De etymologie van Mutsaard
door Prof. Dr. J. Vercoullie, werkend lid
De etymologie van mutsaard is onbekend.
Het Groot Wdbk. in afl. MUTS - NACHTEGAAL 1908 schrijft: staat waarschijnlijk in verband met het ww. motsen en de daarbij behoorende znw.
Franck-Van Wijk zegt: wordt afgeleid van Kil. moetsen. mutsen ‘verminken, afsnijden’.
In mijn Etym. Wdbk. schreef ik: ‘mutsaard m., bij Kil. mutsaerd, moetsaerdGa naar voetnoot(1), die het woord aanziet als afgeleid van moetsen = afknotten’, deze uitlegging heelemaal voor rekening van Kiliaan latende. Maar ik wist er niets anders op.
Welke beteekenissen zouden deze afl. geven. Een afl. van den stam van moetsen moet beteekenen ‘afknotter’ (cf. veinzaard, bruuscaert); een afl. van een der znw. mots (paard of kleedingstuk) moet een synoniem van een dier woorden zijn of iets beteekenen dat er mee in betrekking staat; een afl. van een bijv. nw. mots moet beteekenen ‘iets waarvan iets afgeknot is’.
Niet eene past voor mutsaard = 1. takkenbos, 2. hoop hout voor een brandstapel.
De verbetering van het art. chemise in mijn vertaalwdbk. liet me de volgende ontdekking doen, wat bewijst dat men in zoo 'n woordenboek nog iets anders kan leeren dan vertalingen.
Bij kolenbranders bet. chemise la couverture de petit bois dont on recouvre le fourneau quand il est terminé, in Sachs-Villatte vertaald door haube, kappe, kopf en in Kramers door muts, kap, kop. Daarop volgt: bois de chemise, in Sachs-Villatte ast-, kohlenholz, die die meilerhaube bildenden holzenden, in Kramers takken, kolenhout, de houteinden welke de muts van den meiler vormen.
Zouden wij dat niet kortweg haubenholz, mutshout noemen, en blijkt dan mutsaard niet een natuurlijk synoniem van dat mutshout?
De mutsaard is dus eigenlijk de takkebossen die de muts van den kolenmeiler vormen. De vormen musterd en musterik wijzen op tongvallen waar men aleens muste zegt i.p.v. mutse.