Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1927
(1927)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 210]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Hadewijchiana
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 211]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Pomerius kunnen vereenzelvigen met de Heilwijch Blomardinne der schepenakten, en deze op hare beurt met onze Hadewijch, door den voornaam Heilwijch. Het belang van deze meening en het gebruik dat er van zou kunnen gemaakt worden om de vereenzelvigingstheorie Hadewijch-Bloemardinne steun te bieden, ziet eenieder allicht in. Want deze theorie vereischt noodzakelijk dat de door Pomerius vermelde Bloemardinne dezelfde zou zijn als de Heilwijch Blomardinne der schepenakten. Immers, de voornaam der ketterin is in de overlevering onbekend. Indien ze dus niet die Heilwijch Blomardinne is geweest, zoo ontbreekt alle grond voor een verband met Hadewijch. Er is hier een gevoelde leemte in de theorie, al veronderstellen de voorstanders ervan gewoonlijk zonder meer, dat de ketterin van Pomerius en de Heilwijch Blomardinne een en dezelfde vrouw zijn geweest. Toch ware eenig bewijs daarvoor niet onwelkom: want zoolang het niet eenigszins waarschijnlijk wordt gemaakt dat de Bloemardinne Heilwijch heette staat alles nog op los zand. Uit den inhoud nu van de schepenakten zelf was het moeilijk zulk een bewijs af te leiden. Van een literaire bedrijvigheid dier Heilwijch is er natuurlijk daar nergens spraak. Ook niet in de oorkonde over het door haar gestichte gasthuis. Zij heet er alleen: ‘een loffelijke en devote persoon, die in haar leven beroerd en genegen was tot devotie, en daarom dit godshuis had willen oprichten’. Ook, al wat ons over die Heilwijch Blomardinne wordt meegedeeld schijnt haar aan te toonen als een vrome jonkvrouw, die op goeden voet leefde met de priesters van St-Goedelen: die een dezer tot haar testamentairen uitvoerder benoemde, die een godshuis stichtte voor twaalf onde vrouwen en de leiding er van toevertrouwde aan het kapittel van St-Goedelen, enz.; niets wat wijst op eenige kettersche gezindheid, noch op oppositie van de geestelijkheid tegen haar. En dat is ook wel een van de voornaamste redenen, zoo niet de eenige, waarom het bericht van Pomerius over haar wordt omgeduid. Men beseft genoeg dat, zoolang het bericht van Pomerius eenige waarheid bevat, Bloemardinne moeilijk zonder meer met deze Heilwijch Blomaerts, en zoo met Hadewijch kan worden verbonden. Men tracht dan de door Pomerius meegedeelde bijzonderheden over haar zóó te wijzigen, dat ze bij die Heilwijch Blomardinne nog eenigszins kunnen passen. Pomerius wordt verklaard naar het beeld dat men uit die | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 212]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
schepenakten over Heilwijch Blomardinne heeft opgemaakt. Wij mochten even op deze door de vereischten der hypothese noodzakelijk gemaakte omduiding van Pomerius' bericht de aandacht vestigen, om op de vele zwakke punten, die de vereenzelvigingstheorie ten grondslag liggen, opmerkzaam te maken. Zoodra men nu, om Bloemardinne met Heilwijch Blomardinne te kunnen vereenzelvigen, Pomerius' bericht geheel moet omduiden, dan is het meer dan ooit geboden, dat men ten minste eenig verband tusschen beiden zou aantoonen, en zich niet langer met een loutere bewering tevreden houden. Uit den inhoud der schepenakten ging het niet. Zoo zou men het langs de door den H. Willems aangewezen wijze kunnen beproeven: is Bloemardinne niet een vrouwelijke geslachtsnaam, maar de naam van een bepaalde jonkvrouw, dan ware de geheele zaak zoo goed als geklonken.
Wij hebben dan willen onderzoeken of het gebruik van vrouwelijke geslachtsnamen op -inne ten onzent heeft bestaan. Wij veroorloven ons hier onze resultaten mee te deelen. Wij hebben vooreerst de werken geraadpleegd, waar we meenden eenige inlichting daarover aan te treffen. De Middelnederlandsche grammatica's, waar we zochten naar de beteekenis van het achtervoegsel -inne, de woordenboeken; het bekende werk van J. Winkler over geslachtsnamen. Wij hebben er niets in gevonden. Toch dient reeds opgemerkt dat K. Ruelens niet alleen staat in zijn bewering. P. Frederick zegt hetzelfde: de naam van Bloemardinne... is... eenvoudig gesproten uit dien van het geslacht der Bloemaerts, zooals de naam Reinaerdinne uit dien der Reinaerts, enz.Ga naar voetnoot(1). Ook P.J. Goetschalckx, een man die geheel zijn leven in archieven doorbracht en beter dan wie ook ever de familienamen, vooral uit het Antwerpsche, was ingelicht, schrijft in een nota bij den naam Margareta Barsinne ‘Margareta Barsinne overleed op 't einde der dertiende eeuw. De familienaam haars vaders was Bars. Waarom dan hiet zij Barsinne? De oorzaak daaraan ligt aan een gewoonte welke rond dien tijd werd ingevoerd en die hierin bestond dat men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 213]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in een huishouden de zonen noemde zooals de vader hiet, zooals hij, bij voorbeeld hier in 't geval, Bars; doch men achter den naam van de dochter het bijvoegsel inne plaatste, zooals hier Barsinne. Ook deed men toen hetzelfde voor de bijzonderste ambten: b v. boer, boerin; baas, bazin; bakker, bakkerin, enz. Laatste gewoonte bleef bestaan, de eerste echter ging spoedig, bereids na een halve eeuw, nagenoeg geheel verlorenGa naar voetnoot(1).’ Zoo is het inderdaad, zooals uit ons onderzoek gebleken is. Ook was de bewering van K. Ruelens niet uit de lucht gegrepen. Zij steunde op een eerste onderzoek van K. Stallaert zelf, als uit zijn verhandeling blijkt. Hij zegt uitdrukkelijk dat hij die ‘omstandigheid.’ (het gebruik dier vrouwelijke geslachtsnamen) had van zijn vriend K. Stallaert, die als archivaris der stedelijke godshuizen, ‘uit talrijke stukken de vrouwennamen uitgaande op inne had opgeteekend, waaronder een vijf- of zestal Bloemardinnen.’Ga naar voetnoot(2). Zoo was hij op die stukken over Heilwijch Bloemaerts gekomen. Maar hij had nog andere vrouwennamen op -inne dan dezen, waaruit hij dit gebruik had afgeleid. En, om hier al dadelijk mee gedaan te maken: in die stukken over Heilwijch Bloemaerts zelf is Bloemardinne niet de eenige vrouwennaam op inne. Onder de vijf of zes andere vrouwen die er in genoemd worden (meest naar hun plaats van afkomst) is toch ook reeds op het jaar 1280 een Aleidis TolinneGa naar voetnoot(3). En dat Blomardinne zelf zulk een vrouwelijke geslachtsnaam is mocht blijken uit het feit dat ze onverschillig genoemd wordt: Heilwigis dicta Bloemaerds, domicella Heilwigis filia quondam Willelmi dicti Blomard, Heilwigis dicta Blomardinne. Ons onderzoek naar de vrouwennamen op -inne is natuurlijk niet volledig, in dien zin althans, dat de door ons opgemaakte lijst niet aanzienlijk bij eenig verder zoeken in archieven zou kunnen aangevuld worden. Volledig hoeft het ook niet te zijn. Wij hebben het echter zóó ingericht, dat deze namen tot grondslag kunnen dienen voor een eerste synthese over het gebruik van vrouwelijke geslachtsnamen. Daarom heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 214]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben wij zooveel mogelijk trachten na te gaan welk de mannelijke vorm van ieder naam is geweest en het bestaan der familie na te wijzen. Verder teekenden wij de jaren aan waarin die namen voorkomen of beproefden den tijd te bepalen. Eindelijk werd rekening gehouden met de streek waaruit zij stammen. Voor een beperkt doel als het onze, dat alleen was aan te toonen dat geslachtsnamen op -inne wel gebruikelijk zijn geweest, waartoe enkele voorbeelden konden volstaan, zagen wij er tegen op in archieven te gaan snuffelen. Wij zochten eerst naar werken, waarin documenten met familienamen voorkomen, liefst uit het gewone leven, waaruit een beeld kon oprijzen van het taalgebruik. Ridders toch en hun vrouwen en dochters worden meestal naar de plaats van afkomst of bezitting genoemd. Wij zijn natuurlijk begonnen met de eerste de beste werken, die ons te Antwerpen ter beschikking stonden. Zoo zochten wij eerst bij Geudens die in zijn Straten van Antwerpen dikwijls het Charterboek van 1374 der H. Geesttafel van O.L. Vrouwekerk aanhaaltGa naar voetnoot(1). Een register op de eigennamen bewees hierbij uitstekend dienst. Daaruit teekenoen wij aan: Wij schrijven telkens over zooveel als noodig om het verband aan te toonen waarin zulk een naam gebruikt wordt: blz. 109: huys dat wilen was Lijsbetten Cogmakerinne Uit eerste helft der XIVe eeuw. blz. 260: huys (dat) nu toe hoert Betten Gheysterinne Zonder jaartal, maar waarschijnlijk aldus in de eerste helft der XIVe eeuw. blz. 270: een huys (dat) nu Lijsbeth Bansinne houdende es In 1374. blz. 304: van enen huyse. s. dat Kateline van Perke, Peters dochter was, den heilighen gheest ghegheven heeft na hoer lijf ende na Ymzoeten Stameraerdinnen lijf. Deze Ymzoete stierf, volgens dezelfde oorkonde, in 1374. Men merke hoe bij de eerste Kateline van Perke (naar plaats van afkomst?) de bel aling volgt: Peters dochter was. blz. 317: een huys... dat ioncfrouwe Margriete Wiltusinnf den heilighen gheest in aelmoesenen gaf. In 1373. blz. 318: tusschen des selfs Jacops huys in deene side ende Katlinen Bosschaerdinnen huys in dandere side. In 1391. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 215]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Cogmakerinne, van Cogmakere, oorspronkelijk beroepsnaam (cogge-schip), zeker reeds geslachtsnaam. Wij vonden een Willelmus Cogmaker vermeld in het Cartularium van O.L. VrouwGa naar voetnoot(1). Of de naam Betten Gheysterinnen juist werd afgeschreven is niet zeker . er is een familie Gheysere geweest. Wij hebben elders een Margareta Gheyserinne aangetroffen: vrouw van Laurentius van Arschot in 1374, wiens schoonvader Jan Gheysers uit de familie Gheysere genoemd wordtGa naar voetnoot(2). Lijsbeth Bansinne (?). Wij hebben reeds een Barsinne vermeld, waarover nog verder. Margriete Wiltusinne: uit de familie Wultoy of Wiltoy, in oorkonden ook genoemd: Wilthuyst of WilthuyssGa naar voetnoot(3). Katlinen Bosschaerdinne: bekende familie, die van de XIVe eeuw af in oorkonden voorkomt te AntwerpenGa naar voetnoot(4). In Verzameling der graf- en gedenkschriften van de provincie AntwerpenGa naar voetnoot(5) komt de lijst voor van religieuzen geprofest in het klooster der VictorinnenGa naar voetnoot(6). Daarin troffen wij aan:
1295 Elisabeth Walewinne. 1321 Catharina Medemeterinne. 1326 Margareta Leewardinne. 1353 Elisabeth Manninne. 1393 Elisabeth Ideippinne. Na dit jaar verdwijnt de uitgang -inne geheel. Daarin ligt de reden waarom in zulk een verzameling niet meer -inne namen voorkomen: de meeste dier opschriften stam- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 216]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
men uit lateren tijd. Men lette op den afstand in den tijd met de voorlaatste: hier ziet men hoe het gebruik in de tweede helft der XIVe eeuw uitsterft. Een rijke bron voor de -innenamen vonden wij in het Jaargetijdenboek der kapelanen van O.L.V. Kerk te Antwerpen, waarvan de uitgave in de Bijdragen tot de Geschiedenis werd aangevangen in Decembernummer, 1922, blz. 81.Ga naar voetnoot(1) Een soort Necrologium, waarin dag voor dag de stichters of weldoeners der kapelrijen herdacht worden.Ga naar voetnoot(2) P.J. Goetschalckx, die de uitgave ervan bezorgde, heeft zich niet bepaald tot een louter afschrijven van het handschrift: hij heeft zoo veel mogelijk de daarin genoemde personen willen identificeeren, in uitvoerige aanteekeningen, waarin hij alles heeft bijeengebracht wat hij over hen en over hunne familiën had mogen ontdekken. Een ware Benedictijnerarbeid, waaruit veel voor de geschiedenis van Antwerpen kan worden opgedolven en als een biographisch Woordenboek van de historische burgerij der groote havenstad opgemaaktGa naar voetnoot(3).
Zonder te willen beweren dat we in dit Necrologium en vooral in de aanteekeningen voor de eerste vier maanden (verder is de uitgave nog niet gevorderd) alle -innenamen hebben opgevischt, mogen wij de volgende vermelden, die we in alphabetische orde meedeelen: Obitus Margarete Baishinne. Op 28 Februari. Waarschijnlijk uit de eerste helft der XIVe eeuw; verder onbekend.Ga naar voetnoot(4) Obitus Margarete Barsinne. Op 21 April. Einde XIIIe eeuw. Uit de familie Bars.Ga naar voetnoot(5) Vere Margriete Bollardinne, suster Arnouds Bollaerts. In oorkonde van 13 Nov. 1340. Vere Margriete Bollardinne, wettelec wyf myns heren Claus van der Dilft, ridders, met Arnoude Bollaert, haren brue- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 217]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
der. In oorkonde van 1334. Met Margrieten Bollardinnen, myns heren Clausen wive van der Dylf ridders. In 1335.Ga naar voetnoot(1) Arnout uten Boghe verkoopt: jouffrouwe Iden Drakinne, die wettelec wyf es Jans des Bucs... In 1340.Ga naar voetnoot(2) Een Margriet Draeckenne, dochter van Godevaart Drake, overleed vóór 1336 Een andere Margareta Drakinne, dochter van Willem Drake, zullen we verder aantreffen.Ga naar voetnoot(3) Margereta Gheyserinne, hierboven vermeld. dewelcke rinte Margriete Kallardinne, suster was des vorseids Jans, gaf in aelmoesenen. Die Jan was Jan Callaert, knape des scepenen van Antwerpen. Vóór 1317.Ga naar voetnoot(4) Obitus Katerine Cuperinne.Ga naar voetnoot(5) Zonder verdere aanwijzing. Uit het begin der XIVe eeuw. Wij vonden een Arnold Cupere in 1308 als eerste kapelaan van een stichting van deken van Wijneghem.Ga naar voetnoot(6) die hem voormaels gaf in aelmoesenen Margriete Lodderinne, die wettich wyf was des voorseids Willem van der Beke. Zij was de dochter van een zekeren Arnold Loddere. Vóór 1361 was ze overleden.Ga naar voetnoot(7) Joncfrou Papinne, Raes Papen dochter was, wittich wyf wilen Jan Daens. Zij leefde nog in 1384.Ga naar voetnoot(8) Zij stamde uit een familie van schepenen van Antwerpen. Een Jan de Pape was schepen van Antwerpen in 1295, 1303, 1305, 1314, 1322, 1323. Deze was misschien de broeder van die Raes Pape.Ga naar voetnoot(9) · Obitus Margarete Porterinne. Zonder verdere aanwijzingGa naar voetnoot(10). Onder de schepenen van Brussel in 1280 is een Portere.Ga naar voetnoot(11) Obitus Beatricis Ruterinne. Zonder verdere aanwijzing.Ga naar voetnoot(12) Uit begin der XIVe eeuw. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 218]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Jonckvrouwe Catharina Spronghinne en Joncfrouwe Ida Spronghinne. Beide dochters van Balduinus Spronk, die schepen was van Antwerpen in 1281, 1282, 1284, 1290, 1292, 1295. Katharina wordt in het Jaargetijdenboek vermeld op 21 Juni (nog niet uitgegeven). Ida stichtte in 1352 de vijfde kapelrij van de H. Maria Magdalena in O.L.V. kerk.Ga naar voetnoot(1)
Wij zijn dan verder nog even gaan snuffelen op het stadsarchief in het zoo belangrijke Cartularium van O.L.V. kapittel te Antwerpen.Ga naar voetnoot(2) Al dadelijk vonden wij in een akte: Redditus spectantes ad capellaniam N. Gans et Ar. Snellaert in castro, de volgende namen: in platea predicatorum Nathalia Oliekardinne; Margareta Wandelinne in broechgheem; Christina Martmanninne. In een andere akte: Elizabet Codinne; Balduinus filius Aleidis dicte Coekinne de Bochout. Elisabeth Kenninne. Verder staat nog een stuk met den titel: Ordinatio de beneficio Margarete Draekinne. Het vangt aan met: Ego Margareta filia Willelmi Drake senioris. en stamt uit het jaar 1288. Zij behoorde tot dezelfde familie als de Margriet Draeckenne over welke hier boven werd bericht.Ga naar voetnoot(5) Een laatste voorbeeld toont dat die -innenamen ook soms een latijnschen uitgang kregen. In een stuk: de testamento Marie de Standonck vonden wij onder de getuigen een Ida Bovinna.Ga naar voetnoot(6) Dit testament uit het jaar 1271 werd reeds uitgegeven door P.J. Goetschalckx.Ga naar voetnoot(7) Volgens dien tekst was die Ida uit de familie (dochter?) van Arnoldus Bove,Ga naar voetnoot(8) welke naam herhaaldelijk voorkomt in dien tijd.Ga naar voetnoot(9)Ga naar voetnoot(3)Ga naar voetnoot(4) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 219]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Al deze inne-namen stammen uit de latere jaren der XIIIe eeuw, zooals geheel het gedeelte van het Cartularium waarin ze voorkomen. Deze Ida Bovinna uit 1271 is de oudste inne-naam dien we hebben aangetroffen. En vermits later die latijnsche vorm in latijnsche oorkonden niet meer schijnt voor te komen (een ander voorbeeld althans hebben wij niet ontdekt) zal die latijnsche vorm wel niet lang gebruikelijk zijn geweest: ook in latijnsche stukken staat gewoonlijk de dietsche vorm -inne. Alvorens afscheid te nemen van de -innenamen uit Antwerpen en het Antwerpsche, vermelden wij nog een paar namen die wij toevallig aantroffen: Uit het jaar 1281: Henricus dictus Wolslagere et Margareta Gastinne, eius uxor.Ga naar voetnoot(1) En in een smeekschrift ter oprichting van twee nieuwe parochiën bij Contich een Margareta Herderinne.Ga naar voetnoot(2) Daarnaast staat een Jan Herder . was die een verwante? Toch heeft er ook een familie de Herde bestaan.Ga naar voetnoot(3) Ook in de Geschiedenis van MechelenGa naar voetnoot(4) troffen wij enkele -innenamen aan. Dit moge volstaan om het gebruik der -innenamen te Antwerpen en in het Antwerpsche te bewijzen. Dat die ook te Brussel gebruikelijk waren is al a priori waarschijnlijk. Wij hebben ons onderzoek vooral te Antwerpen ingericht, omdat we daarvoor documenten bij de hand hadden. Hetzelfde zou te Brussel kunnen ingericht worden. Trouwens, zooals wij hierboven meldden, reeds K. Stallaert was zulk een onderzoek begonnen.Ga naar voetnoot(5) De resultaten heeft hij nooit in schrift uitgegeven, maar zijn aanteekeningen bestaan nog: zij waren in 't bezit van ons geacht medelid den heer K. du Flou, wien K. Stallaert ze had meegedeeld. Wij stellen ze op in chronologische orde, volgens de oorkonden waarnaar in de aanteekeningen verwezen wordt. Deze zijn niet altijd duidelijk noch volledig. Uit Archief Hosp. Brussel: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 220]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
B. n. 203. Ao 1293 Aleydis dicta Keyinne. f. 17v. 1297 domicelle Heilewigis dicte Schinkelinne. ook nog 1299 f. 24v. Ib. ao 1304: Walterus Schinkel, f. 29v, ao 1310: Dominus Willelmus dictus Schinkel, presbyter. ao 1298: domicella Aleydis dicta Nenekinne. f. 45. ao 1301: Elizabeth dicta Boetinne, beghina, f. 31; ib. Henricus dictus Boete, filius quondam Willelmi dicti Boete. ao 1303: Elizabeth dicta Monardinne, f. 38. ao 1304: Elizabeth Scolinne, f. 18v. ao 1308: Elizabeth Cassardinne, f. 15v. ao 1308: Honesta et discreta domicella Elizabeth dicta Gheremghinne (?), filia quondam Gerelini, beghina, quondam in vinea beghinarum commorans, bone memorie, f. 14v. Ze was dus in 1308 reeds overleden. ao 1310: Henricus dictus Agra, Margareta Agrainne, f. 46 B. n. 210:
VIIJ-IJ: ex parte Elizabeth Boetinne. Zie hierb. ao 1301. VJ-XV. in qua domo manet de Lobbinne. IIJ: Margareta Maleysinne. XXXIIJ: ex parte Aleydis Nenekininne. Zie hierb. ao 1298. VIIJ-V: Elizabeth Cassardinne, beghina. z. hierb. ao 1308. VIIJ-IJ: Yda Riicmanninne. VIJ-VIIJ: Yda Puttinne.
B. 665: ter Labusinnen jaerghetide, XIVe eeuw. f. 22 van der Roggardinnen weghen, f. 24. B. 872, f. 125:
Lijsbet Grevinne (aldus in de Tafel, in 't charterboek · Greefinne, ende Jacob de Coster haer man). H. 317:
Van Lisbetten weghen Budelinnen. Van joncfroue Heilen Schenkelinne (vgl. B, 203, ao 1297, dezelfde als de daar genoemde Heilewigis S.). van Heilwighen Crenneinnen. van jonfroue Lisebetten Ettellinnen. Yda dicta Scaltinne. Cristina Libardinne. Yda Prochghianinne. Heilewidis Rikemanninne (vgl. B 210, Viij-IJ). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 221]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Heyliwidis Craninne. Cristina Lonisinne. Ida Scattinne (of Scaltinne dezelfde als hierboven). Kristina dicta Rikemanninne (vgl. Heilwidis en Ida). Domicella Ioyta Cousmacrinne. alle zonder aanwijzing van tijd, maar waarschijnlijk uit omstreeks denzelfden als B. 203.
H. 1065: f. 18, Margareta Clutinginne, magistra hospitalis de Arka. ao 1340, dezelfde wordt nog vermeld, ib. f. 70v Margarete dicte Cluetinginne; en f. 84 Margarete dicte Clutincghinne, ao 1346. Verder Bruss. Godshuizen, lade 269, Laken: Heilindis Cravinne, Heilindis de Foro et Heylegoda, beghine. ao 1272. Lade H. 270: Gertrudis Scalinne, 1297. Uit Arch. roy. chartes St Gudule, n. 29:
Ada et Margareta sorores dicte Egcloinnen in Berghstrate. 1282. Ao 1293 komt nog voor: Margareta dicta Eggloyinne. Uit H. Geesttafel van St Goedelen: Margareta de Berinne, domistadium erga Jdam dictam Bultinne apud Rode; ao 1279. En uit Schep. van Brussel, de vroegste van allen: Ide dicte Craeinninne, ao 1269. Is dat soms dezelfde naam, als die van de hierboven H. 317 vermelde Heilwighen Crenneinnen? en was deze Heilwych Ida's zuster? Zoodat het gebruik der vrouwelijke geslachtsnamen op inne voor Brabant ten minste alleszins vaststaat. Bij voortgezet onderzoek zou blijken dat dit ook wel elders het geval is Uit deze voorbeelden mogen wij voorloopig eenige gevolgtrekkingen afleiden:
De vrouwelijke geslachtsnamen op -inne komen op omstreeks het einde der XIIIe eeuw: zoowel te Antwerpen als te Brussel van 1270 af, te Brussel 1269 de vroegste. Zij zijn vooral gebruikelijk geweest van dien tijd af en in de eerste helft der XIVe eeuw. In de tweede helft der XIVe eeuw reeds neemt het gebruik af; nog komen ze wel voor, tot het einde der eeuw toe; maar ze worden steeds zeldzamer. Na eenig onderzoek krijgt men al dadelijk dien indruk. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 222]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Na de XIVe eeuw is het gebruik uitgestorven. Een -inne naam van later hebben we nergens aangetroffen.Ga naar voetnoot(1)
De -innenamen schijnen voornamelijk, doch niet uitsluitend, gebruikt te zijn geweest voor ongehuwden, die afzonderlijk optreden, en zoo niet zelden voor begijnen, vrome dochters, kloosterlingen, afzonderlijk wonende jonkvrouwen. Zeer dikwijls wordt, ook nog in den tijd der -innenamen, een vrouw genoemd met haar voornaam en toevoeging van uxor of filia met den naam van den man of den vader; ook soms met een eigennaam zonder -inne.
De -innenamen komen dus op omstreeks denzelfden tijd als de eigenlijke geslachtsnamen. Aanvankelijk kregen ze ook een latijnschen vorm. Doch dat schijnt niet lang te hebben geduurd. Die geslachtsnamen werden misschien nog als toenamen gevoeld, wat ze oorspronkelijk waren. Met het oog op de zaak nu die ons bezighoudt mogen wij besluiten:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 223]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 224]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Naschrift. - Vóór korten tijd kon ik de hand leggen op het Jaargetijdenboek van het begijnhof van Antwerpen. Ik kan er hier niet verder over uitweiden. Zij het genoeg dat het in 't dietsch gesteld is en bijgehouden van het midden der XIIIe eeuw af. Daarin heb ik nu nog een heele reeks -innenamen aangetroffen. Naar het schrift te oordeelen zijn de meeste uit de eerste helft der XIVe of uit de laatste jaren der XIIIe eeuw; bij enkele die nog uit wat vroeger jaren kunnen stammen (1260-1280), zal ik dit vermelden. Kortheidshalve geef ik alleen de namen, in den genitief, omdat jaergetide of obitus weggelaten wordt:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 225]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ook te Antwerpen een Bloemaerdinne! |
|