Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926
(1926)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 891]
| |||||||||||||||||||||||||
De Nederlandsche vertaling van het ‘Pomerium Spirituale’ van Hendrik Utenbogaerde (Pomerius) - ‘De bogaert der gewercken gods’.
| |||||||||||||||||||||||||
[pagina 892]
| |||||||||||||||||||||||||
Elk dezer twaalf boomen brengt drie allegorische appelen voort: en deze komen ook in het Latijn en het Vlaamsch geheel overeen. Op de 12 xylographiën wordt telkenmale een boom afgebeeld, met eene banderol die de noodige aanwijzingen geeft. Ook wordt een zinnebeeldige maagd (anima devota) afgebeeld, die de drie vruchten ontvangt (op enkele houtsneden liggen deze op haren schoot -, op de andere liggen zij aan hare voeten). Verder wordt nog afgebeeld een scene uit het Oude of Nieuwe testament - doch hierop vinden wij in den Vlaamschen tekst geen de minste toespeling. Daarentegen staat onderaan elke houtsnede een Latijnsche xylografische tekst, als uitlegging van de afbeelding - en deze aanteekeningen vinden wij in de Vlaamsche omwerking letterlijk terug.
De allegorie van den geestelijken boomgaard is in de middeleeuwsche mystiek zeer oud: zie dienaangaanade eene nota van den eerwaarden hr. Dr. J. van Mierlo S.I. in de jongste uitgave van Hadewych's visioenen (bl. 139: ‘Over de verspreiding van de allegorie van den boomgaard). Wij vinden de beschrijving van een boomgaard met zeven boomen bij Konrad von Weissenburg (14de eeuw) - ook, met zeven boomen, in het eerste visioen van Hadewych. Verder, met hetzelfde getal, in de Limburgsche Sermoenen, bl. 538 (naar een Duitsche bron). De redactie, die in de L. Sermoenen voorkomt, treffen wij insgelijks aan in hs. 11730 der Kon. Bibliotheek te Brussel - uitgegeven door W. de Vreese in Biekorf, IIe jaarg. (1900) met opgave der varianten. De allegorie van den boomgaard met zeven boomen is verwant met de allegorie van den palmboom (of minneboom) met zeven takken. Over deze verwantschap handel ik hier niet verder. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 893]
| |||||||||||||||||||||||||
Buiten de grondgedachte is er echter geen verwantschap tusschen den Pomerium met 12 boomen, en de hooger genoemde boomgaarden met 7 boomen. In zijne nota vermeldt Dr. J. van Mierlo het Brusselsch hs. II 2010 - doch spreekt enkel van 10 boomen: Dit komt doordat in ons hs. slechts 10 boomen gerubriceerd zijn: De rubricator vergat 2 boomen te rubriceeren (wijsheit, nr 1, en gebuichtheit, nr 6). Pomerius (hij zegt het ons zelve) heeft de twaalf deugden of boomen in verband gebracht met de twaalf canonische uren. Voor ieder uur schrijft hij een meditacie, besloten met een gebed. Deze meditationes werden in den Vlaamschen tekst niet overgenomen. De deugden laten zich moeilijk in twaalf categoriën verdeelen: er zijn slechts vier theologale deugden. De verdeeling in twaalf heeft ongetwijfeld haar ontstaan te danken aan een tekst van den apostel Paulus (Epist. tot de Galaten, V, 22-23), waarin er sprake is van de twaalf vruchten van den Heiligen Geest, zonder dat deze nader omschreven worden. Vandaar die indeeling der twaalf deugden, welke bij verschillende middeleeuwsche schrijvers voorkomt - onder meer in het ‘Boek der twaelf dogheden’, toegeschreven aan Ruysbroeck (naar mijn oordeel, ten onrechte)Ga naar voetnoot(1). Er bestaat geen verband tusschen de twaalf deugden van Pomerius en die van het voorgemelde boek. Na de beschrijving der 12 boomen komt in den Vlaamschen tekst nog een slotwoord voor, dat in het Latijn heelemaal ontbreekt.
De Vlaamsche tekst vermeldt geen naam van schrijver: door de vergelijking alleen met het Latijn worden wij gewaar dat het een werk van Pomerius is. Maar nu staan wij voor de vraag of hij zelf die Vlaamsche omwerking geschreven heeft, of wel of die omwerking buiten Pomerius om gebeurde: gegevens om die vraag op te lossen bezitten wij niet - ik voeg er overigens bij dat zij van geen overwegend belang is: zoo Pomerius zelf de auteur niet is, werd de vertaling zeker in zijn kring vervaardigd. Pomerius (de bekende schrijver der Vita Rusbrochii) heeft nog een ander chiro-xylografisch werk uitgegeven: het ‘exer citium super pater noster’ (meditaciën over den pater noster). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 894]
| |||||||||||||||||||||||||
Dit laatste werk is tweetalig (Latijn en Vlaamsch). De xylographiën van het pomerium spirituale zijn daarentegen uitsluitend Latijn: evenals de handschriftelijke meditationes die tusschen de houtsneden voorkomen. Maar ik twijfel er niet aan dat het Brusselsch hs van den Bogaert des gewerken gods wel niets anders is als een afschrift uit een chiro-xylografisch tweetalig boek in den aard van het boven vermeld exercitium. In onzen Vlaamschen tekst lezen wij ‘dese drie appelen’ (Latijn: ista tria poma). En dit dese schijnt wel te slaan op de xylographiën of afbeeldingen, die in het Latijnsch werk bewaard zijn gebleven (het is een unicum). Van een tweetalig chiro-xylografisch Pomerium spirituale is geen enkel exemplaar overgebleven: maar, zooals gezeid, twijfel ik er niet aan dat die uitgave wel bestaan heeft.
Ziehier nu den tekst volgens het Brusselsch-hs. In nota voeg ik er den Latijnschen tekst bij, om den lezer de vergelijking te vergemakkelijken. Het woord ‘drie’ (appelen) is op verschillende plaatsen blijven staan: ik heb het op de andere plaatsen toegevoegd tusschen klemmen < >. Tusschen haakjes gesteld zijn ook de nummers, die ik aan het hs. toevoeg. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 895]
| |||||||||||||||||||||||||
Den Bogaerd der gheweercken Gods(I) - Onder den boem der eeuwigher wijsheit Gods zo raept deze <3> appelen ende zecht: ‘Ic dancke dij, mijn heere mijn God, dat ghij den meinsche so edelic ghescepen ende ghemaect hebt, hem ghevendeGa naar voetnoot(1) dijne beeldeGa naar voetnoot(a) tzijnder vulmaectede binnen hem; (ii) dijne ynghelen, tzijnen solace ontrent hem; (iii) dijne creaturen, tsijnen dienste onder hem’Ga naar voetnoot(1).
(II) - Den boom der goetheyt. Onder den boem der goetheyt Gods zo raept dese <3> appelen ende zecht: ‘Ic dancke dij, mijn here mijn God, dat ghij den meinsche zo hoeghelic versien hebt, hem ghevende (i) Gracie om dij boven natueren te kennene; (ii) Deughden om zedelic wel te levene; (iii) Een licht bevel om lichte veel te verdienene caritate, onderdanichede, ghedoechsamichede, etc’Ga naar voetnoot(2).
(III) - Onder den boem der Voorsienichede gods, raept dese <3> appelen ende zecht: ‘Ic dancke dij, mijn here mijn god, dat ghij des meinschen valle ghespaert hebt, hem ghevende: (i) dat sijne ghequetste natuere soude gheneselic zijn; (ii) Dat zijne verloorne gracie soude vercrighelic zijn; (iii) Dat zijne verbuerde vrede soude vernieuwelic zijn’Ga naar voetnoot(3).
(IV) - Onder den boem der ontfaermichede gods, raept dese <3> appelen ende zecht: ‘Ic dancke dij, mijn here mijn god, dat ghij met des meinschen allenden melijden ghehadt hebt, zo ghij ghetoecht hebtGa naar voetnoot(1) in dier vaders gheweerken; (ii) ghetoecht hebt in Moyses ende die tabernakelen; (iii) ghetoecht hebt in vele figueren ende mirakelen’Ga naar voetnoot(4). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 896]
| |||||||||||||||||||||||||
(V) - Onder den boem der goedertierneit gods, raept dese 3 appelen, Ende zecht: ‘Ic dancke dy, mijn here mijn god, (i) dat ghij des meinschen snoode natuere anghenomen hebt, als ghy in den lichame der maegt zijt meinsche worden; (ii) zonder toedoene van manne, zijt van eender maegt gheboren; (iii) Der weerelt dy zelven so openbaerlic wildet vertooghen’Ga naar voetnoot(1).
(VI) - Onder den boom der ghebuichtheit gods, raept dese <3> appelen ende zecht: ‘Ic dancke dij, mijn here mijn god, dat ghij dij tot den meinsche zo weerdeghlicGa naar voetnoot(a) ghebuicht hebt,Ga naar voetnoot(1) in hem te leerene die leerlinghe dijnder warachticheit; (ii) In hem te ghevene dijn leven in een exempel van helicheit; (iii) in hem te toeghene dijne mirakelen in ghetughe dijnder goddelicheit’Ga naar voetnoot(2).
(VII) - Onder den boom der caritaten gods, ontfaet van hem deze <3> appelen ende zecht: ‘Ic dancke dij, mijn heere mijn god, dat ghij den wandelenden meinsche so minnelic versien hebt: (i) hem ghevende den noodtdurft tzynder peelgrimagen; (ii) hem ghevende eenen pandt tsynder verlossijnghen; (iii) hem ghevende een teekin dijnder liefdenGa naar voetnoot(3).
(VIII) - Onder den boom der ghedoechsamicheden gods raept dese <3> appelen ende zecht: ‘Ic dancke dij, myn heere myn god, dat ghy des meinschen sculdt betaelt hebt: (i) met grooten arbeite ende allendicheden; (ii) met grooter aermoede ende versmathede (sic); (iii) met grooter pijnen ende verduldicheden’Ga naar voetnoot(4).
(IX) - Onder den boom des vreden, raept dese III appelen ende zecht-: ‘Ic dancke dij, myn heere mijn god, dat ghy den verjaechden meinsche vrede hebt vonden;Ga naar voetnoot(1) Te vullen die verbolghentede dijns vaders versoenende; (ii) Te vullen de mein- | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 897]
| |||||||||||||||||||||||||
schen met den ynghelen versamende; (iii) Te vullen die vaders int voorburch verlossende’Ga naar voetnoot(1).
(X) - Onder den boem der miltheit gods zo raept dese <3> appelen ende zecht: ‘Ic dancke dij, mijn here mijn god, dat ghij den meinsche dijnen helighen gheest gheeft:Ga naar voetnoot(1) Als ghij den meinsche in dyn sacrament dij zelven gaeft; (ii) als ghij den meinsche alle dyne verdienste in tcruce gaeft; (iii) als ghij den meinsche dijnen heleghen gheest gaeft’Ga naar voetnoot(2).
(XI) - Onder den boom der rechtveerdicheden gods raept dese <3> appelen ende zecht: ‘Ic dancke dij, myn here myn god, dat ghij den meinsche tot dijnen rijcke verheven hebt jeghen den viand, dien van gods rijcke ende vander weerelds eerschippie beroofdeGa naar voetnoot(a) maer nu hem hebt verheven: (i) in een gheselscip vul genouchten of blyschepen; (ii) in een wuenste vul weeldicheden of lusticheden; (iii) in een besitten vul goets ende overvloytheden’Ga naar voetnoot(3).
(XII) - Onder den boom der vriendschepen gods zo raept dese <3> appelen ende zecht: ‘Ic dancke dy, mijn here mijn god, dat ghij den meinsche dy selven belooft hebt, hem verleenende:Ga naar voetnoot(1) dij puerlic tanschauwene; (ii) dy minnelic te ghebruuckene; (iii) dy onverliezelic te hauwene’Ga naar voetnoot(4).
Onder elken boom meuchdy vele andere appelen rapen, die ghy wel zult vinden te zouckene, haddy dese gheprouft; Ende daeromme eyst ghenouch dat men hu den boom wijse, ende eeneghe vruchten gheve te prouvene: ‘Ic zieher wel scoender appelen staende, maer zy staen my al te hooghe om te pluckene’. Spreect dan zijnder moeder ende maeght toe: want zy mach hu alle vruchten plucken, mids dat dien boom, XS Jhesus, in huer hovekinGa naar voetnoot(b) es becleven; want in den middewinter heeft hueren bogaerd appelen ghedreghen. | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 898]
| |||||||||||||||||||||||||
In den wyden bogaerd ons heeren zijn al andere boomen gheladen met vruchten; maar die zyn zeer hoeghe ende van aerbeytelicken toeganghe: noyt meinsche en conste eenen appele gheanscauwenGa naar voetnoot(a), maer byder rueken, zo zyn de boomen vonden. Een zuver maegt dien plucte die vadere der eeuwicheit eenen, omdat zijneGa naar voetnoot(b) in huer gulden cuervelkin deser weerelt zoude voortbrynghen. Maer zy en constene niet bloot ontfanghen noch draghen - ende daeromme moeste die heleghe gheest metter cracht gods bestauwenGa naar voetnoot(d) Ende by dien eist dat wij noch loepen, niet bij den ghesichte, maer by der rueken van den vruchten van dien boome. Desen eenen appele alleene heeft in dese weerelt zo vele wonders ghedaen als tghene es dat ghy uut alle die voerseide boemen muecht lesen: Peinst of menGa naar voetnoot(e) bloot of puer mochte zien ende eten, wat onsprekelicke dynghen zoudy dan weercken, daer hy so vele wonders heeft ghemaect bij zijnder ghemijnghelder rueken alleene. Wat zoudts oec ghescien of men in die hooghe boomen mochte clemmen ende halen van allen dien vruchten, alzo men zoudeGa naar voetnoot(f) willen. Hier omme eyst dat men tot der maghet zeit, diene in huer cuervelkijn der weereldt heeft brocht: ‘Ghebenedijt zij die vrucht dijns helichs guldens dierbaers cuervelkijns, o zuver maeghet reene! Amen’.
⋆⋆⋆
Nog een slotwoord. Het door mij uitgegeven handschift is ontegensprekelijk Vlaamsch: ik verwijs naar den vorm hu (voor u), die meermaais voorkomt (‘dat men hu den boom wijse’ - ‘Zij mag hu alle vruchten plucken’) - naar de graphie vul (= vol), die hier regelmatig voorkomt in vulmaecthede, vul, ten vulle (= ten volle) enz. naar de graphie anschauwen (= aenschouwen), hauwene (= houdene) enz. naar de graphie zouckene (voor zoekene); geprouft; genouchte enz. Vlaamsch is ook ‘dat ghi u openbaerlic wildet vertooghen’, | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 899]
| |||||||||||||||||||||||||
voor Brab. vertoonen. En verder (IV) ‘dat gi u getoecht hebt’ - en (VI) ‘in hen te toeghene dyne mirakelen’ enz.
Ten slotte, wensch ik nog de aandacht te vestigen op enkele woorden, die in Verdam's Woordenboek niet vermeld staan: ‘van aerbeytelicken toegange’ - Verdam geeft enkel voorbeelden van aerbeidelic - ons hs. leest ook (VIII) ‘met grooten aerbeite’ ‘eenen appele gheaenscauwen’ - Verdam kent geaenscauwen (wisselvorm van aenscouwen) niet; doch hij kent gesien (wisselvorm van sien) ‘Boom der gebuichtheit’ (VI) - Verdam kent gebuichtheit niet, dat hier humilitas vertaalt. (hij kent geboochsaemheit) gewoonlijk wordt in het Middelned. humilitas weergegeven door nederheit - Modern Ned. nederigheid. cuervelkijn, dat aan het slot van onzen tekst herhaaldelijk voorkomt, wordt door Verdam niet vermeld, wel vinden wij bij hem cuervekyn (met Gentsche voorbeelden): In het Gentsch zegt men niet korf, maar kurf. |
|