Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1927
(1927)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 150]
| |
Balthasar Moretus III te Madrid in 1680
| |
[pagina 151]
| |
Een van de grootste moeilijkheden bij deze zakenregeling was de delging van de schuld der Spaansche Hieronymieten. Sedert het jaar 1674 liepen hun geldelijke verplichtingen tegenover het Antwerpsche huis maar altijd hooger en hooger, en Carlos du Pont, zoon van Nicolaas, den bekenden correspondent der Moretussen te Madrid, bleek niet bij machte om de onderhandelingen tusschen beide partijen tot een goed einde te brengen. In 1679 was Carlos du Pont naar Antwerpen gekomen met voorstellen van den R.P. d'Alcorez, algemeen administrateur van den ‘rezo romano’ der Hieronymieten van San Lorenzo de Real, en te oordeelen naar een brief van Du Pont aan D'Alcorez scheen alles in den beginne van een leien dakje te zullen loopen. De Spaansche voorstellen waren te Antwerpen aangenomen. De Padres zouden van de oude schuld, die toen beliep tot 185 √ 678-1 mir. Rles de vellon en 299 903: 21 mir. Rles de plata, zoo veel in baar geld afbetalen als ze op dat oogenblik konden, en voor de rest een groote hoeveelheid wol afleveren, berekend tegen den loopenden prijs en te beginnen met de schering van 1679. Dit laatste voorstel was ingegeven door de Padres zelf, die over ontelbare kudden beschikten van een zeer wolrijke schapensoort, nu nog onder den naam van Escuriaalschapen bekend.Ga naar voetnoot(1) Bij verdere onderhandeling trokken de Padres hun woord in, en Madomoiselle Anna Goos, die toen nog steeds het bestuur der Antwerpsche drukkerij in handen had, besloot in overleg met de ‘vrinden’, d.w.z. haar schoonbroeder, de E.H. Henri Hillewerve; haar broeder, Petrus Goos, en haar eigen rechtsweerd, Jean de la Flie, schepen en thesaurier der stad Antwerpen, voogden over haar minderjarige kinderen, haar oudsten zoon Balthasar III naar Madrid af te vaardigen om de moeilijkheden ter plaatse te gaan vereffenen. ‘Mon fils Balthasar partira par nos ordres et resolucions’ bericht zij op 12 Maart 1680 aan haar zaakgelastigden te Madrid, Nicolaas du Pont en Jacomo van Meurs;Ga naar voetnoot(2) en op denzelfden datum zendt Bal- | |
[pagina 152]
| |
thasar zelf een dergelijk bericht aan Carlos de Licht, correspondent der Moretussen te Sevilla.Ga naar voetnoot(1) Het was Balthasar's voornemen niet om naar Sevilla te gaan, maar hij verzocht Carlos de Licht het noodige te doen om van den R.P. Juan de Leon, administrateur van den boekhandel der Hieronymieten in de stad der Guadalquivir, te verkrijgen dat hij al de rekeningen naar Madrid zou zenden aan den R.P. d'Alcorez, om daar alles te zamen te kunnen bespreken. Op 21 Maart 1680 uit Antwerpen vertrokken, kwam Moretus op 26 April te Madrid aan, en begon onmiddellijk de besprekingen met den R.P. d'Alcorez. De voornaamste reden van de moeilijkheden, die de Hieronymieten verwekten voor de betaling van hun oude schuld, lag in de zware financieele crisis, die Spanje in die jaren te doorworstelen had. De tweede helft van de 17e eeuw was, hoef ik het te zeggen, een treurige tijd voor Spanje. Tijdens de minderjarigheid van Karel II, rachitisch, klierlijdend kind van een bejaarden vader, werd het regentschap van zijn heerschzuchtige moeder, Maria-Anna, en haar intrigeerende gunstelingen, Johann Eberhard von Neidhart en later Valenzuela, voortdurend gestoord door opstandige pogingen van wege Don Juan van Oostenrijk, Karel's bestaardbroeder. De Staat geraakte letterlijk in ontbinding, alles werd verwaarloosd. Landdieverij en nepotisme heerschten op groote schaal en de schatkist van den Koning was lang niet meer voldoende om in al de uitgaven te voorzien. Toen in 1675 Karel II, zestien jaren oud, ze'f het bestuur in handen nam, althans in schijn, werd de toestand altijd maar erger. Deze vorst, die met moeite lezen en schrijven kon, laatste vertegenwoordiger van een uitgeput ras, korzelig en nukkig, vermaakte zich in zijn paleis met zijn dwergen en hechtte een kinderlijk overdreven belang aan ceremonieën en praal, terwijl hij voor het overige zijn ministers in de staatszaken heer en meester liet. Don Juan, bij Karel's troonbestijging tot eersten minister gekozen en werkelijk met goede bedoelingen bezield, viel in ongenade en werd in 1680 vervangen door den hertog De Medina-Celi, die meer bekommerd was om zijn talrijke zoons | |
[pagina 153]
| |
en dochters te plaatsen dan om de belangen van den staat te behartigen. Spanje bevond zich op den rand van den afgrond, alleen de geestelijke stand had nog levenskracht. Vooral het economisch leven van de natie was totaal uitgeput en voor het grootste deel in handen van vreemdelingen. Een buitengewone daling van de muntwaarde en een gelijktijdige stijging der levensduurte kenmerken dien tijd in Spanje. Sedert langen tijd reeds gaf dit land veel meer uit dan het opbracht. Voortdurend stond het in het krijt bij zijn naburen, vooral in Frankrijk, en zijn legers in het buitenland kostten maandelijks buitengewoon hooge sommen. Zoo werd het goudgeld, dat voor groote betalingen vooral geschikt was, overvloedig naar het buitenland gezonden en niettegenstaande er uit de koloniën nog altijd veel goud aankwam, bleef dit metaal in Spanje zelf uiterst zeldzaam. Vooral onder Philips IV begon de geldcrisis in Spanje de verhouding van een echte catastrophe aan te nemen en onder Karel II werd het steeds erger en erger.Ga naar voetnoot(1) Eenigen tijd vóór Moretus' aankomst te Madrid had de Spaansche regeering een financiëelen maatregel genomen, die de moeilijkheden ineens fel verscherpte en waarin de geldverlegenheid der Padres haar onmiddellijke oorzaak vond. De Koning had de waarde van de kopermunt plotseling fel gewijzigd, ‘door welcke veranderinghe, schrijft Moretus, een pistol in plaets van 110 Reales de Vellon nu maar 48 weert en is ende alle kassen ghesloten staen’Ga naar voetnoot(2). Over de knellende ellende, door dit besluit onder de bevolking gebracht, deelt Moretus aan zijn moeder al onmiddellijk na zijn aankomst, treffende bijzonderheden mede. ‘De excessive veranderinghe des Coninghs van 't coperen ghelt, luidt het in een van zijn eerste brieven, is oorsake van de aldergrootste armoede, lamentacie, soo onder grooten als kleijn ende boven allen verlies, noch is uytstekende de ongehoorde dierte in allen dinghen, het ghene UE. can bespeuren als wan- | |
[pagina 154]
| |
neer sult weten, dat op ghisteren alhier eenen Backer op het schavot twee hondert slaghen ontfanghen ende 4 jaer op de galleye ghebannen is, alleenlijck omdat hij eenen maravedis meer begherden als de weerde van twalf stuyvers voor een broot dat binnen Antwerpen nu gheen twee stuyvers weert en is, men vreest seer dat mits dese justicie allen de backers die meest twee a drij mijlen van hier woonen nu eenighen tijt niet sullen willen te mert comen dat grooten ghebrek ende desolacie sal causeren’.Ga naar voetnoot(1) Balthasar Moretus was ook begonnen met een lijstje te maken met de prijsopgave van de voornaamste levensbehoeften te Madrid tijdens zijn verblijf aldaar: brood, wijn, ossen- en schapenvleesch, bier, een kapoen, een paar schoenen, een ei en een kip. Ongelukkiglijk heeft hij maar voor enkele van die koopwaren den prijs aangeteekend. Wij deelen hier mede wat hij volledig heeft opgegeven: ‘L'Avoine y valoit une pistole la mesure de viertel. - Le pain 9 souls et demi qui ne vaut a Anvers que 2. - Le vin se paise et 25 livres de poits valoit trois patacons. Sont huit pots a p. 1-16 le pot. - Le pot de biere, dix souls seize quartos les 8 1/2 font un Real. - Un oeuf deux souls. - Une poule un escu’. Moretus maakte te gelijkertijd op een los blad papier tal van aanteekeningen over de waardedaling van de verschillende muntsoorten. Wij achten dit stuk belangrijk genoeg om het hier mede te deelen: ‘Une pistole ou doblon fait a Madrid quatre escus ou pesos de Reales de a ocho de plata qui font 32 Reaux de plata (tout pur). Le doblon ou pistole vaut a present 1680, 3 Juillet, 48 Reaux de vellon suivant le baisement de la monnoye. Quand le change vat a 110 pr Dr alors le Real de plata fait justement cincq souls en flandre. Quand le doblon ou la Pistole va a 49 1/2 Reaux de vellon et que le change vat a 110 le Real de vellon vaut allors 3 ½ souls en flandre. Dans un Real de vellon vont huit quartos et un ochavo; cans un Real de vellon vont dix et sept ochavos. Quand le doblon va a 49 1/2 Reaux de vellon et que le | |
[pagina 155]
| |
change va a 132, alors le Real de vellon vaut quatre souls, et valant la pistole quarant huit Reaux conte a present les 3 pr. Ct de benefice...? Il vont dans un Real 34 maravedis de plata ou de vellon c'est tout la mesme chose. Le Ducat de plata et de vellon fait 11 Reaux de plata et un maravedis. Dans un ducat vont 375 maravedis. Un Real de a ocho font huit Reaux de plata. Il n'y a dans l'Espagne valable autre or que les Pistolles. Une pacatacon (sic) fait a present que le Doblon vat a 48 Reaux de vellon fait un real de a ocho ou un patacon douze Reaux de vellon et huit reaux de plata de sorte qu'il faut rabatre la troisieme partie de tout le vellon pour le faire en plata. Quand le doblon alloit a 110 Reaux de plata le Real ne valoit que...... souls lorsque le change estait a...... Quatre tarja font un Real de vellon. Quand le Doblon valoit 110 Reauls de plata et que le change alloit a 110 gros alors chaque Real de vellon ne valoit qu'un soul et 103 / 227’ Wij verwonderen er ons dus niet over, dat de R.P. d'Alcorez aan Balthasar Moretus te Madrid verzekerde, dat ‘le changement de monoye aiant serree tous les coffres du Roy’, hij in de onmogelijkheid was en waarschijnlijk nog lang zou blijven om de oude schuld te betalen.Ga naar voetnoot(1) De Padres Hieronymieten hadden het voorstel om in natura te betalen geheel gewijzigd. Zij weigerden de wol van 1679 en zelfs die van 1680 te leveren onder voorwendsel, dat ze die reeds verkocht hadden. Zij wilden alleen met de wol van 1681 en 1682 die zaak beginnen en dan nog maar onder de nieuwe bedinging, dat de Moretussen de helft van die wol toch in baar geld zouden betalen tegen den hoogsten prijs, elk jaar in Mei en op St Jansdag. Zij drongen daarentegen met veel nadruk aan op een ander voorstel om hun schuld tegenover de Moretussen te delgen. Peeds in 1678 hadden zij door Carlos du Pont iets dergelijks | |
[pagina 156]
| |
naar Antwerpen laten overbrieven.Ga naar voetnoot(1) Zij wilden er namelijk de Moretussen toe brengen om ter vereffening der schuld een huis te aanvaarden, dat zij te Madrid hadden laten bouwen. Nu kwamen zij met dit voorstel opnieuw te voorschijn en stelden alles in het werk om het bij voorkeur boven alle andere te doen aannemen Balthasar Moretus werd hierdoor erg in verlegenheid gebracht. Hij nam het voorstel voorloopig niet aan en vroeg bedenktijd. Hij stelde zijn moeder per brief van alles op de hoogte, want in laatste instantie was zij het toch die beslissen zou.Ga naar voetnoot(2) Intusschen ging hij te Madrid zelf om advies bij enkele goede advocaten en raadsheeren van den Koning. Hij deed al wat hij kon om in verhoor ontvangen te worden door den Graaf van Bergheyck. Moeder had hem immers aanbevolen ‘Syne excellentie aen te houden, om in tijde van noode bij den selven connen raet te hebben’.Ga naar voetnoot(3) Voor zijn vertrek uit Brussel was Balthasar, met aanbevelingsbrieven van zijn oom Petrus Goos, den zoon van den Graaf van Bergheyck, ‘Monsieur le Commis Bergheyck’, een bezoek gaan brengen om hem een introductie te vragen te Madrid bij zijn vader. Daar Petrus Goos door zijn vrouw zeer nauw verwant was met de Bergheyck's, werd Balthasar te Brussel heel vriendschappelijk onthaald en verkreeg daar wat hij verlangde.Ga naar voetnoot(4) Jan Baptiste de Brouchoven, raadsheer te Madrid, belast met de zaken der Nederlanden, sedert 1676 verheven tot den rang van Graaf van Bergheyck, was een personage van groot gezag aan het Spaansche hof, waar hij met toewijding de belangen van zijn landgenooten verdedigde. In 1680, het jaar vóór zijn dood (Toulouse 1681) was hij weer te Madrid en Moretus hoopte bij hem stellig goeden steun te vinden. Het bleek echter niet zoo heel, gemakkelijk om bij Graaf de Bergheyck te geraken. ‘J'ay esté 8 fois en vin, schrijft Moretus, tan en carosse qu'a pied lorsque je luij ay parlé’.Ga naar voetnoot(5) De Graaf was erg uit zijn humeur toen Moretus hem bezocht. | |
[pagina 157]
| |
Zijn dochter, een kind uit zijn eerste huwelijk met Hélène Fourment, de weduwe van Rubens, had het ouderlijk huis verlaten en was op het punt om tegen den wil van haar vader een huwelijk aan te gaan met den markies de Villaflores.Ga naar voetnoot(1) Dat was de oorzaak waarom Moretus niet zoo veel inlichtingen van den Graaf ontving als hij er verlangde. ‘Il me conseillat toutefois, berichtte Moretus, de prendre les laines a eest condition et estima plus encore la Maison’.Ga naar voetnoot(2) Graaf van Bergheyck kende bedoeld huis, want hij had zelf lust gehad om er te gaan in wonen. Balthasar Moretus was persoonlijk wel geneigd om het huis te aanvaarden om de schuld te vereffenen. Uit het dagboek, dat hij gedurende zijn verblijf te Madrid opstelde, en waarover wij verder meer zullen meedeelen,Ga naar voetnoot(3) blijkt, dat hij het huis herhaaldelijk ging bezichtigen en er fel mee ingenomen was. Het was een zeer groote heerenwoning, waaraan men arbeidde met 20 man. De meestergast verzekerde hem, dat er nog voor vier maanden werk aan was met minstens 40 man.Ga naar voetnoot(4) Daar waren prachtige kamers, alcoven, verdiepingen, zalen en paviljoenen; een stal voor meer dan 40 paarden; een remise voor 8 of 10 carossen; een afzonderlijke stal voor zieke paarden; een kwartier voor knechten, koetsiers en pages; ruime kelders, wat in Spanje een zeldzaamheid was; zelfs een groote regenput en fonteinen, die het water rechtstreeks uit de bronnen ontvingen; en een buitengewoon groote tuin. Het was zeker een van de mooiste en geschiktste woningen, die men in heel Spanje kon vinden. Met zijn vrienden schatte Moretus, ‘a la volée’, de waarde van het gebouw op ongeveer honderd duizend florynen.Ga naar voetnoot(5) Om zijn moeder een denkbeeld van dit gebouw te geven vergelijkt hij het in een van zijn brieven met het Plantijnsche huis te Antwerpen: ‘Het is voorwaer een seer groot ende schoon gebouw, wel veel grooter als onse gheheele Plantijnsche Druckery beneffens den heelen terlinck van de Vrijdaghs mert, Heyligheestraet etc, seer macyf ende costelick bebouwt, hebbende wel soo veel spacie int recht viercant, als den ghe- | |
[pagina 158]
| |
heelen teirlinck voorsch. soe dat onghetwijfelt alhier staende wel ruym vier hondert pont vlaems jaers sal renderen’.Ga naar voetnoot(1) Zeker zou Balthasar den koop gesloten hebben. ‘Je scay bien, teekent hij aan in zijn dagboek, que l'on me pourrait dire que de si grands bastimens son subjets a estre peu loués ou bien de grands seigneurs qui ne payent pas bien. Je confesse qu'en Anvers l'on auroit de la peine pour l'un et pour l'autre mais en cette cour où il y a tant d'ambassadeurs grands seigneurs et de monde il n'y manque fort peu d'occasion et mesme l'on en tire des louages ordinairement un interest de six ou sept pr Ct de revenu qui se doit payer tous les ans par avance et ce qui est à considérer dans cette maison que dans quinze ou vint ans l'on en tireroit le capital quelle vaudroit de sorte que tout le reste seroit profit et l'on en auroit encore le fons entier par où nostre vieille doitte estant sattisfaitte par le revenu de cette maison en semblable temps nous en aurions pr l'interest conquis le font et le bastiment d'un tel edifice...’.Ga naar voetnoot(2) Balthasar Moretus zag dus in het voorstel der Padres een schitterende zaak, des te meer daar Don Graniel de Quien zich aanbood om het huis te huren voor 600 pistolen 's jaars, met belofte om het te koopen als de financiëele toestand wat beter zou worden. R.P. d'Alcorez liet ook niet na Moretus zooveel mogelijk aan te wakkeren om den koop te sluiten. Hij liet hierbij een niet gering psychologisch doorzicht blijken. Eerst stelde hij het voor alsof de Padres en hij zelf vooral er maar noode toe konden besluiten om zich van dat gebouw te ontdoen. Vroeger hadden zij bergen steenen gekocht om het Escuriaal te voltooien, en met den overschot hadden zij dit huis laten optrekken.Ga naar voetnoot(4) Zij hadden er al hun zorgen aan besteed en waren zeer fier over dit bezit. R.P. d'Alcorez bezwoer Moretus met tranen in de oogen, dat indien hij andere middelen kende om de oude schuld te regelen, hij zeker van dit gebouw geen afstand zou doen. ‘Il ne quitteroit pas ce bijou, l'aimant comme les meres leur petit enfant puisqu'il l'avoit pendant le temps de six ans avec tout le soin, l'affeccion | |
[pagina 159]
| |
et zele immaginable achepté, edifié et apres bien des travaux et des ruses mis en l'estat que le voicy...’.Ga naar voetnoot(1) Dit waren gevoelsargumenten, die zeker op Moretus indruk maakten, doch de R.P. d'Alcorez had er nog andere in zijn mars! Het gebouw met zijn Antwerpschen leverancier bezoekend, deed hij uitschijnen welke prachtige plaats men in de stallen zou vinden om er eene drukkerij in te maken!Ga naar voetnoot(2) Moretus had goed te antwoorden, dat het niet voldoende was plaats te hebben om een drukkerij op te richten, dat er daar veel meer toe noodig was dan men zich voorstelde, de R. Padre liet niet los en verzekerde, dat zijn order wel degelijk het plan der drukkerij zou doordrijven in het geval er met de Moretussen geen overeenkomst gesloten werd.Ga naar voetnoot(3) Dit was geen bedreiging in de lucht, oordeelde Moretus. Hij had inderdaad nog iets anders ontdekt, dat hem zeer zwaar op het hart lag. Sedert een viertal jaren hadden zich de Padres van het Escuriaal over de handelwijze van hun Antwerpsche leveranciers geërgerd. De Moretussen zonden hun niet meer alles wat zij vroegen en ook niet meer zoo vlug als zij het verlangden, niet uit nalatigheid of slordigheid, maar wel om de Padres hun misnoegen te laten voelen wegens het niet vereffenen der oude schuld. Dan hadden zich de Hieronymieten tot Fransche drukkers te Lyon gewend om de uitgaven der Plantijnsche officina eenvoudig te laten namaken. Balthasar had een missaal in folio plano, op het jaar 1679, in eigen handen gehad, een schaamteloos contrefaçon, met den naam der Moretussen als drukkers en uitgevers er op!Ga naar voetnoot(4) Gedurende zijn verblijf te Madrid hadden de Padres nog ettelijke balen met allerlei drukwerk uit Lyon ontvangen. ‘Opdat UE soude connen sien hoe dat de Lionnoisen sommighe van onze Rezado hebben naergheconterfeyt, schrijft hij aan zijn moeder, soo hebbe ick in eene casse die van hier voorleden weke naer Bilbao is vertrocken, gheadresseert aan de Heere Carlos du Pont, daer een packien inghevoeght met twee boecken van hunnen druk, opdat UE ende vrinden door dit monster souden connen bespeuren de schade die wij | |
[pagina 160]
| |
daer door souden comen te lijden waert dat daer in het beginsel niet inne voorsien en ware gheweest’.Ga naar voetnoot(1) De ‘onderkruipende’ drukkers waren de bekende Anisson's, die zelfs een lid van hun famillie naar Madrid hadden gezonden om zich daar metterwoon te vestigen en met nog meer zekerheid te handelen.Ga naar voetnoot(2) In zijn dagboek schrijft Balthasar over deze ontdekking het volgende: ‘J'estois cependant informé que les Pères avoyent roceu des livres de Lions et qu'il estoit imprimé sur le nom de nostre imprimerie Plantinenne ce qui me fit aller encore ce soir chez un libraire flamand pour en avoir l'éclaircissement et pour tacher d'avoir les prix comme les Pères vendent nostre Rezo et ie trouvé que il leurs estoit permis de les vendre 25 pr ct plus qu'ils ne les acheptent de nous et l'on me dit en mesme tems qu'ils avoit receu une grande quantité de Missale Rom. con canto Toletano in folio parvo de l'année 1679 imprimé avec nostre nom de Ex officina Plantinia Apud Viduam et horedes Balthasaris Moreti 1679, ce que i'ay veu depuis estre tres veritable, comme aussi qu'ils en avoyent receu encore deux mil Manuales o Rituales Toletanae in 4o de cette année 1680 sur nostre meme nom...’.Ga naar voetnoot(3) De R.P. d'Alcorez had ten slotte heel uitdrukkelijk verklaard, dat de Hieronymieten niets meer met het Antwerpsche huis wilden te maken hebben, zoo hun voorwaarden niet aangenomen werden. Nog meer! Zij dreigden ook te doen verbieden, dat de Moretussen nog eenig boek verkochten zoowel in Spanje als in Indië.Ga naar voetnoot(4) Wij kunnen best begrijpen, dat Balthasar Moretus toen hij dit zag en hoorde met schrik geslagen was en een dringenden briefGa naar voetnoot(5) aan zijn moeder schreef om haar aan te raden de voorwaarden van de Padres aan te nemen: a) het huis te Madrid als betaling voor de oude schuld; b) onmiddellijke opzending uit Antwerpen van al de boeken, die de Padres | |
[pagina 161]
| |
wenschten te ontvangen; c) belofte van wege de Padres voor regelmatige betaling van alle nieuwe leverancies. Bovendien wilden de Padres volstrekt niet hooren van het toestaan van eenige hypotheken, die Mevrouw Moretus door haar zoon had laten vragen, als waarborg voor de ‘payementen’.Ga naar voetnoot(1) Zij waren zeer misnoegd over dat voorstel. Hun misprijzend antwoord getuigde van gekrenkten hoogmoed: ‘(ils) estolent estonné que je leurs demandois des hypotecques’, schreef Balthasar naar Antwerpen, maar zij verontschuldigden de vraag ‘voyant que cestoit une conseille de femme quelle ne cognoissoit pas leur calitée et que le moindre petit bois qu'ils avoient estoit suffisant pour oette causion de tout...’ Moeder en de ‘vrinden’ moesten er niet te licht over denken. Zoo de voorwaarden van de Padres verworpen werden, dan was het gedaan met den rezo-handel met Spanje. Het verlies voor de drukkerij zou onherstelbaar zijn. ‘Alors il nous seroit impossible de faire tant d'impressions nouvelles qui seroit perdre beaucoup nostre réputation que nous avons de pouvoir fournir tous la Chrestienté des livres nouveaux plus que personne...’ Hij pleit zoo overtuigend als hij kan voor het aanvaarden van het huis, dat reeds een huurder gevonden had! En eindigt met een soort van alarmkreet over het dreigende groote gevaar. Het ware een ramp, schrijft hij, aan moeder en de ‘vrinden’, ‘d'avoir par faute de vostre resolution perdu toute la correspondanct que tous mes antesseures on eux depuis 80 ans dans tout lespaigne avec tant d'avantage et tant de reputation’.Ga naar voetnoot(2) Na ontvangst van dit schrijven van haar zoon, hield Mevrouw Moretus meer dan één conferentie met Petrus Goos, Jan de la Flie, en den E.H. Petrus Hillewerve om te onderzoeken wat er haar in deze benarde omstandigheden te doen stond. Zij gaf zich volkomen rekenschap van de moeilijkheden, waarin Balthasar verkeerde te Madrid, en beurde hem op zooveel ze kon: ‘Behoudt couragie, schreef zij hem, wij bidden Godt, dat hij UE. sal helpen’.Ga naar voetnoot(3) Voor 't overige wikte en woog zij | |
[pagina 162]
| |
alles zeer koelbloedig, niettegenstaande haar verbittering tegen de Padres. Er stond te veel op het spel om zich door drift te laten misleiden en uit al wat Anna Goos schreef, blijkt dat zij er de vrouw niet naar was om in twee grachten te gelijk te loopen. In een vertrouwelijken brief aan Balthasar klaagt zij wel bitter over de Padres del Convento de l'Escurial. ‘Sy lieden handelen seer qualyck met ons’, schrijft zij.Ga naar voetnoot(1) Volgens haar worden de Padres ofwel ‘opghemaeckt van jalourse persoonen’ ofwel waren zij alleenlijk (de Moretussen) ‘vervaert maeckende om te bedecken hunlieder onghelijck ende om te verkrijghen meuwen uitstel tot de betalinghe ende (hen) hiermede geerne souden forceeren tot coop van hun groot huys binnen Madrid’. Ze wordt bijwijlen zelfs ironsich! Aangaande het ‘dreygement’ van de Padres om bij andere drukkers boeken te gaan koopen, schrijft zij schamper, dat zij dit ‘ongetwijfelt met hun contanten gingen doen’!Ga naar voetnoot(2) Maar niettegenstaande dit alles bleef Mevrouw Moretus in het beleid van haar zoon vertrouwen stellen. Hij had haar volmacht en schriftelijke procuratie en kon vrij en zelfstandig handelen te Madrid. Op één punt evenwel was zij onhandelbaar, namelijk den aankoop van het huis. Heel beslist klonk als veto: ‘Ick ordonere UE. niet anders als dit, te weeten dat ghy voor mijne reeckeninghe niet en sult coopen de gemelde huysinghe tot Madrid’. Zij was tot alles bereid behalve tot dien koop. Liever zou ze nog voor geruimen tijd de groote schuld laten open staan. Zij wil van de wol afzien, alhoewel de Padres in deze zaak hun woord gebroken hadden. Ze zal zich desnoods tevreden stellen met een plechtige verbintenis van wege het Kapittel van San Lorenzo om de schuld te voldoen binnen een overeen te komen termijn van jaren. Balthasar moest hier maar zelf de modaliteiten voorstellen, hij kon naar goeddunken handelen - als hij maar het huis niet nam.Ga naar voetnoot(3) Bij het stellen van voorwaarden met het oog op een ‘nieuwe negotie’ onderzoekt zij ook zeer gevat alle gunstige en ongustige mogelijkheden, maar zij verlaat zich hier ook hoofdzakelijk op Balthasar's beleid. Hij is het toch, die het meest | |
[pagina 163]
| |
belang heeft bij een voordeelige overeenkomst! ‘Dit poinct (is) UE, meest toucherende als successeur van de druckerye’, schrijft zij hem. Zij raadt hem aan zich niet te verbinden om de boeken op vast bepaalde tijdstippen uit Antwerpen naar Madrid te zenden, daar men nooit ‘zekerheid heeft van occasie van schepen’, en daar men ook nooit juist kan voorzien of de boeken op den gestelden tijd klaar zouden zijn. Zij geeft hem ook den raad ‘in cas van faute of delay van betalinghe op den gheacoordeerden dagh’ niet te aanvaarden, dat de Padres daarop intrest zouden betalen. Daaruit zouden weer nieuwe moeilijkheden spruiten en dat zou ook voor gevolg kunnen hebben, vreest zij, dat mettertijd het heele kapitaal der Moretussen naar Spanje getrokken werd.Ga naar voetnoot(1) Op 18 Juni en op 2 Juli herhaalt Mevrouw Moretus nogmaals haar bevelen en vermaningen.Ga naar voetnoot(2). Toen Balthasar vernam dat zijn moeder en de ‘vrinden’ er in geen geval wilden toe besluiten om het huis van de Padres aan te nemen, bevond hij zich in een ‘perplexité et une confusion horrible’Ga naar voetnoot(3). Alles wat hij gedurende zijn lang verblijf te Madrid met den R.P. d'Alcorez zoo moeizaam had opgebouwd viel in duigen, en hij zag volstrekt geen ander middel om tot een accoord te geraken. Hij was in den beginne vol ‘resentimens et facheries’Ga naar voetnoot(4), maar kwam ze toch weldra te boven. ‘Je ne m'en veux plus rompre la teste, schrijft hij in zijn dagboek, et songer seulement a trouver d'autres moyens’Ga naar voetnoot(5). ‘Ce m'est au moins baucoup de soulagement, apres tous mes travaux, voegt hij er bij, qu'au moins ce n'a pas tenu à moy de la procurer une condicion a mon advis asses avantageuse pour extinguer sa vielle debte et luy donner un fons assez suffisant et qui lui auroit rendu des la première année deux fois autant et plus dinterest quelle tirrera de l'argent dont par d'autres contracts elle doit attendre avec le temps et avec pasience le capital par pièces. Je me soumets donc au raisons et jugements quelle en a eue de ceux qui sont dun autre sentiment et mets touts mes devoirs passés en oubly pour en reoommancer de nouvaux afin | |
[pagina 164]
| |
de montrer a mes amis que je veux estre constant a les servire et ne pas perdre courage’Ga naar voetnoot(1). Hij ging op inlichtingen uit omtrent het vermogen van de Padres Hieronymieten, blijkbaar om alle waarborgen te bezitten voor verdere onderhandelingen. Het fortuin der Padres was buitengewoon groot en kon alle aarzelingen doen ophouden. In zijn dagboek teekent Moretus alles aan wat hij daarover te hooren kwam. De Padres waren ‘meesters, heeren en bezitters’ van de kleine steden en dorpen Dehesas, Fresneda, Quegigal, Guadalupe. Cassas y lugares, Tierras de la Abbadia de Parreses, die zij van de koningin van Spanje hadden gekregen en een waarde van meer dan vier millioen ducaten vertegenwoordigden. Bovendien bezaten zij uitgestrekte bosschen, wijngaarden en weiden vrij van renten en hypotheken. Zij waren eigenaars van al de landerijen en winningen op acht mijlen in den omtrek van het klooster van het Escuriaal. Dagelijks gaven zij te eten aan 656 personen, die van hun klooster afhingen, waarvoor zij ongeveer 100.000 ducaten vellon uitgaven. Zij beschikten over de wolopbrengst van 32,000 schapen, zonder iets te moeten betalen voor de weilanden. De wol die ze jaarlijks verkochten had een gemiddelde waarde van 40,000 Ducaten vellon. In het jaar 1860 steeg die verkoop tot 50,000 Ducaten. De Hieronymieten hadden ook het privilegie om de bullen van de Cruzada te drukken en te verkoopen. Die bullen gaven aan al de inwoners van Spanje en Indië de toelating om 's Zaterdags vleesch te eten, op voorwaarde, dat zij twee realen vellon per jaar daarvoor betaalden. Deze bullenverkoop was alleen in gebruik in Spanje en Indië en bracht jaarlijks groote sommen op aan den Paus, maar de Hieronymieten hadden er ook een jaarlijksch inkomen op van 6000 Ducaten de plata. De Padres genoten het voorrecht van den verkoop der rezoboeken, met een winst van 25% op den aankoopprijs. Moretus maakt daar met nadruk melding van in zijn dagboek, en voegt er bij, dat de Padres somtijds nog meer winnen op de boekbanden. Bovendien streken de Hieronymieten nog de voordeelen op van talrijke andere koninklijke gunsten, renten en tienden in verscheidene dorpen in den omtrek van Madrid. In de stad zelf bezaten zij alleen het gebouw, dat zij aan de Moretussen wilden | |
[pagina 165]
| |
verkoopen, en het huis waar de R.P. d'Alcorez den boekwinkel meld, dicht bij het koninklijk paleis di Retiro en den Prado de San Hieronymo. Als schadeposten teekent Moretus aan de zware jaarlijksche intresten, door de Padres uit te keeren voor de sommen, die zij geleend hadden om bouwwerken in het Escuriaal uit te voeren. Zoo waren zij aan het klooster der Teresianen 80,000 realen vellon per jaar schuldig voor den intrest van ontleende gelden.Ga naar voetnoot(1) Later vernam Balthasar nog van Mr Hambourg, agent van den R.P. d'Alcoren, de contrefaçon-drukkers uit Lyon hun boeken 25% minder verkochten dan het Antwerpsche huis. Ook vernam hij dat de R.P. d'Alcorez zeer vertrouwelijk omging met den koning en met al de grandes van het hof.Ga naar voetnoot(2) Over al die zaken ingelicht, schreef Balthasar een brief aan den R.P. d'Alcorez om hem mede te deelen hoe Mevrouw Moretus over zijn voorstellen dacht en om hem uit te noodigen andere minnelijke schikkingen te willen bespreken. Alhoewel Moretus een weigering vreesde, was de R. Padre wel bereid om opnieuw te onderhandelen en hij toonde zich al spoedig gewonnen voor Moretus' nieuwe voorstel, waarbij de oude schuld zou gedelgd worden met jaarlijksche afkortingen. Op staanden voet kreeg Balthasar een schriftelijk bewijs, waarmede hij reeds in October a.s. een eerste storting van 3000 Ducaten vellon kon ontvangen. In de groote lijnen werd een nieuw ontwerp geschetst en alle verdere conferenties over dat punt werden nu weder geschorst om te wachten op de goedkeuring van Mevrouw Moretus. Op 25 Juni had de samenkomst met den R.P. d'Alcorez plaats en daags nadien nam de koerier naar Vlaanderen reeds het verslag van Balthasar voor zijn moeder mede. Hij had ‘met den aldersoetsten middel’ moeders ‘resolucie aan Padre d'Alcorez te kennen gegeven’ en hem ‘met eene goede maniere’ een nieuw voorstel ‘ter handt doen stellen’. Het onthaal was gunstig geweest en weer was Balthasar vol hoop. Hij zou zijn moeder toonen ‘dat in alle dese difficulteyten ende veranderingen (synen) moet niet verslapt (was) om (haar) te dienen ende de vrinden satisfaccie te connen betoonen’. Hij zendt haar het ontwerp ter inzage, doch dringt nu vooral zeer sterk aan op het verzenden van de balen met boeken, die de Padres besteld hadden. Alles moest voortaan in het | |
[pagina 166]
| |
werk gesteld worden om tegen de concurrentie uit Lyon in te gaan. Dat bleek nu het zwaartepunt van het debat te zijn. Het was ook een van de groote bekommeringen van Balthasar bij de nieuwe besprekingen met Padre d'Alcorez. Hij zal al doen wat hij kan, schrijft hij, om te beletten dat ‘ditto Padres van die van Lion hun niet meer en bedienen’. ‘Syt voorsekert dat ick heftich hebbe ghedoleert over het drucken van onsen naem op de boecken van Lions, waer over de Padres seggen sulckx sonder hunne ordre is gheschiet, dan dat sij niet alleenelyck sullen beloven sulckx niet meer te doen doen, maer selfs oock met alle middelen beletten dat daer gheene Rezo in Spagnien meer en compt als die van onsen Druck ende die sij van ons selver sullen ontfanghen soo wij tot een ghewenscht accort connen gheraken’.Ga naar voetnoot(1) Mevrouw Moretus was zeer in haar schik bij het ontvangen van Balthasar's brief. Zij prijst hem om de voorzichtigheid, waarmede hij aan de Padres heeft doen begrijpen, dat zij het huis niet wilde. Zij vertrouwt dat hij ‘alles seer wijselyck tot een goed einde sal brengen’ en verder ‘avantageus negotieeren’. Zij heeft ‘sich (ook) fel gedoleerd’ over het ‘conterfeyten’ van hun boeken door de ‘Lionnoisen’ en is zeer ‘curieus’ om daar de proeven van te zien, doch zij raadt Balthasar af op zijn terugreis over Lyon te komen om ‘aen Messrs Anisson (hun onkiesche daad) door den baert te wrijven’, zooals hij aangekondigd had te willen doen. Dit ware een veel te groote omweg, oordeelde zij, en hij kon overigens dit ongenoegen even goed per brief luchten. De heeren Anisson zouden zich wel herinneren, hoopte Mevrouw Moretus, dat haar man vroeger in een dergelijk geval in hun voordeel bij de firma Verdussen te Antwerpen was tusschen gekomenGa naar voetnoot(2). Eindelijk, na vele ‘debatten, difficulteyten ende disputen’ was Balthasar met Padre d'Alcorez ‘en de andere van sijn huys’ ‘d'accort ghevallen’. Hij zendt dit nieuws naar Antwerpen op 1 Juli 1680, opgeruimd en geestdriftig als gold het een overwinningsbulletijnGa naar voetnoot(3). | |
[pagina 167]
| |
Na wijziging der totalen ten gevolge van de besprekingen en na aftrek van alles wat sedert de onderhandelingen al betaald werd, hebben Balthasar eenerzijds en Padre d'Alcorez anderzijds ‘bevonden ende ghearresteert, dat voor de oude schulden soo van Madrid als Sevilla, het huys van St-Lorenco noch schuldich resteert, de somme van Reales 217 √ 756 de plata ende Reales 911 063 de vellon, dewelcke twee sommen maken Ducados 19 √ 743 - ij 78 mis. de plata, ij Ducados 8, 256 - ij 139 mis. de vellon. Voor welcke twee sommen dat veraccordeert is dat de Padres ons sullen betalen ieder jaer, waer van het eersten sal beginnen te loopen van den eersten Januari 1681 Dos 3 √ de plata ij Do 31 de vellon in twee payementen, te weten de helft te St Jansmisse ende de andere helft te kersmisse, ende alsoo jaerlyckx vervolghens, tot dat de volle schult sal voldaen wesen’. Na nog wat bijzondere schikkingen over de wijze van betalen medegedeeld te hebben, drukt Balthasar ootmoedig de hoop uit dat moeder over hem tevreden zal zijn, vooral omdat de wisselkoers hun bij die betalingen zeer voordeelig kan worden. ‘Dit is allen hetgene ick hebbe connen becommen ende accorderen tot liquidatie van dese hunne oude schulden, schrijft hij, waer toe ick vele moeyten ende alle moghelijcke redenen ende debatten bij ghebroght hebbe, oversulckx verhope ick dat alhoewel het selve misschien niet en is tot UE. vollen ghenoegen het ten minsten sal wesen tot UE. satisfaccie over mijne neerstigheyt ende voorsichticheyt dewelcke ick in dese sake soo seer als mij moghelijck is gheweest te werck hebbe ghestelt; ende gheconsidereert dat 't sedert de baja della Moneda den doblon maer is validerende 48 Realen in coper, soo dunckt mij dat het seer avantagieus is, dat UE. den vellon in drij jaeren tijt sal voldaen worden, ende voor den selven meer als hondert ten hondert op den vellon sult comen te prospereren, soo den treucoGa naar voetnoot(1) niet en verandert, ghelijck als gheene apparencie en is, soo dat daer UE. van te vorent voor 110 Reales de vellon voor een pistol heeft moeten rekenen, nu maer 48 sult moeten goet doen, ende in plaetse van een pistool, twee pistolen ende 14 Realen de vellon sult ghenieten’. Daarop laat Balthasar volgen ‘het beworp van de condicien (der) nieuwe correspondencie’. Al de rezo-boeken die het huis Moretus naar Spanje zond, zouden uitsluitend voor het Convent Real de San Lorenzo bestemd zijn. Hij zou betaald worden ‘in | |
[pagina 168]
| |
den tijt van een jaer te rekenen van den dagh dat ieder bale oft balen sullen arriveren in de Officina van Madrid’. De betaling zou geschieden ‘in vier payementen ieder van drij tot drij maenden, ieder van het vierden paert van het valeur van 't goet dat sal ghearriveert wesen, de helft precis in plata ende de andere helft in vellon, wel te weten dat den vellon sal moeten betaelt werden in pistolen oft doblon in specie volghens den cours ende valeur dat sullen loopen, ende niet meer in copere specie oft ghelt’. Het voornaamste bij deze nieuwe regeling was, dat de Moretussen de monopolie van de rezo-leverancie voor Spanje en Indië behielden. ‘Den Padre Nicolas de Alcorez als administrador general, ende syne naecomelinghen, sullen sigh verobligeren, van gheenen Rezo tsy in Vrankerijck, Nederlandt oft van andere quartieren te coopen oft ontbieden, ende sullen ons conserveren ende leveren het privilegie dat sy hebben als synde hunnen eenighen Drucker van den Rezo, dat soo voor ons als voor deghene sullen succederen in onse plantijnsche Druckrije, sonder dat sij het iemanden anders sullen moghen transporteren nochte permitteren dat denselven Rezo in andere Druckrijen ghedruckt wert’. Dit was een gewichtige maatregel, die nog lang zou nawerken. Uit de rekenboeken, bewaard op het Plantijnsch archief, zlen wij dat de rezo-handel met de Hieronymieten nog een heelen tijd in de 18e eeuw werd voortgezet’Ga naar voetnoot(1). Het contract moest nu plechtig bekrachtigd worden door de heele ‘Communiteyt van 't huys van St-Lorenzo’ in het Escuriaal zelf. Balthasar en Padre d'Alcorez besloten dus daarheen te gaan en er eenige dagen te verblijven. Zich bij ‘advocaten, notarissen ende raetsheeren wel gheinformeert hebbende’, bevond Balthasar inderdaad, dat om aan het contract zijn volle waarde te geven, ‘de Padres daer drij sitte daghen moesten over houden’. Ten slotte was Balthasar toch zeer tevreden over den afloop der onderhandelingen met Padre d'Alcorez, en de redenen voor die tevredenheid ontwikkelt hij ook zeer uitvoerig in zijn brief van 10 Juli 1680. ‘Ick en wete niet, luidt het daar, oft ick mij magh inbelden, dat ick soo gheluckigh soude syn van in allen dese affaires ende contracten iets te weghe ghebrocht te hebben, hetghene UE. oft | |
[pagina 169]
| |
ten minsten aen de Vrinden soude connen behaghen: Ende evenwel soo laete ick mij voorstaen, dat ick het alles ghedaen ende met iever betracht hebbende tot welstant van ons huijs, ende tot continuancie van onse Plantijnsche Druckrije, daer inne eenichsints voldaen hebbe aen mijne plicht, ende aen de Recommandacie die mijn Heer vader salr mij nae ghelaten heeft, te meer alsoo ick voorsekert ben, dat het nochte aen mijn devoir noch aen mijnen goeden wille nochte goet hert, niet gheloghen heeft nochte lieghen sal, het avancement van ons huijs hier inne te betrachten, alhoewel het waer is dat dese devoiren oock niet en hebben connen gheschiden nochte sullen connen tot een ghewenst eynde comen, sonder veel meerdere quantiteyt ghelt ende penninghen, als ick mij inghebelt hadde, vermits het hier alles ongheloofelijck ende excessif dier is, ende in tegendeel, dat het gout hier soo kleyne estime ende soo luttel weerde heeft, dat UE. het sich niet soude connen inbelden nochte ick self niet ghelooven ten waer ick het saghe ende beproefde, van allen het welcke ick UE. ende aen de Vrinden op sijnen tijde sal kennisse gheven, ende alles in hunne concideracie stellen’.Ga naar voetnoot(1) Niettegenstaande deze schaduwzijde vanwege de groote onkosten veroorzaakt door zijn verblijf te Madrid; de ziekte, die hem daar eenige dagen te bed hield, de consultatie van advocaten en raadsheeren, de ‘betalinghe van de schallers, die het huys (moesten) schatten’; zijn kleederen en andere uitgaven, was Balthasar toch in optimistische stemming.Ga naar voetnoot(2) De nu getroffen overeenkomst lijkt hem beter dan de vroeger voorgestelde met de wol. ‘Ende op dat ick UE. volghens mijn gevoelen eenighsints te kennen gheve de avantagie die mij dunckt dat wij in dese condicien sullen hebben is ten eersten, dat al waert dat wij de wollen van de Padres alle ghecocht hadden, deselve dickwils volghens ick de saken hier aensien, in vele jaeren niet altemael, ten waere tot schade niet hebben connen vercoopen, ende naer den vercoop mischien in veele iaeren ons ghelt niet effen connen hebben; want deselve op de schapen te vercoopen, ofte in contant ghelt, niet soude connen gheschiet hebben, vermits de intencie der Padres is, dat wij hun deselve soude ten hooghsten prijse moeten goet doen ghelijck de beste wollen als dan vercocht soude sijn; dat meer is de Padres selfs | |
[pagina 170]
| |
hebben hunne wollen vercocht aen differente verscheyde personen, op tijt van twee a drij oft meer iaeren te betalen, tot dat deselve wollen elders verghenocieert syn, waer inne wij veele ende verscheyde persoonen ende van verscheyde quartieren soude moeten naeloopen ende van sommighe een verlies of bankroet krijghen’. De oplossing met het huis blijft nog altijd zijn voorkeur behouden, doch vermits moeder en de vrinden om andere redenen ‘daer gheene inclinatie toe en hadden’, dringt hij daar niet verder op aan en acht zich gelukkig met de nu getroffen regeling. ‘Waert saken dat (hij) niet d'accort hadde gheraeckt, (dan) waren de Padres strackx gheresolveert ende van sinne met die van Lions te tracteren’. Die zouden hun den rezo meer dan 20% beter koop geleverd hebben, met ‘de betalinghen meer als een iaer naer het arrivement van 't goet, soo dat maer in twee iaeren tijts, ende dat maer in het tweeden loopende jaer, eerst soude begonst hebben betalinghe van het goet te ontvanghen, daer wij nu in het eersten iaer van ten vollen betaelt sullen wesen’. Dat groote gevaar is nu geweken en het was maar tijd ook! De Anisson's lagen op den loer. ‘Ick wete, schrijft Balthasar, soo van vremde, als selfs uyt den mont van R.P. Nicolas de Alcorez, dat den dagh nae dat wij over allen dese punten d'accort sijn ghevallen, dien Annisson die hier woont, bij den Padre d'Alcorez heeft gheweest, om sijne resolucie te weten, cewelcke (mits ons voorschreven contract) hem plataf gheseijt heeft, dat alsoo hij nu met mij d'accort was, gheene correspondencie meer met die van Lions en wilde nochte conde aengaen’. De vrienden konden daaruit ‘bespeuren hoe nootsakelijck ende hoe gheluckich het is gheweest, dat (Balthasar) in dese onverwachte ende onbekende occasie ende ghelegentheijt over (ge) comen (was) ende in eene sake van soo grooten prejudicie voor (l'un) huijs ende (hun) negocie het beginsel ende den vooruitgang daer van met allen moghelycke devoiren ende middelen (had) trachten te stutten, ende Godt lof in der voeghen belet (had)’Ga naar voetnoot(1). Het laatste bedrijf van Balthasar's onderhandelingen zou nu in het Escuriaal plaats grijpen. Bij dit ceremoniëel bezoek, wilde hij goed figuur maken. Hij wist overigens dat hij daar | |
[pagina 171]
| |
in het voornaam gezelschap zou verkeeren van religieusen, waaronder er heel wat ‘hertogen, Princen ende Grave-kinderen waren.Ga naar voetnoot(1) ‘Je songé qu'il me faudroit un habit de campagne, schrijft hij in zijn dagboek op 19 Juni, le mien estant tres mal bati taché et en ordre (sic) pour comparoitre devant le Prieur et les autres Père à l'Escurial. J'alloy donc ce jour voir chez un marchand francois à voir des etoffes et en pris une la plus nouvelle et plus belle que ie pouvois avoir et plus legere mais forte que j'ij trouvois me faisant faire l'habit d'un tailleur francois, fait a la chambarge’.Ga naar voetnoot(2) Balthasar wilde geen tijd laten verloren gaan, en reeds op 11 Juli kon hij zijn bezoek aan het Escuriaal-klooster brengen. Hij geeft daar ook uitvoerig verslag over aan moeder en de Antwerpsche vrienden. ‘Ontrent ses uren naer noen te samen met den Padre de Alcorez ende andere ghedeputeerde, met eene Carosse van den Coninck met ses schoone witte muijlen ende diversche Vrinden te Peerde, sijn vertrocken naer het Escurial, ghelegen seven mijlen van Madrid, alwaer wij arriveerden ontrent vijf uren inden Morgenstont ende aldaer van allen de Religieusen ende opperhoofden met onghemeene teekenen van vrintschap ende estime, ontfanghen sijnde, hebbe gheweest salueren den Reverendissimo Padre Prior dle mij met alle moghelijcke teekenen van vreucht ende miensaemheijt was onthelsende, aen den welcken van mijne eerste devoiren mij ghequeten hebbende, ende van uwentwegen soo wel als van allen de Vrinden de groetenisse ende presentatie van dienst te nedergheleijt hebbende, soo hebben wij ons een weijnich begheven tot de ruste, middelertijt dat met het luijden der Clocken de gheheele Communiteyt vergaerdert is gheweest, om te delibereren over de gheconcipieerde ende gheaccordeerde puncten met de Padre Nicolas de Alcorez, dewelck naer eenighe particulire informacien met volle stemmen gheapprobeert gheweest sijnde, soo ben ick des anderdaghs smorgens ghecompareert in de vergaderinge generale van den Rme Padre Prior, ende alle de discreten van het voorschreven Conincklyck Couvent, alwaer wij allen de contracten hebbende door den notaris doen overlesen, sijn wij samenderhandt daer inne d'accort ghevallen’. | |
[pagina 172]
| |
Het onderteekenen van dit contract was voor beide partijen, en vooral voor de Moretussen een gebeurtenis van groote beteekenis. Dat gaf de R.P. Prior ‘in seer favorable termynen te kennen’. De vroegere handelsbetrekkingen tusschen het Antwerpsche huis en het Escuriaal-klooster waren voorheen ‘maer met brieven sonder eenighe verbintenisse nochte contracten’ geschied, ‘waer mede (de Prior) sich oock bedanckten van (Balthasar's) voorouders, mits sij sonder meerder obligacie altijt ghenegocieert hadden met soo goeden betrouwen’. ‘Soo hebben andermael de clocken gaen luijden; ende is het vollen capittel vergadert gheweest, in het welcke tot drij mael toe door den Notaris voor alle de Religieusen de contracten sijn voorghelesen, ende met volle voosen sollemnelyck gheapprobeert ende ghelaudeert, met volle obligacie van hun ende hunne nacomelinghen met alle hunne goederen presente ende toucomende. Ende naer dat allen de ceremonien die in dierghelycke occasien moeten geschieden voltrocken waeren, hebben den Padre Prior, allen de discreten ende ghedeputeerden beneffens mij de penne ter handt ghenomen, ende eenpaerlijck de contracten ghepasseert ende gheteekent, ende alles in hunne archiven doen Registreren ende copieren’. Daarna zou Padre de Alcorez het privilegie doen drukken, ‘eerstdaeghs door de Santa Cruzada selfs doen passeren, teeken(en) ende zeghelen, ende op 't spoedighste (naar Antwerpen) oversenden’. Over zijn verblijf in het Escuriaal gewaagt Balthazar met den grootsten lof. ‘Ick sal tot mijne wedercomste laeten UE. te vertrecken (sic), met wat eene magnificencie ende caressen dat ick beneffens Mr du Pont, ende andre vrinden ghedurende drij daghen lanck, met alle moghelijcke civiliteyt, hoffelyck in 't selve couvent ghelogeert ende ghetracteert sijn gheweest, ende alles ghesien dat moghelyck was, in der voeghen dat allen de kostelyckheden ende rariteijten die ick hier ghesien hebbe, te boven gaen allen deghene die ick tot noch toe van mijn leven ghesien hebbe, van dewelcke eenen boeck ghedruckt is, die ick ter zee overghesonden hebbe’.Ga naar voetnoot(1) | |
[pagina 173]
| |
Balhasar's taak te Madrid was afgeloopen en nu had hij haast om naar huis te keeren. Het warme seizoen was wel niet heel gunstig voor de reis en het ware wellicht geraadzaam geweest ze om die reden nog wat uit te stellen, zooals zijn bezorgde moeder het hem ook geschreven had. Maar Balthasar had nu ‘de commoditeyt van de coele nachten’, die men in ‘Nederland niet ghenietende (was)’; in Andalousien was een pestilenciele siekte ‘seer grasserende’ en ‘mischien allenskens voorder comende’ hadde zij hem kunnen ‘in een meerder ongheval’ brengen; daar dreigde ook ‘plaghe van Orloghe, volghens de saken van Vrankeryck ende syne nieuwe pretencien het (lieten) aensien’; en bovenal maakte hem het vooruitzicht op ‘het gheluck’ van de zijnen weder te zien zoo ongeduldig, dat hij van geen verdaging der terugreis wilde hooren. Op 24 Juli stelde hij zich in den avond ‘met de hulpe Godts’ op weg ‘om over Bilbao, door St Sebastian, te Bayonen in Vranckryck te treden ende te Angoulesme Mr VincentGa naar voetnoot(1) besocht hebbende, tot Parijs binnen weynich min als vier oft vijf weken de orders ende commandementen’ van zijn moeder te vinden. Te Angoulème zou hij den papiermolen gaan bezichtigen, die Vincent, daar speciaal voor de Moretussen werken liet. Te Parijs zou hij eenige ‘schuldenaren (gaan) manen’ en ‘de Stadt ende omligghende speelhuysen des Conincx’ bezoeken.Ga naar voetnoot(2) Zoo schrijft hij even vóór zijn vertrek aan Mevrouw Moretus, zijn brief eindigende met de roerende woorden: ‘Daer en tussen oft sake waere, dat (het ghene Godt wille verhoeden) wij eenigh ongheluck op wegh overquame, soo bidde ende recommandere ick UE. ende aen allen mijne Vrinden, uyt het binnenste mijnder herten, ende met een teer ghemoet, mijne Beminde Huysvrouwe, en de mijne twee seer Lieve kinderen; ende versoecke toch de liefde ende Vrintschap die sijlieden ende UE. hun tot noch toe betoont hebben, altijt te willen laeten groeyen, als wesende den meesten schadt van mijne affecde ende sorghe die ick op deze aerde hebbe’.Ga naar voetnoot(3) | |
[pagina 174]
| |
II.
| |
[pagina 175]
| |
is een zeer gewichtige taak te volbrengen. Hij richtte zich eerst tot al zijn medewerkers in de drukkerij en ging slechts heen ‘apres avoir exhorté a tous (ses) gens d'imprimerie de travailler en (son) absence avec plus de diligence et de soin que jamais puisque (il) ne faisoit ce grand voyage penible que pour leur bien et salut aussi bien que pour l'avantage de (sa) maison et de toute la famille’Ga naar voetnoot(1). Hij ging dus heen als de gezant van de heele Plantijnsche gemeenschap, met den vollen last der verantwoordelijkheid in een buitengewoon gewichtig geval. Dit belette hem nochtans niet opgewekt te blijven en een goed humeur te behouden. Het volgende gevalletje, door hem in zijn dagboek aangeteekend, toont voldoende in welke stemming hij de reis ondernam. Hij vertrok uit Brussel in karos, met een gezelschap, bestaande uit vier Duitschers, een Italiaanschen graaf met zijn knecht, en een Fransche dame, die in een gezegenden toestand verkeerde. Elk oogenblik kon zij in barensnood verkeeren, verzekerde Balthasar Moretus, ‘laquelle ne nous embarassoit pas peu car n'y ayant qu'elle nous serions blen en peine si elle vint en travalle en chemin et moy principalement, parceque la companie m'avoit choisie pour sage femme en cas de besoin, parcequ'il n'y avoit que moy de marié de toute la compagnie, ie jugeay alors qu'il ne fait pas bon de voijager avec des femmes.’ Toen ze uit Valencienenes vertrokken, waren zij, ter oorzake van die zelfde dame, het voorwerp van een grappige vergissing. ‘Nous eumes en cette ville une plaisante rencontre. Un gentilhomme vint demander a un gentilhomme de notre carosse si nous estions une troupe de commediens, dont nous fumes fort estonnés mais au bou du compte nous fumes bien illuminés dans rotre ignorance lorsque nous sceumes que la dame qui estoit dans notre compagnie estoit une commedienne qui venoit expres de la Haye pour acoucher a Paris...’. Van toen af was het ijs gebroken in de karos: ‘Nous commencames a faire connoissance avec cette commedienne laquelle nous donna blen du divertissement en chemain et nous fit bien rire, de sorte que nous passames tous les mauvais chemins sans ennuy’Ga naar voetnoot(2). Balthasar Moretus reisde verder van Parijs naar Bayonne. Op 17 April was hij te St Jean de Luz en trad kort daarop te | |
[pagina 176]
| |
St Sebastiano op Spaanschen bodem. Hij begaf zich rechtstreeks naar Madrid en teekende onderweg op, dat hij te Vongillas een mis bijwoonde, waar al de vrouwen geld en al de mannen een brood aan den officieerenden priester gaven; - een troep gitana's (Egipsiens, noemt hij ze), gevaarlijke lieden, ontmoette; - en onderwege een Vlaamschen eremijt aantrof, die daar sedert jaren in een hut woonde in den omtrek van Cabrera. (Hij was getrouwd geweest, had twee zoons, de eene minderbroeder en de andere theatyn. Hij was afkomstig uit Geeraardsbergen, bij Aalst). Op 26 April nadert Balthasar Madrid, maar daar overkomt hem een ongeval. Van een berghelling dalend, stort hij van zijn muildier en doet zich hevig zeer aan den arm. 's Avonds was hij te Madrid. Aan moeder noch aan zijn vrouw had hij over dien val geschreven; alleen oom Goos kreeg daar nieuws over. Hij vernam Jat Balthasar ‘aentrent Madrid met synen muyl gestrunckelt was ende synen erm geforseert hadde’; maar beide mannen hadden besloten dat stil te houden om de familie niet te verontrustenGa naar voetnoot(1). Moretus was voornemens te Madrid intrek te nemen bij ‘den eenighen traiteur, Maitre Philippe’, maar daar was geen plaats meer toen hij aankwam en ‘in faute van logist’ heeft hij ‘het faveur aenveert van te logeren voor eenighe daghen ten huyse van Messrs Nicolas du Pont ij cousin Jacomo van Meurs, alwaer (hem) veele vrintschap ende hulpe aenghedaen (werd)’Ga naar voetnoot(2). N. du Pont en J. van Meurs behartigden sedert lang de belangen der Moretussen te Madrid. Daar zou Balthasar thuis zijn, en, zooals zijn moeder het hem schreef, ten allen tijde ‘assistentie ende raet’ vinden. Dit waren niet de eenige Vlaamsche kooplieden, die Balthasar te Madrid aantrof. Hij teekent de namen op van andere zijner landgenooten, die daar toen handel drevenGa naar voetnoot(3): ‘Bernardo van Huysen (marié), Antonio van Lier (boiteux, marié), Livinus Palinck (jeunhomme), Joan Bapt. de Lis, Joan Bapt de Bruyn, Frans Vinckx, Pedro Heinrinx, Melchior van Hove en Lucas | |
[pagina 177]
| |
Meyers (fait avec Diego Dias)’. Hij somt ook vreemde kooplieden op: a) ‘Marchands Lorins: Don Sebastien Chambrier Chevallier, Joan David Mesnier, Paulo Matheo Gerrin, Glaudio Mesgnier; b) Italiens: Cantuchi Almani, Antoni Carmenati (fait avec Schilders), Doria Macio y Jorgor, Maria Repetti, Joan Bapt. Crotta, Joan Bapt. Cassini, Jeronimo Embica, Franc. Estoppan; c) Anglois: Franco Arther (grand marchand desprit)’. Gedurende de eerste dagen van zijn verblijf in de woning van Nicolaas du Pont en Jacob van Meurs, werd Balthasar ernstig ziek. Op 11 Mei teekent hij in zijn dagboek aan: ‘Le matin j'eus une véhémente fievre avec une douleur insuportable au costé et fus trois fois seigné en un mesme bras en trois jours de tems’. Die aderlatingen geschiedden op raad van ‘een seer experten doctoor’, ‘un medecin du Roy’, dien men er bij had gehaald. Balthasar's vrienden te Madrid waren in die omstandigheden zeer lief voor hem. Daar het hem niet mogelijk was zelf naar huis te schrijven, bood zich ‘un de ses plus fidel amis’ aan om zulks te doen. Zoo is de brief van 16 Mei aan Mevrouw Moretus een Fransche briefGa naar voetnoot(1), waar daarentegen nagenoeg al de andere door Balthasar zelf geschreven in het Nederlandsch gesteld zijn. Bezoeken ontbraken den zieke ook niet. Verscheidene vrienden kwamen, en ook de Padre d'Alcorez liet herhaaldelijk naar den staat van zijn gezondheid vragen. Zijn ‘cousins’ Kerckhove, De Bruyn en de Heuvel, die toevallig te Madrid waren, bezochten hem en kregen van hem een aanbeveling om het Escuriaal te bezoeken. Op 20 Mei kon Balthasar voor de eerste maal weer opstaan en bracht zijn eerste bezoek aan de Paters Jezuïten. Wij hebben gezien uit het verhaal van de onderhandelingen met de Hieronymieten, dat Balthazar nu juist niet voor zijn plezier te Madrid was. Hij heeft met die zaak heel wat werk en last gehad, maar tusschen in nam hij toch wel een verpoozing en waar er iets belangwekkends te zien of te hooren was, kwam hij er toch zijn deel van nemen. Hij hield het overigens voor noodzakelijk om te Madrid een zeker decorum in acht te nemen. De naam en de faam der Moretussen moest hij daar hoog houden, ook door uiterlijk vertoon. Zoo lezen wij op een los blaadje papier, onder allerlei aanlevelingen, die hem waren gegeven met het oog op zijn ver- | |
[pagina 178]
| |
blijf te Madrid: ‘Nemen een nieu cleet & knechts ende somtijts eene huer carros om het respect te bewaren’Ga naar voetnoot(1) Overal trachtte hij zich voor te doen als een rijk sinjeur. Op zijn heenreis koopt tij te Parijs: ‘een manthau a bras seer fray, leersen, deghen, bandelier, etc. dinende tot de voyagie’. Pas te Madrid aangekomen, laat hij zich weer mooi uitrusten: ‘je me fis faire un bel et riche habit à l'Espagnolle noir de satin à fleursGa naar voetnoot(2)’. Later om naar het Escuriaal te gaan, bestelde hij, zooals wij reeds zagen, andermaal een nieuw prachtkostuum. Aan de boekhouders en knechts van Pater d'Alcorez geeft hij royaal 60 pistolen drinkgeld. Aan de meiden en knechts van Nicolas du Pont een idem van 40 pistolen. Te Angoulème voor de werkheden van den papiermolen van Y. Vincent is hij even mildGa naar voetnoot(3). Uit al die bijzonderheden blijkt de bekommering van Balthasar Moretus om zich overal als een patriciër voor te doen. Op 24 Mei ondernam hij met zijn neef Jacob van Meurs, den minderbroeder du Pont, en een van de klerken van Nicolas du Pont een uitstapje naar Aranjuez, den heerlijken, koninklijken lusthof op zeven mijlen afstand van Madrid. Ze reisden met een karos, getrokken door zes muilen, en hadden al hun proviand moeten meenemen, tot het brood toe, omdat er onderweg noch eten noch drinken te vinden was. Dit was niet alleenlijk vervelend teekent Balthasar aan, ‘mais mesme tres cher et cela plus que l'on se l'imagine a cause des changements des monoyes de cuivre’. Uit de aanteekeningen over Aranjuez, hoe sober ook, blijkt toch hoezeer Balthasar de pracht van het vorstelijk park en de heele omliggende natuur bewonderde. Op 30 Mei bezocht hij met M. Nicolas du Pont en verscheidene vrienden van dezes compagnie weer een ander lusthof, buiten de Alcalapoort, langs den kant van den Prado. Zij vermaakten zich daar heel goed. Moretus teekent dien dag aan: ‘J'y remarqué que les paysannes y ont plus d'esprit et de contenance que chez nous, mais les Jardins ne s'y gouvernent comme chez nous’. Meer dan eens gaat hij 's avonds naar den Prado en vermeit er zich in de frischheid, verwekt door het onophoudend besproeien der wegen, en hij bewondert er de rijke equipages met | |
[pagina 179]
| |
vier en zes paarden van den Koning en de edellieden, die zich daarheen begeven. Hier had hij ruimschoots gelegenheid om zijn hart op te halen aan den praal en het prachtvertoon van den adel, waarvan hij zooveel hield, zooals wij reeds in andere omstandigheden konden aantoonenGa naar voetnoot(1). Andere malen zoekt hij afleiding in het bijwonen van tooneelvertooningen. Heel dikwijls staat in zijn dagboek vermeld: ‘Je fus a la comedie’. Over een Spaansche vertooning op 3 Juni in het paleis del Retiro, waar de Koningin moeder Anna Maria van Oostenrijk verbleef, is hij buitengewoon opgetogen. Hij roemt de ‘machines’, de muziek, de ‘changements de theatre’ enz., ‘tout estant magie’. Innig vroom als hij was, vinden wij hem dikwijls in de kerken, bij allerlei godsdienstoefeningen De rijkdom die daar uitgestald wordt, treft hem ten zeerste. Na het bijwonen van een ‘belle messe en musique’ in de kerk der Miniemen, schrijft hij in zijn dagboek (9 Juni): ‘L'hostel estoit orné tres somtueusement et je dois advouer que je trouve qu'en Espagne l'on fait bien de plus grands despens au service divin qu'en flandre et que l'on y faisoit plus d'estime des Confreries et des Images de N. Dame et d'autres saints qu'en france et ailleurs’. Groote belangstelling vertoonde hij ook voor sermoenen van befaamde predikanten en meer dan eens vat hij met een paar woorden het thema samen, dat hij door hen had hooren ontwikkelen. Hier prijst hij een geestelijke, die St-Franciscus a Paulo vergeleek met den gekruisigden Christus. Elders vermeldt hij het ‘docte sermon’ van een Recollet, die tamelijk spitsvondig en verrassend frivool de Eucharistie vergeleek ‘à cupidon et à un amis qui avoit donné a son autre amis sa propre femme pour le guerir par l'ordre d'un adroit medecin!’ Hij hoorde ook sermoenen in open lucht, o.a. op de Plaza Mayor. ‘Il y avoit (là) un Jesuite (qui) fist un sermon sur un tonneau au milieu de la place et où il y avoyent un millon(?) d'Ames’. Op zekeren dag woonde hij in de kerk der H. Drievuldigheid een mis bij, waar de pauselijke nuntius drie honderd nieuwe priesters wijdde, ‘qui avoyent chacqun un missale Rom. in folio acheté tout neuf; c'est par ou que je concus, voegt hij er bij, la quantité qui s'en peut debiter en España’. | |
[pagina 180]
| |
De Spaansche processiën trokken hem ook zeer aan en in dit opzicht was hij te Madrid op een buitengewoon gunstig tijdstip. In de maand Juni van dat jaar 1680 werden er verscheidene merkwaardige godsdienstige optochten gehouden, waarvan hij een uitvoerige beschrijving geeft. Op 9 Juni, in den namiddag, zag hij de processie der weezen, ‘où il y avoyent bien plus de trois (cent)Ga naar voetnoot(1) petits enfants avec leurs nourices tous orfelins lesquelles sont fait tous nobles par le Roy et s'appellent los hyos de San Joseph’. En nu schrijft Balthasar Moretus opeens in het Vlaamsch in zijn dagboek: ‘Alhier is een hospitaal daer men voor vier Ducaten de kinderen te vindelinghen leght ghenomt... (N.v.d.s. De naam staat niet in het handschrift). Dese processie passeerden met het belt van N. Señora de la Soledad voorbij het paleys des coninckx alwaer den Coninck de Coninghinne allen de Dames ende den Adel in de Balcons deselve saghen passeren. Dese kinderen worden wel opghebrocht van Dames die deselve uyt compassie oft devocie als hunne eighen in hun huys opbrenghen om kinders te connen krijghen’. Het feest van het H. Sacrament werd gevierd op 20 Juni. Balthasar begon den dag met mis te hooren. Daarna ging hij de straten bezichtigen, langs waar de processie zou voorbij komen. Ze waren overal versierd met prachtige tapijten. De balcons van al de huizen waren behangen met fluweel en goudlaken, en stonden vol dames, alle om het rijkst gekleed. Al de straten waren overspannen met groote lijnwaden doeken opdat de krioelende menigte door de te hevige hitte niet zou gehinderd worden. De processie begon haren uitgang bij de kerk der Santa Maria-parochie. In de nabijheid kon men de koningin en de koningin-moeder zien met al de dames van het hof op het balcon van het paleis, rijkelijk getooid met zeer fraaie tapijten. De processie werd geopend door vier groote reuzen en een soort van monster, dat men te Madrid de Tarasca noemde. Het was, vertelt Moretus, een soort van aap, die op een houten wagen zat en het hoofd draaide toen een wassen beeld hem water in een vaas liet zien. Daarop volgden de broederschappen van de kerken dezer stad, waaronder een zeer groot aantal met hun standaarden. Dan | |
[pagina 181]
| |
kwamen de geestelijke orden, en achter hen een menigte gemaskerden, die voor het H. Sacrament dansen uitvoerden op muziek van fluit en trommel. De priesters, de magistraten, de raadsheeren, en de grandes van Spanje stapten onmiddellijk voor het H. Sacrament, geflankeerd door koninklijke lijfwachten. Zes kannuniken droegen het Allerheiligste in een zilveren monstrans, getooid met vele kostbare edelgesteenten. Achteraan traden de pauselijke nuntius, in pontificale kleedij, en nog eenige grandes. Dan kwamen de koning met een brandende kaars in de hand, omringd van grandes en lijfwachten. Op den vorst volgden de gezant van Frankrijk in het zwart gekleed, ook met een brandende kaars, de gezanten van Portugal, Venetië en Genua, en andere groote uitheemsche heeren. De optocht werd gesloten door het eerste vendel der koninklijke kruisboogschutters. Toen de koning voorbij het balcon der koningin kwam, maakte hij een diepe reverencie naar de Spaansche manier en kuste de kaars, die hij in de hand droeg. Toen stond de koningin op van het tapijt, waarop zij zat. (De dames zaten destijds in Spanje nooit op stoelen, maar op den grond, doet Moretus opmerken). Hier had hij de gelegenheid om den koning van dichtbij te bekijken, en hij laat ook niet na met een paar woorden den vreemden indruk te noteeren, dien de vorst op hem maakte. Hij verbaast zich over zijn groote voeten, zijn breede lippen, zijn buitengewoon sterk ontwikkelden neus en zijn bleek, bloedeloos gelaat. 's Namiddags had er voor het paleis een tooneelvoorstelling plaats, waarop de koning, de koningin, de koningin-moeder en al de dames van het hof aanwezig waren. Er werd een der autos sacramentales opgevoerd, die zulke groote overeenkomst vertoonden met de oude middeleeuwsche mirakel- en mysteriespelen. De comedianten kwamen aangereden op zes triomfwagens, die de zee, het gebergte, het vuur, een prachtig paleis en een lusttuin voorstelden. Zij werden elk door twee ossen getrokken tot aan het verhoog, waar het stuk gespeeld werd. Moretus klaagt erover, dat de praalwagens en de talrijke carossen hem beletten goed te zien. De koning en de twee koninginnen bleven tot op het einde van de vertooning, toen de comedianten weer op hun wagens vertrokken. Op 24 Juni ging ter gelegenheid van het feest van St-Jan | |
[pagina 182]
| |
weer een prachtige processie uit. Daags te voren had men de stad nogmaals behangen met rijke tapijten. Er stonden bij de gaanderijen van het paleis vier prachtige altaren, waarop talrijke relikwiën en zeldzaamheden uitgestald waren. Moretus zag er o.a. de leliebloem, die Frans I, toen hij te Madrid in gevangenschap vertoefde, aan Keizer Karel schonk. Daarin waren geborgen een nagel en een splinter van het kruis van Ons Heer, en een doorn van zijn kroon. Hij hoorde dien dag mis in de koninklijke kapel, waar hij weer den koning, de koninginnen en de hofdames zag, alsook den eersten inquisiteur, den patriarch van Spanje, den pauselijken nuntius, de gezanten van Frankrijk, Venetië en elders, en al de Spaansche grandes. Na de mis gingen al die hooge heeren de gaanderijen bezoeken om daar tentoongestelde prachtvoorwerpen te bewonderen. Er was een dusdanig gedrang van volk, dat het Moretus onmogelijk was er binnen te geraken. Velen kregen slagen van de hellebaardiers, die er de wacht moesten houden. Op 29 Juni ging hij de processie zien, die het groote algemeene auto-da-fe, voorafging, dat 's anderdaags zou gehouden worden. Het schouwspel dier beide plechtigheden maakte blijkbaar diepen indruk op hem, want hier zijn de aanteekeningen in zijn dagboek overvloediger dan voor het overige dat hij te Madrid zag. In hun ongekunstelde oprechtheid wekken zij zeer levendig het beeld op van de bitter-wreede Spaansche romantiek van bloed en mutsaardrook, die daar op het einde der 17e eeuw nog een jammerlijke werkelijkheid was.Ga naar voetnoot(1) Om 5 uren 's namiddags werd op 28 Juni in plechtigen optocht een groen kruis gedragen naar het tooneelverhoog op de Plaza Mayor en een wit kruis naar den brandstapel, waarop 's anderdaags een aantal joden in de vlammen zouden omkomen. Aan dien optocht namen deel al de geestelijke orden van Madrid, een zeer groot aantal familiaren van de Inquisitie, gekomen uit alle hoeken van Spanje, de grandes, de rechters der Inquisitie en der stad, allen met het kruisvormig kenteeken der Inquisitie op hun rijke, met goud en zilver geborduurde mantels. Die processie trok voorbij het koninklijk paleis, waar het heele hof op het balcon stond. Dan had de planting van het | |
[pagina 183]
| |
groene kruis plaats, op het verhoog, waar een altaar werd opgericht, en den heelen nacht door, tot half twee, allerlei godsdienstige zangen werden uitgevoerd. Toen werd daar de eerste mis gelezen, en de eene volgde er de andere op tot zeven uren 's morgens. Op 30 Juni stond Moretus om vier uren op en ging mis hooren. Hij wilde niets van die voor hem zoo ongewone plechtigheid missen. De straten, de huizen, de balcons op den doortoch wemelden van een eindelooze menschenmassa. Met veel moeite vond Moretus een geschikt plaatsje om alles te zien. Dan kwam de Jodenprocessie. Voorop de compagnie van de lijfwachten der Inquisitie; daarna, op hooge stokken gedragen, de beeltenis van meer dan vijftig Joden, zoo mannen als vrouwen, ter dood veroordeeld wegens hun Judaïsme, maar intusschen uit het land gevlucht of gestorven. Bij de beeltenis van de overleden Joden bevond zich een kistje met run beenderen, bestemd om verbrand te worden. Op de borst van elk beeld hing er een geschrift, naam en geboorteplaats van den veroordeelde aangevende. Op het hoofd stond een zeer hooge papieren muts. De kleederen waren beschilderd met duivelskoppen. Achter de beeltenissen kwamen te voet verscheidene Joden, die ter dood veroordeeld waren, maar zich tot het Christendom hadden laten bekeeren. Zoo hadden zij hun leven kunnen redden en waren alleen veroordeeld tot het dragen van het kleed van San Benito. Degenen, die na een eerste bekeering terug in het Judaïsme vervallen waren, en zich nu ten tweeden male bekeerd hadden, werden tot de galeien veroordeeld, na de eenen honderd, de anderen twee honderd stokslagen ontvangen te hebben. Zij droegen allen een opperkleed, langs voor geel van kleur, met een St-Andrieskruis; langs achter rood. Onder deze groep, verzekert Moretus, bevonden zich een tooverheks, en verscheidene mannen, die met drie of vier verschillende vrouwen getrouwd waren, wat geschreven en geschilderd stond op de hooge muts, die zij op het hoofd droegen. Langs weerskanten van elk van die Joden stapten twee familiaren van de Inquisitie, waaronder enkele Spaansche grandes als de Graaf Monterey, de hertog van Balbesos, de hertog van Pastrana en andere meer. De derde groep was samengesteld uit de Joden, die nu onherroepelijk ter dood veroordeeld waren omdat ze voor de derde maal in hun Judaïsme vervielen. Er waren er weer enkelen, die | |
[pagina 184]
| |
zich bekeerden, maar de eenige gunst, die hun nog werd toegestaan, was dat men ze verwurgde vooraleer ze te verbranden. Degenen, die in hun geloof volhardden, ‘les pertinaces’, zooals Moretus ze heet, werden levend verbrand. Op hun mutsen en kleederen waren er vlammen geschilderd. Naast elk van hen stapten er twee geestelijken, die al deden wat ze konden om ze te bekeeren. Velen bleven evenwel ‘si pertinaces qu'au lieu de songer à leur véritable salut, ils parlèrent quelque foix des blasphèmes contre Dieu’. Zoo ze dat deden, werd hun mond dicht gemaakt ‘avec un bois fait comme un frain de cheval’. Er waren er twee en twintig, die levend verbrand moesten worden, acht vrouwen en veertien mannen. Op die terdood veroordeelden volgde een groep van meer dan twee duizend personen, ‘tous gens de qualité’, voor de eene helft leeken, voor de andere geestelijken. Allen bereden prachtige Spaansche paarden en muildieren, getooid met witte en zwarte linten, en zwart-fluweelen zadels, die tot op den grond sleepten. Dit waren allen familiaren en inquisiteurs, waaronder de Inquisidore generaal, een bisschop, die achteraan kwam, aan de rechter hand van den President de Cartel, den eerstgeplaatste naast den koning. De optocht werd gesloten door de lijfwachten van den koning onder het bevel van hun kapitein den hertog d'Arcos. De stoet begaf zich. naar de Plaza Mayor, waar de koning, de koningin en al de hofdames plaats hadden genomen op het verhoog dat daar was opgetimmerd. Hier wendde zich de Inquisidore generaal tot den koning met het verzoek aan geen enkel der veroordeelde Joden genade te verleenen. De koning stond daarop recht en zwoer op het Evangelie, voor het altaar, met de hand aan zijn degen, dat hij aan niemand vergiffenis schenken zou, het oprechte Christelijke geloof ten allen tijde verdedidgen en het Jodendom uitroeien. Hij zou in deze zaken steeds volle vrijheid van handelen laten aan de Rechtbank der Inquisitie. Toen begon een gezongen mis, en na het Evangelie las men de veroordeelingsakten van de Joden en andere schuldigen voor, wat duurde van tien uren 's morgens tot negen uren 's avonds. Gedurende al dien tijd bleven de koning en het hof aanwezig. Eerst las men het vonnis van de gevluchte en overleden Joden, die in beeltenis moesten verbrand worden, en daarna dat | |
[pagina 185]
| |
van de levende Joden, die tot de zelfde straf veroordeeld waren. Deze laatsten zaten allen op een verhoog, elk omringd van twee familiaren der Inquisitie en twee geestelijken, die hen maar altijd poogden over te halen om christen te worden. De meesten bleven echter in hun geloof volharden. Er waren er die God lasterden, schrijft Moretus, het kruis op den grond wierpen en altijd maar riepen: ‘Mozes, Mozes!’ Ze werden na aflezing van de vonnissen voor den koning gebracht, waar een jong Joodsch meisje nog uitstel kreeg van de straf omdat zij daar verklaarde zich te willen bekeeren. Onmiddellijk liep ze tot haar moeder, die insgelijks ter dood veroordeeld was, en smeekte haar hartstochtelijk om zich ook te bekeeren. De moeder gaf gevolg aan die bede, maar had niet denzelfden bijval bij haar man, die halsstarig bleef en evenals de anderen straks in de vlammen zou omkomen. Al de veroordeelden werden nu op ezels vastgebonden, uitgezonderd een oude vrouw, die op een zetel werd gedragen. Men begaf zich weer in steet, tot buiten de Foncarchie-poort, waar de brandstapel opgericht was. Hier ontbreken, helaas, een aantal bladzijden aan het handschrift. Wij moeten dus het einde missen van het aangrijpende drama, dat Moretus ons met zulk onbewogen gemoed vertelt. Nog een ander echt Spaansch schouwspel was onzen Antwerpenaar te Madrid voorbehouden. Op 17 Juni was hij getuige van het groote stierengevecht, dat op de Plaza-Mayor, ter eere van den koning zou plaats hebben. Den heelen nacht, die het feest voorafging, bracht hij slapeloos door. Hij ging zien naar de schitterende verlichting van de kampplaats. Daar werden ontelbare lantarens aangestoken, vooral naast de Panaderia, waar de koning 's anderen-daags zou plaats nemen. Om vier uren 's morgens trok hij naar de rivier Mancanares, bij de Segoviana-brug, om daar de stieren te zien aankomen, die men voor het gevecht uit Aranjuez, Alcala en andere plaatsen was gaan halen. Hier is ons handschrift weer beschadigd. Van de bladzijden 11 en 12 werd de helft weggescheurd, zoodat wij tal van bijzonderheden over die aankomst der stieren moeten missen. Uit hetgeen van den tekst overblijft kunnen wij opmaken, dat deze dieten tamelijk gewillig en mak de koeien volgden, die men liet voorop gaan. Er moet evenwel één uit den hoop dol geworden zijn, want Moretus verwondert zich over de vlugheid en den | |
[pagina 186]
| |
moed, waarmede de Spaansche drijvers zich op dat verwoede beest wierpen, een ponjaard in de eene en een manteltje in de andere hand. Al werden zij op den grond geworpen en gewond, toch gaven zij hun pogingen om het dier te temmen niet op. Na intusschen nog mis gehoord te hebben, begeeft Moretus zich naar het feestterrein, waar hij de grootste moeite had om zijn voorbehouden plaats te vinden. Het heele plein stond vol carossen van voorname heeren en ambassadeurs, waaronder die van Venetië, Genua en Portugal door hun pracht uitblonken. Het was een gewoel van belang en men geraakte er maar niet door zonder geweld. Zoo was onder andere de gezant van Genua genoodzaakt uit zijn caros te komen en den degen te trekken tegen enkele lieden, die ook met den degen in de hand, zijn koetsiers wilden beletten verder te rijden. Toch was het mooi al dat volk hier bijeen te zien, schrijft hij, vooral op de balcons, waar de cavaliers en de dames van het hof schitterden van diamanten en edelgesteenten. Toen de plaats vrij was, kwamen er meer dan honderd wagens aangereden met tonnen water om den bodem te besproeien. De koninklijke caros verscheen, terwijl drie vendels van de lijfwacht de militaire eer bewezen. Balthasar merkt op, dat al de soldaten goed gekleed waren en dat Mons. Nicolas du Pont, de correspondent der Moretussen te Madrid, boogschutter in het eerste vendel, een der mooiste was. De koning ging cp het vergulde balcon van de Panaderia, links van de koningin zitten. Rechts naast hem stond de admirante van Castille, die van tijd tot tijd, toen hij tot den vorst sprak, zijn hoed afnam, maar hem anders op het hoofd hield, het voorrecht van een Spaanschen grande van eerste klas. Dergelijke protocollaire gebruiken ontsnapten zeker niet aan den jongen Antwerpschen patriciërszoon, die zoo zeer verlangde om in den adelstand opgenomen te worden. De lijfwachten hadden nu het terrein heelemaal ontruimd en de vier cavaliers, aan wie de Koning de toelating had gegeven om op dit feest ‘torreadores’ te zijn, kwamen op prachtige paarden aangereden. Twee voetknechten in schitterende kleedij liepen naast elken ruiter. Allen kwamen tot voor het vergulde balcon om het hof te groeten, waarop de koning den sleutel liet vallen, waarmede het stierenhok geopend werd. De eerste stier verscheen in het perk. De vier ruiters volgden hem van dichtbij om hem de ‘lancada’ in den nek te steken. Het gebeurt soms, dat het dier, daar gewond, plotseling | |
[pagina 187]
| |
dood neerstort, doch hier geraakte het door al die prikken en wonden slechts wat vermoeid. Op dat oogenblik kwamen een aantal torreadors te voet den stier aanvallen met kleine degens, tot hij bezweek. Zoo zag Moretus in minder dan drie uren meer dan dertig stieren vellen. Dit gebeurde niet zonder dat vier torreadores en een groot aantal paarden daarbij ook omkwamen De ruiters van de gevallen paarden zetten het gevecht te voet voort, ‘teste à teste’ schrijft Moretus, ‘en revanche de cette affront’. Daarna liet men eenige jachthonden tegen de stieren los, wat aanleiding gaf tot een verwoed gevecht. ‘Ce qui fut fort joli a voir car comme il ne tachent qu'a prendre le torreau par les orelles qui est son feble le torreau les jetta a tout moment en l'air et en tue quelques un apres en avoir blessé plusieurs’. Men bracht ook in de arena een stier aan wiens hoornen men vuurwerk had vastgemaakt, doch de pret, die men hier van verwachtte, bleef achterwege. Het vuurwerk ging niet af. Nu kwam nog een nummer, dat Moretus ‘le plus admirable’ heet. Een man te voet stond pal, met een lans in de handen, om een stier op te vangen, die in volle vaart op hem afstormde. De stier werd met zooveel handigheid getroffen, dat hij plotseling dood nederstortte. Moretus schat de toeschouwers op 600,000 personen! Men vertelde hem dat het feest aan den koning meer dan vijftig duizend pistolen had gekost! Gedurende zijn lang verblijf te Madrid was Balthasar Moretus zeer bezorgd om zijn familie, vooral om zijn vrouw en kinderen. Hij was in 1673 gehuwd met Anna Marie de Neuf en had in 1680, toen hij de reis naar Spanje ondernam, één dochterje, Anna Maria, (geboren in 1675), en één zoontje, Balthasar, (geboren in 1679). Korten tijd vóór zijn terugkeer op 5 Juli overleed het meisje. Hij ontving het nieuws toen hij te Parijs was en werd er zeer door getroffen. De vreugde van de thuiskomst was er door verbitterd. Hij schreef daarover met veel gevoel aan Nicolas du Pont en J. van Meurs te Madrid: ‘Il faut avouer qu'il n'y a point de douceur sans amertume, ni une si parfaite joye sans estre accompagné de quelque tristesse, j'en receus les coups, par l'afflicion qui me cause la perte de ma chere et unique fille, de laquélle je vous ay quelque fois racompté les petites qualités, agée seulement de cinq ans, j'en receus les premières nouvelles a Paris et j'avoue que je l'ay resenti au dernier point mais quand j'ay songé que ce sont des coups du ciel auquels | |
[pagina 188]
| |
rien ne sauroit resister j'ay veu que jestois obligé de me conformer a ses volontes avec l'espoir qu'il nous comblera de ses benedictions, en nous participant de nouveaux fruits que produisent le lien du mariage...’Ga naar voetnoot(1). Die zegeningen van het huwelijk bleven niet uit, want Balthasar Moretus III had met Anna de Neuf nadien nog zeven kinderenGa naar voetnoot(2). Uit de correspondentie tusschen Anna Goos en haar zoon tijdens zijn verblijf in Spanje, blijkjt hoe hartelijk de familiebetrekkingen onder de Moretussen waren. Toen zij vernam, dat hij ziek was, verkeerde zij in de grootste onrust. Ik ‘versoecke ende beveele UE. wt alle moederlijcke affectie UE. ghesontheyt ten uyterste gaede te slaen’ schreef zij hem. Ik ‘bevele UE. gantschelyck in de protectie Gods, die uwen leydtsman ende Bestierder in alles wesen moet’Ga naar voetnoot(3). Verder tracht zij hem zooveel mogelijk gerust te stellen omtrent zijn vrouw en kinderen, die zij zoekt te verstrooien door alle middelen ‘Hebbe met uwe Beminde ende gantsche familie voor eenighen tijt op UE. hoff tot Stabroeck gheweest ende met UE. huysvrouwe ende kinderen aldaer ten wtersten ons verrecreert ende vrolyck gheweest welck dagelyckx met deselve noch continuere, ende andermael schicke binnen eenighe daghen eenen keer erghens met deselve te gaen doen, om in UE. absentie haer alle plaisir aen te doen als my moghelyck is, soodat UE. met gheruster herte magh uytblyven’Ga naar voetnoot(4). Anna Goos, die in 't belang van haar eigen gezondheid dikwijls een kuur te Aken deed, zag daar dit jaar van af om met haar schoondochter en kleinkinderen op het hof van Balthasar te Stabroeck te verblijven.Ga naar voetnoot(5). Zij verliet Antwerpen geen dag of Balthasar's vrouw vergezelde haar. Zoo ging zij o.a. met haar naar Duffel ‘om te spreken zekeren Meester daer ontrent woonachtig’, hopende bij hem genezing, ‘secours ende bate’ te vindenGa naar voetnoot(6). Uit een brief van oom Goos vernemen wij een ander maal van een verblijf van Moretus, ‘alderlieffste met haere schoon- | |
[pagina 189]
| |
moeder’ in den polder van Lillo, waar zij zich gedurende drie a vier mooie Aprildagen goed ‘gediverteert’ hebbenGa naar voetnoot(1). Ook op haar buitengoed te Berchem noodigde Anna Goos Balthasar's familie uit om daar de kermisdagen door te brengen. ‘Ick continuere mede in alle recreatie aen te doen aen UE. Beminde ende kinderen ende hebbe de kermisse van Berchem ghepasseert op mijn hoff aldaer met groote vreught’Ga naar voetnoot(2). Een anderen keer was het een uitstapje naar den Mechelschen ommegang, waarmede Mevrouw Moretus de vrouw van haar zoon hoopte genoegen te doen. In 1680 vierde men in de Dijlestad het negende eeuwfeest van den H. Rumoldus en grootsche toebereidselen waren voor die plechtigheid getroffenGa naar voetnoot(3). Mevrouw had dan ook al de noodige voorzorgen genomen om het te Mechelen goed te hebben. Zij laat aan Balthasar weten, dat zij ‘tot haere commoditeyt’ verzekerd was van ‘eenighe camers soo om te sien als te logeren, met eenen stal tot de peerden’. ‘Den concurs van volck derwaerts sal onghemeen wesen door de groote preparatien die aldaer ghemaeckt worden om dit Jubile uyt te voeren door het stellen van verscheyde arcken als andersints soo dat te vreesen is menighte van menschen gheen logis becomen sullen...’Ga naar voetnoot(4) Tot haar groot spijt werd ze verhinderd de ontworpen reis te ondernemen, wegens een ‘accident aen haer been’. Maar ze rekende er vast op om met de familie toch naar Mechelen te gaan op den laatsten zondag, bij het sluiten van het JubileumGa naar voetnoot(5) Ook was Balthasar zijn moeder zeer dankbaar voor die lieftalligheden. In zijn eersten brief uit Madrid lezen wij: ‘Ick bedancke UE. over allen de affeccien, vrintschap ende goedertierentheyt dat UE. is betoonende aen myne Beminde, ende aen mijne twee lieve kinderen, biddende toch te willen persevereren in de selve goetheyt, voordewelcke ick ende mijne gheheele familie sigh altyt sullen danckbarigh toonen, ende mijne Lieve huysvrouwe particulierelijck altijt wesen tot UE. dienste, troost ende contentement’Ga naar voetnoot(6). En niet minder hartelijk schrijft hij | |
[pagina 190]
| |
op 10 Juli, bij zijn terugkeer: ‘Ick hoop UE. op 't spoedighste te comen de handen te kussen ende te bedancken over de vrintschappen die mijn Huysvrouw van UE. ende UE. beminde ghedurende mijne absencie ghenoten heeft’Ga naar voetnoot(1). Hij bracht haar uit Spanje een aantal zilveren kopjes mede ten geschenke en had haar ook uit Malaga enkele vaatjes wijn laten opsturenGa naar voetnoot(2). Wij stellen ons het tooneel voor, dat zich te Halle bij Brussel afspeelde toen Balthasar daar, na de lange afwezigheid, zijn moeder, zijn huisvrouw en al de overige familieleden terug zag, die hem daar met twee carossen met vier paarden tegemoet gekomen waren. Wat een vreugde zal dat geweest zijn, alleen beschaduwd door de herinnering aan het afgestorven dochterje. Niet alleen met zijn moeder en zijn huisvrouw waren Balthasar's betrekkingen buitengewoon liefderijk, maar dit was ook het geval met al zijn overige familieleden. Toen hij Antwerpen verliet, vergezelden hem tot aan Contich, buiten zijn moeder en vrouw, al zijn broeders en zusters, zijn oom Goos en zijn neef Vekemans. Te Mechelen, waar hij den eersten nacht der reis doorbracht, kwam hem zijn broeder Christoffel, die daar paterrecollet was, in zijn gasthof ‘De Zwaan’ omhelzen. Te Soignies werd hij begroet door zijn broeder Melchior, die opzettelijk te paard was gekomen uit Bergen, waar hij in het college studeerde. Te Kamerijk was hij een nacht de gast van zijn neef De la Flie, kannunik van St-Géry. ‘Je fus traité très delicieusement et j'y couché dans un beau lit de soye verdes’. 's Morgens werd hij onthaald op een ‘bon desjeune que (son) neveu avoit fait apprester de tout ce qu'on se peut immaginer d'exquis’Ga naar voetnoot(3). Te Parijs ontmoette hij een neef Vekemans, pas uit Spanje aangekomen, en voornemens om naar Italië te trekken. Daar ging hij ook in het college van Clairmont bij de E.P. Jezuieten zijn neef De la Flie ontmoeten, die daar de lessen volgdeGa naar voetnoot(4) | |
[pagina 191]
| |
Overal waar Balthasar familieleden aantrof, hoe verwijderd ook, gingen de harten open en krijgen wij blijken van den gulsten familiegeest. In de brieven, die Balthasar Moretus uit Madrid verzond en daar van zijn familie ontving, en ook in het dagboek, dat hij daar hield, komen er verder allerlei berichtjes voor, die ons zeer kenschetsend aantoonen wat buiten de zakelijke bekommeringen, het meest de belangstelling opwekte van dien Antwerpschen drukker en toekomstigen edelman. Alles wat het hofleven betreft boeit hem ten zeerste en al de nieuwsjes en praatjes, die hij daarover kan opvangen teekent hij zorgvuldig op. Aan zijn oom P. Goos schrijft hij b.v. inlichtingen over het huwelijk van Don Pedro de Arragon, eertijds ‘vice-roy’ van Napels, nu ‘een man van twee en tachentich jaeren’, met een van de dochters van Don de Medina Celi, ‘eersten minister ende favorit des Conincks’. Over de bruid maakt hij o.a. de volgende opmerking: ‘het is een maeghdeken van seventien jaeren, ik laet UE. dencken wie het meest van dit paer te beclaghen is?’Ga naar voetnoot(1) De Prins van Parma werd tot gouverneur der Nederlanden aangesteld, terwijl Balthasar te Madrid was, en bij die gelegenheid herinnert Moretus aan oom Petus Goos, dat zij op hun Italiaansche reis in 1664 dien vorst te Parma zelf gezien hadden.Ga naar voetnoot(2) ‘Het is een grousaem vroom Prince ende ick gheloove dat het UE. noch indaghtich is dat wij denselve te Parma in de Pickerije ghesien hebben in eene calesche, Godt gheve hy magh nae volghen de daeden van sijne voorouders’.Ga naar voetnoot(3) In Moretus' Spaansche dagboek hooren wij ook van tijd tot tijd een echo van het treurige leven van de jonge Marie Louise van Orléans, die met den zoo weinig aantrekkelijken Karel II was gehuwd. Mooi en geleerd, verveelde zij zich aan het hof; haar heimwee naar Frankrijk was zeer sterk; elken dag weende zij en vond werkelijk maar alleen troost bij haar Fransche dienaars. Reeds op de reis naar Spanje, te Dax, hoorde Moretus van | |
[pagina 192]
| |
dat ongelukkige leven: ‘L'on me dit qu'il y estoit passé quelque jour auparavant la nourice de la Presente Reine d'Espagne qui s'en alloit à Paris et qu'elle y avoit ditte que la Reine estoit tenue en Espagne plus miserablement qu'une esclave et qu'une pauvre servante estoit plus heureuse que la Reine’Ga naar voetnoot(1). Op 15 Juni te Madrid zelf, teekent Moretus aan: ‘J'ouis a midi par quelques personnes de la Cour que passé quelques jours le Roy et la Reine avoijent eu quelque different et qu'ils dinerent et coucherent separement a cause qu'elle se plaignoit de n'aller pas quelques fois à la chasse, en fin il semble que la Reine mere en est quelque fois la mediatrice.’Ga naar voetnoot(2). Op hun beurt zonden de vrienden uit Antwerpen aan Moretus allerlei nieuwsjes die hem welkom zouden zijn. Zoo leeren wij den kring, waarin de Moretussen te Antwerpen verkeerden, steeds beter kennen en wij kunnen aldus vaststellen, dat kunstenaars zooals Jordaens, J.E. Quellinus e.a. daarbij behoorden. Zoo laat P. Goos niet alleen weten dat er ‘met de kerremisse van Antwerpen veel volk is geweest’, dat men daar herhaaldelijk op de gezondheid van Balthasar had gedronken, of dat de pastoor van St-Jacobs gestorven was, of dat ‘teghens het wechleyden van de minderiaerighe dochters een placaet op handen’ was, maar hij bericht hem ook, dat ‘Mijnhr Jordaens met flerecijn licht’, dat ‘de Wed. Galle, tot misnoeghen van de familie hertrouwd met Mijnh. van Kessel die voor desen op den hoeck van de Merchrave straet placht te woonen’, dat ‘sij baeren bruygom gebeneficieert’ had ‘met een duari van viertigh dusent guldens’, dat ‘sij in haer huys blijft ende schikt te continueren in de negotie’. Ook over Jan Erasmus QuellinusGa naar voetnoot(3) deelt hij niet onbelangrijke nieuwsjes mede. ‘Mijnheet Quilinus is van Weenen wedergekomen en schikt hier te maken verscheydene stukken voor den Ceyser, ende onder anderen het leven van ceyser Carel int groot’. Deze kunstenaar werd inderdaad naar Weenen beroepen door Keizer Leopold I, wiens portret hij schilderde, en kort na deze reis maakte hij vijftien zoldelingstafereelen, scenes uit het leven van Keizer Karel voorstellende en bestemd voor de Hofburg te WeenenGa naar voetnoot(4). | |
[pagina 193]
| |
Onder de vele papieren die betrekking hebben op die reis van Balthasar Moretus naar Madrid, bevindt er zich op het Plantijnsch-Archief ook een, dat toelaat daaromtrent een denkbeeld te vormen van hetgeen hij bij die gelegenheid heeft uitgegeven. Bij zijn vertrek uit Antwerpen nam hij ‘in geldt soo gaugdt als sillever’ 500 fl. mede. Te Parijs ontving hij van een der cliënten van het Antwerpsche huis, den drukker S. Cramoisy, de som van 260 fl., die hij bij zijn reisgeld voegde. Te Madrid overhandigde hem Nicolaas du Pont 300 pistolen, die hij, naar hij ons mededeelt, alle in Spanje verteerde. Op de terugreis trok hij te Bayonne 100 patacons (240 fl.), waarmede hij tot Parijs geraakte. Hier ontving hij weer van F. Leonard 525 fl., en van S. Cramoisy 175 patacons. Uit het document, waaruit wij die inlichtingen overnemen, - geen volledige rekening, maar een soort van sommaire verantwoording van zijn uitgaven - meenen wij te mogen opmaken, dat al dat geld gedurende de reis verbruikt werd. Wij mogen daarbij evenwel niet uit het oog verliezen, dat daarin begrepen zijn de uitgaven voor doctor, apotheker en chirurgijn, de honoraria voor de raadsheeren en advocaten, die Balthasar raadpleegde, alsook de onkosten voor de nieuwe kleederen, die hij zich op reis aanschafte, voor ‘een kleedt met eenen rock voor (zijn) vrou’ te Parijs aangekocht, benevens ‘andere bagatellen van frayeheydt’, die hij als geschenk naar huis meebracht.Ga naar voetnoot(1) Geen enkel van de akten en bescheiden, die wij hier met stijgende belangstelling hebben nagepluisd, brengt ons onthullingen, die de politieke of economische geschiedenis zullen wijzigen. Dat is het overigens ook niet wat wij er in hebben gezocht. Het was ons reeds vroeger bij dergelijke navorschingen gebleken, dat niets ons beter in staat stelt om den mensch dichter te benaderen en beter zijn voelen, denken en handelen te beoordeelen, dan de studie van de brieven en dagboeken, waarin hij zich vertoont onopgedirkt, in volle natuurlijkheid. En dit is hier weer het geval met Balthasar Moretus III. Wij hebben den mensch gezocht en wij vonden hem. Wij kennen hem althans weer beter en vollediger dan toen wij hem bespraken in ons opstel Op den Drempel van den AdelstandGa naar voetnoot(2). Wij vonden hem daar als jonge man, die pas zijn intrede in | |
[pagina 194]
| |
het werkelijk leven deed, maar nu troffen wij hem aan als 28-jarige huisvader op het punt om de leiding van de voorvaderlijke nijverheid op zich te nemen en reeds volkomen bewust van de groote verantwoordelijkheid, die op hem drukte. Uit alles wat wij hier konden nagaan blijkt, dat hij al de noodige eigenschappen bezat om die taak met eere waar te nemen. Hij is een handig, gevat en voorzichtig zakenman, vol plichtsbesef, zijn practische zin is lenig en past zich gemakkelijk aan bij de omstandigheden. Hij kan gerust gelden als een spiegel onzer zeventiendeeuwsche, Antwerpsche kooplieden op hun best. Er ligt iets roerends in zijn groote liefde voor de Plantijnsche drukkerij en haar faam. Als hij spreekt over het gevaar, dat haar dreigt, voelen wij zijn kommer en angsten, evenals wij zijn trots gewaar worden als hij gewaagt over haar bekendheid in de heele kerstenheid. Als zoon en huisvader is hij een beeld van burgerlijke deugden. Tegenover zijn moeder, die het hoogste gezag in de zaak nog steeds waarneemt en daar troont als een regeerende vorstin is hij onderdanig en eerbiedig, niet alleen in de omslachtige beleefdheidsvormen van zijn briefstijl, maar in eerlijke oprechtheid. Wij voelen in zijn angstvallig verlangen om haar goedkeuring te verwerven een uiting van de fijngevoelige liefde, waarmede hij haar omringt. Zijn genegenheid voor zijn ‘teerbeminde huysvrouwe’ en zijn kinderen blijkt niet geringer. Bij al deze innerlijke degelijkheid treft ons bij hem, ook weer hier, zijn liefde voor uiterlijk vertoon en mondaniteit. Hij omringt zich niet alleen gaarne met mooie kunstvoorwerpen, boeken, schilderijen en dies meer, maar hij meent het zijn patriciërsstand ook verschuldigd te zijn zich te mengen in het luxeleven van zijn tijd. Die neiging, die wij bij hem reeds zeer sterk ontwikkeld zagen tijdens zijn Italiaansche reis, is er niet op verminderd, en wij begrijpen des te beter zijn verlangen om tot den adelstand verheven te worden. Hij leefde reeds als groot sinjeur met al de zijnen, de adellijke titel alleen ontbrak hem nog. Twaalf jaren later (1692) zou die wensch verwezenlijkt worden. |
|