| |
II. Plaatsnaamkunde. - Studie over de plaatsnamen in een Vlaamsche gemeente of een groep Vlaamsche gemeenten. - Prijs: 1200 fr.
Zes antwoorden zijn ingekomen:
1. | Studie over de Straatbenamingen in het Nederlandsch. Kenspreuk: ‘'t Scheld’; |
2. | Toponymie van Lubbeek. Motto: ‘Laten wij de braak opschuren’ door ‘Een Hagelander’; |
3. | Toponymie van Varssenare. Motto: ‘Flos de Spina’. |
4. | Toponymie der gemeente Merchtem. Kenspreuk: ‘Vocaverunt nomina sua in terris suis’.; |
| |
| |
5. | De Toponymie van Bommershoven-Haeren. Kenspreuk: ‘De verdienste ligt niet in het slagen maar in het pogen om te slagen’; |
6. | Toponymische studie over de gemeenten Elsene en Ukkel. Kenspreuk: ‘Ibu dû mî ênan sagês, ik mî de odre uuêt’. |
Tot leden van den Keurraad werden aangesteld: Prof. Dr. J. Mansion, Prof. Dr. J. Vercoullie en Dr. K. de Flou.
| |
Eerste verslag.: Prof. J. Mansion.
De eerste verhandeling (‘'t Scheld’) is een dilettantische arbeid, waarvan de voornaamste verdienste in de keuze van het onderwerp ligt. Welke soortnamen - niet eigennamen - worden gebruikt om straten aan te duiden? Iedereen weet dat straten zeer verschillende benamingen kunnen dragen: straat, steeg, weg, dreef, laan, plaats, plein, markt, enz. zijn wel bekend. Niet alleen deze, maar hoopen andere benamingen ontleend aan stratenlijsten en adresboeken van 267 verschillende gemeenten heeft de schrijver verzameld en trachten te verklaren. Ongelukkig voor hem, is hij niet wetenschappelijk geschoold en is zijn onderzoek zonder plan en zonder methode. Niet eens voor Antwerpen, de stad die 't ‘Scheld’ blijkbaar het best kent, zijn de lijsten eenigszins compleet. Wat de etymologische en historische toelichting betreft, die is zuiver dilettantisch en raakt slechts de oppervlakte. Ook brengen de conclusies, buiten een paar algemeenheden, welke voor ieder die over het onderwerp een beetje nagedacht heeft, van zelf spreken, zeer weinig nieuws aan den dag. Het antwoord ‘Straatbenamingen’ bewijst eens te meer dat wie zich op het toponymische ijs wil wagen goed beslagen moet zijn. Tevens erkennen wij graag dat ook liefhebbers gelukkige invallen kunnen hebben en we zijn den schrijver dankbaar dat hij onze aandacht op het belangwekkende onderwerp der straatbenamingen gevestigd heeft.
2. De ‘Hagelander’ die de toponymie van Lubbeek behandelt heeft er naar gestreefd eene volledige lijst der bestaande en historische plaatsnamen zijner gemeente te geven, alsook de laatste te identificeeren. Hiervoor heeft hij den vorm gekozen van een alfabetisch glossarium. De identificatie geschiedt door middel van verwijzingen naar een in vakjes verdeelde kaart en door phonetische weergave van de plaatsnamen in de locale
| |
| |
uitspraak wordt gezorgd voor het dialectische element. Aan het glossarium gaan vooraf een hoofdstuk Bibliographie, een ander getiteld Aardrijkskundige beschrijving, eene Historische schets, met bijlage Synoptisch overzicht van het dialect.
Als materiaalverzameling is deze studie over Lubbeek buitengewoon rijk. De schrijver zelf is onder den indruk gekomen van het overweldigend karakter van zijne materiaalophooping. ‘Das Wichtigste beim Sammeln ist das Wegwerfen’ zegt hij ergens en hij is niet volkomen overtuigd dat hij zijn plicht ten volle vervuld heeft wat dit laatste, allergewichtigste punt betreft. Wij kunnen hem, naar ik meen, absolutie geven, ten aanzien vooral van de vele goede hoedanigheden van zijn werk. Ik voor mij zou de historische inleiding korter gemaakt hebben: veel van hetgeen daar in het lang en in het breed uiteengezet wordt, zou in enkele regels kunnen samengevat worden. Soms wordt men herinnerd aan de monografieën van Broeckaert en de Potter, die dagteekenen uit een tijd toen drukkosten en papier goedkoop waren. De grootste fout echter van ‘Hagelander’ is niet dat hij te veel bouwsteenen bijeengebracht heeft, ook niet dat hij verzuimd heeft van die bouwsteenen een statig monument op te trekken, maar wel dat hij zijn materiaal niet voldoende afgewerkt heeft. In een bijvoegsel aan het einde worden wel is waar etymologische vraagstukken behandeld, meest met kennis van zaken en oordeelkundige critiek. Maar dat neemt niet weg dat wij in meer dan één geval graag zouden vernemen op welke gronden de identiteit van een naam uit een of ander cartularium met een bekende plaats van Lubbeek of Binkom aangenomen wordt, te meer daar in talrijke voorbeelden deze identiteit niet dadelijk blijkt voor den lezer. Eene andere fout van meer dialectológen is dat ze de gewestspraak te veel willen ‘opkammen’, zoozeer zelfs dat ze niet meer te kennen is. Als men ter plaatse zegt een kotje en een boschken, moet men van het laatste geen boschje gaan maken, want zulks geeft een verkeerd
beeld van een dialect dat eigenlijk twee verkleinvormen kent. Hetzelfde zou ik doen in gevallen als peerdswei, niet paardswei te schrijven, want de dialectische vorm wijst op ee. Wel is waar helpt de transcriptie in de meeste gevallen, maar de gewone spelling is toch voor de meeste lezers het duidelijkste middel. - Wat er ook van zij, ‘Hagelander’ heeft een zeer nuttig werk geleverd, waaruit veel te leeren valt, onder andere voor de verspreiding van zekere toponiemen als geest, kiezel, reie, e.a.
| |
| |
3. De studie over Varsenare is minder uitgebreid dan de vorige, wat waarschijnlijk aan plaatselijke omstandigheden te wijten is en in elk geval niet als een blaam voor den Schrijver van ‘Flos de spina’ moet opgevat worden. Het onderzoek begint met een 28 blz. Inleiding, waar methode van de studie der toponiemen en ten tweede die studie zelf behandeld worden. Naast enkele tastbare gegevens van historischen en topografischen aard, levert deze inleiding niet zeer veel bruikbaars op. De schrijver verliest zich in algemeene beschouwingen, die hij even goed aan anderen hadde kunnen overlaten, aangezien hij weinig nieuws brengt en in het opzicht van het Nederlandsch taaleigen nog vele vorderingen te maken heeft. Zinnen als ‘omdat het land dan leeg ligt, om reden der moere, is den (sic) dijk tamelijk hoog’ zijn bij hem geene uitzondering. Zeer algemeen is het me opgevallen dat de schrijvers van toponymische onderzoekingen met de studie van persoonsnamen weinig vertrouwd zijn en dit blijkt o.m. in dit werk over Varsenare. De kennis daarvan is nochtans van het grootste belang voor alle toponymisten, zoowel met het oog op oudere als op jongere benamingen. Het voornaamste gedeelte van ‘Flos de spina’ is, gelijk in de vorige studie, een alfabetisch glossarium van de plaatsnamen van Varsenare die de schrijver heeft kunnen ontdekken in archiefstukken of opsporen op het terrein zelf, waarmee hij blijkt goed vertrouwd te zijn. Eene zeer groote kaart van het dorp zooals het nu is en drie reproducties van oudere kaarten zijn uiterst nuttig bij het identificeeren van oudere en nieuwe plaatsnamen. Zooals men ziet, hebben we hier met degelijk wetenschappelijk werk te doen, dat in elk geval zijn nut heeft en zal bewaren. Het minst gelukt lijken me in vele voorbeelden de etymologische verklaringen. Ook moet ik
eens te meer waarschuwen tegen de neiging om nieuwe woorden en woorbeteekenissen te ontdekken in plaatsnamen. Volgens Schrijver beteekent man een staanden waterplas en diezelfde meening heb ik nog elders gevonden. Dit is naar mijne bescheiden meening alles behalve zeker of zelfs waarschijnlijk. Heet een plas ‘Klein oud manneke’, dan is dat een soort van personificatie, die ver van ongehoord is op toponymisch gebied. Dr. Lindemans heeft terecht de aandacht gevestigd op ‘Niet-specifieke topo-suffixen in plaatsnamen’ (Handelingen van de Commissie voor Toponymie en Dialectologie, II, 133 vlg.), d.w.z. op verpersoonlijkte elementen, vooral in jongere plaatsnamen. Daar komt ook man aan de
| |
| |
beurt, maar niet uitsluitend gezegd van plassen. Met hetzelfde recht zou men kunnen beweren dat man in het Engelsch schip beteekent, aangezien een oorlogsschip a man of war heet. - Evenals zijn Hagelandsche mededinger brengt de bewerker van Varsenare menig nieuw toponymisch element aan het licht: zoo Boombosch, Desscherij (+ dorscherij), Hazaert, Muedelheem, een aantal samenstellingen met slag, enz.
4. Merchten - met n uit Merchtene, en nog met n in de locale uitspraak - is eene uitgebreide gemeente, waaraan eene lijvige verhandeling gewijd werd, weer in den vorm van een alfabetisch glossarium. Daar we met een Brabantsch dorp te doen hebben, dringt zich de vergelijking met Lubbeek onwillekeurig op. De bewerking is hier minder systematisch en het is niet altijd duidelijk wat de schrijver eigenlijk bedoelde, een zuiver historische schets met identificatie van de oudere plaatsnamen of wel een topografische studie, uitgaande van den tegenwoordigen kadastralen toestand. Ook hij heeft oneindig vele bronnen geëxcerpeerd en zich heel veel moeite getroost om die op het terrein terug te vinden. Uit de verschillende artikelen van zijn glossarium blijkt groote kennis van de historische aangelegenheden van vroeger, maar hem kan men het verwijt niet doen dat hij daarover te breedvoerig zou uitgeweid hebben: geheel het werk bestaat uit eene alfabetische namenlijst met eene kaart. Uit den aard der zaak brengt een onderzoek over Brabant meer aarde aan den dijk dan een over Vlaanderen. Waar K. de Flou gemaaid heeft, blijft weinig na te rapen. Aan een anderen kant is het eerst ontginningswerk, voor Brabant, reeds gedaan door A. Wauters, wat de latere bewerkers niet weinig helpt. Hoe dit ook zij, ik heb ‘Merchtem’ met groot genoegen gelezen en er buitengewoon veel uit geleerd. Gelijk in de andere verhandelingen, ben ik aangaande het etymologisch gedeelte het slechtst te spreken. Ook hier gelooft men te veel aan onbewezen beweringen van den een of anderen, die weet te vertellen dat kat straat wil zeggen, dat bruul is ‘eene lage, waterachtige plaats’ en zulke dingen meer. Met zoo'n hypothesen kan men alles verklaren. Bij Kurensteen (beek)
worden de onzinnige gissingen van Wauters vermeld, maar de juiste afleiding, die gemakkelijk te raden was waar men mndl. querensteen aanhaalt, en die overigens bij Kurth (Front. ling. 473) te lezen staat, wordt vergeten: Kurensteenbeek is eenvoudig molenbeek, daar queren een ouder naam voor molen is. Juist op het voorkomen van deze zeldzame benaming moest
| |
| |
de aandacht gevestigd worden. Ik kan hier slechts herhalen wat van de vorige studiën gezegd is: grondige, degelijke wetenschappelijke arbeid van blijvende waarde.
5. Met Bommershoven-Haren verlaten wij Brabant voor Limburg. Wat den omvang betreft, kan deze onderzoeking zeker naar den eersten prijs dingen en ook wat de verscheidenheid van de behandelde stof aangaat. Beschrijving van de plaats, historische schets, illustratie door middel van photo's, gegevens aangaande den plaatselijken tongval en last not least, uitvoerige behandeling van de plaatsbenamingen en van het verleden en van het heden, niets ontbreekt. Zelfs zou een slecht geluimde criticus misschien geneigd zijn het Duitsche des guten zu viel hier te pas te brengen. Zeker zou hier en daar de redactie zonder schade ietwat ingekort kunnen worden, maar de schrijver heeft zooveel te zeggen over zijn geliefd geboortedorp dat hij van geen beperking wil weten. In plaats van de transcriptie eenvoudig tusschen haakjes bij te voegen, acht hij het noodig iederen keer de volle formule te gebruiken: ‘het volk spreekt uit...’ of in het omgekeerde geval: ‘het volk kent dezen naam niet meer’. Geslaagde etymologische verklaringen vindt men o.m. bij de namen Mouwbeemd (mouw + baktrog in het dialect), Pullenberg (schandpaal). Het Clotien, eene wei, vroeger (XIVe eeuw) pascua des papen Cloetken, dus een persoonsnaam, dien men in dezen samenhang niet verwacht. - De uiteenzetting van ‘Bommershoven’ is systematisch, niet alfabetisch (Hoofdstuk II Kerken, kerkhoven, kapellen... III Molens, hoeven, huizen... IV Bronnen, beken...) Eene aflabetische lijst zou in elk geval moeten bijgevoegd worden, als het werk uitgegeven wordt. Het gevolgde stelsel levert het bezwaar op dat vele herhalingen voorkomen. De beste methode is nog de topografische, die uitgaat van de ligging der behandelde plaatsen op het
terrein zelf en voor den lezer het werkelijk uitzicht van den bodem aanschouwelijk maakt (zie beneden bij Elsene en Ukkel). De schrijver van ‘Bommershoven’ heeft zich met geestdrift op zijne taak toegelegd en iets van zijne warme belangstelling en van den dichterlijken gloed van zijne beschrijvingen gaat over in de ziel van den lezer, was die ook maar een philologische Droogstoppel... Deze studie is het resultaat van een buitengewoon vlijtigen arbeid op toponymisch gebied en moet als eene belangrijke aanwinst voor onze kennis der plaatsnaamkunde in Zuid-Limburg beschouwd worden.
| |
| |
6. De ingezonden studie over Elsene en Ukkel vormt een harmonisch geheel doordat al de onderdeelen van de verhandeling in gelijke maat afgewerkt zijn. Het is geen gewoon verschijnsel als een toponymist even goed op de hoogte is van het plaatselijke uitzicht van den bodem, van het dialect dat aldaar gesproken wordt, van de benamingen die onder de bevolking thans en ook een dertig- of een zestigtal jaren geleden in zwang waren; als hij tevens vertrouwd is met de geschiedenis der bestudeerde gemeente in het verleden en al de desbetreffende oorkonden en bescheiden weet op te delven en te excerpeeren; en eindelijk, als diezelfde man dan nog een goede etymoloog blijkt te zijn en er eene eigen meening op na houdt over de talrijke etymologische vraagstukken, die bij een toponymisch onderzoek oprijzen... Ja zoo iemand is een rara avis en het doorbladeren en beduimelen van een werk onder zulke gunstige omstandigheden ontstaan is geen alledaagsch genoegen. Zekere antwoorden op prijsvragen verdienen den prijs bij acclamatie. Alle dagen gebeurt dat niet, maar waar het gebeurt, daar moet ook de knorrigste onder de brompotten van de jury ruiterlijk voor zijne meening uitkomen. Welnu, hier hebben wij zoo'n geval en ik verklaar het onomwonden, de studie over Elsene en Ukkel verdient den prijs, want geen enkele der ingezonden verhandelingen over Lubbeek, Varsenare, Merchtem of Bommershoven, die anders zeer verdienstelijk zijn en buiten deze concurrentie zonder twijfel voor een bekroning in aanmerking zouden komen, kan in eenig opzicht met die over Elsene en Ukkel vergeleken worden.
De schrijver begint met eene Inleiding over Elsene (Doel, methode, - bodemgesteldheid - Het volk). Het persoonlijkste gedeelte is hier de studie over het dialect (Het volk § 2. Het dialect). Blijkbaar kent Schr. zijn Brusselsch door en door, ook de plaatselijke schakeeringen: men zou zich grof vergissen ging men gelooven dat Elsene als Ukkel spreekt of omgekeerd! Daarna volgt een tweede deel, Plaatsnamen, waarin achtereenvolgens besproken worden Boendaal (Zuidelijke helling - Noordelijke helling), het Maalbeekdal en de Noordelijke Hoogvlakte. Daarna Besluit. - Eene soortgelijke indeeling wordt voor Ukkel gevolgd. Deze topografische methode, die tegelijkertijd beschrijft, historisch toelicht en etymologisch verklaart, maakt de voorstelling bijzonder levendig en verschaft den lezer een waar genoegen. Bij de behandeling van de Brusselsche voorsteden is eene zeer hinder- | |
| |
lijke moeilijkheid de totale gedaanteverandering die deze buurten in de laatste jaren of decenniën ondergaan hebben. Waar nu straten gevonden worden, met alleen onder den grond een spoor van de vroegere waterloopen, waar geheele wijken, met huizen bedekt en gesierd met nieuwe Fransche of quasi-Fransche opschriften, uit den boden gerezen zijn, had men vroeger Vlaamsche dorpswegen, landerijen en bosschen, vijvers en beekjes, waarvan elk spoor voor den oppervlakkigen waarnemer verdwenen is. De schrijver heeft zich de grootste moeite moeten getroosten om een juist beeld van den toestand van weleer te reconstrueeren. Niet alleen heeft hij vlijtig kaarten van vroeger geraadpleegd, maar ook is hij met menschen uit een vorig geslacht te rade gegaan, die Elsene en Ukkel nog als buitenwijken gekend hebben.
Er is dus, naar mijne bescheiden meening, zeer veel goeds te te zeggen van de studie ‘Elsene-Ukkel’. Maar men zou niet moeten gelooven dat ik bereid ben al de beweringen van den schrijver voor eigen rekening te nemen. Verre van dat! Hoewel zijn arbeid in methodisch opzicht tegen de andere duidelijk afsteekt, toch vind ik hier dezelfde fouten die ik bij andere toponymisten heb moeten afkeuren. De eerste regel in dezen is: Voorzichtigheid; de tweede, nog eens Voorzichtigheid! en de derde, nog meer Voorzichtigheid! Dat moet ieder toponymist met scha of met schande ondervinden. Man betekent niet poel, ook niet in Elsene, al kunnen aldaar ook poelen man heeten. Dat Balenveld reeds in de XVIe eeuw bale voor balie zou hebben betwijfel ik ten sterkste. Fenikshoren houdt waarschijnlijk horo, modder, in, eerder dan hoorn. Aan Wadenberg = Waaienberg kan ik geen oogenblik gelooven; enz., enz. Maar aan een anderen kant moet ik bekennen dat de behandeling van Solbosch, Elsene, Haak, Vleurgat, Reuken, enz., onberispelijk is en voor de meeste afdoende; dat de opmerking aangaande een meervoud van het type eikenen een geheel nieuw licht werpt op talrijke eigenaardige taalvormen van Brusselsch of Brabantsch dialect; dat de voor Beerent, Zeecrabbe, Diesdelle, e.a. voorgestelde verklaringen zeer vernuftig uitgedacht zijn, zooniet altijd overtuigend. Vooral moet met lof genoemd worden de aanhoudende bezorgdheid om methodisch te werk te gaan, om geen stap vooruit te zetten eer men zeker is dat men op vasten grond staat, om al de elementen van een betoog streng critisch te toetsen eer men die tot eene bewijsvoering samenvoegt. Mijn besluit is dus aan de Academie voor te stellen de verhandeling
| |
| |
‘Toponymische Studie over de gemeenten Elsene en Ukkel, kenspreuk: Ibu dû mî ênan sagês, ik mî de ôdre uuêt’, met den prijs te bekronen. Dit sluit niet uit dat de schrijver zijn werk nog eens grondig doorziet en afzonderlijke punten verbetert.
| |
Tweede verslag.: Prof. J. Vercoullie.
Ik sluit me volkomen aan bij het oordeel en de besluiten van Collega Mansion.
Het is dan van mijnentwege overbodig, in bijzonderheden te treden. Het verslag van Collega Mansion is zoo omstandig, dat ik onvermijdelijk in herhalingen zou vervallen.
| |
Derde verslag.: Dr. K. de Flou.
Als ik de verhandeling met motto 't Scheld uitzonder, omdat ze niet aan de gestelde prijsvraag beantwoordt, dan vind ik in de vijf andere ingezonden werken zooveel smaak om den grooten voorraad toponiemen, dat ik spijt gevoel niet al die werken voor den druk te zien bestemmen; want ze zijn alle ongeveer even verdienstelijk, elk in zijne soort. Van de kleine fouten en tekortkomingen door mijn geachten Collega Prof. Mansion aangewezen, moet ik hier niet meer gewagen, tenzij om ermede in te stemmen. De persoons- en familienamen worden bij de meeste mededingers evenzeer over het hoofd gezien als de Atlassen van Buurtwezen en Waterloopen, vooral bij de behandeling van brabantsche gemeenten. En dat acht ik een jammerlijk verzuim.
In vier van de vijf geldige verhandelingen woont men eene ware klopjacht op etymologiën bij! Alle mededingers spreken haast even beslist en schijnen geen oogenblik gedacht te hebben, dat homoniemen uit de oudgermaansche dialecten zelden synoniemen van vele jongere namen uit Brabant kunnen zijn. Een mededinger geeft ons echter eene rijke keur van woordverklaringen, waar elke liefhebber zijne gading in zoeken kan; en dit is in zekeren zin eene voortreffelijke gedachte geweest.
In de mededingende stukken tref ik tot tweemaal toe de verklaring aan, dat de verzamelaar niet alle namen opgenomen of behouden, maar eene schifting gedaan heeft. Waarom? Het banaalste toponiem is evenveel waard als het zonderlingste of het zeldzaamste.
Eene gelijke methode werd door de mededingers niet gevolgd. Drie volgen de letterorde; de twee andere verkiezen eene wande- | |
| |
ling door een dorp. Eene voorkeur valt hier niet te geven; maar bij de letterorde krijgt men een algemeen overzicht, dat bij andere werkwijzen vanzelf ontbreekt. Eene alphabetische namenlijst kan dat echter verhelpen.
Bij een eerste vluchtig overzicht trof mij de verhandeling over de plaatsnamen van Varssenare, waarin meer op familienamen dan op etymologieën gelet wordt. Ook in de rijke verzameling van Lubbeek, enz. vond ik mijne gading, zoozeer dat ik haast die beide werken voor den uitgeloofden prijs in aanmerking wenschte genomen te zien.
Doch het hoofdwerk in dezen prijskamp is welzeker de behandeling der toponiemen van Elsene en Ukkel. Die staat de hoogste van alle!
En wanneer ik nu tot driemaal toe alle vijf de ingezonden verhandelingen aandachtig herlezen en gewogen heb, kom ik tot hetzelfde besluit als de eerste verslaggever, die meest van al gratie vindt in de toponymische studie over Elsene en Ukkel. Daar is toch alles op z'n plooi, - ter uitzondering van vele woordverklaringen, al is 't ook blijkbaar, dat de schrijver ons in dat opzicht veeleer bruikbaar materiaal aan de hand heeft willen doen dan besliste uitspraken te wagen.
Het weze dan Elsene en Ukkel!
|
|