Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1927
(1927)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 619]
| |
Berkoos
| |
[pagina 620]
| |
Want den ambachte vanden orsendalGa naar voetnoot(1) in bruesselGa naar voetnoot(2) int jair m ccc vive ende tachtentichGa naar voetnoot(3) gegeven xviij in junio bij her janne van ophem riddere amman te bruessel | ende scepenen der selver stad onder andere pointen verleent is geweest | dat soe wie den orsendal toebehoort ende hem generenGa naar voetnoot(4) wilt metten warmoese dat die poerter sal sijn of binnen jaers werden | ende dair toe den gesworenen binnen jaers moeten gheven tes ambachts behoef enen ouden sciltGa naar voetnoot(5) dambacht mede te houdene ende een geltGa naar voetnoot(6) wijns | tot welken ambachte sint toegevueght es dambacht vanden zagers in bruessel ende de gesworenen van den voirseijden ambachten nu sijnde, ghetoent hebben vele saken dair mede tselve ambacht in groeten achterdeelGa naar voetnoot(7) steetGa naar voetnoot(8) alsoe datmen de lasten vanden selven ambachten metten proffiten dairtoe staende niet gedragen en can sonder andere provisie, biddende ende begerende datmen denselven ambachten verleenen woude dat de ghene die voertaen int voirseijde ambacht comen selenGa naar voetnoot(9) zij den selven ambachte om huere lasten mede te dragene souden geven van innecomenGa naar voetnoot(10) iiij oude scilde, soe es op al ripelic gelet ende dairna bij jacoppe van droegenbroeck stedehoudere des ammans van bruessel, in sijnre absencien ende bij borgermeester en scepenen ende raedsluden der selver stad | den voirgenoemden ambachten geconsenteert ende verleent behoudelic altijt den amman ende wethouderen van bruessel ten tijde sijnde dair inne huer minderen meerderen ende vercleerenGa naar voetnoot(11) | dat een ijegelijc die voertaene in eenich vanden voirseijden ambachten van inne commene sal moeten gheven om huer lasten mede te dragene twee oude scilde in der stadGa naar voetnoot(12) | |
[pagina 621]
| |
vanden voirgenoemden enen ouden scilt diemen tot heertoeGa naar voetnoot(1) dairaf gewoenlic es te gevene. Voert hebben de voirs.Ga naar voetnoot(2) gesworenen den voirscr.Ga naar voetnoot(3) wethouderen gethoent ende doen blikenGa naar voetnoot(4) hoe int jaer m cccc xxij opten viijten dach van meije dambacht vanden zegherenGa naar voetnoot(5) in bruessel bijden wethouderen van bruessel toegevueght es den ambachte vanden broeckludenGa naar voetnoot(6) in bruessel ende dat dat metten broecluden versaementGa naar voetnoot(7) es ende een ambacht gemaect | ende den selven ambachte dairtoe verleent is dat soe wat zaghere die int ambacht van den zagheren niet en es ende te bruessel of binnen der vrijheit der stat, van sijnen ambachte werken wilt dat die alle weken als hij werct ochteGa naar voetnoot(8) in die selve weke getordenGa naar voetnoot(9) es ende begonnen heett te werkene al waert soe dat hij die weke niet uuten wrachteGa naar voetnoot(10) | geven sal moeten den gesworenen vanden zagers ambachten tot huers ambachte behoef een plackeGa naar voetnoot(11), alsulcke als tallen tijden van geldingenGa naar voetnoot(12) te bruessel in borsen gaen sal | ende want de voirs. gesworenen croenenGa naar voetnoot(13) | dat hueren ambachte vanden voirs. placken niet vele proffijts comen en es, aengesien dat dambacht dairaf soberlic es besorcht, ende de gesworenen mids dien niet en weten hoe of waer zij die placke halen of crigen zelen, soe es bij borg (ermeesteren), scep (enen) ende raidsluden der voers. stad dairop geordineert | ende geconsenteert, altijt opt verbeteren vanden wethouderen ten tijde zijnde | dat elc zagere | die also van buijten te bruessel wilt comen zagen, als hij sal beghinnen te werken | den gesworenen vanden voirs. ambachten, ten tijde zijnde | zeker sal moeten settenGa naar voetnoot(14) | mit panden of borgen, of metten ghenen dies wercke bij begonnen heeft te werckene | dat hij den selven ambachte de voirs. placke alle weken, inder manieren vore vercleert | gheven sal ende betalen, sonder fraude | |
[pagina 622]
| |
of argelist. Actum et pronunciatum XVa aprilis anno lxjo (1461) post pascha.’ (Deze ordonnantie is niet het oorspronkelijk stuk: het is een kopij in 1461 - dat getal heb ik er tusschen haakjes bijgevoegd, daar de kopiïst, vóór lxj (= 61), m cccc (= 1400) heeft weggelaten, zooals 't in 't Brusselsch ordonnantieboek in andere van de dokumenten nog gebeurt - waarschijnlijk gemaakt naar een akte van de 14e eeuw, ten minste van 1385.)
***
De tweede ordonnantie, die onze bewijsvoering zal steunen, bevindt zich op blz. lxxxviij verso en op blz. lxxxix recto en verso, en heeft als opschrift: ‘Vanden gesworenen, ouders en goede knapen vanden brouckoijsambachte in bruessel’ De gezworenen, ouders en knapen klagen over het ‘afnemen’, ‘smelten’ en ‘declineren’ van hun ambacht, en over de lasten die het te dragen heeft. Ik neem uit deze uitvoerige akte (van 11en April 1467, o.s.): ‘Item achtervolgende der ghiften ende consente | den voirs. ambachte bijden heere | ende bijder stad gedaen int jaer xiiijc xxiijGa naar voetnoot(1) xj dage in meije | in enen pointe begripende | soe wie voertmeer binnen der stad van bruessel | oft huerer vrijheit geseten | hen aen dambacht generen wilt | als vander gruender pottagienGa naar voetnoot(2) | dagelijcx in bruessel in cleijnen penneweerdenGa naar voetnoot(3) te vercoopene | als coelen, wermoes, rapen, rebben | ende diergelijcke | ende die in gheen vanden ambachten gevrijdtGa naar voetnoot(4) en es | dat die int voirs. gaen sal moeten | ende des ambachts recht dairaf plegen | terstont na dat hij bevonden sal worden hem daer aen geneerende | etc.Ga naar voetnoot(5) | hebben de voirs. amman ende wethouderen, den voirs. ambachte verleent als vore dat soe wat ingesetene van deser stad | in gheen vanden ambachten van deser stad zijnde | hem aen tvoirg.Ga naar voetnoot(6) ambacht generen wille | als van gruender pottagien | te wetene, coelen | | |
[pagina 623]
| |
wermoes | rapen, rebben | ende dairtoe oic pareije | petersilie, erijthauwen, enijuijn | ende gruen loock te vercoopene | dat die terstont | als hij bevonden wordt | des ambachts rechte van innecomene, sal moeten plegen.....’, enz.Ga naar voetnoot(1) In dat gedeelte van de ordonnantie vindt men eenige moeskruiden opgesomd en om die reden wordt het hier medegedeeld: Coelen = koolen; - wermoes (in het vorige stuk staat warmoes, algemeene naam voor moeskruid; - rapen; - rebben: te Brussel heet men thans nog rebben, rebbekes het tengere raaploof dat men als moeskruid wel eens ter markt brengt; te Sichem (bij Diest) hoorde ik denzelfden term gebruiken voor den MangelwortelGa naar voetnoot(2) (Beta vulgaris var. cicla L.), een variëteit van de beet, die men hier en daar in Vlaanderen nog in tuinen kweekt (de vleezige bladribben worden gegeten); het woord brengen tot rib, bladrib, is waarschijnlijk volksetymologisch spel; vgl. liever lat. rapa, mnl. roeve, hgd. rübe, ribe en rube bij Kiliaen; in den hier medegedeelden tekst zal men wel ‘jong raaploof’ bedoelen; Schuermans (Alg. Vl. Idiot. i.v. ribbe, rebbe) schrijft: ‘in Antw. en Brab. heet het jong raaploof dat men daar voor potagie eet, ribben: die ribbekens zijn zoo goed als spinagie’; en Cornelissen en Vervliet (Idiot. v.h. Antw. dialect, i.v. rubben, vr. mv.), zegt dat men aldus ‘jong raaploof dat men als moes eet’ noemt; - pareije; - petersilie; - erijthauwen (dat zijn erwthauwen); - enijuijn = ajuin; z. gelijkende vormen in Mnl. Wdb., s.v. enioen (vgl. lat. unio. (-nem), fr. oignon, eng. onion); - gruen loock: groen look zal waarschijnlijk ons bieslook (Allium schoenoprasum L.) zijn, dat men groen gebruikt, terwijl het gewone look of knoflook (Allium sativum L.) ook wit loock werd geheeten, omdat men de droge witte knollen of bollen reeds in de keukens der middeleeuwen benuttigde.
***
De derde ordonnantie (van 21 Juni 1469) heeft voor opschrift (blz. xcj recto): ‘Tusschen de gesworenen vanden fruijtierGa naar voetnoot(3) ende | |
[pagina 624]
| |
broeckoijsambachten van dese stadt in deen zijde, ende enen deele goeder mannen van mechelen weert in dander.’ Deze twee ambachten van Brussel klagen dat die van Mechelen ter merkt gebracht hebben met ‘enen deel wagenen’, ‘alrehande crieken, ende erithauwenGa naar voetnoot(1), om te vercoopene’. Een weinig verder wordt nog geklaagd over het brengen ter merkt te ‘bruessel’ van ‘crieken | kersen oft erwithauwen’Ga naar voetnoot(1).
***
Het opschrift van de vierde ordonnantie (van 25 September 1469) luidt (blz. xcij verso): ‘Tusschen de gesworenen ende goede knapen vanden fruijtlerambachte in bruessel | in deen zijde | ende de gesworenen ende goede knapen vanden broeckoijsambachte inde selver stad in dander.’ Een geschil is ontstaan tusschen de ‘fruijtiers’ en de ‘broeckoijsen’. Deze klagen bij de overheid dat de ‘fruijtiers vercoopen’ ‘gruen pottagie | als erwithauwen, petersilie, scaloengienGa naar voetnoot(2), gruenloock, eijnjuijn, pareije, cambuijscoelen, warmoes ende dierregelijcke...’; en de ‘fruijtiers’ beweren dat die ‘vanden broeckoijsambachte hen oic dagelix geneerden | aen der fruijtiers ambacht | als met kersen, krieken, pruijmen, noten, appelen, peren ende diergelijcke vruchten te vercoopene.’ De fruijtiers mochten dus geene groenten en de broeckoijsen geen ooft verkoopen.
***
Het opschrift van de vijfde ordonnantie (van 26 November, 1470) is (blz. xcix verso): ‘Vanden broeckoijss ende zagers ambachte in bruessel’. En dat van de zesde (blz. cxix recto): ‘Vanden broecoijse ambachte in Bruessel’. Deze laatste akte eindigt aldus: ‘Aldus gedaen ende vutgesproken den achtsten dach van sporkille xiiijc lxxiijGa naar voetnoot(3) jaer na stile van Brabant’.
*** | |
[pagina 625]
| |
Dus: de warmoezeniers van den Orsenda(e)l te Brussel heetten broeckoijsen (-oysen, -oisen), van mnl. broeck met den beklemtoonden fr. uitgang -oys, -ois; en de bewoners van het broekland van het Zennedal, ten noorden van de kom van de stad, naar de Keulsche poort (later Schaarbeeksche poort) toe, de hoveniers en groentekweekers of broeckluden vormden reeds in de 14e en 15e eeuwen (wellicht reeds in de 13e) het ambacht van de broeckoijsenGa naar voetnoot(1). Broeckoijs (jonger ndl. broekoos) is door metathesis van r boerkois (boerkoos) geworden (reeds omtrent het midden der 17e eeuw). De oudste bekende tekst met den vorm bourkois wordt ons gegeven door Stallaert (Glossarium, i.v. bourckoishof). Hij draagt den datum van 1657: ‘Insgelijcx sullen oock geschat eñ taxeert worden alle boomgaerden, bourkoishoven, landtblocken,... (C.v. Brussel, Servit. 1657, a 91). Christijn vertaalt het woord door: horti olerum.’ Schuermans (Alg. Vl. Idiot.), i.v. boerkoos gewaagt van een zerk op het oude thans verdwenen kerkhof van Schaarbeek, waarop te lezen stond: ‘Hier ligt begraven den eersamen Marcus Vandervinnen, in syn leven pachter kerckmeester, oudt deken van het boirkoisambacht, die sterft den 26 meert 1717’. Ik weet niet of die zerk nog bestaat. Door verdoffing van de onbeklemtoonde lettergreep boer onstond de hedendaagsche gesproken vorm bərkoos (daarnaast soms bərkoes). Het meervoud is berkoozen (met scherpe o en met verandering van s in z). Eenigen zeggen berkoosen (zelden heb ik dit gehoord: een paar maal te Beersel en te Droogenbosch, eenmaal te St. Stevens-Woluwe). Schuermans geeft nog den vorm perkoos (mv. perkoozen). Ik heb zeer veel menschen uit de bərkoozegemeenten van Brabant ondervraagd: allen zegden bərkoozen, niemand pərkoozen. Wel is waar werd er door sommige personen uit de Brusselsche omgeving beweerd dat zij van pərkoozen gehoord hebben: waar en door wie dàt gezegd werd, wisten ze niet bepaald aan te | |
[pagina 626]
| |
duiden. Nu, 't kan wel zijn dat hier of daar pərkoos in gebruik is gekomen: verscherping van b tot p is een bekend taalverschijnsel. Doch ik zelf heb het onbetwistbaar bestaan van pərkoos, in de volkstaal van de omstreek van Brussel niet kunnen vaststellen. Heeft het bestaan? De volgende tekst uit Stallaert's Gloss.Ga naar voetnoot(1) schijnt het wel te bewijzen (i.v. bourckoisen (pourcoysen)): ‘Verbiedende aen de hoveniers eñ pourcoysen te gebruijcken andere potten ofte pinten als gemaeckt van hout.’ (C. van Aalst, Dével. cvi, 1 Sept. 1770, , a. 8). Zeer opmerkelijk is het dat deze betrekkelijk jonge tekst uit de Cost. van Aalst komt. Het Brusselsche woord is dus van Brussel bij de Aalstersche Ajuinboeren terecht gekomen? Waartoe moesten die houten potten of pinten bij de warmoezeniers dienen? Misschien tot het meten van verkochte erwten en boonen. Schuermans meent dat dit al of niet bestaande perkoos eene verbastering kan zijn ‘van 't fr. précoce, omdat die groenverkoopers al vroeg hunne waar aankweeken’. Maar de berkoozen kweekten en kweeken niet alleen - of dàt zal wel een uitzondering geweest zijn - vroege, maar alle groenten en niet alleen in de lente maar het heele jaar door. De boven gegeven Brusselsche oorkonden spreken overigens enkel van de gewone groenten: van ‘gruender pottagien’, van warmoes, van koolen, ka(m)buiskoolen, rapen, rebben, prei, peterselie, erwten, ajuin, groen look, sjalotten. Prof. Vercoullie, in zijn anders uitstekend etymologisch Woordenboek der Nederlandsche Taal, brengt berkoos (hij geeft ook de vormen perkoos en boerkoos) insgelijks tot fr. précoce: ‘berkoos, m. (maraîcher), opgemaakt uit een samenst. als berkooshofGa naar voetnoot(2), waarin berkoos = fr. précoce = vroegrijpe vrucht, primeur.’ Vraagt men aan een bewoner van de omstreek van Brussel, waarom men een groentekweeker en -verkooper boerkoos, bərkoos noemt, dan krijgt men tot antwoord: omdat het een boer is die groenten kweekt. Die volksetymologie verklaart dus het eerste deel van het woord. Schuermans tracht ook het tweede deel te verklaren, daar hij schrijft: ‘Doch in de XVIIe en | |
[pagina 627]
| |
XVIIIe eeuw was boerkoos in de omstreken van Brussel uitsluitelijk gebruikt voor: uitgekozen boer’. Waar hij dat ‘uitsluitelijk’ gebruik ontdekt heeft, blijft mij een raadsel. Tot de woordengroep van dezen echt Brusselschen term berkoos behooren: 1o de afleidingen berkoozen (niet gewoon), ww., den berkoozenstiel uitoefenen; berkoozerij (zeer zelden berkooserij), vr., bedrijf van den berkoos (de berkoozerij brengt veel op), ook land en huis van den berkoos ('n schoone berkoozerij); dim. berkooske; - 2o de samenstellingen: berkoozenambacht, berkoozewerk, berkoozeneering, berkoozestiel; berkoozegereedschap, berkoozegerief, berkoozeman(d)e (groote, hooge mand, waarin de berkoozen hunne groenten ter markt voeren); berkoozevolk (al wie met de berkoozerij den kost wint: meesters en helpers); berkoozenhuis (gewoonlijk veel kleiner dan hof of hoeve), berkoozegoed, berkooshof (moestuin), berkoozeland; berkoozedörp, berkoozegemeente, berkoozewijk en wellicht eenige andere nog.
***
Ten slotte nog eene aanteekening: De vorige oorkonden bewijzen dat - ten minste vóor het einde der 15e eeuwGa naar voetnoot(1) nog - op het eigenlijke grondgebied van Brussel in den Orsenda(e)l (Broek- en Meiboomwijk) de warmoezeniers hunne groenten kweekten. Doch naarmate de bevolking van de stad aangroeide, werden de broeckoijsen naar de voorsteden weggedrongen. In 1717 (z. boven het zerkopschrift) bestond er een ‘boirkoisambacht’ te Schaarbeek en Marcus Vandervinnen was er de ‘oudt deken’ van. Maar thans worden ook de voorsteden overbevolkt en de berkoozen moeten altijd verderGa naar voetnoot(2) van Brussel hun kweekerijen aanleggen. En er komen er ieder jaar meer bij: omdat er meer warmoes-eters zijn en het berkoozenambacht sedert den wereldoorlog een zeer loonend stieltje geworden is. Ten andere zijn er, ook in de voorsteden (te St. Jans-Molenbeek, Schaarbeek, St. Joost-ten-Noode, Anderlecht, Elsene, St-Gillis b.v.), markten ingericht en deze moeten insgelijks door de berkoozen van den omtrek bevoorraad worden. | |
[pagina 628]
| |
Thans zijn er nog berkoozerijenGa naar voetnoot(1) te vinden in alle richtingen van Brussel uit en dàt op een afstand van gemiddeld twee uren gaans: vooral te St. Jans-Molenbeek, St. Agatha-Berchem, Anderlecht, Dilbeek, Itterbeek, Schepdaal, Koekelberg, Ganshoren, St. Pieters-Jette, Grooten-Bijgaarden, westwaarts; Laken, Neder-Over-Heembeek, Schaarbeek (Helmet), Evere, Haren, noordwaarts; Elsene (op Boendaal, Solbosch), Etterbeek (?), de drie Woluwe's, Krainhem, Audergem, Boschvoorde (Boitsfort), Watermaal, oostwaarts; Vorst, Vlezenbeek, St. Pieters-Leeuw, Droogenbosch, Ukkel, Beersel, zuidwaarts. Hier eindigt mijn betoog met het besluit: Brabantsch (speciaal nieuwdialectisch Brusselsch bərkoos, berkoos < Brabantsch (reeds in 1637) bourkois < Brab. mnl. broeckoys (reeds in 1385: uit mnl. broeck + mfr. uitgang - oys).
Mei, 1927. |
|