdere publicatie der State Papers en voor de latere jaren van Verstegen's leven zullen de nog te verschijnen bundels dier Engelsche archiefstukken zeker nog met voordeel te raadplegen zijn. Het getuigt voor ernstig besef van de juiste waarde van eigen werk bij den schrijver der ingediende verhandeling, dat hij zelf bekent, (p. 8) om wille van de volledigheid van zijn arbeid naar Engeland en elders nog te moeten gaan om daar opzoekingen in te stellen, zooals hij er deed op het Antwerpsch stadsarchief en andere Belgische bibliotheken en wetenschappelijke inrichtingen. Wij begrijpen best welke moeilijkheden den auteur verhinderden deze buitenlandsche archiefopzoekingen ten uitvoer te brengen, en de groote wetenschappelijke waarde van het werk, dat hij in de ons aangeboden verstegen-monographie heeft geleverd, noopt ons hier den wensch uit te drukken, dat hij met den steun van een of ander wetenschappelijk fonds in staat zou gesteld worden de leemten, die zijn werk ten gevolge van het gemis aan dergelijke opzoekingen oplevert, aan te vullen. De zwakheden, die wij aantreffen in het hier opgebouwde levensverhaal van Verstegen, zijn juist veroorzaakt door dat gemis aan studie van archief-bescheiden en zeldzame drukken, die zich in Engeland bevinden en naar Engelsche zede, nooit het kanaal overkomen. Van de vele brieven, die Verstegen schreef, en die in verschillende archiefdepots bewaard worden, heeft de auteur er weinig gezien. Wat hij er uit gebruikt, heeft hij doorgaans uit tweede hand. Wie geeft ons de verzekering, dat de Engelsche biographen van Verstegen dit materiaal zorgvuldig hebben uit- | |
[pagina 316]
| |
gepluisd? En wat laat onzen auteur toe grifweg te verzekeren, dat voor het opmaken van Verstegen's biographie die brieven ‘gerust ter zijde mogen gelaten worden’, (p. 10) omdat ze over het algemeen enkel materiaal bevatten voor het leven van de katholieken in Engeland? Dit kan waar zijn voor honderd brieven, voor den honderd-en-eerste kan het anders zijn. Ware het bv. niet mogelijk geweest om in betrekking te komen met de ‘Fathers of the London Oratory’, die het voornemen hadden bekend gemaakt een verzameling van Verstegen-brieven uit te geven? Een totnogtoe niet voldoende opgehelderd punt in de biographie van Verstegen, wordt ons na de lectuur van het ter beoordeeling voorgelegde werk niet duidelijker. En toch is dat punt wel de moeite waard om eens flink onderzocht te worden. Het geldt de dubbele vraag of Verstegen werkelijk zelf de drukker was van eigen en andere anonieme schriften, en of hij mag beschouwd worden als de graveur van de prenten uit het Theatrum Crudelitatum Haereticorum nostri temporis en andere van zijn eigen werken. De meeste Engelsche biographen beweren dat Verstegen te Antwerpen een pers bezat, die hij alleen gebruikte voor persoonlijke, geheime drukken in verband met zijn katholieke propaganda of voor de berichten, die hij over Elisabeth en hare ministers uit Engeland ontving en onder de katholieke Engelsche uitgewekenen op het vasteland zocht te verspreiden. Onze schrijver neemt die beweringen over, doch zonder er bewijzen bij te voegen, noch de bewijzen, die hij wellicht kon vinden bij zijn zegslieden, noch andere, die hij zelf had kunnen opzoeken. Wij willen de waarheid van zijn bevestiging niet betwisten, maar zoolang ze ons niet door getuigenissen van tijdgenooten wordt bekrachtigd, blijft haar voor lezers van het Thomasgeslacht een legendarisch geurtje omzweven. Hoe komt het dat in dezelfde periode sommige andere schriften van Verstegen bij Plantin of andere Antwerpsche drukkers van de pers kwamen? Was het volstrekt noodig om er zelf een pers op na te houden om katholiekgezinde propagandeschriftjes te Antwerpen in het geheim te drukken? Menige beroepsdrukker zou Verstegen daarbij wel gaarne geholpen hebben, meenen wij. Op blz. 87 van de studie lezen wij dat Paget ‘Verstegen's drukkersgast omkocht’ en aldus in het bezit van een handschrift kwam. Uit het feit dat een spion spreekt van ‘Verstegen's drukkersgast’ mogen wij nog niet afleiden dat Verstegen een eigen drukkerij | |
[pagina 317]
| |
had. Hier kan evengoed de drukkersgast bedoeld zijn, die bij een anderen patroon speciaal met het drukken van Verstegen's tekst was belast. Wat er ook van zij, zooals schrijver het getuigt, is er in de geschiedenis van de Antwerpsche drukkunst geen spoor van die clandestiene drukkerij van Verstegen te vinden en juist daarom is het in een werk als het onderhavige, dat toch het definitieve boek over Verstegen zou moeten zijn, noodzakelijk deze vraag in de maat van het mogelijke ook definitief te beantwoorden. Bij ontstentenis van de mogelijke getuigenissen van tijdgenooten, of ter aanvulling van deze getuigenissen als ze er werkelijk zijn, zou de auteur nog een studie kunnen maken van het drukketsmateriaal, dat gebruikt werd voor Verstegen's anonieme pamfletten. Aldus zou hij door vergelijking met materiaal uit bekende drukkerijen wellicht tot een of ander besluit kunnen komen. Dit kan alweer slecht geschieden bij een tijdelijk verblijf in Engeland en wellicht ook elders in het buitenland. De meeste anti-Engelsche pamfetten, die Verstegen schreef en wellicht ook drukte, worden alleen in brieven van Engelsche spionnen vermeld. Geen enkel van die pamfletten werd door onzen auteur zelf geraadpleegd. Ze zijn onverigens bijna alle onbekend (p. 71, p. 73). Van A declaration of the true causes of the great troubles intended against the Realm is slechts een handschriftelijk exemplaar bekendGa naar voetnoot(1). Het gedrukte pamflet News from Spain and Holland heeft onze auteur blijkbaar ook niet zelf gezien. De bewering, dat Verstegen de graveur was van de platen van het Theatrum en van het Speculum pro Christianis seductis, staat wellicht nog op losser gronden. De graveertechniek en het kunstgehalte van de plaatjes in die beide uitgaven is zoo verschillend, dat wij ze niet voor werk van één en denzelfden kunstenaar kunnen houden. Anderzijds komt het ons ook voor, dat in geval Verstegen werkelijk de graveur was van een dier beide reeksen, wij van iemand die zoo ervaren en handig was, waarschijnlijk ook wel ander, onderteekend werk zouden teruggevonden hebben. En hier ook is de geschiedenis der Antwerpsche graveerkunst stom. Behalve deze twee bijzonderheden, die de auteur eens heel in het bijzonder moet onderzoeken, meenen wij in het ons voor- | |
[pagina 318]
| |
gelegde werk een betrouwbaar levensverhaal van den fellen kampioen der Contra-Reformatie te Antwerpen te bezitten. Richard Verstegen's grootvader, Theodoor Roland Verstegen, uit Gelderland afkomstig en tot een adellijk geslacht behoorende, vestigde zich in Engeland ± 1509. Hij trouwde er en stierf kort daarop, een zoontje van negen maanden nalatend, later Richards Vader. Richard zelf werd geboren ± 1560. Hij studeerde in Christ Church College te Oxford, waar hij zich met voorliefde op het Angel-Saksisch toelegde. Na de uitvaardiging van de ‘Bill of Supremacy’ kon hij daar als beginselvast katholiek niet blijven. Waarschijnlijk wegens zijn voortvarende anti-reformatie-gezindheid werd hij gevangen genomen, doch kon ontsnappen naar het vasteland. Tusschen 1580 en 1584 vinden wij hem te Parijs met een groot aantal andere uitgeweken Engelsche katholieken. Daar werden geschriften uitgegeven tegen de Engelsche koningin Elisabeth en haar wreedheden, gepleegd op weerlooze katholieken. Die pamfletten kwamen van Engelsche uitwijkelingen en de Engelsche gezant Edw. Strafford wilde de auteurs en de drukkers ervan door den Franschen koning Hendrik III doen straffen. Zoo ontdekte Strafford, dat de auteur van een juist ter pers gelegd schimpschrift Verstegen was en hij liet hem gevangen nemen. Nu werd het een strijd tusschen Strafford en den pauselijken Nuntius Mgr. Girolamo Ragazzoni rondom Verstegen's geval. Zij drongen beide aan bij den koning, de eerste om Verstegen te doen gevangen houden, de tweede om hem te bevrijden. Verstegen geraakte op vrije voeten en begaf zich naar Rome, waar hij buiten het bereik van Strafford was. In 1586 is Verstegen te Antwerpen gevestigd. Het jaar na de inneming van de stad door Parma, op het oogenblik, dat zij de voorpost aan het worden was van de Contra-Reformatie in het Noorden, vindt hij daar voor zijn vurig, strijdbaar katholicisme het ideale strijdterrein. Onmiddellijk staat hij daar midden in de katholieke actie, niet alleen op uitsluitend Engelsch of Nederlandsch, maar op internationaal gebied. In 1587 laat hij de eerste uitgave verschijnen van het Theatrum Crudelitatum Haereticorum nostri temporis, dat een geducht contra-reformatie-wapen werd. In een proloog gericht tot alle katholieke vorsten en volkeren, wijst hij op de onlusten en wreedheden door de gereformeerden veroorzaakt. Hij maant verder de Nederlanders tot getrouwheid | |
[pagina 319]
| |
aan de katholieke kerk. De hoofdinhoud van het boek bestaat uit verslagen over de protestantsche gruwelen in den aard van degene, die hij te Parijs reeds afzonderlijk had laten verschijnen. Eerst komen de wreedheden in Engeland onder Hendrik VIII, daarna die, gepleegd in Frankrijk door de Hugenoten, door de geuzen in de Nederlanden en eindelijk door de Engelsche protestanten ten tijde van Elisabeth. Het laatste verslag betreft de onthoofding van Maria Stuart (18 Febr. 1587). Bij elk der verslagen bevindt zich een koperplaat, die de gruwelen voorstelde.
Dit hartstochtelijk, vaak partijdig pleidooi genoot veel bijval. Het werd herhaaldelijk herdrukt en vertaald.
Ruelens beweert, dat Verstegen met de Fransche vertaling van dit werk naar Parijs ging en daar een zeer werkzaam deel nam aan het politieke leven. Verstegen meende daar, altijd volgens Ruelens, mede te kunnen werken aan het inrichten van een soort algemeenen katholieken kruistocht tegen Engeland om wraak te nemen over Maria Stuart's onthoofding. Onze auteur weerlegt Ruelens' bewering, naar ons voorkomt met ernstige redenen.
Ruelens had het Theatrum van Verstegen in verband gebracht met een berucht schilderij van Jean Prevost, dat in Juli 1587 te Parijs werd tentoongesteld. Het verbeeldde de terechtstelling van Maria Stuart, met er rondom heen allerlei protestantsche gruweldaden in Engeland gepleegd onder Elisabeth. Zonder eenig bewijs onderstelde Ruelens, dat al die voorstellingen ontleend waren aan Verstegen's Theatrum. Hij wist er ook bij te vertellen, dat Verstegen in Juni 1587 te Parijs tot gevangenisstraf werd veroordeeld door Hendrik III, op verzoek van Elisabeth, die over het Theatrum zeer verbolgen was. Dit alles wordt door onzen auteur als louter fantasie weerlegd. In Juni 1587 was het Theatrum nog niet verschenen, en in dat jaar was Verstegen niet te Parijs maar te Antwerpen. Ruelens en nog anderen na hem verwarden met de gevangenschap van Verstegen te Parijs gedurende de periode 1580-84.
Na de mislukking van de Spaansche Armadapoging in 1588 begonnen de Engelsche katholieke uitwijkelingen te wanhopen nog ooit naar hun land terug te keeren en velen onder hen, ook Verstegen, besloten hun ballingschap als iets definitiefs te beschouwen en hun leven er naar in te richten. In 1588 staat Verstegen op de lijst van de ‘entretenidos’ van den koning van | |
[pagina 320]
| |
Spanje en ontving te dien titel een jaarlijksch pensioen zooals verscheidene andere uitgeweken Engelschen. Het is gedurende die jaren, dat Verstegen er een pers zou op nagehouden hebben. Hij verspreidde op het vasteland nieuws, dat hij uit Engeland ontving en zond berichten uit Europa naar Engeland. Hij hield spionnen in zijn dienst en gebruikte cijferschrift. Hij vergemakkelijkte den geheimen overtocht van katholieke priesters en zendelingen naar Engeland. Hij was, met één woord, de onvermoeibare verbindingsagent tusschen de uitgeweken Engelschen en hun moederland. In de politieke twisten, die de uitgewekenen weldra verdeelden, speelde Verstegen een zeer belangrijke rol. Gedurende de laatste jaren van Elisabeth's regeering rees het vraagstuk van de troonopvolging. De eenen erkenden James, Marie Stuarts' zoon, als wettige troonopvolger. Dit was de Schotsche partij. Zij stapte over het protestantisme van James heen en hoopte dat hij zich tot het katholicisme bekeeren zou of tegenover de katholieken zeer verdraagzaam zou zijn. In elk geval wilden zij voor de herstelling van het katholicisme in Engeland volstrekt niet op vreemde inmenging steunen. De anderen daarentegen hoopten den katholieken godsdienst te herstellen met de hulp van Philips II en spraken zich uit ten voordeele van diens rechten op de Engelsche kroon. Dit was de Spaansche partij, waartoe Verstegen behoorde. Midden in dien twist verscheen het anonieme boek: A conference about the next succession to the Throne (1594). Doctrineel betoogt het, dat het volstond aanhanger te zijn van een valschen godsdienst om alle recht op den troon te verbeuren, en practisch pleitte het voor de rechten op den Engelschen troon van de aartshertogin Isabella, dochter van Philips II. Het boek dat de gedachten weergaf van verscheidene hoofden der Spaansche partij werd door Verstegen opgesteld. Dit alles toont ons hoe zeer hij in die twisten betrokken was. Hij genoot aldus de gunst van de Spaansche regeering in de Nederlanden. In 1595 was hij in Spanje, had er een onderhoud met den koning en vertoefde een tijd lang in het College te Sevilla. Hier stelt onze auteur zelf de vraag: Wat ging Verstegen in Spanje verrichten? Hij weet er geen antwoord op. Misschien is er te Sevilla daarover een en ander te vinden. De heftige partijtwisten, die Schotsch- en Spaanschgezinden in de Nederlanden verdeelden, worden nu uitvoerig behandeld, | |
[pagina 321]
| |
nochtans is het jammer, dat onze auteur bij het samenstellen van dit tafereel geen gebruik maakte van de voortreffelijke studie: L'Eglise et l'Etat, théories et controverses dans les Pays-Bas Catholiques au début du XVIIe siëcle, van H.J. Elias, verschenen in de Revue Belge de Philologie et d'Histoire (1926 dl. V). Hij had er den horizont van zijn beschouwingen mede kunnen verruimen.
Wij willen hier alleen onthouden, dat Verstegen door de Schotsche partij bij den gouverneur der Nederlanden beschuldigd werd van samen met Hugh Owen en de Jezuieten een te groote hartstochtelijkheid aan den dag te leggen. In het begin van 1598 werd hij voor het gerecht gedaagd, doch het proces werd stop gezet.
Mettertijd scheen de Schotsche partij het toch te zullen winnen. Sedert 1597 was het getal harer aanhangers altijd door gestegen. In 1603 stierf Elisabeth en James werd koning. Verstegen trok zich toen uit de politiek terug en in 1605 legde hij een vurige verklaring van Schotschgezindheid af. Even als verscheidene van zijn vroegere partijgenooten legde hij zich neer bij de feiten en wijdde zich voortaan hoofdzakelijk aan wetenschappelijk en letterkundig werk.
Na een Engelsch gebedenboek, The Primer or Office of the Blessed Virgin Marie (Antwerpen 1599), de Odes in imitation of the seaven penitential Psalmes (Atwerpen 1601) en zijn Dialog of Dying well (Antwerpen 1603) verschijnt zijn belangrijk en geleerd werk: A Restitution of Decayed Intelligence in Antiquities (Antw. 1605), dat tot zesmaal toe in Engeland herdrukt werd. In dit boek wil Verstegen de Engelschen inlichten over hun Angel-Saksische afkomst, over hun maatschappelijke inrichting, over het oud-Germaansche landsbestuur, strafrecht en godsdienst, over de grondgesteldheid en de geschiedenis van Engeland, de bekeering der Angel-Saksers en de oudheid der Engelsche taal. Het is een werk, dat voor zijn tijd een onbetwistbare wetenschappelijke waarde bezat en de andere oudheidkundige werken uit die periode ver achter zich laat. Verstegen levert zich ook wel over aan etymologische fantasieën à la Gorropius Becanus, maar toch weet hij zelfstandig zijn oordeel te verdedigen tegen Raphelengius, Lipsius, e.a.
Van dit tijdstip af wendt Verstegen zich steeds meer en meer tot de nieuwe gemeenschap, waarin hij leefde. Hij nam tot tweede | |
[pagina 322]
| |
vrouw een Nederlandsche, Cath. de Sauchy (1610), en ging Nederlandsch schrijven. Na een in plano gedrukt anti-calvinistisch pamflet, Oorspronck ende teghenwoordigen staet van de calvinistische secte (Antw. 1611) liet hij de Nederlandsche antiquiteyten (Antw. 1613) verschijnen, welke hij aan het Antwerpsch magistraat opdroeg, dat hem beloonde met een gift van 50 gl. Dit werk is een uittreksel uit zijn Restitution, doch speciaal op onze oudheden toegepast. Hij behandelt de bekeering onzer streken door den H. Willebrordus, weidt uit over de hervorming en de hervormers, over onze taal en gebruiken. Dit werk heeft niet den wetenschappelijken toon van de Restitution, maar genoot niettemin veel bijval. Er zijn niet minder dan twaalf uitgaven van bekend, waarvan de jongste in 1809 te Gent verscheen. Zoo komen wij tot Verstegen's literair-bedoelde werken. Na een kort verblijf in Noord-Nederland, tusschen 1613 en 1617, geeft hij zijn Neder-Duytsche Epigrammen uit (Mechelen 1617), opgedragen aan Wenzel Coberger en voorzien van Latijnsche verzen van E. Puteanus. Het is een verzameling fel anti-geusche uitvallen, hekelingen van mode en onzedelijkheid, en grappige anecdoten, waarnaast ook enkele ernstige en luimige grafschriften, alles in den gewild geestigen concetti-toon, zonder veel letterkundige verdienste. Onder den titel: Gazette van Nieuwe Maren (Antw. 1618) gaf Verstegen een compilatie van oude historische feiten, waaruit hij zedelessen afleidde, soms geestig en gevat opgekruid met woordspelingen en grappen. Dit alles werd voorgesteld onder den vorm van briefwisselingen uit verschillende steden en landen. Op die zoogezegde ‘Nieuwe Maren’ liet hij een wederlegging volgen van zekere beweringen, die in Nederlandsche spreekwoorden voorkomen. In 1619 laat Verstegen zijn literair meesterwerk verschijnen, een vrije navolging van de Characteres van Theophrastes. Dit classiek boek was vóór Verstegen's tijd niet alleen herdrukt door de Aldi (1489) te Venetië, Camerarius te Basel (1541) en Heinsius te Leiden (1613), zooals onze auteur op gezag van Sermon mededeelt, maar nog bij J. Petreires te Neurenberg (1527), bij A. Cratander te Basel (1531), en wellicht nog elders. Verstegen geeft geen omwerking van dit populaire boek. In het schetsen van typen en karakters is hij zeer zelfstandig. Buiten eenige algemeene typen, | |
[pagina 323]
| |
teekent hij meer individuën op satirische wijze. Het werk is weer zeer sterk anti-calvinistisch. Het verraadt veel menschenkennis en sommige der karakterteekeningen onderscheiden zich door soberheid, rake beeldspraak, fijnen spot en plastische voorstellingsgave. Het succes van dit werk was zeer groot. Er kwam een tweede uitgave in 1622, en nog een derde en een vierde te Amsterdam in 1705 en 1735. Voor het jaar 1620 vermeldt onze auteur Verstegen's Wetsteen der Verstands (Antwerpen), een tamelijk onbeduidende anecdoten-verzameling, en een in plano-gedrukte geschiedenis van de verschillende volkeren, die elk een tijd lang in Engeland hebben geregeerd: The sundry successive regal government of the Realm of England. Gaarne zagen wij hier vermelden waar de schrijver zijn inlichtingen vond over dit laatste werk en waar en zich een exemplaar van bevindt. Na het eindigen van het Twaalfjarig Bestand, in 1621, verschijnt Verstegen's werk over De Nederlandsche Elenden, dat zoo kenschetsend is voor zijn mentaliteit: Hier toont hij zich weer als een onverzoenbaar, vurig bestrijder der Reformatie. Hij is de man, die van ééne waarheid heelemaal doordrongen, alles wat daarbuiten ligt verketteren en vernietigen wil. Bij hem vinden wij stellig niets van de betrekkelijke practische verdraagzaamheid, die bv. zijn tijdgenoot F. van Zype ontwikkelde in zijn Judex, Magistratus, Senator en in zijn De Jurisdictione Ecclesiastica et Civili Libri IV. Nauwelijks was het Bestand ten einde of de blijkbaar moeilijk bedwongen strijdlustigheid van Verstegen wordt weer wakker en hij herbegint de vijandelijkheden tegen de Hervormde kerk en de protestantsche Hollanders. Hij wil de houding van het Zuiden, de oude katholieke religie en het Spaansche Staatsbestuur verdedigen tegen de talrijke pamfletten, die ze van Holland uit belasterden en verguisden. De Hollanders ook hadden na het Bestand alle poging tot ‘finale reconciliatie’ verworpen en zoo voelde zich Verstegen genoopt om nu eens den oorsprong van den rebelligen oorlog na te gaan en aan te toonen wie de verantwoordelijkheid droeg van al dat bloedvergieten en van de verwoesting van stad en dorp. Hij wilde aantoonen, dat alle schuld viel op de rebellige geesten, die dezen ‘onrechtvaardigen’ opstand begonnen. In Verstegen's betoog merkt men goed, dat hij Engelschman is en het begin van de Nederlandsche beroerten niet heeft medegemaakt. Het nationaal | |
[pagina 324]
| |
gevoel is bij hem totaal afwezig. Hij verdedigt Rome en Spanje door dik en dun. Hij deelt over dezen opstand de gedachten van zijn Zuid-Nederlandsche Katholieke tijdgenooten, die reeds in 1594 door L. De Meyer in zijn Prosopopée d'Anvers werden ontwikkeld. Na een spottend bedoeld beeld van Holland en zijn bewoners opgehangen te hebben, wijt hij de oorzaak van de ellende aan den prins van Oranje en aan de Reformatie. Alleen de oude wettige vorsten konden in de Nederlanden rechten toestaan. Verder behandelt hij de verhoudingen van de Engelsche koningen tot Philips II en tot de Nederlandsche opstandelingen. Hij betwijfelt dat de Hollanders ‘patriotten’, en hun provintiën ‘vrije landen’ zijn. Hij besluit zelfs, dat het beter is het land te laten regeeren door een absoluut vorst dan door personen door de gemeenschap daartoe aangesteld, en dat in veel gevallen een groot buitenlandsch monark te verkiezen is boven een inlandschen prins. Dit werk is fel vooringenomen en partijdig, volstrekt geen betrouwbaar historisch tractaat, maar een strijdlustig hartstochtelijk pamflet, zooals wij het van Verstegen moesten verwachten. In 1628 liet V. eenige deelen uit de Nederlandsche Elenden herdrukken onder den titel: Oorloge ghevochten met die wapenen van die waerheydt en van die Reden in twee bataillien tegen twee valsche pretentien van de rebellige Hollanders (Antwerpen). Zijn laatste werkjes: Medicamenten teghen de melancolie (Antw., 1633), Exercitiën van Verstandt in varieteyt van scherpsinnighe Epigrammen ende Epitaphien (Antw. 1641), en Recreative Beschrijvinghe van de Proprieteyten oft eyghendommen van de differente soorten van Ambachtslieden (Antw., 1642) hebben geen groote waarde. Het zijn weer aanvallen tegen de Hervorming, kwinkslagen en anecdoten, die als ontspanningslectuur weinig met letterkunde uit te staan hebben. Met methode en wetenschappelijken zin ontwikkelt de schrijver van deze verhandeling de betwistingen omtrent het jaartal van Verstegen's overlijden. Hij is van oordeel, dat 1645 het sterfjaar is. Na nog critisch onderzocht te hebben welke werkjes ten onrechte aan Verstegen werden toegeschreven, weidt onze auteur uit over de beteekenis van zijn held in de geschiedenis en in de literatuur. Uit het aangeboden handschrift blijkt veel duidelijker dan wij het tot nog toe wisten, dat Verstegen een figuur van meer dan locaal belang is. Als katholiek ijveraar speelde hij een internationale rol. Hij vertegenwoordigde op zeer kenschetsende wijze | |
[pagina 325]
| |
de geestelijke houdingen der Engelsche katholieke réfugiés en de opvattingen der Antwerpsche contra-Reformatie. Als Zuid-Nederlandsche letterkundige verheft hij zich, althans met zijn Characteren, in een tijd van vlakheid en verval, door sterkere intellectaliteit en hoogeren literairen zin boven de groote meerderheid van zijn tijdgenooten. Zijn figuur verdiende dus volkomen in het licht gesteld te worden en de schrijver van het handschrift Sursum heeft zulks gedaan met wetenschappelijke eerlijkheid en talent. Wij stellen voor dat de Academie zijn. werk zou bekronen, hem zou helpen om hem in staat te stellen de zoo wenschelijke opzoekingen in buitenlandsche archiefdepots te ondernemen en zijn werk zou uitgeven zoodra het door de vrucht van die opzoekingen voltooid en definitief zou zijn geworden. | |
Tweede verslag.: J. Jacobs.Het lijvige hs. in 4o van 211 blz. met motto ‘Sursum’ is de arbeid van iemand, die tegen geen werk heeft opgezien, en toch moet bekennen dat er nog heel wat te doen blijft. Ik had in de laatste tijden met het oog op de taak, welke me als jurylid te wachten stond, mijn geheugen eenigszins opgefrischt door te herzien hetgeen ik vroeger over R. Versteganus had gevonden. Het bleek me dat met het materiaal alhier en elders voorhanden er middel was om de heerlijke figuur van R. Versteganus in hare groote lijnen voor te stellen. Dit heeft de schrijver dan ook met veel vlijt gedaan. Lijk de Roomsch-katholieke kampioen hier voorgesteld wordt, komt hij ons voor als een hoogstaand man, gemengd in de internationale politiek, beschikkend over een ongemeen aanpassingsvermogen, alleszins rijk begaafd en werkzaam op allerlei terrein, zelfs opletterkundig gebied: en zóó kennen velen in ons land den volbloed Nederlander nog niet! Om de leden der Kon. Vla. Academie aangaande de hooge waarde van deze breed opgevatte studie in te lichten laat ik hier de hoofdzaken der inhoudstafel (bl. I-VIII) volgen: 1. De jeugd van Versteganus in Engeland; 2. Zijn verblijf te Parijs; 3. Het theatrum; 4. Le tableau de Madame de Montpensier; 5. Eerste jaren te Antwerpen; 6. A Conference about the Next Succession; 7. Heftige partijtwisten; 8. A Restitution of a Decayed Intelligence in Antiquities; 9. Nederlandsche antiquiteyten; 10. De Neder-Duytsche Epigrammen; 11. De Gazette van Nieuwe | |
[pagina 326]
| |
Maren; 12. Characteres; 13. De Spiegel der Nederlandsche Elenden; 14. Laatste werkjes en dood; 15. Zijn beteekenis. Schrijver heeft deze onderwerpen klaar en duidelijk uiteengezet; hij heeft geput uit de meest bekende bronnen, en citeert ze doorgaans nauwkeurig. Het is een lust een macht onbekende bizonderheden uit het leven van R. Versteganus te vernemen. - Alles is natuurlijk in zulk een werk niet onberispelijk. Ten eerste laat de stijl over het algemeen te wenschen over. De schrijver heeft al zijn aandacht geschonken aan het verwerken zijner bouwstof, en daar heeft zijn stijl soms erg onder geleden. Ten bewijze haal ik hier uit den hoop eenige staaltjes aan van in letterkundig opzicht al te weinig verzorgde volzinnen. Blz. 1. Het is te begrijpen dat de Engelsche biografen slechts onduidelijke aanduidingen kunnen geven; - blz. 3: de literaire geschiedschrijvers, die zich met Verstegen bezig hielden, hielden hem voor eenNederlander; - bl. 22: Theodoor Roeland zag zich genoodzaakt later in de leer te gaan bij een kuiper, en den kuiperstiel te leeren; - blz. 23. Een beetje vroeger was het dat in Engeland de stoot gegeven werd tot...; - blz. 46. Geen haat was het, die den balling zóó deed spreken; - bl. 138. Sermon beweert dat het dit werkje was dat nogmaals te. Antwerpen... herdrukt werd; - blz. 203. Na een periode van rust stak de strijder in hem weer opnieuw het hoofd omhoog in de jaren van zijn ouderdom, enz. - Ik verzoek dringend den schrijver zijn werk in dit opzicht heelemaal te herzien, en de schaaf nog eens over sommige taalbulten te laten gaan. Ten tweede betreur ik het gemis van tekstproeven ontleend aan de hoogststaande letterkundige werken van Versteganus als de Neder-Duytsche epigrammen en de Characteres. De steller deelt hier en daar wel een Voorrede mede, en geeft zelfs een taalbrokje ten beste, doch nooit om de stijlhoedanigheden te laten waardeeren. Hoe zullen naderhand de lezers van zijn werk kunnen nagaan of hij waarheid spreekt, waar hij schrijft blz. 208: ‘In literair-aesthetisch opzicht berust Versteganus' roem niet zoozeer op zijn Neder-Duytsche Epigrammen dan wel op zijn Characteres, die hem met recht een aanzienlijke plaats bezorgen?’ Hier had schrijver eenige teksten moeten mededeelen van het beste, wat R. Versteganus in die werken heeft geleverd; dàn zou de lezer zelf gemakkelijker kunnen oordeelen, welke plaats onze Nederlander onder de Nederlandsche schrijvers uit de 17de E. inneemt. | |
[pagina 327]
| |
Het heeft me verde bij het lezen van het hs. soms getroffen met welk gerust gemoed de steller de opvattingen en beweringen van anderen overneemt, zonder ook maar eens na te gaan op welken grond deze berusten. Hij moet toch weten dat vele kroniekschrijvers en bibliografen maar eenvoudig hun voorgangers hebben nageschreven. Wie bij voorbeeld de zeer verdienstelijke studie van prof. Sermon in de Verslagen der Academie leest, zal opmerken, dat die schrijver op zeer vele plaatsen zaken bevestigt, waarvoor hij de bron vergeet aan te halen. Dit schijnt onze auteur ook zelf te weten; want op meer dan een plaats bv. blz. 190-191 klaagt hij er over, dat Sermon boudweg allerlei bizonderheden bevestigt; doch waarom volgt hij hem dan na, waar hij zonder eenig citaat durft te beweren dat R. Versteganus persoonlijk bevriend was me Abraham Ortelius, Guicciardini, Justus Lipsius en Kiliaan (blz. 107)? Eindelijk wil ik nog de aandacht vestigen op een punt, dat mijn achtbare Collega Sabbe reeds heeft besproken. Het was den schrijver redelijker wijze gesproken niet mogelijk een alleszins volledige studie over R. Versteganus te leveren; nog zooveel materiaal ligt in Engeland en elders in het archief bewaard, dat bijdragen kan tot de oplossing van menig vraagstuk. Prof. Sabbe drukt in den aanvang van zijn verslag den wensch uit dat de schrijver met den steun van een of ander wetenschappelijk fonds in staat zou gesteld worden de leemten, die zijn werk ten gevolge van het gemis van opzoekingen oplevert, aan te vullen. Daarmee ga ik volop akkoord. Maar ik kan me minder aansluiten bij het vage eindvoorstel, zooals mijn achtbare collega dit geformuleerd heeft. Hij stelt voor ‘dat de Academie zijn werk zou bekronen, hem zou helpen om hem in staat te stellen de zoo wenschelijke opzoekingen in buitenlandsche archiefdepots te ondernemen, en zijn werk zou uitgeven zoodra het door de vrucht van die opzoekingen voltooid en definitief zou geworden zijn’. Ik zou voorstellen: 1. het werk onvoorwaardelijk met goud te bekronen; de schrijver heeft den uitgeloofden prijs ten volle verdiend; 2. de studie uit te geven, nadat de schrijver ze nogmaals herzien heeft, en daarbij met al de eischen der Jury ernstig heeft rekening gehouden. Ik zou van de opzoekingen in den vreemde, welke de Kon. Vla. Academie volgaarne zage ondernemen, geen conditio sine qua non van het afdrukken maken. Zal de | |
[pagina 328]
| |
laureaat - dien ik niet ken - door den invloed der Academie ergens geldelijken steun bekomen? Tot hoever moet hij zijn opzoekingen doorzetten? Welke geldsom heeft hij daarvoor noodig? Zal hij het geluk hebben de hand te leggen op al wat er hem ontbreekt? Zal in het gunstigste geval zijn studie ‘voltooid en definitief’ zijn? Dit alles schijnt me toch zeer problematisch. | |
Derde verslag.: Dr. L. Goemans.Tarde venientibus ossa. Na de geleerde verslagen van de heeren Sabbe en Jacobs blijkt er aangaande het besproken werk niets te zeggen over. Ik ben van meening dat het den prijs ten volle waard is. Tot het drukken van het handschrift kan, naar mijn bescheiden oordeel, alleen worden overgegaan wanneer de schrijver zich de moeite zal getroost hebben zijn verhandeling ten opzichte van taal en stijl te verbeteren. Wat het aanvullen der studie door het raadplegen van buitenlandsche bronnen betreft, hoe wenschelijk dit ook zijn zou, meen ik te mogen zeggen dat zulk vereischte de Academie te ver zou leiden. Zij kan immers de verbintenis niet aangaan schrijvers van prijsantwoorden de middelen te verschaffen om vreemde bronnen ter plaatse te gaan raadplegen. |