Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1928
(1928)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 1018]
| |
Vak- en andere Scholen
| |
[pagina 1019]
| |
Man treibt jetzt mit der Jugend auf einmahl zu vielerlei; sie soll alles Mögliche lernen, und womöglich noch etwas mehr; aber man übersieht dabei dass man sich auf diesem Wege nur oberflächliche Menschen gross zieht, die an allen Möglichen nippen und naschen, von allem etwas wissen; aber von keinem etwas Rechtes haben. Wozu gebraucht man ein Citat anders als um ein fremdes Wort, die Meinung eines Andern, an die Stelle des Eigenen zu setzen, um diese noch mehr zu bekräftigen? Ein Citat ist ein Wort dass man sich aneignet und vertreten muss. Eerst over de vakscholen. De merkwaardige verhandeling van onzen collega Professor Dr Vande Velde: Gemis aan algemeene cultuur bij de studentenGa naar voetnoot(1) heeft er mij toe genoopt de kwestie der vak- of beroepscholen, en den staat van ons onderwijs andermaal te bestudeeren. Zooals men in het motto heeft gezien, loopt, volgens Professor Vande Velde, ons vakonderwijs nog in zijne kinderschoenen. Daarmede ben ik het met mijn uitstekenden collega geheel en al eens. Men is wel verplicht te erkennen, dat de beroepsopleiding, de aanwerving der leeraars, de programma's de inrichting der vakscholen en tal van andere zaken, die daarmede betrekking hebben, niet grondig genoeg werden bestudeerd, alvorens deze instituten tot stand werden gebracht. ‘De beroepscholen zijn de scholen der toekomst, beroepscholen zijn broodnoodig: zij mogen zelfs in onze geringste dorpen niet ontbreken: geld mag hiervoor niet gespaard worden.’ Daar is waarheid in deze beweringen; doch ook overdrijving. Overdrijving schaadt echter niet in dergelijke aangelegenheden, op voorwaarde, dat het gezond verstand zijne rechten niet inboete en de werkelijkheid niet uit het oog verloren worde. | |
[pagina 1020]
| |
Een enkel feit om een staaltje van deze overdrijving te geven. De beroepschool is nuttig, nemen wij aan: noodzakelijk. Zal iemand durven beweren, dat zij nuttiger, noodzakelijker is, dat zij meer onze belangstelling verdient, met het oog op de toekomst van de leerlingen, van ons volk, van den Staat, van de Maatschappij, dan de Lagere School, de Volksschool? Welnu, talrijk zijn de openbare besturen, die al hunne belangstelling aan de vakschool wijden, en voor welke de lagere school min of meer een stiefkind is. Ziet men hetzelfde verschijnsel niet in de dagbladpers? De beroeps- of vakscholen zijn nuttig, onontbeerlijk; niemand zal dit betwisten. Evenmin, denk ik, dat deze instituten, zooals ze thans ingericht zijn, behoudens uitzonderingen, aan hunne bestemming beantwoorden. Men stelle zich aan geene ontgoochelingen bloot: deze toestand zal nog zoo spoedig niet zijn zooals hij moet en kan zijn. Slechts door schade zullen wij wijs worden. Verhandelingen, voordrachten, wetenschappelijke, zelfs uitstekende vakboeken, zullen de mistoestanden niet uit den weg ruimen, waarover geklaagd wordt. De tijd, de ontgoochelingen, de ingevoerde verbeteringen, de uitslagen, zullen ons hierin, gelijk in de meeste andere zaken, langzaam, zeer langzaam, op den goeden weg brengen. Dit belet in geenen deele, dat het zijn nut kan hebben over deze aangelegenheid zelfs met elkaar tegenstrijdige meeningen, zienswijzen te hooren; hier vooral geldt de spreuk: ‘Du choc des idées jaillit la lumière.’ Ik stel mij dus voor, natuurlijk met de bescheidenheid, die mij past, mijne gedachten over het vakonderwijs te laten gaan. Slechts eenen kant der zaak zal ik behandelen. Van ééne waarheid moet men diep overtuigd zijn: zoolang de lagere school niet ten volle aan hare bestemming beantwoordt, valt er niet aan te denken, dat de vakschool ernstige uitslagen zal opleveren. En de lagere school beantwoordt niet overal aan hare bestemming. Het personeel der vakscholen schrijft niet zelden de onvoldoende uitslagen van haar onderwijs uitsluitend aan de gebrekkige voorbereiding van de leerlingen der lagere en middelbare scholen toe, die zij ontvangtGa naar voetnoot(1). | |
[pagina 1021]
| |
Dit is al te gemakkelijk. Vooral klagen de leeraars der vakscholen over de verregaande onwetendheid van een al te groot getal leerlingen in de elementaire rekenkunde; ook in de orthographie, in de moedertaal, in het opstellen zijn zij onbeholpen; zelfs is het met het lezen van niet weinigen erg gesteld; hunne algemeene geestesontwikkeling is gering; kort en goed, het materiaal, dat men ons ter hand stelt, is behoudens loffelijk uitzonderingen, van gering allooi, en het is er ver van af, dat alle hout, dat men ons te verwerken geeft deugdelijk timmerhout is.’ Zoo spreken de leeraars van het vakonderwijs, zoo spreken ook, zooals men het in eene voetnota heeft kunnen zien, de leeraars van het middelbaar onderwijs. Aangenomen dat deze klachten niet geheel en al van overdrijving vrij te pleiten zijn; in den grond zijn zij waar: de uitslagen van ons volksonderwijs zijn niet wat zij zouden moeten zijn; hoe dikwijls heb ik daarover klachten aangeheven, en het zal, als 't God belieft, heden de laatste maal niet zijn.
De heer Georges Vrancken, leeraar aan het Atheneum te Schaarbeek, schreef in het tijdschrift Le Flambeau eene hoogst merkwaardige verhandeling: La Crise de l'Enseignement en Belgique. - La Faillite de l'Enseignement Primaire.Ga naar voetnoot(1) In vele punten ben ik het met hem eens, gelijk uit talrijke mijner voordrachten in de Koninklijke Vlaamsche Academie | |
[pagina 1022]
| |
blijkt. Alleenlijk moet ik den heer leeraar in bedenking geven, waar hij over de gebrekkige voorbereiding der leerlingen der lagere scholen klaagt, dat de lagere school een geheel op zich zelf is, en van het grondbeginsel moet uitgaan, dat hare leerlingen later geene studiën doen, wat met negentig per honderd het geval is. Aldus, de leeraars in de verschillende graden leggen er zich op toe de verantwoordelijkheid van den toestand op eens andermans rug te schuiven. Naar de heer Vrancken schrijft, houden ‘de hardis novateurs, sortis de l'enseignement primaire’ staan: Il n'est pas étonnant que l'enseignement dans les athénées ne fasse que pérécliter. Les professeurs d'athénées n'ont aucune sûreté pédagogique, car ce ne sont pas les cours trop théoriques de l'Université qui ont pu leur apprendre le nécessaire en cette matière. Qu'ils étudient les données de la pédagogie moderne, qu'ils en fassent profiter leur enseignement, qu'ils prennent eux-mêmes de bonnes leçons de méthodologie auprès d'instituteurs rompus aux méthodes d'aujourd'hui et tout ira mieux’.Ga naar voetnoot(1) De heer Vrancken trekt tegen deze leer krachtdadig te velde; onze collega, in zijne verhandeling: Gemis aan algemeene cultuur bij de studenten, is er niet ver af haar bij te treden.Ga naar voetnoot(2) De klachten over de onvoldoende voorbereiding der studenten, welke zich ter hoogeschool aanbieden, zijn geenszins nieuw. Dr. Van der Kindere schreef daar reeds voor meer dan vijftig jaar over in zijn Verslag over de hervorming van het Middelbaar Onderwijs, bij den algemeenen Raad van den Onderrichtsbond ingediend: ‘Chaque année, ceux qui voient arriver à l'université les jeunes gens sortis de rhétorique, constatent les plus fâcheux résultats: fort peu sont en état d'écrire correctement le français, ou de lire couramment une page du latin le plus facile; quant au grec, à l'histoire, aux langues modernes; c'est à peine s'ils en possèdent les premiers éléments. | |
[pagina 1023]
| |
Ainsi, disproportion chocante entre les efforts tentés et les résultats acquis; ce que nos pères savaient, la jeunesse de notre temps ne parvient plus à l'apprendre; ce qu'un homme moderne doit connaître, il ne le sait pas davantage. Sept années d'études, et pour conclusion l'ignorance, voilà plus qu'il n'en faut pour condamner le système actuel’Ga naar voetnoot(1). Uit alles wat wij thans vernemen, is de staat van het Middelbaar Onderwijs, sedert Professor Van der Kindere dit schreef, in de laatste halve eeuw niet verbeterd; het Lager Onderwijs heeft zeer stellig, zooals de heer Professor Vrancken schrijft, en zooals ik daar zelf herhaalde malen op heb gewezen, op onrustbarende wijze den kreeftengang gegaan. Hoewel de lagere school de voorbereidende afdeeling van het Atheneum niet kan noch mag zijn, hoewel de leerlingen, welke in deze onderwijsinrichtingen treden, de gronden der wetenschappen niet hebben geleerd, welke in het Middelbaar onderwijs onderwezen worden, zullen zij - indien zij aanleg hebben en een lager onderwijs hebben genoten, dat waarlijk dezen naam verdient - niet alleen aan het Atheneum, maar ook aan de Universiteit de andere studenten overvleugelen. ‘De beste, ja niet zelden, de eenige goede leerlingen zijn (bij ons Antwerpsch Atheneum ten minste en ook, naar men mij verzekert, bij het Gentsche) in den regel, die welke uit de stedelijke Gemeentescholen afkomstig zijn, en aldaar in en door de moedertaal hunne voorvorming ontvangen hebben’, schrijft Jan Van Beers. ‘Zij, daarentegen, bij wie de Vlaamsche grondslag geheel of gedeeltelijk werd uitgewischt, onderscheiden zich gewoonlijk door onbekwaamheid tot zelfstandig nadenken, slordigheid in hun schriftelijk schoolwerk, ongeschiktheid voor alles wat eenigszins afgetrokken is, en vele andere gebreken. Voor het aanleeren van vreemde talen hebben ze weinig aanleg, en zelfs in 't Fransch, waarvoor nochtans heel hunne verstandelijke vorming werd opgeofferd, worden ze eveneens door zuivere Vlamingen, maar bij wie de eerste studie der Fransche taal aan de moederspraak werd vastgeknoopt, al spoedig overvleugeld en voorgehaald. In de hoogere klassen, waar | |
[pagina 1024]
| |
de uitdrukking van eigen gedachten hoofdzaak wordt, zijn hunne opstellen, zoo Fransche als andere, door den band gekenmerkt door: 1e volslagen gebrek aan alle oorspronkelijkheid; 2e armoede aan zakelijke kennis; 3e alledaagschheid en kleurloosheid van stijl, en 4e, zelfs bij velen, onuitroeibare fouten tegen de eenvoudigste taal- en spelregels’Ga naar voetnoot(1). Het is stellig, dat de moedertaal in alle graden de eenige doelmatige voertaal is van alle onderwijs, dat dezen naam verdient; doch, dat de Vlaamsche oud-leerlingen van het lager onderwijs dikwijls hunne collega's, die hunne eerste opleiding in het middelbaar onderwijs ontvingen, over het hoofd springen, ligt, of liever lag niet alleen hieraan, dat de eersten die hunne voorvorming uitsluitend in de moedertaal ontvingen; zij, die lager onderwijs moesten verstrekken, waren waarlijk lagere onderwijzers, en wat de hoofdzaak betreft: de jongens waren niet verdronken, eer ze water gezien hadden. Thans wordt eilaas, op vele plaatsen met het aanleeren der tweede taal al te vroeg aangevangen, en het programma onzer lagere scholen is zoo schromelijk overladen, dat dit, benevens andere ontgoochelingen, schade zal toebrengen aan die leerlingen, welke later middelbare, en zelfs hoogere studiën zullen doen.
De heer Vrancken spreekt over la faillite de la réforme de l'enseignement primaire, en hij heeft gelijk. Volgens hem is deze faillite te wijten aan de programma's en aan de methodes van het lager onderwijs. Eerst over de overlading der programma's. ‘L'école primaire, au lieu de s'en tenir à son rôle précieux, mais modeste d'initiatrice, rivalisa d'imagination pour introduire chez elle l'étude d'une infinité de “connaissances scientifiques”, en réalité fort difficillement assimilables à de jeunes cervelles’.Ga naar voetnoot(2) Daarbij komt het, dat de leerlingen de hoofdvlakken, dat is wat elkeen moet kennen, minder goed kennen dan dit vroeger het geval was. ‘Oui ou non, les enfants qui achèvent aujourd'hui le premier cercle d'études connaissent-ils aussi bien l'orthographie | |
[pagina 1025]
| |
et la grammaire? Savent-ils aussi bien calculer? Jonglent-ils aussi facilement avec le système métrique?Ga naar voetnoot(1) Neen; zeer stellig, neen. Verder: ‘Demandez à ceux qui dirigent les administrations publiques et qui examinent les candidats sortis de l'école primaire! Interrogez les directeurs de banque et de grandes maisons de commerce qui utilisent de jeunes employés! Questionnez des professeurs d'enseignement moyen! Tous sont du même avis: Les connaissances acquises à l'école primaire ont peut-être bien un aspect plus varié qu'autrefois. Mais tout y est superficiel. Il y a même dans les connaissances élémentaires, des lacunes, voire des erreurs qu'il faut redresser’.Ga naar voetnoot(2) Hier is alles niet in den haak. Dat de jongens, na volledige lagere studiën, niet in staat zijn een examen als klerk bij een algemeen bestuur of bankhuis af te leggen, bewijst geenszins dat het lager onderwijs te wenschen overlaat. De volksschool heeft niet het doel hare leerlingen tot penlikker op te leiden; maar in de allereerste plaats ze tot verstandige, deugdzame menschen te ontwikkelen; liefde tot den handenarbeid inboezemen is haar dure plicht. Ik meen te mogen verklaren, dat ik deze verschillende punten meer dan eens heb bestudeerd, zonder bijbedoeling, uit oprechte liefde tot ons onderwijs en ons dierbaar Vlaamsch volk. Ik betuig daarom mijn oprechten dank aan mijne hooggeachte collega's der Koninklijke Vlaamsche Academie, die mij zelfs mijne veelvuldige herhalingen ten goede hebben gehouden. Zij zullen dan ook begrijpen welk genoegen het mij verschaft te zien, dat mijne zienswijze ook door hoogstbevoegden gedeeld wordt. De volgende woorden van den heer Vrancken zijn mij uit het hart gesneden. De studie der wetenschappen, welke thans op het programma der lagere school staat, is daar niet op hare plaats; dit geldt niet alleen voor de leerlingen, welke deze wetenschappen later in de middelbare onderwijsinrichtingen vollediger zullen kunnen studeeren; maar ook voor hen, die daar de gelegenheid niet toe zullen hebben. Diep is het te betreuren, dat onze normaalscholen in den stroom van het modernismus medegesleept worden: | |
[pagina 1026]
| |
‘La haute personnalité de l'enseignement primaire à laquelle je faisais allusion n'hésitait pas à me déclarer qu'elle avait pu constater combien, dans leur immense majorité, les jeunes gens qui sortaient aujourd'hui des écoles normales ignoraient eux aussi les bases essentielles. Affirmer que tous les jeunes instituteurs et institutrices connaissent l'orthographe et la grammaire serait commettre une mauvaise action. Ils croient avoir, il est vrai, ‘des clartés de tout’. Le péril n'en devient que plus grave. A se croire trop savant, l'instituteur risque de s'égarer et d'oublier sa mission essentielle: être le premier initiateur au savoir. Mais pour remplir cette mission comme il convient: il doit tout d'abord veiller à ce que l'enfant ait de bons outils: la connaissance parfaite de la langue maternelle et du calcul sont ces outils là! Il doit aussi veiller - je m'en voudrais de l'oublier - à ce que l'enfant écrive lisiblement..... Dat heet ik nagels met koppen. De heer leeraar gaat voort. ‘Vous ne vous occupez que des jeunes gens qui suivront des cours d'athénée et qui, par conséquent, auront l'occasion d'étudier d'une manière plus approfondie les connaissances scientifiques élémentaires que vous reprochez à l'école primaire de vouloir enseigner. Admettez cependant que ceux qui ne continuent pas leurs études, soient alors sacrifiés, si ces connaissances scientifiques élémentaires étaient bannies de l'école primaire. Eh bien, je serai aussi catégorique ici que pour ce qui précède. Je ne vois aucune utilité à ce que les jeunes gens sortis de l'école primaire, aient reçu de certaines sciences autre chose qu'un enseignement purement occasionnel. Je le répète: Je veux surtout qu'ils aient appris à apprendre. Je veux qu'ils connaissent suffisamment leur langue maternelle afin d'éviter de se méprendre sur ce qu'ils lisent, et qu'ainsi, ils ne se paient plus de mots.’ Je veux qu'au lieu d'avoir des clartés de tout, ‘ils soient à même à mettre partout de la clarté.’ Que signifie cette prétendue ‘Seience’ enseignée par des gens qui n'ont pas eu le temps ni les moyens de l'approfondir.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 1027]
| |
Eene grove fout werd door de modernen begaan: het onderwijs moet aangenaam gemaakt worden; de leerlingen moeten zich amuseeren. Verstaan wij elkaar goed. Stellig, het onderwijs moet aantrekkelijk, belangrijk zijn; maar de leerlingen amuseeren mag het doel van den leeraar niet wezen. In eene mijner vorige verhandelingen heb ik over eene leesles gsproken; het te lezen stuk had voor titel De Haan. Een levende haan werd in de klasse gebracht: Canteclaar begon te kraaien; de jongens waren dol van pret; doch voor het lezen was er na de uitleggingen over den haan en de hoenderrassen, zoo goed als geen tijd overGa naar voetnoot(1). Om aan kleine meiskens de letters te leeren, werden allerlei vogeltjes met krijt van verschillende kleur op het bord geteekend: weer niet alleen eene belachelijke, maar tevens misdadige tijdvermorsing. Eene zaak staat rotsvast: 't is de eerste maal niet dat ik het zeg: eene goede methode is onontbeerlijk; doch, welke methode men ook gebruike: een onderwijs, dat vanwege den leerling en van den leeraar, om het even in welken graad, geene | |
[pagina 1028]
| |
ernstige inspanning eischt, kan slechts op teleurstellingen uitloopen, en de uitslagen zullen altijd en overal in overeenstemming zijn met de geestesinspanning en de toewijding, welke daaraan worden besteed.Ga naar voetnoot(1) Wat de programma's betreft, denk ik, dat allen, die met kennis van zaken oordeelen, nagenoeg t'akkoord zijn. Ik heb hier het Modelprogramma der Lagere Gemeentescholen, 1923, en ik moet kort en goed verklaren, dat ik niet zou begrijpen dat iemand, die in het volksonderwijs werkzaam is geweest, daar de hand aan heeft geslagen. De ook buiten zijn vaderland gunstig bekende pedagoog, F. Guex, bestuurder der Normaalschool te Lausanne, legt ons uit hoe zulke programma's tot stand komen. De landbouwkundigen eischen gedurigaan, dat er meer plaats ingeruimd worde aan de meetkunde, de landbouwscheikunde, en een boel andere zaken; de ambachten willen meer nijverheidsteekenen, boetseeren, stenographie en comptabiliteit; de juristen beweren, dat met het algemeen stemrecht ‘une meilleure éducation s'impose’; dan komen de geneesheeren met de gezondheidsleer voor den dag; daarop volgen nog een aantal specialisten, die mordicus volhouden, dat zonder hun vak het onderwijs ‘aan eene groote leemte mank gaat’Ga naar voetnoot(2). En zoo ontstaat een programma dat nooit of nergens kan verwezenlijkt worden, om er geene erger gebreken aan toe te schrijven. Kehr schrijft aan eene andere oorzaak deze opgeblazen programma's toe. Mochten zijne woorden eene ernstige waarschuwing zijn voor allen ‘die de zware verantwoordelijkheid hebben met het bestuur van het volksonderwijs belast te zijn’. Kehr waarschuwt ook tegen de overlading der programma's. | |
[pagina 1029]
| |
‘Hier is in de allereerste plaats te zorgen, dat geene eischen gesteld worden, die geheel en gansch buiten het doel eener gezonde opleiding van de volksonderwijzers liggen, en dat men de Babelgsdachten van onverstandige schreeuwers niet involgt, wier eischen op niets anders uitloopen dan op eene papieren pedagogie, op schitterende schijnuitslagen, die, gedrukt, heel schoon zijn om lezen, in het leven echter nooit of nergens kunnen verwezenlijkt worden. Onze tijd houdt in alles van schitterschijn, en wie in dit opzicht hedendaags niet mededoet, geraakt zelfs gemakkelijk in gevaar een achteruitkruiper genoemd te worden. Om het even: hoog boven de leugen en het bedrog van zulke eischen, staat het ware en waarschuwend woord van Lessing: ‘Ik smeek u, wees toch in alles natuurlijk’Ga naar voetnoot(1). In het voorbijgaan kan ik niet nalaten op te merken dat, zoo ik over het algemeen den heer Professor Vrancken bijtreed, waar hij over La Réforme de l'Enseignement secondaireGa naar voetnoot(2) spreekt, dit niet altijd het geval is, waar hij voorstelt het programma der Middelbare onderwijsinrichtingen merkelijk te verzwaren; b.v. waar hij schrijft: ‘Je profite de l'occasion pour regretter que dans les athénées et collèges de BelgiqueGa naar voetnoot(3) on s'obstine à n'enseigner que l'allemand et l'anglais. Ce fait a, je pense, de regrettables conséquences. C'est pour cela qu'il y a relativement peu d'hommes qui connaissent en Belgique le russe, l'espagnol, l'italien et le portugais, par exemple et que nous ne tournons pas assez nos regards vers les pays où ces langues dominent’Ga naar voetnoot(4). Dit laatste kan waar zijn; doch wie Russisch, Spaansch, Italiaansch of Portugeesch wil leeren, moet, denk ik, bijzondere leergangen over deze talen volgen. Het Atheneum of het College kan alles niet leeren wat nuttig is; hun programma is, naar mijne bescheiden meening, reeds zwaar genoeg: de kennis der Duitsche en Engelsche talen is voor de overgroote meerderheid der leerlingen, en wat hunne algemeene geestesontwikkeling betreft voor allen, van grooter belang dan het Russisch en het | |
[pagina 1030]
| |
Portugeesch, en ik geloof niet, dat er in het Atheneum tijd overschiet om aan het onderricht dezer talen te denken. Daar zijn intusschen nog andere oorzaken, welke de crisis in ons onderwijs verklaren, en die men tot plicht heeft onbewimpeld bloot te leggen, wil men ernstige verbetering te weeg brengen. Misschien is het zelfs onmogelijk eene der hoofdoorzaken geheel en al weg te nemen; maar het is in alle geval noodzakelijk de kwaal te kennen; anders is niet eens aan de geringste verbetering te denken. Eene der hoofdoorzaken van het verval van het onderwijs is de toestand der maatschappij. De eerbied voor het gezag is op onrustbarende wijze geslonken, en slinkt nog dagelijks. Dat is doodend voor het onderwijs en de opvoeding. Ik spreek nog niet van het geval dat de ouders in tegenwoordigheid hunner kinderen rechtstreeks het gezag van den onderwijzer ondermijnen, wat gebeurt. Zij komen aan eerbied voor het gezag aan anderen, aan geestelijke en wereldlijke overheden te kort, in woorden en daden. Het leven op de straat, de omgeving werkt het slinken van den eerbied voor het gezag in de hand. Dit oefent geen invloed uit op de kinderen! Welke dwaling! Het hangt in de lucht; de scholieren ademen die in, en de besmetting blijft niet uit. Dan heeft men nog de zenuwachtigheid der bevolking, de onzedelijkheid der ouders. Het huisgezin oefent niet alleen een overwegenden invloed uit op de volksopvoeding, maar ook op het volksonderwijs. Geen van beide kunnen gedijen, dan voor zooveel er vrede, eendracht, zedelijkheid in de huisgezinnen heerscht. Nooit mag men vergeten, dat de omgeving nooit ophoudt de kinderziel te kneden; de omgeving onderwijst en voedt op, hare stem klinkt zonder poozen in ons binnenste, vooral in het binnenste der kinderen. Een onderwijs, eene opvoeding, die niet opgemerkt wordt, heeft zeer dikwijls de duurzaamste uitslagen ten goede of ten kwade. De drukte der straat, het geraas en gerots in onze groote steden is ook zeer hinderlijk voor het volksonderwijs. Ik neem aan, dat de kinderen daar op den duur min of meer aan gewend geraken; doch dat het hen van het leeren aftrekt, is voor mij zeker. Zoo ook het leven buiten de school, de partijtwisten, de gejaagdheid der ouders; dit alles is zeer schadelijk voor den goeden gang van het onderwijs. Dan hebt gij het overdreven sport. Een inspecteur verzekerde mij, dat in eene hoogste klasse geen enkele leerling een groot man uit de vaderlandsche geschie- | |
[pagina 1031]
| |
denis kon opnoemen: de helden van de laatste ronde in Frankrijk kenden allen. De correspondent van een Belgisch dagblad is van meening, dat de toewijding der leeraars gezakt is. Is het geen feit, dat de afkeer van den arbeid, van wakkere krachtinspanning, dat de gemakzucht in een niet onaanzienlijk gedeelte der bevolking heeft toegenomen? Heeft de kwaal ook een gedeelte van het onderwijzend personeel aangerand? Vergeet niet, dat het voorbeeld en de omgeving hier verderfelijk werken. De vacanties duren te lang; in het hooger onderwijs worden de lessen van midden Juli tot midden October onderbroken; dat is drij maanden; met de Paasch- en Nieuwjaarsvacantie er bij, vier; het derde van het geheele jaar. Dit jaar hadden de leerlingen eener lagere normaalschool twee maanden en half, in eene andere twee maanden en tien dagen verlof. In de lagere scholen zijn herfstvacanties van twee maanden niet zeldzaam; dit maakt met de andere vacanties stellig meer dan drij maanden, het vierde van het schooljaar. 't Is te lang: niet alleen omdat het leeren gedurende te langen tijd onderbroken wordt, omdat aldus te veel tijd verloren gaat; maar omdat die lange onderbreking allernoodlottigst gedurende den leertijd werkt. Al deze oorzaken zijn innerlijke, geene onmiddellijke oorzaken; zij werken nochtans, zooals reeds aangemerkt werd, onophoudelijk en duurzaam. Zoo lang deze niet weggenomen, of althans verzacht worden, is geene ernstige verbetering te hopen. 't Is echter buitengewoon moeilijk, daar de gemakzucht de natuur van den mensch eigen is, en de zucht naar populariteit den schepter zwaait. Wanhopen zou echter alle slaging onmogelijk maken; de maatschappij zal de school verbeteren, en wederzijds zal de school de maatschappij veredelen. Wij zullen er komen. ‘De lagere school’, zegde ik hooger, ‘heeft niet tot taak de leerlingen tot het middelbaar onderwijs voor te bereiden. Ik wil geenszins beweren, dat zij tot eenzijdige taak heeft hen tot het vakonderwijs op te leiden; doch dat dit tot haren werkkring behoort, staat bij mij vast, aangezien de groote meerderheid harer bevolking later handenarbeid zal verrichten. En daarbij, of er dan al eenige harer leeringen geen bepaald ambacht zullen uitoefenen, zal haar onderwijs aan allen ten goede komen. Doch het is wel verstaan: de lagere school mag geene vakschool, geene verkapte vakschool zijn, gelijk men er al te | |
[pagina 1032]
| |
veel naar streeft; zij moet daarbij haar uitgebreid, uiteenloopend programma, dat onmogelijk kan verwerkt worden flink besnoeien; anders kan de vakschool hare taak niet naar behooren vervullen, gelijk de ondervinding dit bewijst. Ook kan de algemeene geestesontwikkeling harer leerlingen niet tot haar recht komen, en dat is de hoofdzaak, of hare leerlingen in de vakschool treden of niet. Spreken, lezen, schrijven en rekenen: dat moet eerst en vooral geleerd, grondig geleerd worden. ‘Daarmede wordt, naar het schijnt, weinig geëischt; in den grond echter buitengewoon veel. Goed lezen, schoon spreken, streng orthographisch schrijven, een eenvoudig, korrekt opstel maken, welke eenvoudige eisch, en toch welk uitgestrekt gebied, welke groote taak! Juist spreken en logisch denken zijn samenenhangende begrippen. Daarom ondervinden wij ook dagelijks, dat de geestestucht slechts daarom ontbreekt, omdat de spraaktucht ontbreekt’Ga naar voetnoot(1). Dat is juist, dat is gezond. Mijne lezers zullen erkennen, dat ik sinds lang de crisis van het volksonderwijs voorspeld heb, die thans van op de daken uitgeschreeuwd wordt. Het licht breekt door, maar de nevels zijn nog in het geheel niet verdwenen; de toestand zal nog erger worden: doch de waarheid zal zegepralen, de heilige zaak van het volksonderwijs en de volksopvoeding zal aan hare bestemming beantwoorden Met nieuwen moed besteed ik mijne zwakke krachten daaraan. De lagere school kan aan de vakschool bruikbaar materiaal, uitstekend timmerhout leveren; zij kan voor den Staat, voor de Maatschappij nuttige leden vormen, indien zij is wat zij zijn moet: een instituut van verstandelijke ontwikkeling, van zedelijke en nationale vorming. Spreken, lezen, schrijven en rekenen zijn de hoofdvakken; niet alleen omdat elkeen later absoluut moet kunnen spreken, lezen, rekenen en schrijven, maar omdat die vakken vooral den mensch ontwikkelen en hem in staat stellen zelf aan zijne ontwikkeling te blijven werken. Bij het schrijven voeg ik insgelijks het opstellen. Het is van het uiterste gewicht. Niet alleen omdat de leerlingen later zonder onderscheid brieven zullen moeten schrijven; maar omdat de pen de beste leermeesteres is, omdat niets zoozeer al de geestvermogens. | |
[pagina 1033]
| |
maar ook het gevoel ontwikkelt. Eene school, waar goed opgesteld wordt, is eene goede school. Natuurlijk komen bij deze hoofdvakken nog bijvakken, bij gelegenheid; het belang, dat daaraan gehecht wordt, zal in verhouding zijn met de vormende kracht van het vak; ik heb vroeger de plaatselijke en vaderlandsche geschiedenis, de heimatkunde en de aardrijkskunde genoemd.
Niet alleen ben ik tegen de opgeblazen programma's onzer volksscholen te velde getrokken, en trek ik daar nog tegen te velde, omdat zij onmogelijk kunnen geleerd worden, zelfs omdat zij beletten de noodzakelijke vakken grondig te onderwijze. Hunne ernstige gevolgen bestaan hierin: de leerstof wordt niet verwerkt; zelfs niet doelmatig opgevat; de stof is te abstract, te velerlei; zij past niet voor de maag, die ze onmogelijk kan verteren, en ze daarom niet opvat. Een overzicht van de programma's zal elkeen daarvan overtuigen. Neen, 't is geen kost voor de jongens en meiskens onzer volksscholen. Zij zijn bij zulk onderwijs passief, gelijk men zegt. Het onderwijs vloeit over hen heen als het water over de vleugels eener eend. De stof ligt daarbij te ver, veel te ver uiteen; zij kan niet samenvloeien, en dat is noodig: ‘alles moet in elkander grijpen; het eene door 't andere bloeien en rijpen’, leert ons Rückert. De kwaal is zeer erg; men moet onderwijzer zijn van top tot teen om er de hand op te leggen; maar het gebeurt al te veel, dat de geest der leerlingen volkomen werkeloos is, slaapt, zonder dat de lesgever het vermoedt, evenals deze geest niet zelden al te wakker is, zooals in de leesles De Haan; doch zonder dat de leerlingen daar bij leeren wat moet geleerd worden. Het een en ander moet krachtdadig te keer worden gegaan. Mijn besluit? De lagere school moet de leerlingen bekwaam maken om de vakschool met vrucht te volgen. Zij moet, zij mag niet onderwijzen wat in de vakschool moet onderwezen worden; zelfs niet de elementen. Zij kan dit niet. Ik druk er op, dat daar in de verste verte geene vernedering voor ons personeel in ligt; niemand kan de verschillende vakken onderwijzen zonder de hoofdzaak te verwaarloozen. De vakschool vormt timmerlieden, smeden, metselaars, landbouwers. De lagere school vormt menschen. Niet dat de vakschool aan de ontwikkeling der menschelijke deugden vreemd mag blijven. De jongen, die de vakschool bezoekt, moet flink kunnen lezen, schrijven en reke- | |
[pagina 1034]
| |
nen; maar hij moet ook een verstandige jongen, een zedelijke jongen zijn; een ordelijke jongen, een die liefde heeft voor het werk, voor den handenarbeid. De school moet hare verstandelijke, nationale, zedelijke werking op hem hebben uitgeoefend; en niet alleen op hem, maar op al hare leerlingen; in de vakschool, evenals in al de toestanden, waarin, om het even welke harer leerlingen, zich later zullen bevinden, zal zelfs in een stoffelijk opzicht, een ontwikkeld verstand, een goed hart, liefde tot den arbeid, tot orde en stiptheid, zedelijkheid, eerlijkheid vooral, meer waarde hebben dan geleerdheid, bekwaamheid, zelfs vakkennis.
Alvorens over het leerplan en de leerstof der vakscholen te handelen, moet ik gulhartig de verklaring afleggen, dat ik hier niet uit ondervinding spreek, daar ik de hand niet aan den deeg heb gehad. Hooger werd reeds gezegd, dat, over het algemeen, de aangelegenheid der vakscholen niet rijpelijk genoeg overwogen, niet alzijdig genoeg ingestudeerd werd, alvorens men die hoogst nuttige instituten tot stand bracht. Men is andermaal van het verkeerde grondbeginsel uitgegaan, dat het hier bijna uitsluitend eene kwestie van geld gold. Zeker, zooals in alles, moet koken ook hier kosten; maar geld is alles, zelfs het voornaamste niet; het voornaamste is toewijding en organisatie. Men heeft, zelfs in kleine dorpen, te veel belang gehecht aan groote en prachtige gebouwen, en de bestuurskosten loopen te hoog. Het eerste is niet noodig, en de laatste moeten zooveel mogelijk besnoeid worden. Het personeel is de hoofdzaak. Voor dat men vakscholen had, gingen de leerjongens bij eenen baas in de leer. Wanneer deze bekwaam was, en de opleiding van zijnen gast ter harte nam, zou het kunnen gebeuren, dat de gast daar meer baat bij vond dan in de vakschool, indien deze te wenschen overliet, daar de baas, in onze dorpen, door den band slechts eenen leerjongen heeft, aan wien hij al zijne zorg kan besteden, terwijl de vakleeraar aan verscheidene leerlingen beroepsonderwijs heeft te geven. Doch, ik haast mij er bij te voegen, dat dit onderwijs vollediger kan zijn dan dat van den baas, en dat de vakschool aan hare kweekelingen dingen- kan en moet leeren, die buiten de bevoegdheid van den baas liggen. Daarom zijn de vakscholen nuttig, ja, noodzakelijk. | |
[pagina 1035]
| |
Een grondbeginsel mag nooit uit het oog verloren worden. Zoo min als de lagere school er naar mag streven eene vakschool, zelfs eene voorbereiding tot de vakschool te zijn, mag de vakschool in eene school ontaarden, die de voortzetting eener lagere school, eene middelbare school zou zijn. Zij moet eene vakschool, in den vollen zin des woords, zijn en blijven. De boer geeft aan zijnen zoon weinig theoretischen uitleg; hij leert hem met de oogen stelen; zoo ook de smid, de timmerman, de metser hunne gasten, en is de boer, de smid, de timmerman, de metser bedreven in zijn bedrijf, in zijn ambacht, is de zoon, de gast ‘goed van aannemen’, dan zullen de vorderingen van zelf volgen. De taak van den vakleeraar is moeilijker dan die van den boer, den smid, den timmerman en den metser, aangezien hij aan verscheidene leerlingen hun bedrijf, hun ambacht hoeft te leeren, hen daarin verder moet brengen en hun zaken leeren, die de jongen of de gast bij vader of den baas niet leert. Daaruit volgt, van welk overwegend belang de keuze der bestuurders en leeraars eener vakschool is. Dezen moeten volslagen vakmannen zijn, hunnen stiel in den grond kennen, en modellen van toewijding zijn, die de ware belangen hunner leerlingen boven alles stellen; zoo niet, mist de vakschool noodzakelijk haar doel, ware het beter dat zij niet bestond. Zij moeten hunne leerlingen met de oogen leeren stelen, hun meer voordoen, dan zij hun voorhouden. Zij moeten tevens door hunne liefde tot hun ambacht, door hunne wakkerheid uitblinken en zich wel wachten hunne jongens door hunne gemakzucht, door hun voorbeeld de zon te leeren kloppen. Zij moeten wezenlijke uitslagen nastreven, en nooit zand in de oogen der bevolking willen strooien. Zij mogen niet doen gelijk het bestuur eener lagere meisjesschool in eene groote stad deed. Deze had eene tentoonstelling, naar het heet, van handwerken door de leerlingen vervaardigd, tot stand gebracht. Deze tentoonstelling was prachtig. Eilaas, het lekte uit, dat twee uiterst bekwame naaisters van stiel, zes weken lang, dag op dag aan de tentoongestelde vrouwelijke handwerken hadden gewerkt. Zulk comediespel is verfoeilijk werk, en oefent den verderflijksten invloed op de beroepsopleiding der leerlingen, op hunnen geest, op hun karakter, op hunne toekomst uit. Wees waar, wil niet meer schijnen dan gij zijt; dat is eene gouden les, welke een groote. koning aan zijnen troonopvolger gaf, en die door niemand in den wind mag geslagen worden. | |
[pagina 1036]
| |
Ik zeg in het geheel niet, dat in eene vakschool geen theoretisch, geen klassikaal onderwijs hoeft gegeven. Wat dit onderwijs behoeft te zijn; daarover waag ik het niet bepaalde voorstellen te doen; ik mis daartoe de noodige bevoegdheid. Teekenen, rekenen, met het oog op het vak, het opmaken van plans en bestekken, het opstellen van rekeningen; wellicht andere zaken mogen niet verwaarloosd worden. Doch voor ééne zaak waarschuw ik: dat men de opstellers onzer schoolprogramma's voor lager en middelbaar onderwijs niet navolge. Het Zuvielerlei is ook hier de vijand van alle degelijke uitslagen. ‘Qui trop embrasse, mal étreint’; men vergete het nooit. In alle geval moeten de leerlingen der vakschool meer aan den muur, aan het aanbeeld en de schaafbank staan dan zij op de schoolbanken zitten. Ook moet alle onderwijs, zoowel het theoretisch als het praktisch onderwijs, vormend zijn, d.w.z. dat het tot de algemeene geestesontwikkeling moet bijdragen. Het metselen, het smeden, het timmeren, het ploegen. Ja, zeker, het voorbeeld, en nog meer het zelf doen. Het is eene grove dwaling te meenen, dat de geestesontwikkeling slechts uit boeken te halen is; het leven, het werkzame leven, de ervaring, draagt daar in ruimere mate toe bij; het heeft zelfs den krachtigsten invloed op den bloei der taal, gelijk Prof. Quack het in zijne prachtige openingsrede van ht XXIIIe Taal- en Letterkundig Congres bewees. Tevens moet gezorgd worden, dat de vakschool vaderlandslievende mannen, ware Belgen aan den Staat levere. Het is een punt van overwegend belang, met het oog op den toestand der maatschappij. Ook de zedelijkheid. Hetzij men dit woord in zijne uitgebreide ofwel in zijne beperkte beteekenis neme, denk ik, dat men nagnoeg t'akkoord is, dat het met de zedelijkheid niet goed gesteld is. Hier is de ouderdom der leerlingen een kapitaal punt. Het is tevens eene kiesche zaak over deze aangelegenheid te spreken: elkeen weet, dat de ambachtsman, gelijk elkeen, niet alleen verstandig, bekwaam, werklustig moet zijn; hij moet ook zedelijk wezen, zoowel in den uitgebreiden als in den engeren zin. Zonder dat kan hij niet slagen, kan hij niet gelukkig zijn. Het werk, het noeste, vlijtige werk, zoowel in de scholen van alle slag, als in al de standen der maatschappij, is de beste waarborg tegen de onzedelijkheid. Ik denk, dat de afkeer van den handenarbeid, de gemakzucht, eene der voornaamste oorzaken is van het toenemen der misdaden, der misdaden van allen | |
[pagina 1037]
| |
aard, van het slinken der zedelijkheid. De vakschool waar hard gewerkt, waar liefde tot het vak, tot den handenarbeid wordt ingeboezemd, waar vreugde bij den arbeid heerscht, is een centrum van gezonde moraal. Ook denk ik, hoewel ik het theoretisch onderricht in de vakschool zooveel mogelijk wil ingekrimpt zien, dat een leeraar van christelijke moraal daar nuttig, ja, onontbeerlijk is. Het is niet noodig daar sterk op aan te dringen; wie oogen heeft om te zien wat rond zich gebeurt, zal de noodzakelijkheid van zulk onderricht inzien. Zulke leeraar kan oneindig veel goed stichten; doch op voorwaarde dat hij alleszins voor zijne verantwoordelijke taak is opgewassen.
De aangelegenheid van het personeel der vakschool overheerscht overigens alles, evenals in al de graden van het onderwijs. Zooals het personeel is, zal de school, zullen de uitslagen zijn. Welk geschreeuw zou er opgaan, als men den eerste den beste als onderwijzer in eene lagere school aanstelde? Ik zag niet, dat men in de vakschool den eerste den beste tot leeraar of bestuurder benoemt; doch waarborgen, wettelijke waarborgen van bevoegdheid bestaan bij mijn weten niet. Kunnen favoritismus, nepotismus en andere ismen, die in het lager en middelbaar onderwijs, zelfs met de vereischte diploma's, onnoemelijk veel kwaad doen, bij de vrije keuze van het besturend en onderwijzend personeel der vakschool geene verderfelijke rol spelen, en alle ernstige uitslagen van het vakonderwijs onmogelijk maken? Past het van de kandidaten-leeraar waarborgen te eischen? Welke? Examens, verblijf in eene speciale opleidingsschool. Al deze waarborgen mogen niet in overijling worden genomen; zij moeten alzijdig worden overwogen. Het ambt van bestuurder, van leeraar eener vakschool, is een uiterst zwaarwichtig, verantwoordelijk ambt. Hij, die zijne jongens, op hun moeilijken leeftijd, tot den levensstrijd moet wapenen, die hunne beroepsopleiding moet verzekeren, die hunne verstandelijke, nationale en zedelijke opvoeding moet helpen voltooien, moet een man zijn van groote bekwaamheid, een man met fijnen tact, doordrongen van een verheven plichtgevoel, een menschenkenner, een vaderlander, een zedelijk man, een man van karakter. Het vakonderwijs kan een niet te overschatten weldaad zijn in onze diepgeschokte maatschappij, indien het de liefde tot den handenarbeid weet in te boezemen, indien het den handenarbeid in de eer weet te herstellen, waarop hij recht heeft. | |
[pagina 1038]
| |
‘Arbeid is de wet van ons bestaan, het beginsel van den vooruitgang der menschheid. Zonder arbeid kan niets tot stand gebracht worden’Ga naar voetnoot(1). |
|