Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1927
(1927)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 300]
| |
‘Vetus’ en ‘Vetus flandricum’ bij Kiliaan
| |
[pagina 301]
| |
zeer oude bewoordingen heet, en welke feitelijk nergens aangeiroften worden. Daarenboven teekent hij bij twint achten, floccipendere, vetus aan, en voegt er aan toe: dictio poëtis rhythmicis nunc adhuc usitata, waardoor hij het gebruik van die uitdrukking in het gewone proza ontkent. Men bedenke verder dat Kiliaan in zijn Voorrede aangekondigd heeft, dat hij de Duitsche woorden, welke toen gebruikt werden, of eertijds in gebruik waren (quibus Germania nunc utitur, aut olim usa est) behoorlijk wil rangschikken. Is het niet natuurlijk dat vetus op die laatste soort van woorden betrekking heeft? Hierbij komt nog dat de beteekenis ‘verouderd’ (en niet ‘oud’) juist past op honderden door hem als vetus geciteerde woorden, woord- en klankvormen b.v.: doemesdagh, dies iudicii; - erien, arare - kerien, keren, verrere; - knodden, j. knoppen, nodare; - plien, agere, studere; - quick, infans; - seghel, j. seyl, velum; - vaen, j. vanghen, capere; - worte, j.Ga naar voetnoot(1) wortel, radix. Meest al deze elementen werden bijkens onze woordenboeken en grammatica's vóór 1500 gebruikt, maar waren in 1588 reeds lang, evenals nu, volkomen in onbruik. Doch wat gezegd van de honderden vetus-woorden, welke lang vóór Kiliaan gebruikt werden, wijl hij ze vetus noemt, en wij ze in Mnl. bronnen aantreffen, en welke toch nadernand bij Ndl. schrijvers voorkomen of in de huidige volkstaal nog gehoord worden, b.v.: decken, inire, salire fceminam; - ghewaet, vestis; - hille, collis; - konne, kunne, genus, speces; - prijsen, j. schatten, op prijs stellen; - verdacht, suspectus; - vlucht, volatus; - voorderen, exigere; - wedevinde, hoedera; - of zulke welke wij in geen Mnl. bronnen ontdekken, maar welke hij waarschijnlijk op oude woordenlijsten aangetroffen heeft, en welke wij nu nog dagelijks lezen of hooren als: fiffel, j. pijpe, fluite; - ghilde, hoere, mereuix; - koorheer, canonicus; - luegh, auidus; - nietigh, inutilis, nullius valoris; - plichtigh, obligatus; - schuyver, scurra, histrio; - struyckroover, j. straatschender, grassator; - teers, j. kul, teres longus et rotundus, enz.? Al deze woorden waren op het einde der 16de eeuw blijkbaar niet verouderd. Moeten we hier zeggen dat Kiliaan in zijn opgave (vetusverouderd) onnauwkeurig is geweest, ofwel dat hij aan vetus | |
[pagina 302]
| |
een andere beteekenis b.v. oud (Mnl.) hechtte? Noch het een noch het andere! Het woord vetus heeft bij en volgens Kiliaan altijd en overal dezelfde beteekenis: ‘verouderd, in onbruik geraakt’; maar we hoeven dien term met het oog op de om standigheden, waarin Kiliaan arbeidde, nader te verklaren. Vetus beteekent bij Kiliaan en naar de opvatting van Kiliaan zelf: vroeger gebruikt in de hem bekende (geschreven en gedrukte) boekentaal, doch daarin in onbruik geraakt vóór 1588, maar nog kunnende voortbestaan in de volkstaal en in nietlitteraire bronnen, welke Kiliaan niet kende. Wij hebben het volle recht dit onderscheid te maken tusschen de gewone schrijftaal eenerzijds, en de gesproken, soms ook geschreven volkstaal anderzijds. Sprekende van het letterteeken n' (= ne, ontkennend partikel) zegt Kiliaan dat ne bij de oude Vlamingen, dus in de oude schrijftaal gebruikt werd (veteribus Flandris usitata) lijk het werkelijk was, terwijl hij elders (op het woord ne, vetus fland.) verklaart: de Vlamingen zeggen (Flandri dicunt) in 1599 ne, hetgeen echter valsch is, wijl men toen ne noch sprak, noch schreef. Waar desniettegenstaande Kiliaan dus ne als vetus bestempelt, bekent hij ipso facto, dat de gewone schrijftaal, waarin ne voorkwam, voor hem alleen telt, en dat hij al wat nog gesproken en bij zijn wete niet meer geschreven werd, weglaatGa naar voetnoot(1) en ook niet aanbeveelt als algemeen wordende schrijf- en spreektaal. Het was er hem om te doen, evenals de bewerkers van het Vocabulare en van de Colloquia, de in 1574 vergaarde bouwstof immer hader te doen kennen, ze te begrenzen, hare waarde voor het gebruik op te geven, en daarom zien we hem in de tweede en de derde uitgave van het Dictionarium-Etymologicum het publiek leeren, hoe het eigenlijk beschaafd moest of mocht spreken en schrijven; vandaar het immer aangroeiend aantal vetus-woorden, welke in de toenmalige beschaafde spreek- en schrijftaal verouderd bleken; verder de flandricum- en hollandicum-woorden, die nog slechts in dialectische schrijftaal op den | |
[pagina 303]
| |
vreemde optreden. Op zulke wijze wist de lezer, waaraan hij zich te houden had. Kiliaan kon overigens de elementen der vreemde, niet-Brabantsche volkstaal niet kennen. Hij is, wij zien het in de geraadpleegde bronnen, de man der boekentaal, de compilator, die te Antwerpen in zijn studeervertrek oude en nieuwe woordenlijsten excerpeert, die zich slechts drie- of viermaal uit over de volkstaalGa naar voetnoot(1), en dan soms den bal nog misslaat. Hij ondernam geen reizen naar Brugge, Middelburg, Amsterdam, Utrecht, Zutfen, Nijmegen, Maastricht om de taal des volks af te luisteren of erg dialectisch gekleurde schriften in te zien. Zelfs al bezat hij de orthographieën van Gabriel Meurier, Anthonis Sexagius, Joos Lambrecht, A. vander Gucht die een en ander over de klank- en vormleer en woordenschat van plaatselijke dialecten opgeven, dan ontbraken hem nog tienduizenden fiches over de toenmalige volkstaal. Wat weten wij zelf in het jaar 1927 van de klanken, vormen en woorden der meeste dialecten? In de maand December 1926 stuurde ik een lijst van specifiek Wvla. woorden, aangetroffen in het Idioticon van De Bo, in Loquela, in dialectisch gekleurde werken van Callebert, Gezelle, Streuvels, Vyncke en anderen aan een Westvlaamschen leeraar te Thourout met verzoek de niet Wvla. elementen er uit te halen. De man antwoordde me dat de 3/5 der woorden hem onbekend waren! We moeten dus, rekening houdende met het standpunt en de goede trouw van den zestiende-eeuwschen Kiliaan, aannemen dat hij door den band met vetus bedoelde: verouderd in de hem bekende geschreven en gedrukte taal. Tot dezelfde opvatting komt men wanneer men met prof. Verdeyen Kiliaan bij het opstellen van zijn Etymologicum aan 't werk ziet. Plantijn's corrector ontving de elkaar opvolgende uitgaven van Noël de Berlaimont's Vocabulare, van het Vocabulario, van de Colloquia en van zoovele andere boekjes. Welnu hij stelde vast, hoe bij elke nieuwe uitgave vreemde, veelal Vlaamsche elementen gedurende de 16de E. ten gevolge der Brabantsche Expansie door Brabantsche vervangen werden. Zulke, welke hij in de laatste uitgaven niet meer terugvond, hiet hij dus vetus, d.i. niet meer in gebruik, verouderd. Dit | |
[pagina 304]
| |
is zeker het geval geweest met waen en wandelbaer; waarschijnlijk ook met baerdmaecker en arselmaent welke uit het hs. H. in het Vocabulare (uitgave 1536) door barbier en october waren vervangen. Zulks is nog het geval met een massa andere woorden, die Kiliaan uit oude woordenlijsten en teksten had opgeteekend, doch in de laatste tijden door synoniemen zag verdringen. Uit het enkele feit dus dat schoolmeesters, opvoeders en schrijvers een vroeger ingeburgerd woord niet gebruikten in de beschaafde schrijf- en spreektaal, heeft Kiliaan dien term meestal verouderd geheeten, zonder verder uit te zien of hij in de volkstaal of in het proza van gemeene lui nog voortbestond. Zal het nu iemand verwonderen, dat vele vetus-woorden, welke aldus buiten den taalhorizont van den Duffelaar bleven voortleven, naderhand tot ruimer leven werden gewekt, in de algemeene schrijftaal plots opduikten of in onze moderne idiotica heel getrouw staan opgeteekend? Zulks nu is feitelijk gebeurd. De volgende vetus-woorden zijn nog in gebruik: beset, hypotheca (alg. Ndl.); bestellen, conducere (alg. Ndl.); blecken, coruscare (De Bo 146); decken, assilire foeminam (alg. Ndl.); fiffel, fluyte (Wvla.); ghewaet. vestis (alg. Ndl.); ghilde, j. hoere (alg. Ndl.); hil(le), collis (De Bo 1461); koorheer, canonicus (alg. Ndl.); kunne, genus, species (alg. Ndl.); luegh, auidus (Schuermans, Bijv. 136); marckten, mercarl, nundinari (Wvl., Ovl., Brab. De Bo 6711); nederigh, humilis (alg. Ndl.); nietigh, inutilis (alg. Ndl.); oecker, j. woecker, foenus (De Bo 7571); plichtigh, obligatus (alg. Ndl.); prijsen, j. schatten (Wvla., Ovla., Brab., Joos 536); schuyver, scurra, histrio (Brab. CV. 1099: gemeene kerel); struyckroover, j. straetschender, grassator (alg. Ndl.); teers j. kul (Wvla.); verdacht, suspectus (alg. Ndl.); vlucht, volatus (alg. Ndl.); vo(o)rderen, exigere (alg. Ndl.); wedewinde, hoedera (Wvl. Kruidwoordenboek De Bo). Het valt echter op dat voor vele van deze woorden in schriften vóór 1588 slechts één of zelfs geen enkel bewijsplaats wordt aangetroffen b.v. voor beset, blecken, decken, fiffel, ghilde, koorheer, luegh, nederigh, nietigh, marckten, plichtigh, schuyver, teers, verdacht, voorderen. Sommige van deze woorden schijnen slechts in een afgelegen dialect, of in de lagere volkstaal bestaan te hebben als: blecken, fiffel, ghilde, hil(le), oecker, teers, wedewinde. Eenigszins wonder is het dat Kiliaan vetus schreef naast: ghewaet, kunne, prijsen, | |
[pagina 305]
| |
vlucht, omdat deze woorden vóór en na 1600 op een uitgebreid gebied veelvuldig gebruikt werden. We besluiten ons onderzoek nopens de beteekenis van het vetus: de vertaling niet meer gebruikt in de aan Kiliaan bekende geschreven en gedrukte taal laat ons toe alle moeilijkheden op te lossen, en brengt de goede trouw van Kiliaan niet al te zeer in 't gedrang.
***
Vooraleer over te gaan tot een onderzoek betreffende de woorden, welke Van Kiel als vetus flandricum aanteekent, moeten we een woord zeggen over de localiseerende aanwijzing fland(ricum) aan sommige niet vetus-woorden toegevoegd, b.v. todderen, fland. j. tuyeren, nectere. Al zijn in het Etymologicum uitermate vele Vla. elementen opgenomen, omdat de Brabantsche spreek- en schrijftaal gedurende de 14de en de 15de E. sterk onder den invloed van de Vlaamsche kultuurcentra (eerst Brugge, later Gent) heeft gestaan, en ook omdat Kiliaan's bouwstoffen (o.a. het Vocabulare, de Colloquia, het Naembouck) van Vla. oorsprong zijn, toch zag Kiliaan wel in, dat daarbuiten, vooral in Westvla. schriften, nog zooveel specifiek Vlaamsche elementen bestonden, welke hij onmogelijk als beschaafde Brab. spreek- en schrijftaal mocht aanbevelen. Hadden alle Vlamingen in het jaar 1599 onder den invloed der Brabantsche Expansie een taal geschreven als Pater J. David, S.J. van Kortrijk in zijn Christelycken Bie-corf (1600) of als Mathias Lambrecht, bisschop van Brugge, in zijn Kerckelicke Historie (Leuven, 1590), dan had de Antwerpsche compilator het flandricum haast kunnen achterwege laten; maar wanneer hij een hs. van Edward De Dene onder de handen kreeg, dan viel het hem dadelijk op welke afgrond tusschen de Wvla. dialectisch gekleurde schrijftaal en de toen heerschende Brab. schrijftaal nog bestond. Het valt den aandachtigen lezer op zooveel typische Vla. elementen in het Etymologicum als fland. opgeteekend aan te treffen. Het zijn meestal klank- en woordvormen die evenals de welbewaarde taalschat aan het Westvlaamsch onder de Ndl. dialecten een bizonder eigenaardige kleur geven.Ga naar voetnoot(1) Het viel Van Kiel wel niet lastig een rijken oogst daaruit | |
[pagina 306]
| |
op te doen. Vlaanderen bezat op taalgebied gedurende de 12de, 13de en 14de E. de hegemonie, en was rijk aan taal- en letterkundige producten. We kennen het Westvlaamsch-Latijnsch herbarium uit de jaren 900,Ga naar voetnoot(1) het glossaire flamand-latin uit de 14de E.; den Livre des Métiers van Michelant (Brugge ± 1349), het hs. H. van ± 1420 berustende te Keulen, op de oostluiksche grens eilaas! onnauwkeurig afgeschreven, het Vocabulare en het Vocabulario uit de 16de E. We weten dat Noël de Berlaimont en Glaude Luython uit Fransch-Vlaanderen gedurende de 16de E. naar Antwerpen gekomen zijn om het Fransch en het Vlaamsch te onderwijzen. Het hs. H, ook door Noël de Berlaimont geraadpleegd, en dat nog zooveel Franschvlaamsch materiaal bevat, moet in zijn oorspronkelijken vorm een rijke bron voor een woordenboekopsteller geweest zijn. Uit zulke en dergelijke tractaten heeft Kiliaan niet alleen vele Westvla. woorden, maar ook typische klank- en woordvormen overgenomen, welke tot heden meestal voortleven, b.v.: buck, vul; - huere (uur); - gheete, weede, weecken; - reyn, reynen, seynen; - rend, sleppe; - woelen; - schoe, weghel: - besparsen, bilck, broem, brom; - scheminckel, scheppen (kleederen maken), seule, suyle; - sleeuw, smyten, spaerswater, sparke, vueren, enz. - Uit het hs. H (Keulen) hadde hij o.a. nog de volgende Westvlaamsche elementen kunnen citeeren: begunnen, gurdelmakere, heicten, canuenck, custer, maetsere, mesplen, musschelen, oestmaent, spurkel, sundach, tachentich, varuwen, vullen enz. Uit het Vocabulare (Antw. 1536) hadde hij de volgende Vlaamsche staaltjes, welke daarin hadden standgehouden, kunnen overnemen: seere, lavoor, sekere, caroten, gebreect, al sieck, qualick, ghebuere, merder (meer), pennighen, tachentich, dueren (duren), fasseel, ghemoeten, honghere, smijten, terden, stegher, enz. Uit het Vocabulario (Antw. 1520) hadde hij ook het Wvla. copere, isere (in het Vocabulare 1536: coper, ysere) kunnen aanhalen. Hierbij zij nog vermeld: 1. dat de woorden met de bepaling fland. meestal tot heden bewaard zijn gebleven, waaruit men reeds kan afleiden hoe omzichtig Kiliaan moest te werk gaan, wanneer hij naast fland. ook de bepaling vetus schreef. - 2. dat de opgave fland. niet altijd slaat op het gansche Vlaamsch dialectgebied; aldus gaud. fland. j. goud, aurum is | |
[pagina 307]
| |
bepaald Oostvlaamsch; lijnghen, fland. j. lenghen, elongare is en was meer Oostvlaamsch dan Westvlaamsch, dat langhen vertoont; pit, fland. j. put, puteus is vooral Westvlaamsch.
***
Laten we thans de vetus flandricum-woorden wat nader onderzoeken, Het Dictionarium van 1574 vermeldt noch vetus- noch vetus flandricum-woorden. In de tweede uitgave (1588) vinden we reeds 4 woorden als flandricum en 41 als vetus vermeld, welke in het Etymologicum (1599) vetus flandricum zullen worden; daarenboven zijn reeds 75 vetus flandricum-woorden in de tweede uitgave (1588) opgenomen, terwijl het Etymologicum er in 't geheel 253 telt. Dat in 1599 Kiliaan zijn verbeteringswerk niet voleindigd had, blijkt hieruit dat hij eenzelfde woord in eenzelfde uitgave nog verschillend behandelt: ackersieck, vet. fland. j. veldsieck, doch veldsieck, ackersieck, leprosus; - druyt, vet. fland. fidus; doch drut, draut, druyt, j. trouw, fidus; - ghesibbe, sibbe, vetus fland, affinitas; doch sibbe, j. ghesibbe, affinitas; - meersenier, meersenierman, mercenier, kossate, vet. Brux. Louan. cliens ducis Brabantiae; doch kossate, merssenier, vetus, cliens ducis Brabantiae; - saelgie, salie, vet. fland., fris. holl. j. sauie salvia; doch salgie, saelgie, salie, Holl. Fris. j. sauie salvia; - tort, torde, vetus fland. stercus; doch torde, j. tort, stercus. Dit feit is hierdoor te verklaren dat Van Kiel op de drukproef van de uitgave 1599 nog verbeterde en bijvoegde, en soms dezelfde aanwijzing op een tweede plaats vergat bij te schrijven. Had Kiliaan nog een vierde uitgave kunnen bezorgen, het aantal vetus-, fland.-, holl.-woorden ware nog aanzienlijk toegenomen. Onder de 253 vetus fland.-woorden zijn enkele elementen blijkbaar niet klankwettig gevormd, b.v. besteden ter aerde (i. pl. v. ter eerde); echter (i. pl. v. achter); holte uit hilte (i. pl. v. hulte); knepelijn (i. pl. v. knapelijn); linghen (i. pl. v. langhen); misquaem (i. pl. v. mesquaem); pijnweke (i. pl. v. pineweke); rannen (i. pl. v. rennen, dichterlijk); spoghen (i. pl. v. spiën), vogheler (i. pl. v. voghelare). Het bestaan van deze haast onmogelijke Mvl. vormen zal niemand verwonderen, die weet dat Kiliaan ze trouw afschreef uit oude lijsten, welke toch zoo vaak slordig opgemaakt en gecopieerd werden.
*** | |
[pagina 308]
| |
Welke is nu de beteekenis van vetus flandricum, vetus hellandicum, enz.? Vetus behoudt hier natuurlijk zijne waarde: verouderd in de aan Kiliaan bekende geschreven of gedrukte taal, vermits hij in de uitgave van 1599 aan 41 woorden, in 1588 als vetus vermeld, de bepaling fland. heeft toegevoegd. Vetus fland. is dus verouderd in de aan Kiliaan bekende geschreven of gedrukte Vlaamsche taal. Van Kiel levert hiervan zelf een onrechtstreeksch bewijs: Litera ne cum apostrophes nota in principio quarumdum dictionum posita loco negativae particulae ne, veteribus Flandris usitatae, ne siue non significat, ut n'iet, non, etc., d.i. ne met het afkappingsteeken geplaatst in het begin van sommige woorden in stede van 't ontkennend partikel ne, bij de oude Vlamingen in gebruik, beteekent ne of non b.v. n'iet, non. Hij bekent dus dat de oude Vlamingen ne schreven, waaruit onrechtstreeks moet afgeleid worden, dat de Vlamingen in 1599 het niet meer schreven, zooals het werkelijk was; vandaar staat vetus flandricum gelijk met verouderd Vlaamsch. Men lette nu verder op zijn art. wereld, mundus, waaraan hij toevoegt: Germ. welt, vverelt; vetus Germ. worold, wat met het ohd. worolt volstrekt overeenkomt. Zoo nog vermeldt hij tribock, vetus Germ. j. springhael, blije, balista, een soort van geschut met steenen projectielen. Welnu in 1588 was dit schietgetuig bij wete van Kiliaan reeds meer dan 200 jaar in onbruik, zoodat hij de synonieme termen: springhael en blije ook vetus aanteekent. Hetzelfde geldt voor gome, vetus Germ. homo; goman, gomman, vet. germ. maritus, paterfamihas, welke hij zelf verklaart bij Otfrid Weissenburg aangetroffen te hebben. Elders geeft hij meersenier, meersenierman, mercenier, kossate, vet. Brux., Louan. Cliens ducis Brabantiae, priuilegiis et immunitatibus donatus; qui se in fidem et potestatem principis permisit. Onze achtbare Collega Dr. L. Goemans, die hierop mijn aandacht vestigde, heeft in het feestalbum, prof. Vercoullie, art. Het Lovaniense in Kiliaan's Etymclogicum door teksten bewezen dat me(e)rsenier nog bekend was te Leuven en te Brussel gedurende de 13de, 14de en 15de E., maar de vrijgelatene lijfeigene had - en Kiliaan wist dat, verg. permisit - te Leuven in 1599 samen metzijn naam reeds opgehouden te bestaan, zoodat ook het Ndl. Wdb. voor meersenier geen bewijsplaats, dagteekenende uit latere tijden, von opgeven; ja zelfs Kiliaan vermeldt elders kossate, merssenier als vetus! Hetzelfde kan dus ook gezegd worden van | |
[pagina 309]
| |
de in 1599 lang verouderde instrumenten en maten als rabaudeken, vogheler, vet. fland., balistae genus; - selfschot, vet. fland. arcus automatus; vittinghe, vet. fland. 54 mudden, enz. - Welnu, indien in de boven vermelde gevallen vetus germ., brux., louan. fland. moet vertaald worden door verouderd duitsch, brusselsch, enz. hoeven we in de 253 vetus flandri cum-woorden dezelfde interpretatie te aanvaarden. Deze verklaring is overigens ook de eenige logische; het gaat niet op te zeggen: vetus fland. beteekent oud of verouderd, en is toch nog gebruikt in Vlaanderen. Het moet wel degelijk zijn: verouderd in de aan Kiliaan bekende geschreven of gedrukte taal. Eén uitzondering zou kunnen bestaan voor die woorden, waarbij andere lokaliseerende bepalingen b.v. vetus fland., holl., fris. voorkomen; doch hierover verder. Deze onze verklaring geeft overigens alleen voldoening. Inderdaad omtrent 46 vetus flandricum-woorden moesten in Vlaanderen in 1599 ook al voor Kiliaan den schijn gehad hebben in Vlaanderen in onbruik te zijn, omdat tot heden geen enkel voorbeeld uit de gansche Vla. schrijf- en spreektaal werd opgeteekend; aldus: afdraeghentheyt, aronde, bael, baerdmaecken, bewaen, barde van myrre, echter, ertinghe, fonck, ghesibbe, ghesende, gheldeman, gouwiere, godhoede, heffer, holte des sweerts, hocke, karmieten, kolp, mael, megher, mottoen (hamel), oudwaerier, pelerijn, poetre, poin(c)t parisis, rannen, sackman, spadenier, straele, spilder, trompen, tweeborelinghen, veurders, vittinghe, verwallen weder, verwaeten (verlaten), veurders, vittinghe, verwallen weder, verwaeten (verlaten), wanklaghen, wapenloop, welle, witten sondagh. Wij twijfelen sterk of de woorden: bael, echter, holde, kolp, mael, megher, pelerijn, vroedsche, rannen, spoghen wel ooit in Vlaanderen bestaan hebben: ze moeten afgeschreven zijn uit weinig betrouwbare lijsten. De volgende termen werden zeer waarschijnlijk vóór Kiliaan in Vlaanderen gebruikt: aronde (fra. aronde), ghesibbe (verg. sibbe), ghesende (verg. sende), heffer (bijvorm van heffel), poetre (fra poutre), tweeborelingen (verg. boreling), veurders (bijvorm van vo(o)rders), vliedbergh (verg. Vliebergh), verwaet, verwaeten, wroegherschap, wapenloop, wanklaghen. Wanneer we bij de boven 46 vermelde woorden, waarvoor geen enkele bewijsplaats gevonden is, nog de 123 woordenGa naar voetnoot(1), | |
[pagina 310]
| |
rekent, welke vroeger wel is waar gebruikt werden, doch ten tijde van Kiliaan alleszins verouderd waren, dan vindt men dat Van Kiel in zake vetus 165 op 253 maal absoluut waarheid sprak. Voorwaar een hoog percent waar het een bij uitstek conservatief dialect geldt. Houdt men daarbij rekening met het feit dat Kiliaan's taalhorizont danig beperkt was, dan valt er op zijn oprechtheid niet de minste vlek, want dan komen bij de eerste vermelde vetus-woorden ook nog de 88 overige termen, welke na hem in dialectische schriften, in de volkstaal en zelfs veel later in het algemeen Ndl. voortleefdenGa naar voetnoot(1). Dit is de waarheid in zake de goede trouw van Kiliaan wat betreft het vetus. In hoever nu sprak hij waarheid in zake (vetus) flandricum voor elk der 253 termen door hem als Vlaamsch aangeteekend? De 46 bovenvermelde woorden, waarvoor tot heden nergens een bewijsplaats is gevonden, vallen natuurlijk hier buiten bespreking. We hoeven dus te onderzoeken in welke mate hij voor de overige 207 waarheid sprak. Welnu ongeveer 55 woorden daarvan waren in Vlaanderen alleen gebruikt vóór 1599 (zie Verouderde Woorden blz. 6); en ± 140 andere waren toen in Vlaanderen en ook elders gebruikt, zoodat ± 195 op 207 termen in Vlaanderen, en slechts 12 alleen buiten Vlaanderen aangetroffen worden. Anderzijds werden na 1599 nog slechts ± 90 van de 207 woorden in Vlaanderen gebruikt, waaronder ± 40 tevens tot andere dialecten behooren. (zie Verouderde Woorden, blz. 7). Doch hier houde men rekening met het feit dat bij 21 woorden naast fland. ook holl., sax., fris. enz. staat; - 2o bedenke men dat de door Kiliaan eenigszins benuttigde bronnen vaak een mengelmoes waren van allerlei dialecten: Westvla. en Brab. in het Vocabulare, in de Colloquia; Westvla. en Luiksch in het hs. H; - 3o neme men in aanmerking dat sommige Vlaamsche termen ten gevolge van de Westersche expansie (13de, 14de E.) uit hun kerngebied naar elders gedragen werden, en daar op de peripherie van die taalstrooming gerust bleven voortleven. Het aantal der in Vlaanderen uitsluitend gebruikte elementen is tamelijk klein. Vormen als: huere | |
[pagina 311]
| |
(uur), meersen (vermeerderen), tooghen trof en treft men ook in Zeeland aan, en de eenmaal in West-Vlaanderen druk gebruikteGa naar voetnoot(1) bloemenbenamingen: keule, klitte, miere zijn sedert lang in het Zeeuwsch als in hun kerngebied thuis. Hieruit blijkt dus zonneklaar dat Kiliaan gelukkiger geweest is, wanneer hij fland. bij een vetus schreef, dan wanneer hij vetus bij een fland. voegde. Zulks is niet wonder: waar hij fland. aanteekende, had hij het woord in een ouden Vlaamschen tekst positief gezien; waar hij vetus schreef, had hij uit een beperkt onderzoek met negatieven uitslag besloten tot het algemeen onderblijven van dat woord, wat onwetenschappelijk is. We besluiten dat de interpretatie van vetus fland.: verouderd in de aan Kiliaan bekende geschreven of gedrukte Vlaamsche taal de goede trouw van den Duffelaar nogmaals niet al te zeer in 't gedrang brengt.
***
Doch onderstellen we een oogenblik dat vetus flandricum beteekent oud (of verouderd) en toch in 1599 nog gebruikt in Vlaanderen, dan 1. zijn er 253 - 90 = 163 woorden op 253 waarvoor Kiliaan den bal misslaat, omdat die woorden na 1599 heelemaal in onbruik waren; - 2. vraagt men zich af waar hij, in Gods naam, in 1599 de volgende woorden nog ergens gebruikt vond: aronde, bael, bewaen, echter, fonck, enz. (zie boven), welke ofwel nooit bestaan hebben, ofwel overoud moeten zijn, - 3. is het wonder dat van de 253 Mvla. woorden in 1599 nog gebruikt er maar ± 90 meer verschijnen na zijn dood terwijl de woorden, welke hij eenvoudig als land. d.i. nog gebruikt in Vlaanderen aanteekent, meer dan de helft behouden zijn; - 4. verwondert men zich dat hij ook bij de woorden, door hem als fland. vermeld, ook geen vetus heeft geplaatst, wijl die termen reeds in de oudste Westvlaamsche schrijftaal voorkomen: buck, bequijlen, berespen, beseffen, bilck, broem, brom, brughstock, ghewat, leme, liefhoeck, lijse, lochtinck, versyck, zeuren, vinder, vlinder, vrame en honderd ardere. Prof. Verdeyen heeft zijn interpretatie heel vernuftig uitgedacht: Kiliaan, ziende dat waen en wandelbaer lang vóór 1599 door van waer en wanckelbaar in de geschreven taal vervangen waren, plaatste vetus achter beide eerste woorden; | |
[pagina 312]
| |
maar vervolgens voegde hij achter: waen, vetus nog fland.. emdat hij wellicht(?) die termen in een jonge Vlaamsche bron had aangetroffen; zoodat hij met vet. fland.: oud (of verouderd) doch nog gebruikt in Vlaanderen wilde beteekenen. - Doch is die loutere onderstelling waar, dan had Kiliaan niets dan fland. achter beide woorden moeten schrijven, lijk hij dat met de honderd Mvla. en Nvla. woorden heeft gedaan. Nu hij echter vetus fland. schrijft, getuigt hij volgens ons dat hij waen en wandelbaer gheld in oude Vla. stukken had aangetroffen, doch ze in 1599 niet meer zag verschijnen, zooals het werkelijk geweest is. Ons vraagstuk krijgt echter een geheel ander uitzicht, waar spraak is van een vetus fland., waaraan nog andere localiseerende opgaven toegevoegd zijn b.v. hors, vet. fland. ang. j. ros; - wedde, vetus Germ. Sax. Sicamb. Fland. Holl. Onder de 251 vet. flandricum-woorden zijn er 12 met twee, 4 met drie, 3 met vier, 2 met vijf dialectische bepalingen. Hier vermoedt prof. Verdeyen - en niet ten onrechte - dat Kiliaan, wanneer hij b.v. op eene lijst te Amsterdam gedrukt in 1574 het in Vlaanderen verouderd woord baldaedigh vond, liet drukken: baldaedigh, vet. fland., holl. wat dan volgens Kiliaan moest beteekenen: verouderd vlaamsch, doch nog gebruikt in Holland. Men zal in dit geval echter opmerken, aat vetus toch zijn gewone beteekenis behoudt, en dat Kiliaan alleen de fout beging niet duidelijk te drukken: baldaedigh, vet. fland.; - holl. Er is één geval waar hij een nauwkeuriger opgave leverde: quaed, qua(e)t, kat, Ger. Sax. Sic. vetus fland. j kaet, stercus, oletum. Die woordenvormen waren en volgens de typographische voorstelling en in feite verouderd in het Vla. dialect, en waren nog in gebruik in Friesland, Overyssel en Gelderland, vermits Kiliaan elders schrijft: kaet, quaet, keet, Sax. Fris Sicamb. eluuies, limus, stercus. Een nauwlettend onderzoek aengaande al zulke gevallen zou wellicht uitwijzen, dat Van Kiel, die in de derde uitgave (1599) nu eens vóór dan weer achter een der dialectische bepalingen vetus neerschreef, daarmede wel beteekende, dat een term in dat ééne dialect verouderd wasGa naar voetnoot(1).
*** | |
[pagina 313]
| |
Boven is gezegd dat Kiliaan in de tweede en de derde uitgave zijn werk volledigen wilde door het bijvoegen van vetus of van dialectische bepalingen als fland., holl. enz. Zou de ware reden waarom de Plantijnsche corrector een term met de aanwijzing vetus nog verder localiseerde, niet deze zijn: zonder een dialectische bepaling (fland., holl., fris. enz.) bij een vetus gevoegd kon de lezer deze vreemde dialectische vetus-woorden niet onderscheiden van een Brabantsch vetus-woord, dat volgens Kiliaan's plan in het ideale Etymologicum enkel met ééne aanwijzing (vetus) tegenover de dubbele aanwijzing vetus fland., vetus holl. enz. aangeteekend zou blijven. We lezen trouwens in het Etymologicum: huyden, vetus j. hoeden; ghichte vetus j. ghifte; huysen vet. j. hoven, epulari; kossate vetus, cliens ducis Brabantiae, waarmede Kiliaan telkens toch wel een vetus Brabanticum (dat nergens, evenmin als een Brabanticum, verschijnt!) heeft bedoeld. Vraagt men nu of die localiseering fland., holl. enz. bij een vetus gevoegd haar belang had, dan antwoord ik: uit een nauwlettende studie van het vetus fland., holl. Zel. d.i. van de woorden, welke een ooggetuige te Antwerpen onder de uitstraling van de Brabantsche taalexpansie in Vla. Holl. Zeeuwsche teksten zag verbleeken, veranderen en verdwijnen, kan blijken hoe ver en in welke mate zich de Brabantsche taalstrooming in Vlaanderen, Holland, Zeeland heeft doen gelden. Wat meer is, voor sommige woorden en vormen met zeer beperkte localiseering zou ons die dubbele aanwijzing (vet. fland. enz.) toelaten een mideleeuwsche dialectkaart op te maken.
***
Om te eindigen verklaren we dat we den Duffelschen taalkundige niet lastig mogen vallen, wanneer hij in 1599 eens den bal missloeg. Laten we ons in zijn plaats stellen: we beschikken over vele teksten, woordenboeken, orthographieën, idiotica, en taalkaarten, en moesten wij met de bestaande bronnen in de hand een door en doorvlaamsch woord als verouderd vlaamsch bestempelen, dan mogen we niet verwonderd staan datzelfde woord in een nog uit te geven Limburgsch of Utrechtsch idioticon springlevend aan te treffen. Men gunne echter Kiliaan niet meer vertrouwen dan hij, redelijkerwijze gesproken, verdienen kan. Men weze op zijne hoede om al de woorden, welke Kiliaan alleen vermeldt, maar seffens als niet | |
[pagina 314]
| |
bestaan hebbende aan te teekenen. Kiliaan kan op het einde der 16de E. bronnen geraadpleegd hebben, welke degelijk materiaal uit lang vervlogen tijden bevatten. Omdat de woorden: banet (paddenstoel), belne (bilze), beze (bies), boge (polei), cimmin (komijn), schaafbiese (carix), widebinde (klimop), roomsche kool (beet) hier volstrekt nergens te vinden zijn, mogen we niet besluiten dat ze nooit in Vlaanderen bestaan hebben, vermits een geneesheer uit Brugge of uit de omstreken in de jaren 900 deze woorden op een lijstje heeft neergeschrevenGa naar voetnoot(1). Evenzoo omdat Verdam en Stoett de volgende Mvla. woorden. iechtich (verklaring aflleggend), bistier (berooid). nachtemee (niet meer), nechtemee, nochtemee, broem (brem), bunt (hoogte), gheweugen(leiden), meekop(maankop), street(straat), vlet (vliet), akker (zandig land), beggel (snateraar), beire (bes), Bette (kwade vrouw), bouweling (schoof), eeke (waterige weide), haven (waterloop), inghel (kromte), klare (zuiver water), man (poel); - of de Oostbrab. woorden: vericht (door jicht aangedaan), scede (kruin van het hoofd), drogher (bedrieger), verdenen (uittrekken), knevel (strik), modden (troebelmaken), of de Maastrichtsche woorden: goonstich (gunstig), lattuycke (fr. laitue), ontwerscap (ontstlchting), slege (slagen), spenen (spaanderen) niet vermelden, mag niet besloten worden, dat ze nooit bestonden, vermits wij zelf deze taalelementen in de laatste tekstuitgaven der Academie, in het Nicodemus' Evangelie en in de vertaalde Sermoenen van Herman Stekin hebben aangetroffen. |
|