veel meer dan de mystische, te bestudeeren. Wat schrijver bedoelt (blz. 139) met ‘3 verschillende Congregaties van O.L. Vrouw’, begrijpen we niet. Wil hij soms spreken van Congregaties voor onderscheidene soorten van menschen, als jongelingen, mannen, vrouwen?
Taal en stijl zouden nog zorgvuldig moeten herzien worden.
Alles te zamen genomen, beantwoordt het ingezonden handschrift m.i. niet aan de vraag zooals ze door de Academie gesteld werd: ‘Schets van de Geschiedenis...’ Daarom stel ik voor dit jaar het handschrift niet te bekronen, maar de prijsvraag aan te houden voor 1930. Ondertusschen zou de Academie, voorgelicht door het advies van een paar specialisten uit haar schoot, duidelijk bepalen of ze inderdaad een synthetisch overzicht vraagt en blijft vragen van onze ‘vrome litteratuur in de XVIIe eeuw; ofwel of ze zich, om de moeilijkheid van het onderwerp, tevreden stelt met fragmentarisch werk (zooals de schrijver zelf van zijn handschrift zegt) en welke leemten althans zouden moeten aangevuld (zie wat de schrijver voorstelt blz. VIII van de Voorrede); eindelijk of ze het voorstel van den schrijver aanneemt (zie zijn woord vooraf, aan de Leden der Academie): de monografieën van het Tweede Deel om te werken door ‘de groepeering per kloosterorde op te geven en liever per genre en invloedsfeer te werk te gaan’. Dit zou ons veel nader brengen bij een ‘synthetisch overzicht’, zooals dit voor den schrijver na al zijn opzoekingen wel mogelijk is: het zou geenszins een louter napraten zijn van reeds bestaande oppervlakkige samenvattingen, maar een degelijke verbetering en uitbreiding daarvan, wel waardig om door onze Academie bekroond te worden.