de leesteekenquaestie, die trots Spitzen en Hirsche, door Denifle is opgelost, blijkt dus ineens dat Thomas à Kempis niets is geweest dan de Q. redacteur van een P. tekst, die hem uit een Zuid-Nederlandsch Karthuizerklooster was toegekomen.
Maar hoe kwamen die Zuid-Nederlandsche Karthuizerkloosters aan dien tekst? O. dat zeggen ze ons zelf: dit boek is gemaakt door een Cartusiensis in domo Gelriae, of gelijk een andere oude groep handschriften dit noemen Cartusiensis in Rheno.
Deze oudere groep blijkt nu ook een oudere teksteditie te bevatten met prae-P.Q.varianten. Den grondtekst van deze groep noemen wij den O.tekst.
Deze O.tekst is evident de ietwat korrelige grondtekst van den gladder P.tekst geweest. En de Q.varianten zijn pas mogelijk als eerst de O.tekst tot een P.tekst is omgevormd.
Nu zijn er echter eenige heel oude P.teksten, die met den O.tekst in eenige andere tekstplaatsen opvallend overeenkomen, en dat is de groep teksten. die het bekende tractaat van Aeger Van Calcar als liber secundus Imitationis Christi bevatten. Nu was Aeger van Calcar tusschen 1370 en 1380 de prior van het bekende Geldersche Karthuizerklooster te Munnikhuizen bij Arnhem aan den Rijn.
Draagt nu deze zoo ontwikkelde O.P.Q. tekst er de duidelijke sporen van, dat hij een vertaling is? Ja, zonder eenigen twijfel: 1o zijn hier in de oudere lezingen de zelfs uit den autograaf van Thomas al bekende Neerlandismen nog veel meer opvallend; 2o regent het hier Latijnsche synoniemen: blijkbaar telkens weer min of meer mislukte pogingen om Nederlandsche woorden weer te geven; 3o verschillende varianten kunnen onmogelijk uit het Latijn verklaard worden, maar alleen uit een Nederlandschen grondtekst; 4o vele plaatsen zijn in het Latijn heel houterig, maar in het Nederlandsch tintelen zij ineens van raakheid en zeggingskracht.