Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926
(1926)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 835]
| |||||||||||||||||||||||||
Over de gevoelskracht der affectieve woorden
|
1o | de woorden die de rechtstreeksche en gewone uiting zijn van een gevoel, zooals de tusschenwerpsels, de uitroepen en de bijnamen, vooral de spot- en scheldnamen; |
2o | de woorden die, hun gewone beteekenis afleggend, louter als gevoelswoorden gebruikt zijn; |
3o | de woorden in overdrijvingen door 't gevoel ingegeven; |
4o | de woorden die de benaming zijn van hevige gevoelens die wij zelf ondergingen of dikwijls bij anderen hebben waargenomen; |
5o | de namen van dingen die ons zinnelijk en zedelijk gevoel in hooge mate streelen of kwetsen en die, alleen door hun klank, ten gevolge van de menigvuldige associaties door ons of in ons bijwezen gemaakt, soms met, soms vóór, soms zonder het beeld, het er aanklevende gevoel oproepen. |
Als algemeene regel zou dus het volgende kunnen dienen: Al de woorden waarin het gevoel uiteraard of toevallig een overwegende of toch een gewichtige rol speelt, kunnen een groote gevoelskracht hebben, indien zij, bij de enkele waarneming van hun klank, 1e zonder de minste inspanning begrepen worden en 2e zonder nadenken onmiddellijk het gevoel verwekken.
Uit de boven gegeven opsomming mag echter niet besloten dat die woorden in alle geval op alle menschen denzelfden indruk zouden maken.
Dat de gevoelskracht er van verschillen kan, blijkt reeds uit de voorwaarden die wij boven gesteld hebben. Maar hier dient nog, onder meer andere punten, in aanmerking genomen:
1o | de wijs waarop tot de kennis van een woord gekomen is, b.v. door bepaling of door aanschouwing; door welke laatste wijs oorspronkelijk een grooter ontroering ontstond, die dan ook dikwijls bij haar herleving feller is; |
2o | het gebruik dat men maakt van een woord: behoort een woord tevens tot schrijf- en spreektaal, dan beweegt het meer dan een dat enkel tot de schrijftaal behoort, en de woorden van de spreektaal overtreffen daarin doorgaans die der schrijftaal. Wij zeggen doorgaans, omdat sommige woorden, door hun herhaald gebruik, veel van hun gevoelskracht kunnen verliezen. |
3o | de wijs waarop men een bekend woord verneemt: bij 't lezen van een schrift is het gevoel gewoonlijk merkelijk flauwer dan bij 't hooren van een spreker: deze heeft tot hulpmiddel de natuurlijke taal, waardoor het hem mogelijk is niet alleen de qualiteit zijner gevoelens te openbaren, maar ook hun quantiteit, wat uiteraard aanstekelijk werkt op den toehoorder, die er dan ook een heviger aandoening zal door ondergaan; |
4o | de beweegbaarheid van gemoed: de emotieven of gevoelsmenschen hebben dikwijls al tranen in de oogen, als anderen, uiterlijk toch, nog kalm zijn. |
Zelfs komt in één en denzelfden persoon de gevoelskracht van een zelfde woord niet altijd in denzelfden graad voor: lichaamsgesteltenis, levensomstandigheden kunnen hier hun
voorbijgaanden invloed doen gelden. Zoo wordt een mensch door het woord sterven meer getroffen, wanneer zijn moeder stervend of kortelings begraven is, dan wanneer hij en zijn familie frisch en gezond zijn.
Wij hebben nu de voornaamste factoren aangegeven die min of meer de gevoelskracht der woorden beïnvloeden; en wie in 't spreken en 't schrijven met die factoren rekening houdt, kan met voldoende zekerheid de gevoelskracht vaststellen van de verschillende woorden en uitdrukkingen die tot de verwoording van een zelfde begrip kunnen dienen, en dan ook de meest passende uitkiezen.
En welke zijn de meest passende?
In Eenige Wenken schreven wij het volgende: ‘De kunst van spreker en schrijver bestaat hierin dat zij de gevoelens die de dingen in hun gemoed verwekken, door passende woorden duidelijk uiten en meedeelen. En natuurlijk mogen die woorden maar passend heeten, zoo de aandoening, er door ontstaan, van denzelfden aard is als 't gevoel dat door de dingen zelf gewekt wordt: aangename gevoelens dienen dus vertolkt door woorden met gunstige, onaangename door woorden met ongunstige beteekenis. Zoo wordt hun taal de getrouwe weerspiegeling van hun bewogen hart.’
Maar die weerspiegeling zou in veel gevallen zeer ongetrouw moeten heeten, indien men alleen den aard van 't gevoel op 't oog had. Ook de krachtgraad, die soms het gevoel van naam en van wezen veranderen doet, moet hier in rekening komen. Daarom is 't hier de plaats om het aangehaalde voorschrift te volledigen, en te zeggen: Natuurlijk mogen woorden en uitdrukkingen maar passend heeten, zoo de aandoening er door ontstaan niet alleen van denzelfden aard, maar ook van dezelfde kracht is als 't gevoel door de dingen zelf verwekt.
Die passende woorden te vinden is geen zwaar werk voor hem die genoegzaam rijk aan woorden is, indien de uit te drukken gevoelens werkelijk in zijn gemoed leven en zijn hart zich vrij en onbewimpeld mag uitspreken. Dan vindt men die zonder ze te zoeken, dan heeft wat uit den mond vloeit, dezelfde zoetheid of dezelfde wrangheid als wat het hart beroert.
Maar daar zijn veel uitzonderingen aan. 't Gebeurt meer dan eens dat een schrijver het woord van Potifar aan Joseph slaken mag:
Maar wat een grooten strijd gevoelt mijn hart van binnen:
'k Moet haten dien ik niet kan laten te beminnen!
Dit is onder andere altijd het geval in verhalen en tooneelstukken die ons de botsing voorstellen van twee tegenstrijdige karakters. Hier moet de schrijver, voor 't belang van zijn stuk, personen doen spreken en handelen die haten wat hij bemint, die beminnen wat hij haat. En hoe zal hij die onverzoenlijke gevoelens vinden in zijn eenig hart? Of moet hij in zijn eenige borst twee verschillende harten dragen?...
Die vraag, hoe bevreemdend ook, leidt ons recht naar de oplossing van het raadsel. Ja, de kunstenaar moet dikwijls haat en misprijzen verwekken voor wat hij zelf bemint en hoogacht. Doch dat kan hij maar, wanneer hij de stem van zijn roepend hart achter slot en grendel sluit en tijdelijk, door autosuggestie een ander mensch geworden, als kunstenaar er toe komt te beminnen wat hij haat als mensch, of omgekeerd als kunstenaar te haten wat hij als mensch bemint.
Die verhuizing, zou ik zeggen, uit eigen hart naar het hart van een ander staat niet in de macht van den eersten den besten. En zoo is het uit te leggen dat bij leerlingen, vooral in opstellen die tot hun ervaringskring niet behooren, menige zin veel minder gevoelskracht bezit dan men begeeren zou en eischen moet.
Hoe is die onvolmaaktheid te verhelpen?Ga naar voetnoot(1)
Onderzoeken wij
A) den vorm van den zin, niet de eigenlijke gedachte die er in vervat is, want dit behoort tot ons onderwerp niet.
Moet de zin misschien niet: in tweeën of drieën gesplitst? Want lange perioden deugen hier niet; zij zijn immers de vrucht van strenge redeneering en ernstig overleg. (z.G.Ga naar voetnoot(1) blz. 16).
Is de zin louter bevestigend, dan kunt ge hem in een vraag of een uitroep omscheppen. Uitroep en vraag zijn geliefdkoosde vormen der gevoelstaal, terwijl de mededeelende de gewone vorm der verstandstaal is. (z.G. blz. 57 en 66) .
Is de zin volledig en volgen al de woorden de rechte woordorde, dan vertoont hij in zijn gang geen beweging van 't gevoel. Ziet dan uit naar omzettingen (z.G. blz. 47) , herhalingen (z.G. blz. 50), ellipsen (z.G. blz. 53) , schorsingen (z.G. blz. 56) , verbeteringen (z.G. blz. 68) en overdrijvingen (z.G. blz. 64 en W. blz. 41).
B) de spraakkunstige vormen. - Vele er van leggen een eigen gevoelstint op woorden en uitdrukkingen, welke tint misschien in den te zwakken zin ontbreekt en er de gevoelskracht zou van vermeerderen, want er zijn gevoelens die hier en daar eigen vormen gebruiken en niet gemist kunnen worden, om de gevoelens in hun quantiteit weer te geven. Is er hier geen plaats voor één, zelfs voor meer?...
C) de woorden en uitdrukkingen in den zin gebruikt.
Daar de zin te weinig gevoelskracht heeft, dienen de er in voorkomende gevoelswoorden en gevoelsuitdrukkingen, waar het redelijk kan, versterkt of vermenigvuldigd. Want hoe meer gevoelswoorden en gevoelsuitdrukkingen men bezigt, hoe meer riemen men den lezer of den toehoorder in de handen geeft om het meer zijner gevoelens in beweging te brengen, de baren er van op te jagen en luider te doen klotsen. Ieder gedachte van een daad, zeggen de zielkundigen, streeft er naar om daad te worden; dus kan zelfs de naam alleen van een gevoel het begin van een ontroering zijn. Kent gij geen menschen die, bij het lezen van het droog relaas van een vergadering, een heele beweging in zich voelen, als ze het woord toejisiching, bravo of handgeklap zien!.....
Om de leerlingen in 't opstellen een handje toe te steken en het verbeteren van hun werken voor de leeraars te vergemakkelijken, meenen wij nuttig werk te verrichten met den algemeenen regel dien wij hierboven geven, door eenige bijzondere toepassingen te verklarenGa naar voetnoot(1).
1o Vervangt neutrale door affectieve woorden en onderstelt dat ge in ongunstigen zin moet spreken.
Voorb.: Aankijken, aangapen; bekend, berucht; hals, nek; hand, klauw; herberg, kroeg, kabberdoes; langzaam, traag; loom, lui; navolgen, naäpen; een gedicht opzeggen, opdreunen, aframmelen; partij, bende, kliek; speelhuis, speelhol; uitvoerig, langdradig; vlag, vod; werkman, knoeier; ik trek mij uw zaken (vodden, nesten, prullen) niet aan; zeer, bijtend koud; kind, jong, enz.
In Noach van Vondel, noemt Cham de ark beestenstal,
houten moordhol, spelonk van hout, tuchthuis, verkenskot, kattenest, hondennest, graf van hout, doodkist.
Gezelle, in Sint Jan, heet Herodias danswijf en haar dochter wijfsgebroed.
Uit Op de Pijnbank van Ren. Snieders.
- Gij met uwen hinkenden schimmel? grinnikte de geblutste vilt.
- Wat weet gij van mijnen schimmel? gij, die uwe oude kreng van honger laat sterven!...
In Philips Van Artevelde, door Verschaeve, noemt Frans Ackerman Yoens een dollen hond.
2o Vervangt de minder door de meer affectieve.
Voorb.: Aanbevelen, aanprijzen, aanpreeken; aanwakkeren, aanvuren; een bekentenis afdwingen, afpersen; afkeer, afschuw; afkeerig zijn, walgen; afslaan, afrossen; babbelaar, snaterbek; beven, sidderen; blinken, glanzen, schitteren; booze kerel, duivel; breede, gapende wonde; deugniet, booswicht; diepe, onuitwischbare indruk; drinken, zuipen; erge, snijdende, snerpende pijn; fel, uitstekend muzikant; gierig, vrekkig; groote, eindelooze smart; grootelijks, leelijk misdoen; hartelijk, vurig gebed; inprenten, inscherpen; losbandig, liederlijk; luide, stormachtige toejuichingen; luide, bitter schreien; misdaad, schelmstuk; onbeleefd, onbeschoft; ongetrouw, trouweloos; plagen, judassen; treffen, roeren, schokken; uitlachen, uitjouwen; verkwisten, verbrassen; vermoeien, afmatten, enz.
3o Vervangt woorden, die alleen aan de schrijftaal eigen zijn, door andere die tevens tot spreek- en schrijftaal behoor en.
Voorb.: Zoo glad als een aal, paling; een adder, slang koesteren; berooide, doodarme, ledige schatkist; bijster, schromelijk dom; den draak steken, voor den zot houden; giftige, venijnige tong; heusche, beleefde woorden; heusch, oprecht, waarachtig waar; knusjes, lief, gezellig; uit kortswijl, voor de leut, voor de grap; leuk, grappig, vermakelijk boek; voor den mal, den zot houden; opmonteren, opbeuren; het vijfde rad, wiel aan den wagen; saaie, droge vent; sarren, plagen, kwellen; snoodaard, slechterik; stiekem, in 't geheim, in 't geniep; tarten, uitdagen; veelvraat, slokker; op iets vlassen, op iets verzot zijn; bij de vleet, in overvloed, met de macht; vuige, gemeene, lage
laster; zaniken, zeuren, zagen; zwetser, grootspreker, enz.Ga naar voetnoot(1).
4o Vervangt algemeene door woorden met bijzondere beteekenis.
Voorb.: Iedereen, arm en rijk, klein en groot, jong en oud, boer en burger, Pieter en Pauwel, enz.
Daar is de rijke en de arme, de wijze en de zotte, de schoone en de leelijke, de sterke en de zwakke, de een den ander gelijk.
Vondel
Alles: vergaan met man en muis, vertrekken met pak en zak, geld en goed verliezen, goed en bloed opofferen.
Altijd: nacht en dag, vroeg en laat, Zomer en Winter, in wel en wee, in lief en leed, in zuur en zoet.
Niets: geen pijp tabak, geen knop, geen duit waard zijn; voor geen speld, geen cent te betrouwen zijn, geen letter geleerd zijn, geen gebenedijd woord zeggen, geen hand of steek voor zijn oogen zien, geen stroo in den weg leggen, geen duim, geen voet uit zijn weg gaan; hij is een deugniet, maar zijn broeder is geen haar beter, enz.
5o Vervangt nu en dan een concreet door een abstract woord.
Blz. 6 van Algemeene Zelfst. naamw. schreven wij het volgende: ‘Door hun wijde, eenigszins onbeperkte beteekenis en hun los zijn van alle concreet wezen, zijn de abstracte zelfst. naamwoorden uiterst goed geschikt om het overvloedige, het ontelbare, het onmetelijke, het oneindige voor te stellen, alsook om een eigenschap buiten alle bepaald wezen, op heur eigen te doen zien en met al heur kracht te doen voelen.’
Voorb.: Ge zult me doen sterven, gij zijt mijn dood; slechte gezellen bederven de jonkheid, zijn het bederf der jonkheid; die vlaggen verblijdden ons oog en ons hart, waren een lust voor ons oog en een vreugde voor ons hart; uw minzaam woord beurt ons op, is een troost voor ons.
Uit Philips van Artevelde:
Uit Jacob van Artevelde:
Uit De Pastoor van den bloeyende Wijngaardt, door F. Timmermans:
6o Drukt onzinnelijke door zinnelijke gevoelens uit.
Zinnelijke gevoelens doen eenieder aan, terwijl zulke die alleen in de ziel hun verloop hebben, den gewonen man minder treffen.
Voorb.: Moeilijke, zware taak; scherpe, gepeperde stijl; onvriendelijke, zure, vriendelijke, zoete woorden; iemand onverschillig, droog, koel, koud onthalen; onbeleefde, grove, rauwe, ruwe, ruige taal; zedelooze, vuile, smerige, walgelijke taal;
krenken, op den teen trappen; verduren, verkroppen; in onrust zijn, op heete kolen zitten; ontevreden, gemelijk zijn, zijn hart opvreten; ergens niet gezocht worden, er op den rug zitten: dwingen, het mes op de keel zetten, durven, van zijn hart een steen maken; foppen, iemand in den nek schoppen; dat kan ik niet lijden, over mijn hart niet krijgen; dat baart mij groot verdriet, is een steek in mijn hart; dat verveelt mij zeer, steekt tot in mijn keel; iets wat mij niet meer moet verontrusten, een steen of een pak van mijn hart; zeer onaangenaam zijn, hard op de maag vallen; dat verschaft mij veel plezier, is spek aan mijn hart.
Zooals uit de voorbeelden blijkt, verkiest men in dit geval woorden die gewoonlijk ontleend zijn aan tast-, reuk- en smaakzin. Zoo komt o.a. bitter in zeer veel uitdrukkingen voor: Bitter kijken, - glimlachen, - weenen, - verwijt, - klacht, droefheid, - spijt, - smart, - beleediging, - spot, - herinnering, - twist, - wrok, - vijandschap, enz. Zoo ook ruw, dat gezegd wordt van den baard, een weg, het weer, den wind, een kracht, een lach, een taal, een woord, enz. Zoo ook hard, van het weer, den wind, den nood, den tijd, het lot, den dood, den strijd, een waarheid, een les, een oordeel, een rechter, enz.
Uit Philips van Artevelde:
Uit Jacob van Artevelde:
Uit 'T Haantje op den Toren, door Th. Van Tichelen:
Petrus schoot me daar in 'nen schreeuw en de tranen sprongen uit zijn oogen. - Hij krijgt den krop in zijn keel. - Ze was bleek geworden en haar kaken bibberden. - Gij wist niet of gij zoudt schreien of lachen, droef of blij zijn. - 't Was precies of zij 'nen steek door haar hart kreeg..... en ze werd zoo wit als een lijk. Ze kon geen woord spreken. - 't Heeft haar zeer gedaan aan haar hart. - Ze zagen rood tot achter hun ooren. - Het water kwam in de kinderen hun mondje. - De Pastoor voelde iets in zijn keel opkomen en zijn oogen nat worden. - Ik stond daar, eerst kwaad, dan met den krop in mijn keel, maar beet op mijn lippen en slikte mijn tranen in.
Uit Naar waar de appelsienen groeien, door Timmermans:
Ik trek er uit, doorzalfd, doorhoningd, doorhemeld. - Ik druppel van hemelschen dauw. - De ziel in ons lijf wappert als een juichende vlag. - Een belofte, die blijden bloesem over ons hart doet geuren. - Nevens de wielen schiet de steile diepte duizelingwekkend, brutaal naar beneden. Dat doet naar 't hart pakken. - Teedere, zoete klanken zwellen en wiegen tot een lovenden huldezang. Ach, het pakt zoo op het gemoed, de handen gaan open als onder de druppels eener fonteine, de oogen sluiten zich en er kropt iets in de keel. - En het (lied) dauwt frisch op mijn van zilver, gouden en bronzen gonzenden kop, als een regen in de Mei. - Hij bracht ons zelf de noodige kaarten..... voor audiëntie bij Zijne Heiligheid, wat ons een voet deed groeien van geluk.
7o Zoekt ergens een plaats voor een litotes.
De dubbele ontkenning die zij rechtstreeks of onrechtstreeks bevat, heeft eigenlijk de kracht van een sterke bevestiging. (Z.G., blz. 64).
Er was veel, niet weinig volk; dat is zeer wijs, niet dom geantwoord; dat is een ernstige zaak, geen kinderspel, geen grap, geen klucht; hij is wel begaafd, niet misdeeld; dat is zeer schoon, niet leelijk; zij zijn wakker, niet bevrozen; dat is moeilijk, geen ganzen wachten; hij is te duchten, geen kat om zonder handschoenen aan te pakken; ik hoor goed, mijne ooren staan op mijn rug niet; oud zijn, in de wieg niet versmacht; hij is een slimme, zal in geen twee grachten te gelijk loopen, is onder de ganzen niet uitgebroed, is van gister niet; hij is een stoute kerel, van geen klein gerucht vervaard; hij is waakzaam, slaapt in zijn hoed niet.
Uit Onze Helden van A. Duclos:
Gwijde van Dampierre was geen lafaard.
8o Verandert hier en daar een uitdrukking in een overdrijving.
Z. tallooze voorbeelden in G. blz. 64 en in W. blz. 41-47.
Uit Philips van Artevelde:
Uit Jacob van Artevelde:
Uit 'T Haantje op den Toren:
Al die bengels zitten daar muisstil. - Sint Pieter schokte van 't ongenadig lachen. - Een jongetje schoon om te stelen. - De zon schilderde de rotsen in de dalen roos en purper, smakelijk om er in te bijten. - De biggen zijn schromelijk duur. - Al moest zij er voor wroeten de nagelen van haar vingeren. - Ze zwegen loofstil. - Vloer en meubelen zóó proper maken dat ge er van zoudt eten. - Tateren dat haar tanden kletteren. - Als het ijselijk zal donderen, en vervaarlijk weerlichten. - De menschen luisterden de ooren van hunnen kop. - Verre landen waar het bitter koud of stikheet is. - Het geloof was voortgeloopen, als zat de wind er achter. - Het sneeuwde deerlijk. - Zuster Virginie kijkt de geleerdheid in de kinderen, enkel met haar heldere oogen. - Handen om ijzer te breken. - De boeren kraakten van 't lachen.
Uit De Pastoor.....
Ze moet al geweldig hard verliefd zijn.
9o Is 't niet mogelijk de aandoenlijkheid van de gedachte te vermeerderen door een tegenstelling?
Men ziet en voelt beter den blanken luister van het witte als 't op of nevens 't zwarte ligt.
Uit Juffer Klepperman, van A. Snieders:
Treffend tooneel! Zomer is het hier, winter daar buiten; akelig doodsch is het rond de dorpskerk, feest is het binnen; nacht is het buiten de muren, dag, heldere dag is het hier!
Uit Jacob van Artevelde:
10o Kunt ge de kracht niet vermeerderen door een persoonsverbeelding?Ga naar voetnoot(1)
Z.G. blz. 66, met voorbeelden uit Vondel en W. blz. 17, met voorbeelden uit Gezelle en blz. 35.
Hoort nog hoe Vondel het middel toepast om den Rijnstroom te verheerlijken:
Voorbeelden uit de volkstaal:
De steenen vragen geld. Eendracht maakt macht, tweedracht breekt kracht. De gierigheid bedriegt de wijsheid. Ieder stuiver brengt zijn gierigheid mee.
Uit Philips van Artevelde:
Uit Jacob van Artevelde:
Uit Naar waar.....
De zon speelt en duikelt, schudt de witte wolkenlakens van zich af, dekt zich weer onder, wroet zich weer bloot. -...... Cypressen droomen eenzaam in de lucht, kijken boven den witten muur van een klooster, of reien zich ten dale achter elkaar. - En de steenen beginnen te vertellen.
Uit De Pastoor.....
Ze (de bloemen) komen van de heuvelen gewandeld (de nederigsten onderwegen latend, die van verre blijven zien).
11o Vervangt soms een enkel woord door zijn omschrijvingGa naar voetnoot(1).
De omschrijving is te verontschuldigen bij onbekendheid met den eigen term, maar volstrekt niet bij zucht om iets anders dan 't woord van alleman te bezigen.
Volkomen te wettigen is zij:
1o | Om een onbegrepen woord te vervangen.
Spottend glimlachen voor meesmuilen. |
2o | Om den te grooten indruk van het eigen woord te verzachten, zooals later zal verklaard worden.
Het tijdelijke met het eeuwige verwisselen voor sterven. |
3o | Om meer passende kleur te leggen op het begrip dat door een min of meer verbleekt eigen woord wordt uitgedrukt. |
Het doodenveld voor het kerkhof.
Ik zal u stokkenbrood in plaats van haver geven!
Vondel.
Ons volk gebruikt ze bijna alleen om te schertsen.
Voorb.: Een advocaat met lange ooren, dommerik. Hij woont in een groot huis ten koste van den Staat, met een bel aan de deur, zit in de gevangenis. Hij is heer van platte beurs of baron van geen goed, kale heer; hij slaapt op pluimen van zes voet lang, op stroo.
Uit Philips van Artevelde:
Verdrijf den graaf van uit zijn kamp, en 't land
Van Waes ligt open, onze voorraadschuur.
.....Gent is
Een nest van wilde horzels.....
Uit Jacob van Artevelde:
Steeds
Was Gent een wild paard dat alleen den temmer
Gehoorzaamt.
Uit De Pastoor.....
Het is Goede Vrijdag, die dag van goddelijk lijden en verdriet, die als een donker purper portaal boven onze ziele hangt. - Het geloof is een paleis van symbolen, die als kostelijke juweelen de Heilige Waarheden versieren. - het edel druivensap, den koning van het fruit, de glorie der vloeiende dingen.
12o Een denkbeeld dat een merkelijke waarde in den zin heeft, en maar door éen woord is voorgesteld, kan misschien door aanvulling of vervanging in twee of meer woorden uitge-
drukt worden. Zoo komt men tot een klimming of tot een ontleding bestaande uit twee of meer begrippen die gewoonlijk samengaan, of tot een tegenstelling, of tot zelfs een tautologie, die hier toch goed werk verrichten kan.
Zulke paren zijn: blikken noch blozen, naar kerk noch naar kluis gaan, kort en klein slaan, tegen alle recht en rede, schrikken en schromen, taal noch teeken geven, in vlam en vuur schieten, drinken en klinken, grauw en blauw slaan, stout en boud, zingen en springen, bidden en smeeken, frisch en ge zond, van ijzer en staal, met lijf en ziel, door merg en been gaan, verre en bij, water en bloed zweeten.
Uit Gezelle:
Uit Philips Van Artevelde:
Uit 'T Haantje van den Toren:
De boerenmenschen moeten voor dag en dauw op het veld staan.
13o Kunt gij een alleenstaand z. nw. of werkwoord niet versterken door een passend bijv. nw. of bijwoord, die een gevoel uitdrukken? Z. daarover W. blz. 33-35 en 39.
Ingezien hun groot belang voor de gevoelstaal, zullen wij, bij de reeds aangehaalde in W., nog eenige voorbeelden geven van de bijv. naamw. die een blijk of een uitwerksel van het bepaalde begrip aanduiden.
Blijde dag, stomme verbaasdheid, spottende glimlach, trotsche toon, verrukkelijk schoon, dom antwoord, wanhopig besluit, nijdig kijken, geeuwend vervelend, dorstig weer, bange
nood, beschaamde kaken, dankbare blik, blij blozend, verbazend, schromelijk veel, tergend langzaam, enz.
Zelfs kan in sommige gevallen een ijdele bijnaam de gevoelskracht versterken, zooals wij bewezen in W. blz. 33.
Vondel maakt daar dikwijls gebruik van.
Voorb.: Ik ben een sterflijk mensch, ik ken mij veel te zwak.
Uit Philips van Artevelde:
Uit Jacob van Artevelde:
Uit 'T Haantje op den Toren:
Op een slaperigen, heeten achternoen. - Maria bezag hem en lachte malsch. - Lekker slapen. - Zij snikte om Vader en zijnen ongelukkigen drank. - Cecilia lachte smakelijk.
14o Brengt hier of daar een passende vergelijking aan.
Z.W. blz. 29, 30 en 31. Dit middel moet de leerlingen warm aanbevolen worden. Immers, de vergelijking, verstandig
gebruikt, stelt een onbepaalde hoedanigheid in een bepaald wezen voor, waarvan de aangename of onaangename eigenschap op de onbepaalde hoedanigheid overgaat, welke laatste daardoor dan klaarder gezien en dieper gevoeld wordt.
Daar waar een volstrekt overtreffende trap staat, heeft men zeer dikwijls een gunstige gelegenheid om de hier opgegeven verandering te doen.
Zoo vind ik een voorbeeld in Zwarte Pokken, van Edw. Vermeulen:
Ze was arm, ja, maar ze was zuiver als een oog, schoon als een perel, rap en werkzaam als een bie, gehoorzaam en bereidwillig als een kloosterzuster, open en blijmoedig als een kind en beleefd als een prinses.
Z. ook Schatten uit de Volkstaal, blz. 11-37 en mijn verhandeling Volksvergelijkingen in de school.
Uit Philips van Artevelde:
Uit Jacob van Artevelde:
Uit 'T Haantje op den Toren:
Witte Engelen... die al maar voortzongen en als pluimen naar de lucht opvlogen. - Zóo veel kinderen en gezond als hazen. - De grond doomde als wierook. - Mijn hart sloeg als een hamer. - Tateren en kwetteren 'lijk musschen. - Fruitboomen in den bloei zoo wit als hagel. - Hij zag rood als een hanekam. - Veel menschen zetten dat gedacht uit hunnen kop, weren dat met de hand af, 'lijk zij een lastige steekvlieg van hun gezicht afweren, als het heet is. - In een wit kappeken zat haar blozend gezicht als een rijpe aardbezie in de watte. - Kaken die bloosden als rijpe appelen.
Uit Naar waar.....
De lucht berst open, heerlijk lijk een bakkend brood. - De geurige wierook wolkt blauw omhoog, en streelt als een ziel de gouden gewelven - 't Is zoo simpel wat er op dien muur te zien is, maar het is zoo kinderlijk zuiver, zoo zacht en teeder en oprecht als een bloem. - Deze jonge man is als een zachte lamp, die ons de verdoken fonkelingen van Assisi belicht. - De ziel is weg, heengevlogen als een kleurige vlinder uit zijn hoornen schelp, naar de Godheid zelve, en het lichaam is blijven liggen, als een roos wier geur is weggevloden. - Haar lichaam is als een kinkhoren, waarin de zee van haar ziel nog na blijft suizen. - Al klimmend zien wij ginder..... het witte kloosterken tegen den berg hangen, als een bleek zwaluwnest. - Pronti trekt aan de bel, en het is als een luide kinderlach die schalt in de eenzaamheid. - De pater luidt het kleine klokske: 't Is als een schaapken, dat op de bergen loopt. - Het (misse hooren) is roerend aan de ziele, en het geheel is als honing op de lippen. - Met voor ons het wijde dal, als 'n schoone gekleurde bladzijde, uit een gebedenboek der engelen. - De kerken van Rome zijn triomphant als een vuurwerk, bruisend van weelde als een zee. - Al zegenend verdwijnt de Paus, als een witte roos op een rivier van bloemen. - Zijn uitgezeilde scheepkens als vlinders. - De genade, troost, liefdebalsem en genezing vloeien hier uit den hemel als rozen onder de menschen. Ze leggen hunne ziel lijk tapijten open voor
O.L. Vrouw. - Dit schoone lied bloeit open als een wierook van melodie.
Uit De Pastoor...
Op sommige plaatsen liggen de madelieven aan de beken als kloskant uitgespreid. - (Wijn) die heilzaam op zieke harten werkt, lijk koele olie op heete wonden. - Een damp... blauw en fijn gelijk pruimendons. - De hof is wit als een lam. Het aanschijn van den hof is luisterlijk als een processie die uitgaat. - De pastoor laat zijn gezegden werken als druppelen olie op een wonde. - Onze menheer is triestig lijk ne goede Vrijdag. - Witte duiven die uitrusten schijnen de veldkapellekens langs wegen en kruispunten verspreid.
15o Staan er in den zin geen eigen uitdrukkingen die in een beeldspraak kunnen veranderd worden?
Z.W. 29-32. De beeldspraak verdient dezelfde aanbeveling als de vergelijking. Maar zij is bondiger en krachtiger, omdat de hoedanigheid wegvalt en de vergeleken term door den vergelijkenden term, die een type is, benoemd wordt.
Zeker zullen de leeraars, mijn gewezen collega's, met genoegen vernemen wat ik hier zeg over het hooge nut van vergelijking en beeldspraak in de gevoelstaal. Die twee figuren behooren voor een zeker deel tot het gebied der verbeelding, en tot hun troost herhalen wij hier dat ‘een wakkere verbeelding in hooge mate de beweegbaarheid van het gemoed bevordert’. Z.W. blz. 7.
Voorb.: Zijn woord is een zegel, vast, ten volle betrouwbaar. Dat is een vogel op een tak, onzekere zaak. - Een aangebrande hutsepot, slechte, verdachte zaak. Dat is een pluim op mijn hoed, een eer voor mij. Dat is gesneden brood, hebt ge zonder moeite. Zijn leven hangt aan een zijden draad, is in groot gevaar. Hij is een kruidje roer mij niet, zeer gevoelig. Een bittere noot om kraken, lastige zaak. Een steenen hart hebben, ongevoelig. Een duifken zonder gal, een zachtmoedige. De vrede in 't huishouden is de beste geldkoffer. Geen schooner gewaad dan een zedig gelaat. Een huis vol kinderen is een korf vol eieren. Alle harten waren gezusters, waren alle beurzen gebroers. Hoogmoed en vrede is water en vuur. Vleierij is valsche munt. De naarstigheid is de moeder van 't geluk.
Luistert hoe Vondel, door middel der beeldspraak, de voordeelen ophemelt van het leven der heiligen. Hetwelk (leven) als een stok is, dengenen die als pelgrims naar het nieuwe Jerusalem wandelen: een heilzame artsnije voor alle flauwigheid des gemoeds: een spiegel om der zielen vlekken te kennen: een onfeilbare wegwijzer in alle omwegen van des
werelds doolhof: een vermakelijke lusthof voor den inwendigen mensch: een verkwikkende springende bronne voor heilgeerige herten: een schole voor de onervaren: een licht voor alle blinden.
Uit Philips van Artevelde:
Uit Jacob van Artevelde:
Uit 'T Haantje op den Toren:
De zieken bezoeken en de zon doen schijnen bij het sterfbed. - Zijn kinderjaren waren donker geweest.
Uit Naar waar.....
(Op den Dom van Milanen). Een marmeren bloem, waarin God den honing van zijn eigen lichaam aan de menschen-
biekens aanbiedt. - (Op het kerkhof te Milanen) 't Is een museum van verdriet en bronzen beloften van eeuwige liefde. - (Op St-Marcuskerk) Die kerk is een vertelsel uit duizend en een nacht.
Uit De Pastoor:
De bloemen zijn O.L. Vrouw; ze zijn haar gelaat, ze zijn medeen haar rijke mantel, haar heilige geur, en 't tapijt waarop hare voeten wandelen. - (Franciscus) Een vat van witten wijn, een gespannen snaar van boete. - Zij (O.L. Vrouw) is het brood van ons hart. - Weenen om hem is honing op haar wangen. - De bladeren en de bloemen slikken en zwelgen aan den witten wijn der zon. - O gelukzalig koren als de gewijde handen u zegenen, wordt gij het ezelken dat God in 't Jerusalem van onze ziel brengt, dan zijt gij de poort die de zon doorlaat, de kele van de nachtegaal, en de bedding der rivieren.
16o Indien hetgene de uitgedrukte daad voorafgaat of volgt, meer het gevoel treft dan die daad zelf, kunt ge deze door een van beide eerstgenoemde vervangen.
Zonder overleg mag dit middel niet gebruikt worden. Men dient de daad in heel haar omvang, begin, einde en uitwerkselen na te gaan en er het aandoenlijkste uit te kiezen.
Voorb.: Ze vochten, ze grepen malkander bij de keel, ze vlogen malkander in 't haar; wanhopig zijn, zich het haar uit het hoofd rukken; iemands dood veroorzaken, de nagel van iemands doodskist zijn; dakloos zijn, onder den blauwen hemel moeten slapen; zoo wordt men arm, dat is de weg naar 't gasthuis; begraven zijn, onder de groene serge liggen.
Uit Vondel:
...Daar een tirannische Nebuknezar Jerusalem en des Heeren tempel verwoest en tot een steenhoop maakt (voor neerhaalt).
Uit Philips van Artevelde:
Uit Jacob van Artevelde:
Uit 'T Haantje op den Toren:
Zij meenden dat hij eens den nek zou gebroken zijn.
Uit De Pastoor:
En moest dat niet, dan mag men haar kortelings naar het kerkhof dragen!
17o Voegt bij de opgegeven gevoelens een of meer uitwendige teekens die er bij passen.
Zoo doet ge niet alleen de gevoelens nader kennen, wat de ontroering reeds vergemakkelijkt, maar ge zendt er door in de verbeelding van lezer of toehoorder een bijzonderheid uit de natuurlijke taal, die ook daar veel kracht heeft.
Voorb.: Hij schoot in gramschap en sprong recht, beet op zijn tanden, balde de vuisten, stak ze dreigend uit. De schrik beving den beschuldigde en zijn wangen verbleekten, zijn adem hijgde, al zijn leden begonnen te sidderen, zijn stem stokte, als hij spreken wou. Ik was beschaamd, boog het hoofd en werd rood. Dat nieuws verblijdde hem, hij sprong recht en begon te dansen.
Uit De Pastoor:
Hij trekt zijn wenkbrauwen over zijn oogen, doet zijn oogen toe, balt zijn vuisten, trekt al zijn gedachten, al zijn gevoelens, heel zijn wil, zijn hoop en verlangen bijeen tot een bol.
De oogen, zegt men, zijn de spiegel der ziel. En daarvan uitgaande, zijn er veel schrijvers die in den verschillenden glans der oogen een middel zien om de innerlijke gevoelens te veruiterlijken.
Eenige voorbeelden uit Loutering van Jef Scheirs:
Zij beloonde hem met een fijnen, lieven lach en een dankbaar oog. - De blijde iever lag in heur klare oogjes te scheppen. - Medelijdend staarde de non in die weeïge prachtige oogen, zoo vol gevoel en warmte en nog zoo kinderlijk eenvoudig in hun droefheid. - Anna keek met den blik waarmee Miriam om erbarming bad - Er vloog misprijzen in het licht van
Annas oogen. - Het koortsig gevlam van haar verbitterde oogen. - 't Geleden wee bleef in haar groote warinc oogen liggen. - Zijn bruine oogen zaten vol geestdrift. - Haar oogen bekeken hem stuur, hard en vol verweer. - De vlam van haar wil kwam in haar oogen liggen, er schoot iets in dat noch uitdagend, noch tergend blikte, maar dat veerdig zat om te misprijzen en te verachten, om te haten en te vechten. - Smeekend verlangen lag in zijn oogen. - Als Anna buiten kwam, lag er veel zonnelicht in haar oogen, 't licht van victorie, 't fier gestaar van iemand die gevochten heeft en overwonnen, enz.
18o Misschien kunt ge hier of daar een gevoel eenigszins verpersoonlijken en er de bewegingen van beschrijven.
Dit ook zal helpen om de gevoelskracht van den zin te overmeesteren. Want hoe krachtiger ge het gevoel voorstelt, hoe meer kans er bestaat om ook een heviger ontroering teweeg te brengen.
Voorb. ook uit Loutering: De onbarmhartige lach duwde veel innige woorden en gevoelens weg, en riep opstand, koppigheid en verbittering omhoog, - De angst zweepte een verlangen door haar gemoed naar meer zielsbeveiliging. - Zij voelde den angst door haar hart stappen. - In het poozeke stilte snokte alleen het luide verdriet van Anna. - Dat ongebreideld gevoelen wild, ontemmelijk en driest voortvarend zooals bij alle kunstenaars, wekte in hem een plots verlangen op. - Al de vele voorbije ontroeringen schokten omhoog, al de vele stormende gevoelens kropen bijeen in haar hert en woelden naar haar keelkrop, naar haar oogen en in haar mond, gereed om er uit te rollen. - Door het nieuw verdriet zong ook het blij geluid van haar vreugde, enz.
Van de zinnen die te weinig gevoelskracht hebben, en de middelen om die te versterken, gaan wij over tot de zinnen die, zooals zij in ons opkomen, al te rijk aan gevoelskracht zijn.
Wanneer kunnen zulke zinnen in onzen geest ontstaan?
1o Wanneer een geweldige drift in ons binnenste aan 't stormen is, en ons woorden inblaast die wij, eens kalmer, zullen betreuren. Uitspattende blijdschap, wanhopige droefheid, wraakgierige toorn leiden daar dikwijls toe, indien men 't ongeluk of de zwakheid heeft aan de eerste bewegingen van die driften vrijheid van spreken te laten.
Wat middel is daartegen? Geen ander dan de edele zelfbeheersching, die met ijzeren vuist den reeds open mond toegrendelt en den woordenvloed, die van uit de branding van
geest en hart naar buiten wil, onwrikbaar met haar zweep terugjaagt van waar hij kwam, om, wanneer zijn geweld gebroken is, de lippen te ontsluiten voor gevoelvolle, maar tevens redelijke woorden.
Bij die betrekkelijke kalmte, zal de geest reeds vrij genoeg zijn om de overdrevenheden van de driftentaal te verwerpen en ze te vervangen door woorden en uitdrukkingen die onze gevoelens zullen openbaren, zonder treurnis of wroeging als bitteren nasmaak achter te laten.
Om die verwerping en die vervanging te vergemakkelijken, verzenden wij naar de middelen die wij opgaven om de gevoelskracht van een zin te versterken: wat daar staat om te versterken, kan verworpen en door het aangeduide zwakkere vervangen worden.
2o Als er gesproken wordt over de ziekte, den dood, een vergrijp, een lichamelijk of een zedelijk gebrek van een persoon, ten aanhooren van zijn bloedverwanten, vrienden, partijgangers of vereerders.
Zwijgen is 't beste dat de jonkheid in dit geval kan doen, want hier valt te spreken met omzichtgheid en gewogen woorden, wat niet zoozeer een kenmerk is van onervaren en soms onbezonnen jongelingen, en waarop dan ook hun aandacht dikwijls dient gevestigd.
Waarom hier al die voorzorgen? Om uw prikkelbare aanhoorders niet te kwetsen in de liefde of de achting die zij den besproken persoon toedragen. De jonkheid zeker luistere naar het wijze spreekwoord: 't Is niet raadzaam van de galg te spreken waar de waard een dief is.
- Maar, zou een leerling kunnen vragen, als men tot mij persoonlijk het woord richt of als er gewettigde vrees bestaat dat men mijn zwijgen zal nemen voor een instemming met bedroevende of beschamende gezegden van anderen?...
- Dan ja, moogt ge spreken, wel zorg dragende de les te volgen van het Vlaamsche spreekwoord dat zegt:
Bij dit overleg zult ge trachten, ten minste uiterlijk door uw woorden, uw gevoelens nopens den besproken persoon op het peil te brengen van de innige gevoelens uwer toehoorders
en alles te vermijden wat aan uw welwillende gesteltenis zou doen twijfelen.
Verban dus uit uw spreken: A) alle schertsende woorden en uitdrukkingen, die met honderden in den dagelijkschen omgang gebruikt en er met een lach gezegd en onthaald worden. Want de toehoorders eischen ernstigheid voor hun ernstig geval en zien reeds een heimelijk genoegen in een zweem van halven glimlach.
B) alle overdrijvingen betreffende ziekte, dood, fout of gebrek. Door die te vergrooten, vermeerdert ge ook in de toehoorders het verdriet of de schaamte die er uit voortspuiten.
C) zooveel mogelijk de gewone benamingen van ziekte, sterven, fout of gebrek. Die termen zijn, door hun gedurig gebruik, zeer nauw aan de werkelijkheid verbonden en zouden bijgevolg een te levendige herinnering wekken van het betreurde geval, waardoor dan de toehoorders erger zouden ontstemd geraken.
Die gewone benamingen kan men vervangen door een term die minder gebruikt wordt, door een verzachting of euphemie, door een omschrijving of door een algemeene onbepaalde aanduiding. En men vulle, waar het kan, om allen verkeerden indruk weg te nemen, zijn gezegde aan door een of meer troostelijke, vergoelijkende en opbeurende gedachten.
Dit alles wordt klaar door de voorbeelden die volgen.
Van iemand die ziek is, zegge men niet: Hij is een vogel voor de kat, loopt met den dood op 't lijf. - Maar wel: Hij is niet wel, heeft een verwaarloosde verkoudheid (voor de tering), heeft een boos gezwel (voor de kanker), heeft de koorts (voor typhus), heeft een uitslag (voor een zevenoog). - Ik geloof niet dat er gevaar is, want hij is van een kloeken stam.
Van iemand die gestorven is, niet: Hij heeft zijn lepel ingegeven, is naar 't pierenland, is gaan mollen rooven. Maar wel: Hij is overleden, is verscheiden, is ontslagen, heeft de oogen gesloten, heeft ons verlaten, en voor de christen, is gaan hemelen, is naar den Hemel, is bij Onzen Lieven Heer. - Hij is uit het lijden.
Van iemand die leelijk is, niet: Hij is een remedie tegen de liefde, hij is te leelijk om te helpen donderen. Maar wel: Hij is van de schoonste niet, - maar sterk en werkzaam.
Van iemand die mager is, niet: Hij is zoo mager als een reiger op zijn schenen, ge kunt de gazet door zijn kaken lezen. Maar wel: hij heeft geen last van zijn vet, - maar hij is taai.
Van iemand die dom is, niet: Hij is een advokaat met lange ooren, is te dom om kiekens te pluimen. Maar wel: Hij is van de slimsten niet, - maar gedwee en zacht van aard.
Van iemand die gierig is, niet: Hij volgt de les van de kwakkel die roept: houd wat ge hebt, is te gierig dat hij eet. Maar wel: Daar zijn er die meer geven dan hij. - Ik moet zijn rekening niet maken en sparen is beter dan verkwisten.
Van iemand die bankroet is, niet: Hij schreef zijn schulden op zijn zolen, hij speelde schoon weer met andermans centen. Maar wel: Hij heeft een vergissing, een misrekening, een ongeluk gehad, - dat niet te voorzien was, maar te herstellen is.
3o Als wij tot overheidspersonen spreken, b.v. bij ontvangsten, verwelkomingen, inhuldigingen, verjaar- en jubelfeesten.
Als voornaamste en altijd onmisbaar gevoel komt de eerbied, die zelfs zijn kleur moet leggen op de andere gevoelens, zooals dankbaarheid en trouw, die toevallig zouden moeten geuit worden.
Natuurlijk, ingezien de omstandigheden, dient, evenals kleedij en houding, de taal feestelijk, min of meer plechtig te zijn.
En mag men van leerlingen die eerbiedige en plechtige taal verwachten, zonder dat zij er opzettelijk toe voorbereid werden?
Veel woorden en uitdrukkingen die hier best passen, hooren niet tot hun gewone taal; hun innerlijke taal zal hun dus niet spontaan, maar alleen na studie den gewenschten voorraad verschaffen. En dan nog altijd mag men vreezen dat zij niet genoegzaam den afstand zullen doen voelen die er werkelijk bestaat tusschen den toegesproken overste en den sprekenden onderhoorige.
Al wat van gemeenzaamheid, van gezellige vrijheid getuigt, moet hier achterwege blijven: ongepast zijn grappige, alledaagsche, minder deftige, schertsende of spottende uitdrukkingen. Die getuigen van te weinig achting, omdat zij allemaal min of meer de overheid tot den rang van gelijke doen afdalen.
Men gebruike hier dan liefst woorden en uitdrukkingen, die meer tot de schrijftaal dan tot de spreektaal behooren, en zie uit, zonder te ver te zoeken, naar omschrijvingen die gedachten en gevoelens in een zondagskleedje steken.
Zal de hartelijkheid door dien vorm niet lijden? Zeker!... Maar gedempte hartelijkheid gaat allerbest samen met eerbied en is aan te prijzen, zoolang zij niet overslaat tot stijfheid, wat dikwijls een teeken van trots is.
Dat men zijn gedachten in zeer verzorgden vorm moet gieten, mag echter geen aanleiding geven tot bombast, wat gemaaktheid verraadt.
4o Als wij woorden of brieven wisselen met familieleden, vrienden en goede kennissen.
Hier is hartelijkheid, vertrouwelijkheid en ongedwongenheid te huis, en de beste uitdrukking en voorstelling daarvan is een ongekunstelde, gemeenzame, losse en levendige taal.
Maar de jonkheid moet weten dat, niettegenstaande de de ruime vrijheid die men hier nemen mag, men toch altijd gebonden blijft door de regels die in ieder deftig gezelschap onderhouden worden en men, bij overtreding daarvan, gewoonlijk verkeerde gevoelens wekt.
Zoo is b.v. schertsen hier toegelaten, maar 't mag niet bijtend zijn, niet te lang duren en 't gebeurt best alleen met iemand die verdraagzaam en zachtmoedig is. Anders kweekt het het ongenoegen, zelfs oneenigheid en vijandschap.
Schadelijk voor de reputatie van den spreker is het dat hij zijn toehoorders hier wil doen lachen door het gebruiken van grove en ruwe woorden, die maar gebezigd worden uit diepe minachting of door onbeschaafde lieden. Zooals bakkes, muil, smoel (voor mond), snoet, snuit, tromp (voor neus), poot (voor voet), klauw (voor hand), cadaver, korpus (voor lichaam), nest (voor bed) enz.
Dat de jonkheid het kernige spreekwoord onthoude
Dan, men vermijde ook te spreken over ‘al wat afkeer wekt, omdat het “vies” is en al wat het schaamtegevoel kwetst’ (C.G.N. De Vooys, in zijn leerzaam artikel Eufemisme, N. Taalgids, XIV jg. 6de afl. blz. 273-290).
Is 't soms noodig daarover een woord te zeggen, men doe het ernstig en kort, en gebruike daartoe de onrechtstreeksche benamingen, die men in deftige kringen hoort en daar leeren kan.
Ik eindig met drie algemeene opmerkingen over de gevoelstaal.
1o De gevoelstaal is nu eens samengeperst bondig, dan weer overdadig kwistig. Dat hangt gansch af van de gevoelens die zij voorstelt: sommige daarvan uiten zich met halve woorden en gelijken wel op een vluchtigen bliksemflits, andere houden van herhalingen en hebben iets van dondergerommel.
2o De verstandstaal verkiest altijd den eigen term. De gevoelstaal vult hem aan of vervangt hem door een anderen,
telkens als hij, in 't verband, te weinig of te veel gevoelskracht heeft. Vandaar dat, voor de gevoelstaal, de kennis der synoniemen van overgroot belang is.
3o Daar de gevoelskracht van woorden en uitdrukkingen afhangt, niet alleen van 't begrip dat zij voorstellen, maar ook van 't gebruik dat men er van maakt, moet het voor ieder blijken dat een woord veel of weinig gevoelskracht bij den lezer of hoorder hebben zal, volgens dat het ja of neen tot hun spreektaal behoort.
- voetnoot(1)
- Zie voorbeelden in Eenige Wenken, blz. 9. Zie ook Versl en Meded. 1923.
- voetnoot(1)
- Onder de middelen die ik ga aangeven, eerst om de gevoelskracht van een zin te verhoogen, later om die te verminderen, moet er een keus gedaan, niet los, maar met smaak en overleg; want de uitgedrukte gedachten mogen in duidelijkheid er niets bij verliezen en, zonder ware noodwendigheid, mogen de zinnen er niet door overlast worden.
- voetnoot(1)
- Door G. duid ik Het Gevoel in de Spraakkunst, door W. Eenige Wenken aan.
- voetnoot(1)
- Twee opmerkingen om de keus van mijn voorbeelden te rechtvaardigen.
1o Ik schrijf voor leerlingen, in wie ik dus niet al te veel woordenkennis mocht onderstellen.
2o Ik schrijf eerst en meest voor Zuidnederlanders, wier spreektaal, wat de woorden betreft, nu en dan verschilt van die der Noordnederlanders.
- voetnoot(1)
- Een opmerking die hier op haar plaats is. De leerlingen, die zoo licht de voorkeur aan het buitengewone geven, zijn verslingerd op uitdrukkingen zooals idyllische pracht, fantastisch tafereel, homerische lach, stoïcynsche onverschilligheid, dithyrambische lof, enz. Die geven bij onwetenden een schijn van geleerdheid, maar roeren, wat ze hier moeten, dat doen ze weinig of niet.
- voetnoot(1)
- De leerlingen, het dient hun bij gelegenheid gezeid, mogen niet wild met de persoonsverbeelding omspringen. Maar 't ware ook verkeerd hun te leeren dat de persoonsverbeelding alleen door dichters mag gebruikt worden. Zelfs in gewoon proza is zij op haar plaats, telkens als zij in een hevig gevoel haar oorsprong vindt. (Zie daarover Onze Onomatopeeën, blzz. 16 en 17).
- voetnoot(1)
- De omschrijving schijnt voor sommige leerlingen iets bijzonder schoons te zijn. Daarom dienen zij er over gewaarschuwd dezen vorm bescheiden te gebruiken.