Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1928
(1928)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 429]
| |
De Associatie door Gelijkenis
| |
[pagina 430]
| |
Ik heb deze laatste tot onderwerp van mijn verhandeling gekozen, omdat ik meen dat door velen, ook in de scholen, het groot belang van die associatie niet genoeg gekend is of geschat wordt. ***
Om klaar te zijn, moet ik eerst en vooral een algemeene opmerking maken. Waar ik, in zake van heropwekking en assocratie, het woord gedachte bezig, neem ik het, niet in zijn enge echte beteekenis, maar als een algemeenen naam, als een samenvatting om de zeer verschillende bestanddeelen van den bewustzijnsinhoud te beduiden. Ik zeg dus: Wanneer twee of meer gedachten op malkander gelijken en een er van in 't bewustzijn komt, deze voor de andere die eens in 't bewustzijn stonden, iets is als de zeilsteen voor het ijzer; zij kan die, van uit de diepte van 't geheugen, terug, nevens haar, in 't bewustzijn trekken. Dit zielkundig verschijnsel is alle dagen waar te nemen in een gezelschap, vooral van minder geleerden. Zeer zelden gebeurt het dat de samenspraak daar kwijnt of stilvalt. Waarom? Iemand leest, bijvoorbeeld, in een dagblad of vertelt een gewoon voorval. Het laatste woord van den eersten spreker is nog niet koud, als reeds een tweede gereed zit om te beginnen, al zeggende: Ik ook heb zoo iets beleefd, gezien of gehoord. En daarna zal wellicht nog een derde, bij het hooien der twee voorgaande, iets dergelijks in den geest krijgen en ophalen. Mag ik hier niet vragen hoe het te verklaren is dat zoo weinig romanschrijvers deze manier van associatie benuttigen? En wie ziet niet onmiddellijk in, dat zij voor hen een uitgelezen middel is om een onverwacht samentreffen of een verrassing, die anders alleen om 't verhaal uitgevonden schijnen, gansch psychologisch en ten volle natuurlijk te doen voorkomen? En die associatie bestaat reeds van in de eerste kinderjaren, wanneer het verstand nog weinig of niet werkzaam is, waaruit dan blijkt dat zij, wat ook nog bij volwassen menschen gebeurt, in zeer veel gevallen gansch spontaan is. H. Taine, in zijn boek De L'Intelligence, t. I, blz. 361, schrijft over een kind waarvan hij aandachtig en omstandig de ontwikkeling gadesloeg en aanteekende, dat het, ofschoon maar 14 maanden oud, den naam oua gaf, niet alleen aan een zwart hondeken dat in het huis verbleef en door zijn geblaf het kind | |
[pagina 431]
| |
eerst op dien naam bracht, maar ook aan allerhande honden die het op de straat ontmoette, later aan de porseleinen hondekens die de woning versierden, en zelfs aan een geitje dat, door zijn vorm, goed op het hondeken geleek. Hoe kon het kind den naam van het hondeken op ander dieren overbrengen? Juist, omdat, terwijl het de andere honden, ook de porseleinen en het geitje zag, het er op gelijkend beeld van het hondeken spontaan in zijn geest verrees. Hoe komt het dat onze Vlaamsche kinderen, zonder eenige verklaring of taalles, de spraakkunstigste vormen, de volgorde der woorden en zinsdeelen in hun dialect aanleeren, terwijl het den onderwijzer soms zoo schrikkelijk veel moeite kost door redeneering hun dezelfde punten in 't Nederlandsch te doen verstaan en toepassen?... Ieder van ons hoort hoe de kleinen in hun eerste onbeholpen spreken bijna niet anders dan zwakke vormen in de werkwoorden gebruiken en zeggen ik springde, ik slaapte. 't Is de analogie die hier werkt, en de analogie in dien ouderdom is alleen te verklaren door de onwillekeurige associatie, die haar de noodige stof levertGa naar voetnoot(1). Bij ongeoefenden zal het altijd nuttig zijn in de scholen den regel der natuur, de analogie, in de spraakkunstles te volgen, door uit te gaan van een sprekend voorbeeld, en volgens dit model honderd andere te doen nazeggen en namaken, zoodat de regel reeds wordt toegepast, alvorens de leerlingen er het eigenlijke waarom van kennen. In 't voorbijgaan maak ik hier melding van de groote rol die de analogie, dus ook de associatie door gelijkenis, in den groei der talen speelt; zij is en blijft immers een voorname oorzaak van de vervorming der talen.Ga naar voetnoot(2) | |
[pagina 432]
| |
Ook uit de semantiek blijkt ten duidelijkste het bestaan en de werking van onze associatie. Er zijn honderd woorden met twee en meer beteekenissen die ontstaan zijn bij spontane vergelijking van één ding met twee of meer andere dingen in opzicht b.v. van vorm of van gebruik. Zoo spreekt men van het oog van een teerling en van een kaart, het oog van een twijg en van een aardappel, het oog van een pauwestaart, het oog van een soep, van kaas en brood, het oog van een letter, van een naald, van een schaar enz. Zoo heeft niet alleen de hond een staart, maar ook een vlieger, een komeet, een ploeg, een kanon, een weverslade, een viool, een mast, een leger, de Winter, de maand Maart enz. Al wie de geschiedenis der uitvindingen gelezen heeft, weet wat groote diensten de zoekers te danken hebben aan de associatie door gelijkenis. Dikwijls deed zij hun in hun studie spontaan een gelijkend geval aan de hand, waardoor zij tot een wet kwamen die hun uitvinding op wetenschappelijken grond deed rusten. In 't begin der 17de eeuw had men nog het middel niet gevonden om den tijd te meten. De vermaarde Galilee hield zich op zekeren dag met dit belangrijk vraagstuk bezig. Op eens schiet het hem te binnen hoe hij vroeger, in de hoofdkerk van Pisa, de godslamp aan het gewelf opgehangen, met gelijke schommelingen had zien bewegen. Die gedachte bracht hem er toe de wetten der slingerbeweging te bepalen; en niet lang nadien werden de slingers ingevoerd.
***
Blijkt uit de verschillende gevallen die ik aangehaald heb, dat bij iedereen, jong of volwassen, geleerd of ongeleerd, gelijkende gedachten het vermogen hebben malkander op te wekken; bij niet iedereen toch is dit vermogen gelijk in wijs en graad. Evenals voor 't geheugen, hangt wijs en graad hier in hooge mate af van de natuurlijke scherpte der zintuigen en van de peisoonlijke voorliefde tot zekere dingen, die zeer dikwijls uit de natuurlijke begaafdheid voortvloeit. | |
[pagina 433]
| |
Uit zieners die vlug associeeren, kunnen felle schilders groeien met pen en penseel. Ook de caricaturisten behooren tot deze soort. Op staanden voet weten die, enkel met één lijn te wijzigen, de deftigste personen en de liefste zaken te misvormen en bespottelijk voor te stellen. Als men eenige van hun schetsen onderzoekt, zou men zeggen dat die teekenaars een soort van diplopie hebben, waardoor zij de personen met ieder oog afzonderlijk en onderscheiden zien, met het een oog als een mensch, en met het ander b.v. als een diei. Men beweert dat bij personen die uit hun land gevlucht zijn en liefst geen bekenden ontmoeten, de associatie zoozeer door hun angst verscherpt dat zij alle dagen en in alle plaatsen kennissen wanen te zien, terwijl het enkel op hen gelijkende vreemden blijken te zijn. Zij die in 't associeeren van gehoorbeelden begaafd zijn, onthouden met alle gemak rijmende verzen, of vinden, als dichters, vlug hun rijmen Als muzikanten zullen zij wellicht getrouw geluiden kunnen nabootsen; maar, wanneer zij improviseeren, moeten zij opletten om, na 't leggen van eenige akkoorden die ook tot een ander melodie behooren, in die melodie niet te vallen en te meenen dat zij iets eigens leveren, terwijl het niets anders is dan een zoogenaamde reminiscence. Hier past het een woord te zeggen over degenen die uitmunten in de woordspeling. Zulken treft meer de klank dan de beteekenis der woorden. Die klank wekt in hen onmiddellijk woorden die wel gelijk luiden, maar een heel andere beteekenis hebben. Een voorbeeld dat iedereen kent en dikwijls hoort: Ze meenen dat ge zult toestemmen. - Ja, luidt het antwoord, maar Meenen ligt bij Kortrijk. Laatst las ik in een dagblad: Die man kent veel talen, behalve betalen. Daar de woordspeling gewoonlijk iets onverwachts is, zijn er weinigen die de oplossing van raadsels met woordspeling weten te vinden. Drie voorbeelden bij het volk opgevangen: Wie was er bijkans baron? Aaron. Welke rozen rieken naar genever? Matrozen. Welke bergen worden meest bezocht? De herbergen. Voor velen kan 't wel vreemd zijn dat sommige hoedanigheidswoorden, gelijk hard, voor de waarneming van verschillende zinnen gebruikt worden. Zoo spreekt men niet alleen van harde steenen en hard brood, maar ook van harde kleuren, van harde tonen, zelfs van hard bier. Voor de voelers is dit gansch | |
[pagina 434]
| |
natuurlijk, want zij, zij ondervinden beter dan anderen die in dit vak minder bedeeld zijn, dat veel dingen, al zijn zij 't voorwerp van verschillende zintuigen, toch op hen een gelijken indruk maken, die dan ook door een zelfde woord wordt uitgedrukt. Er zijn nu veel letterkundigen die deze eigenschap der hoedanigheidswoorden uitbreiden; niet iedereen toch mag daar evenveel in meedoen; alleen zij die in 't associeeren van gelijkende gevoelens begaafd zijn, kunnen daar volkomen in slagen. Er zijn ook menschen die het talent hebben de richting en de kracht van gelijke bewegingen vlug te verbinden. Dit talent is een schat voor de werklieden, omdat het snel in de bedrevenheid van een ambacht vorderen doet. Ook in sommige spelen, zooals het biljartspel, maakt het onovertroffen meesters. Dit wil niet zeggen, dat, zoo ge als ziener begaafd zijt, ge geen ander dan gezichtsbeelden zult hebben of hervoorbrengen. Dit vindt men klaar bewezen door de taal van de meeste menschen die, al zijn ze verschillend aangelegd, toch allemaal in hun spreken vergelijkingen bezigen aan verschillende zinnen ontleend. Maar zeker is het dat bij een bevoorrechten ziener zeer veel gezichtsbeelden zullen verrijzen, om de eenvoudige reden dat hij er meer in magazijn heeft en daarenboven die beelden bij hem duidelijker zijn en dus vlugger wakker schieten. Om den organischen aanleg van onze dichters innig te kennen, zou het bij sommigen belangwekkend kunnen zijn in hun schriften na te gaan welke soort van associatie bij hen het sterkste was. Maar dit werk levert een moeilijkheid op, omdat men niet altijd weten kan wat zonder zoeken of heel spontaan in hen opkwam, al mag het overgroot getal vergelijkingen en beelden die zij uit één zin putten, wel leiden tot het vermoeden dat zij voor dien zin bijzonder begaafd waren. Zeer bescheiden moet men ook zijn om te beslissen wat in een schrijver oorspronkelijk is of aan een anderen ontleend. Want niet alleen de genieën, maar ook de verbeeldingen kunnen malkander tegenkomen, al zijn ze door een zee gescheiden. Om veel associaties te hebben, is 't niet genoeg dat men voor het vak mild is aangelegd, men moet ook een rijk voorzien geheugen hebben. Iedereen immers weet dat het geheugen niets eigenlijk nieuws voorbrengt, maar alleen dàt kan oproepen wat vroeger in het bewustzijn stond. Zoo bij 't zien van | |
[pagina 435]
| |
Sint-Baafstoren zal niemand Onze-Lieve-Vrouwtoren van Antwerpen in zijn verbeelding zien verrijzen, indien hij den laatsten nooit in werkelijkheid of in beeld aanschouwd heeft. In dit opzicht kunnen menschen die veel reizen, veel tentoonstellingen bezoeken of veel lezen, alle andere ver vooruit zijn. Maar wat men daardoor en daarin te zien of te hooren krijgt, dient met volle aandacht waargenomen, anders is het te zwak en te vaag, om later te herleven. Wat meer dient er gezeid over twee goedkoope en bij de hand liggende middelen om het ontstaan van gelijkende gedachten in ons te ontwikkelen en te vergemakkelijken, namelijk het beschouwen van de vrije natuur en het onderzoeken van onzen woordenschat. Wie is er niet genegen om, als de arbeid niet dwingt, soms den besloten hemel van de stad te ontvluchten en in het wijde veld de zachte en malsche lucht in te ademen, die de borst verlicht, het hoofd ontspant, het hart verjongt en tevens het gevoel en de verbeelding wakker maakt en aan 't roeren brengt? Men gunne dan een opmerkzaam en liefdevol oog aan kruiden, planten en vogels, en weldra zal men ondervinden, gelijk Jouffroy zegt, dat ‘dit alles niet zonder uitdrukking is’. In al wat u omgeeft, zal er leven en gevoel komen. Met Schiller zult ge dan zeggen: ‘overal waar ik een lichaam ontwaar, raad ik een geest, overal waar ik beweging zie, raad ik een gedachte’. 't Een schepsel zal u de spiegel van 't andere worden, en boom en vogel zullen, door hun houding of beweging, het beeld worden van uw ziel. Wij, menschen, kunnen van het onstoffelijke maar een gedachte krijgen door vergelijking met het stoffelijke.Ga naar voetnoot(1) De taal die het werk van onzen geest weerspiegelt, benoemt dus gemeenlijk het onstoffelijke door de namen van stoffelijke zaken. Daar ligt een voorname oorzaak van het feit dat hon- | |
[pagina 436]
| |
derden woorden twee beteekenissen hebben, een eigene, die op de stof, en een figuurlijke, die op het geestelijke wijst. En het verband tusschen beide beteekenissen is gewoonlijk de gelijkenis die men tusschen stof en geest ontdekt heeft. Die gelijkenis ontdekken is voor het meestendeel de taak geweest van onze voorouders; zij is de vrucht van innerlijke beschouwing en van hun opmerkzaamheid; zij behelst een bladzijde uit de geschiedenis van hun edel pogen om zich verstandelijk te verheffen; zij geeft ons den trap dien zij lastig opklommen, om door de stof den geest te bereiken Dien trap hebben zij, door de beide beteekenissen der woorden, in de taal getimmerd. Door den tijd echter is een van beide beteekenissen van veel woorden buiten gebruik geraakt en 't is de etymologie die ze weer voor den dag brengt. ‘L'étymologie, zegt Bally zeer gevat, est l'art de ressusciter les images’. De etymologie, van daaruit beschouwd, is niet een dor vak, gelijk zoovelen denken; zij is integendeel uiterst frisch en werkt opbeurend op de verbeelding en het gemoed van den studieman; want zij openbaart hem een bedolven schat, namelijk de beeldspraak, die in de beteekenissen van veel woorden besloten ligt en het grootste deel bevat van de poëzie der talen. Wie echter geen lust zou hebben om nu en dan een etymologisch woordenboek in te zien, die neme een gewoon woordenboek, zooals Van Dale: daarin ook is voor iedereen en op alle bladen veel genot en overvloedige stof tot associatie te vinden, want ontelbaar zijn de gewone en dagelijksche uitdrukkingen die een vergelijking bevatten, maar die wij als leenspreuk nooit beschouwd of ontleed hebben. Men ziet licht hoe voordeelig de twee laatst opgegeven middelen zijn om onzen voorraad van gelijkende gedachten haast tot in 't oneindige te vermenigvuldigen; daarbij, zij helpen krachtdadig om de verbonden gedachten gemakkelijker en vlugger te doen verrijzen. Want de gelijkende gedachten, zoo opgedaan, stonden samen in het bewustzijn en werden dus ook verbonden door de gelijktijdigheid, welke betrekking, evenals de gelijkenis, aan de gedachten de geneigdheid geeft om malkander op te wekken. Zeer nuttig is het, met het oog op de associatie door gelijkenis, in de klassen van de lagere en middelbare scholen nu en dan passende oefeningen te geven. Zulke zijn: Het opzoeken en verwerken van de volksvergelijkingen. (Zie mijn lezing | |
[pagina 437]
| |
De Volksvergelijkingen in de School). - Het bestudeeren van fabels en allegoriëen. - Het vergelijken van twee verschillende personen, dieren en zaken. - Het opzoeken en verklaren van de vergelijkingen en de beeldspraak in een letterkundig stuk, en meer andere oefeningen. O! Ik weet het wel, de voorraad van gelijkende gedachten ir zulke oefeningen opgedaan zal niet altijd onmiddellijk aan de leerlingen geschikte stof voor hun opstellen leveren; maar, men vergete het niet, rechtstreeks toch zal ieder gelijkende gedachte voedsel geven aan het associatievermogen, het zoo oeferen en door de oefening vlugger en rijker maken. Daardoor kan men in de school een uitslag bekomen die zelfs tot de heele algemeene verstandelijke ontwikkeling der leerlingen aanzienlijk meehelpt. Want door de stof die de associatie levert, wordt de rede tot vergelijking aangespoord. En de vergelijking leidt tot het oordeel, leidt verder tot de generalisatie, die juiste en algemeene begrippen, dus echte wetenschap verschaft. Die opstellen kunnen ook al vroeg een bijzondere begaafdheid openbaren, waaruit, door verder oefening en welwillende aanmoediging, kunstenaars kunnen groeien. Is de associatie door gelijkenis niet een onvermoeibare dienstvrouw, b.v. voor de dichters? Bij 't lezen van Guido Gezelle's gedichten, kan men zich eenigszins voorstellen welke beroering er soms in zijn geest ontstond, wanneer hij de natuur, zijn geliefde natuur aan 't mediteeren was. O! Bij één gedachte die hij beschouwde, kwamen heele benden gelijkende aangevlogen, zooals het gaat met een gansch hok duiven, die neerfladderen bij de eenige waarvoor ge wat graantjes strooit. Eens stond hij een rij bonte abeelen te beschouwen: hij zag hun blanke kleur en die kleur riep o.a. het beeld van wat en melk in zijn geest; hij zag de beweging van blaren en takken, en aanstonds dacht hij aan een wekker, een dans, een slaanden vogelvleugel; en door de gelijke kleur, wit en grauw, zoo van 't bewegend abeelgeblader als van den open- en toeslaanden vleugel, werd voor hem de beweging van vliegende driven de beweging van de abeelen zelf. En hij dichtte de volgende verzen: Wit als watte, en teenegader
groen, is 't bonte abeelgeblader.
| |
[pagina 438]
| |
Wakker, als een wekkerspel,
wikkelwakkelwaait het snel.
Groen van boven is 't en, zonder
minke, wit als melk, van onder.
Onstandvastig volgt het, gansch,
't onstandvastig windgedans.
Wisselbeurtig, op en neder,
slaat het, als een vogelveder.
Wit en grauw, zoo, door de lucht,
‘bonte-abeelt’ de duivenvlucht.
Ook de diepe denkers en de professoren van alle graden van 't onderwijs, zij toch die er op uit zijn, niet om te verbijsteren, maar om te onderrichten, kunnen groot profijt uit die associatie trekken. Immers, ‘de ware metaphysiek, zegt Joubert.Ga naar voetnoot(1) bestaat niet in abstract te maken wat zinnelijk is, maar in zinnelijk te maken wat abstract is, zichtbaar wat verbolgen, verzinbaar, zoo mogelijk, wat louter verstandelijk is...’ En dit is enkel doenbaar, als men, na ernstig de bekomen abstractie beschouwd te hebben, gelijkende gedachten in de stoffelijke wereld vindt die, hetzij als vergelijkirg, hetzij als beeld, de enkel verstandelijke waarheid tastbaar en zichtbaar zullen maken. Even nuttig en noodig is onze associatie voor de moralisten; zij toch, zij hebben gedurig te handelen over innerlijke toestanden en bewegingen, zooals de geneigdheden en de ondeugden. Hun onderwijs zal dan maar echt vruchtbaar zijn, als zij de kunst bezitten door passende vergelijkingen die innerlijkheden door uiterlijkheden aanschouwelijk en zoo klaarder en levendiger te maken. Die kunst had o.a. Franciscus de Sales in een hoogen graad.
Diep te betreuren is het dat de associatie door gelijkenis, die zoo groote en menigvuldige voordeelen oplevert, zoo dikwijls, voornamelijk uit lichtzinnigheid en gemakzucht, misbiuikt wordt. | |
[pagina 439]
| |
Zeker het spontane ontstaan van gelijkende gedachten verschaft ons een groot gemak; dit gemak echter is ons door God geschonken, niet om het werk der rede overbodig te maken, maar om het te vereenvoudigen en te bevorderen; het gemak is geen ontslaging van, 't is een vriendelijke uitnoodiging tot verstandelijk onderzoek. Ja, 't gebeurt dat de twee gedachten die in den geest nevens malkander opkwamen, ten volle gelijk zijn, en in die gevallen mag de verbinding zelfs associatie door gelijkheid heeten, zooals sommige boeken haar noemen. Doch zeker kan men dit alleen na een onderzoek weten. Want de twee verbonden gedachten zijn niet onvoorwaardelijk gelijk, omdat zij nevens malkander komen te staan. Zeer dikwijls ontstaat de associatie alleen door een gelijke toevallige of heel bijkomstige bijzonderheid, die in 't geheele niet meer te beduiden heeft dan een zwart tittelken op een witte lelie... Door een ernstig onderzoek of een verstandelijke vergelijking, zal men de waarde van de gelijkenis kunnen wegen en tevens al de verschillen zien, waardoor het dikwijls blijken zal dat het paar gedachten die door hun plaats gelijkheden schenen, in den grond geheel van malkander onderscheiden zijn. En toch, zeer veel menschen, door den schijn en het gemak verleid, ontslaan zich van alle onderzoek en besluiten van het gelijkende tot het gelijke en het eenzelvige, ja, zelfs van gelijkende bijkomstigheden tot heele wezenlijke gelijkheden. Daar is de oorzaak van veel bijgeloovigheden, veel vooroordeelen en veel valsche stokregels, die in den geest van sommige menschen nestelen en er zoo moeilijk uit te jagen zijn als zij er licht in kwamen. 't Kan gebeuren dat er eens een onbekende oude vrouw in een huis kwam en het jongste kindje er den volgenden morgen stierf. Maar waarom nu een ongeluk vreezen, telkens als een vreemde oude binnenkomt?... Waarom angstig zijn, als ge toevallig met dertienen aan tafel zit?... 't Kan ook gebeuren dat een advokaat u bedroog. Maar is 't wel redelijk daarom te denken dat, als ge een advokaat ziet, ge een bedrieger voor u hebt? En veel van die ongerijmdheden hebben bijval gekregen, zelfs bij ernstige menschen, vooral sedert den tijd dat men én in zekere boeken over wijsbegeerte, én in de romans, én in de | |
[pagina 440]
| |
dagbladen den invloed overdreven heeft van de erfelijkheid, van de bediening en de omgeving. Zoo volgt de zoon onvermijdelijk het spoor van zijn vader, zoo zijn de onderwijzers allemaal pedanten, zoo kent men aan al de bewoners van een stad hetzelfde karakter toe. Ik neem gewillig aan dat de erfelijkheid, de bediening en de omgeving zekeren invloed op ons karakter kunnen hebben, maar nooit is die machtig genoeg om, bij normale menschen, den invloed van opvoeding en eigen wilskracht tegen te houden en onverbiddelijk alle zelfstandigheid en onafhankelijkheid te vernietigen. Zoo worden al de Antwerpenaars door zeer velen baatzuchtigen geheeten. Men kent de woordspeling uit de Fransche bladen: bon envers soi. Toch mocht Ledeganck in volle waarheid zingen: De weergalooze stad
Was trotscher op een schat,
Die minder tranen kost en meer de ziel kan streelen:
Zij smeedde zich een gloriekroon
Van stralen, uit het eeuwig schoon
Van 't beeldende vernuft, wier glans nog nooit verdoofde.
De volkren staarden ze aan, als met ontdekten hoofde,
Want de eerbied van heel de aard werd 't onbetwiste deel
Van de eedle bakermat der vorsten van 't penseel.
Doch wat zijn al die gunsten
Van stoffelijk heilgenot
Bij 't ontwaardeerbaar lot,
Dat u beschoren blijft in 't schittrend rijk der kunsten!
Nog nooit is 's grooten meesters geest
Van uwe kindren wars geweest,
En thans veel min dan ooit; want gij vermenigvuldigt
Nog immer in uw schoot den kunstkring die hem huldigt;
En heden wijst gij fier op een vernieuwd geslacht,
Waar Rubens' ziel in gloeit met al haar scheppingskracht!
| |
[pagina 441]
| |
Wat Ledeganck zeventig jaar geleden mocht zingen, blijft nog even waar op onze dagen. En ge weet het, waar de kunst bloeit, daar bloeit ook de belangloosheid, die de onafscheidbare gezellin van het schoone is; waar de kunst bloeit, daar bloeit ook de edelmoedigheid, die den kunstenaar in 't leven houdt. En zoek ik een uitstekend voorbeeld van edelmoedigheid, dan vind ik dit juist te Antwerpen. Het was een vrouw of, beter, een engel in teedere maagdengedaante. Heel haar leven was louter liefde voor God, voor de kunst en den lijdenden evenmensch. Voor dit verheven drietal was ook al heur rijkdom. Zij stierf als een heilige en het volk gaat bidden op haar graf. Zij heet Constance Teichmann. |
|