| |
| |
| |
Vergadering van 17 October 1928
Waren aanwezig: de HH. J. Jacobs, bestuurder, Prof. Dr. A.J.J. Vandevelde, onderbestuurder, Dr. L. Goemans, bestendig secretaris;
de HH. Dr. L. Simons, Kan. Dr. J. Muyldermans, Kan Am. Joos, Is. Teirlinck, Frank Lateur, Prof. Dr. J. Mansion, O. Wattez, Prof. Dr. L. Scharpé, Prof. Dr. J. Vercoullie, Mr. Leonard Willems, Prof. Dr. A. Vermeylen, Prof. Dr. J. Persyn, Prof. Dr. M. Sabbe, Prof. Dr. A. van Hoonacker, J. Salsmans S.J., werkende leden;
de HH. Al. Walgrave, Prof. Dr. R. Verdeyen en J. van Mierlo jun. S.J., briefwisselende leden.
De heeren Dr. K. de Flou en G. Segers, werkende leden, lieten zich verontschuldigen.
***
De Bestendige Secretaris leest het verslag over de vorige vergadering; het wordt goedgekeurd.
| |
Aangeboden boeken.
Door Kan. Dr. J. Muyldermans, werkend lid:
Annales de Flandre de P. d'Oudeherst... Tome I, 1789.
Huishoudelijk Woordboek, Vervattende vele middelen om zyn goed te vermeerderen, en zyne gezondheid te behouden,... Door M. Noel Chomel, Priester en Pastoor der Parochie van St. Vincent te Lyon. In 't Nederduitsch vertaald... door de heeren Jan Lodewyk Schuer,... A.H. Westerhof... en zeker Liefhebber. Eerste deel.
Door J.D.H. van Uden, te Tiel:
Het Vendelzwaaien. (In het Limburgsch geïllustreerd Maandblad De Nedermaas: Nrs 9-11 van den 4n en nr 7 van den 5n jg.).
Door de schrijvers:
Helmond in het verleden, door A.M. Frenken, pr. Deel I.
Lode Opdebeek: Bloemekens van den Vlaamschen Rozelaar. Portretten door E. van Offel.
| |
| |
| |
Mededeelingen
door den Bestendigen Secertaris.
1) Brugge: Huldebetooging K. de Flou. - Brief van 14 October 1928 waarbij de voorzitter van het Uitvoerend Comiteit der betooging de Academie uitnoodigt een vertegenwoordiger onzer Koninklijke Instelling te willen aanduiden.
De heer Bestuurder is aangewezen om de Academie op die betooging te vertegenwoordigen.
2) Honderdjarige Belgische Onafhankelijkheid. - Brief van 15 October waarbij de Weled. Heer Gouverneur der Provincie Oost-Vlaanderen den Bestendigen Secretaris verzoekt te willen deel uitmaken van het Provinciaal Comiteit tot herdenking in Oost-Vlaanderen van de honderdjarige onafhankelijkheid. (Aangenomen.)
3) Leiden: Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde. - Brief van 10 September over de voortzetting der uitgave van Stallaert's Glossarium der verouderde rechtstermen. De Maatschappij stelt voor dat de Academie ‘zich zou willen belasten met het zoeken en aanwijzen van een bekwaam en bevoegd persoon, in staat en gezind om den arbeid op zich te nemen van het schrijven der plaatsen uit de gedrukte boeken en de oorkonden en andere handschriften die door de fiches van den heer Stallaert worden aangewezen’. - De zaak werd door de Academie in overweging genomen.
| |
Mededeelingen namens commissien.
1) Bestendige Commissie voor Middelnederlandsche Taal- en Letterkunde. - Prof. Scharpé legt verslag neer over de morgenvergadering door de Commissie gehouden. Waren aanwezig: de heeren Dr. J. Mansion, voorzitter, J. Jacobs, ondervoorzitter, Kan. Am. Joos, Is. Teirlinck, Dr. L. Goemans, Dr. L. Simons, Prof. Dr. J. Vercoullie, Mr. L. Willems, leden, en Prof. Dr. Scharpé, lid-secretaris. Bovendien: de hh. Dr. Verdeven, Dr. Van de Wijer en Dr. Van Mierlo.
| |
| |
Buiten de dagorde:
Prof. Dr. Vercoullie houdt een korte lezing over de etymologie van het woord mutsaard. Dit is een afl. van muts. De muts is de bovenste bedekking van een kolenmeiler, en de mutsaard zijn de takkenbossen die de muts vormen.
Dagorde: A) Veldeke's onafhankelijkheid tegenover Eilhart von Oberg en den Straatburgschen Alexander gehandhaafd. - Lezing door Dr. J. yan Mierlo, jun., S.J.
Dr. Van Mierlo geeft eerst een beknopte samenvatting van de laatste theorieën over Veldeke, volgens welke deze dichter moet verbonden worden met een Rijnlandsche epische traditie, een soort van literatuur-taal, met geijkte rijmen en formule's, waarvan Eilhart von Oberg en de zoogenaamde Straatburgsche redactie van den Alexander de voornaamste vertegenwoordigers zouden zijn. Veldeke zou van hen beiden afhankelijk zijn ge weest.
Eerst wordt aangetoond hoe men getracht heeft Veldeke's afhankelijkheid tegenover Eilhart te bewijzen, door vergelijking van den liefde-monoloog van Lavina in de Eneide, met dien van Isalde, voornamelijk van het slot van beide. Na in 't algemeen op het gebrekkige der methode gewezen te hebben, komt Dr. Van Mierlo tot de weerlegging:
1. | Alle motieven bij Veldeke kunnen uit zijn bron, den Roman d'Enéas, verklaard worden. |
2. | Uit de onderlinge vergelijking van Veldeke's tekst met dien van Eilhart kan niets voor de prioriteit van dezen afgeleid worden; zelfs laten enkele onbeholpenheden. zoo reeds, in hem den navolger vermoeden. |
3. | Het groote argument voor Eilhart's prioriteit, het wegblijven bij Eilhart van enkele verzen die Veldeke wel uit zijn bron had, blijkt van geener waarde te zijn; ook omdat het juist verzen zijn van al te persoonlijken aard, en die door Eilhart voor het geval van Isalde niet konden gebruikt worden. |
4. | Dan wil V.M. positief Veldeke's prioriteit bewijzen: indien Eilhart van Veldeke en dus van diens bron onafhankelijk was, hoe komt het dan, dat hij, als door zijn verdedigers zelf bekend wordt, tot driemaal toe ten minste, in zoo kort een plaats, mét den Roman d'Enéas rechtstreeks in aanraking komt? Doch meer: zijn geheele monoloog, ook een hoofsche liefdemonoloog, met acute liefde-motieven, is op hetzelfde thema
|
| |
| |
| gebouwd en volgt wel een gelijke ontwikkeling van motieven. |
5. | Anderzijds, had Veldeke Eilhart gekend, hoe komt het dat hij geen enkel der drie of vier motieven, die Eilhart eigen zijn, heeft overgenomen? |
6. | Op het argument dat, had Eilhart Veldeke gekend, hij ook diens verfijnde techniek zou hebben overgenomen, wordt geantwoord dat Veldeke's techniek toch niet onmiddellijk de oudere techniek geheel moest verdrijven; terwijl daartegenover staat dat Veldeke, de man met de nieuwe verfijnde kunstidealen, het werk van een speelman wel niet zóó zal hebben geëerd, dat hij het van buiten kon en uitplunderde. |
7. | Ook stemt het resultaat overeen met al wat over een Eilhart von Oberg is kunnen ontdekt worden: geen andere Eilhardus past dan een Eilhardus von Oberg die in 1189 nog minderjarig was. |
8. | De toepassing van het resultaat op het eerste deel van beide liefde-monologen voert tot dezelfde conclusie. De verdedigers van Eilhart's prioriteit hebben hieruit geen nieuw argument kunnen afleiden; zij bevestigen haar eenvoudig, omdat zij meenen die voor het tweede deel te hebben bewezen. Maar ook in dit eerste deel komt Eilhart weer herhaaldelijk rechtstreeks met Veldeke's bron overeen, tot in de uitdrukking en de wending zelf van enkele motieven; zoodat over den geheelen liefdemonoloog van Isalde voortdurend rechtstreeksche aanrakingspunten zijn met den Roman d'Enéas. Dus heeft Eilhart Veldeke nagevolgd en is hij door dezen telkens opnieuw met diens bron in aanraking gekomen. |
9. | De methodische fout van Eilhart's verdedigers is geweest, de vrije werkwijze van Veldeke te miskennen. Waar dan Eilhart hem bijna slaafsch overschrijft, komt Veldeke's tekst natuurlijk meer overeen met dien van Eilhart. Dit werd tegen Veldeke gekeerd: men heeft daarin nieuwe motieven willen zien, die Veldeke niet uit zijn bron, maar uit Eilhart zou hebben overgenomen. |
Ook de Straatburgsche Alexander is geen voorlooper van Veldeke. Wat beiden verbindt bestaat hier meer in staande rijmen en epische formule's. Hieruit is 't moeilijk iets voor de prioriteit zoowel van den eene als van den andere te besluiten. Toch maakt V.M. het waarschijnlijk dat de Alexander de navolger is. Deze heeft weer in ten minste vijf plaatsen, geen
| |
| |
rijmen meer, maar motieven, die ook in Roman d'Enéas voorkomen. Een der drie plaatsen die men heeft aangehaald ten voordeele van den Alexander, wijst veeleer op Veldeke's prioriteit, terwijl uit de twee andere niets bepaalds kan afgeleid worden.
Zoo luidt Dr. V.M.'s conclusie: Het vóór-hoofsche epos, in den zin van een epos dat de hoofsche kunst in hare techniek voorbereidde en dat vooral door Eilhart en den Straatsburgschen Alexander vertegenwoordigd zou zijn, is een mythe. Die theorie steunt ook alleen op twee werken, waarvan de chronologie niet vaststaat, die veeleer door de uitwendige kritiek na Veldeke worden geplaatst, en nu ook wel door de inwendige kritiek tot denzelfden tijd worden teruggebracht.
Veldeke is in Duitschland de heraut geweest van geheel de hoofsche kunst. Eilhart's Tristrant was wellicht een eerste poging om die na te volgen. De Straatburgsche Alexander heeft, misschien niet vóór de XIII eeuw, de zuivere verstechniek willen overnemen.
De Voorzitter brengt Dr. Van Mierlo hulde voor zijn belangwekkende studie, welke op zijn voorstel in de Verslagen en Mededeelingen zal opgenomen worden.
B) Voortzetting van Stallaert's Glossarium der verouderde Rechtstermen. - Bespreking.
Prof. Mansion en Mr. Willems zetten den toestand uiteen betreffende de vroeger getroffen maatregelen om het werk voort te zetten. De Academie is in het bezit van Stallaert's nagelaten apparaat; excerpten. Besloten wordt dat de Sekretaris op het schrijven van de Maatschappij der Nederlandsche Letterkunde te Leiden zal antwoorden, en dat de zaak door de Bestuurscommissie zal onderzocht worden.
IIo Bestendige Commissie voor nieuwere Taal- en Letterkunde. - De heer Dr. M. Sabbe, secretaris, legt verslag ter tafel over de morgenvergadering door de Commissie gehouden.
Waren aanwezig: de HH. O. Wattez, ondervoorzitter, Is. Teirlinck, Kan. Dr. J. Muyldermans, Dr. L. Simons, Frank Lateur, Prof. Dr. L. Scharpé, Prof. Dr. A. Vermeylen, Prof. Dr. J. Persyn, leden; Pater Salsmans, Prof. Vandevelde en Dr. L. Goemans, hospiteerende leden, en Prof. Dr. M. Sabbe, lid-secretaris.
1o) Dr. L. Goemans stelt voor, het tweede deel van het
| |
| |
destijds bekroonde werk van De Groote: Militaire Strafrechtspleging door de Academie te laten uitgeven.
Er wordt besloten het hs. van dit werk ter beoordeeling voor te leggen aan Dr. Muyldermans en Mr. L. Willems, die zullen beslissen of het zonder wijzigingen kan uitgegeven worden.
2o) Prof. A.J.J. Vandevelde deelt mede, dat Prof. Van Houtte, hoogleeraar te Gent, in de briefwisseling van Joh. van den Bergh, berustende in het Rijksarchief van Den Haag, twee brieven van Frans Ferd. Stallins, schepen van de Keure te Gent, Palfijn betreffende, heeft gevonden.
Daar die inlichtingen voor de geschiedenis der wetenschappen belangrijk zijn, stelt Prof. Vandevelde voor ze in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen.
De Commissie neemt dit voorstel aan.
3o) Prof. J. Persyn zet de lezing voort van zijn Persoonlijke herinneringen aan Dr. Amand de Vos.
De zitting wordt gesloten om 12.30.
| |
Dagorde:
1o) Alfons de Cock-hulde. - De heer Is. Teirlinck, die samen met den heer O. Wattez de Academie vertegenwoordigde op de Alf. de Cock-hulde te Denderleeuw, op 7 October 1928, geeft lezing van de korte redevoering te dier gelegenheid door hem uitgesproken:
Ik ben oprecht verheugd met mijn vriend Omer Wattez de eer te hebben de Kon. Vl. Academie hier te mogen vertegenwoordigen, die in hare laatste vergadering besloten heeft deel te nemen aan de hulde die heden bewezen wordt aan een van hare gewezen leden, aan Alfons De Cock.
In 1867 - 't is zoo lang voorbij! - leerde ik hem kennen, in de Kweekschool voor onderwijzers te Lier, waar de goede romanschrijver, tevens de hartelijkste mensch van de wereld, Vader Sleeckx, zooals wij hem te recht noemden, met gezag het Nederlandsch onderwees, van al zijn leerlingen echte, bewuste Vlamingen maakte en in ons een overgroote liefde voor onze moedertaal wist te doen ontvlammen.
Wij werden er algauw vrienden en die vriendschap is blijven voortbestaan gedurende meer dan een halve eeuw, tot aan den dood van een van beiden:
Alfons De Cock is heengegaan en ik ben gebleven!
Ik ben gebleven! En alhoewel ik oud en stram ben en het noodlot mij ook niet heeft gespaard - het noodlot spaart overigens niemand! - toch ben ik vandaag naar Denderleeuw gekomen, en ik sta hier en
| |
| |
ik spreek hier met roering in mijn stem, nevens het mooie monument dat het erkentelijk Vlaanderen voor een zijner beste zonen heeft opgericht: Hier te Denderleeuw, in het vriendelijke dorp, waar de gevierde zoo vele jaren het goede zaad met volle handen heeft rondgestrooid - helderheid en geleerdheid in de jonge geesten, goedheid, mildheid en karaktersterkte in de jonge harten heeft gevormd - en niet alleen aan de kleinen maar ook aan de grooten gloeiende liefde voor eigen taal en zeden heeft ingeplant.
Om mij staan bewonderaars en vooral dankbaren, die blijvend het beeld van De Cock in hun hart zullen dragen. En zulke dankbaarheid verdient wel de nederige geleerde man: de dankbaarheid van u allen zijn oud-leerlingen die hij tot mannen vervormde - de dankbaarheid van ons allen, hier om hem te huldigen bijeengeschaard - de dankbaarheid van heel Vlaanderen, ja, van het heele vaderland!
Want Alfons De Cock was een onvermoeide arbeider op het veld der wetenschap.
Ik moet niet herhalen al het goede dat de man verricht heeft op het gebied van de botanie en vooral op dat van de folklore, waar hij, met reden, als meester werd uitgeroepen: overal, niet alleen in ons land, maar ook in den vreemde, - een echt groot meester!
Luistert maar eens: sagen en sprookjes, verklaarde Spreekwoorden, Kinderspel en Kinderlust, Flora der Dendervallei, Rembert Dodoens, Simon Stevijn, en dan zijn prachtig folkloristisch tijdschrift Volkskunde - alles samen een heele rij boekdeelen!
Meer wil ik over zijn arbeid niet zeggen: anderen hebben het u gezegd of gij hebt het gelezen.
Enkel wil ik bijzonderen nadruk leggen op iets dat op het wonderlijke trekt:
Het is dat een eenvoudig onderwijzer uit een Vlaamsch dorp, afgescheiden om zoo te zeggen van de intellektueele wereld, enkel steunend op zijn natuurlijke begaafdheden, die weliswaar groot en talrijk waren - op zijn moed en volharding, alles overweldigend - op zijn noeste werkzaamheid, die hem zekerlijk nooit verliet, zelfs niet als bevende ziekte hem overviel -
dat, zee ik u, zulke nederige onderwijzer zoo hoog is opgeklommen en de waardeering van zeer groote geleerden heeft afgedwongen.
Ik mag, dat zeggen, want ik weet het, want ik heb De Cock zien werken, heb met hem gewerkt, en heb de heerlijke wegen die hij gemaakt heeft of verbreed heeft of versierd heeft, met hem gevolgd gedurende zijn heele leven. En als ik om mij zie en de menigte Vlamingen - wellicht ook anderen - die hier bij dit gedenkteeken staan - eerbiedig, ingetogen, misschien weemoedig in hun binnenste omdat een groot man hier niet meer is - niettemin juichend omdat zij aan een welverdiende hulde meedoen - dan zal 't mij toegelaten zijn te zeggen:
Alfons De Cock - mijn studie- en levensmakker, mijn goede vriend, wees gerust:
Vlaanderen vergeet u niet, en gij die uw Vlaanderen zoo goed hebt gekend, zoo lang hebt gediend en zoo diep hebt bemind,
gij weet dat Vlaanderen zijn waardige zonen niet vergeten kan!
| |
| |
2o) Van Veldeke-herdenking. - Prof. Dr. R. Verdeyen, samen met den heer Toussaint van Boelaere, afgevaardigde der Academie, op de Van Veldeke-herdenking te Hasselt, brengt verslag over de plechtigheid uit.
3o) Tienjarig Jubelfeest der Handelsbank te Gent. - De heer Prof. Dr. Vercoullie vertegenwoordigde de Koninklijke Vlaamsche Academie op dit Jubelfeest.
4o) Lezing door Prof. Dr. M. Sabbe, werkend lid: Pieter Heyns en de Nimfen van den Lauwerboom.
Op voorstel van den heer Bestuurder, die spreker bedankt, beslist de vergadering de lezing in de Verslagen en Mededeelingen op te nemen.
|
|