Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926
(1926)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 459]
| |
Eerste Verslag: Prof. J. VercoullieZooals het nu is kan het bekroond worden. | |
Tweede Verslag: Dr. L. GoemansHet eenig ingezonden antwoord, met kenspreuk Volharding is een nieuwe redactie van het werk waarover verslag in afl.-Mei 1924 van de Verslagen en Mededeelingen der Academie (blzz. 262-266). Er is aan de vraag der Academie in zekere mate voldaan wat betreft de phonetische en andere verscheidenheden in den tongval van de hoofdstad en hare voorsteden. Verklaring van phonetische of morphologische verschijnselen was niet gevraagd en treft men dan ook slechts bij uitzondering aan. Daarover verder. Experimenteele bepaling der klanken is ook afwezig. Schr. heeft aan den wensch van een der vorige verslaggevers trachten gevolg te geven met een groote (c.M. 57 × 63), gekleurde kaart Plan-Itinéraire de Bruxelles et de ses faubourgs te koopen en bij zijne verhandeling te voegen, alsof de kaart voor de verslaggevers der Academie dienst moest doen. Habemus facetum... Bruxellensem! Wat zou eventueel een drukker met zulk plan aanvangen? Wat er ook van zij, naar mijn oordeel, levert deze studie voldoend belang op om bekroond te worden. Zijn ‘volharding’ en zijn vlijt verdienen die belooning. Edoch, vooraleer ter pers te gaan, zou het werk hier en daar nog enkele wijzigingen en verbeteringen eischen. Ik wensch te dien einde den schrijver eenige vragen en wenken ter overweging voor te leggen.
***
In de eerste plaats zou 'k Schr. aanraden zijn phonetische spelling te vereenvoudigen. Voor den Brus, klank welke aan de Nl. eu beantwoordt, alsook voor den palatalen half-klinker kunnen eenvoudiger teekens dienen: b.v. de jzonder punt schijnt me een meer rechtstreek- | |
[pagina 460]
| |
sche voorstelling van den aangeduiden klank dan i̯. waarvan de bepaling luidt ‘wijder en zwakker dan j’. De stemhebbende gutturale explosief, d.i. de Fransche g, schrijft hij g, de stemhebbende spirant . Juist omdat de eerste in 't Nl. en in de Nl. dialecten ongewoon is, diende voor de explosief de voorkeur gegeven te worden aan een ongewoon teeken.Voor het aanduiden van de palatalisatie gebruikt Schr. het afkappingsteeken, hetgeen niet onpractisch schijnt: l' is palatale l, n' palatale n; maar palatale s en z worden weer op een andere wijze gedifferentiëerd.
***
Trouwens, wat die n' aangaat, welke in den klankvoorraad voorkomt, ik tref ze nergens in 't werk zelf aan. Overal waar men n' verwacht, komt [n] (d.i. de keelnasaal, cfr. blz. 4) voor: blz. 11 brinə brengen, inəl engel, ink l enkel, lində lengte, enz.; blz. 12 ink inkt; blz. 17 gink ging; blz. 22 êirink haring, blz. 34 ink inkt, dinə dingen; blz. 58 onkə hondje, ankə handje; blz. 113 rin ring; vinər vinger; blz. 116 gink ging, enz. enz. Moet in deze en soortgelijke gevallen niet n' gelezen worden, en is de Brus. nasaal van zingen wel dezelfde als die van gezongen (bl. 36: zinə, əzunə)Ga naar voetnoot(1)? Schr. vermeldt nergens een palatale k, waar ik die wel hoor, b.v. in de dialectische uitspraak van handje, hondje, ging, brengt, inkt, haring, honi(n)g, enkel, kleedje, beetje, paardje, steeltje, enz. enz. Bestaat er geen palatale χGa naar voetnoot(2) in 't Brus. dialect en is χ dezelfde klank in lιχt en loχt, blz. 12? Klinken de (d.i. open o) en de k in nkə, nootje, zooals in stk en de van nlə, naald, zooals die van wlə, wollen?Klinken de a en de k van 'akə, geitje, zooals die van takə, takken; die van klandər, kleiner, klanstə, kleinste (blz. 80), van, balkə, bijltje (blzz. 53, 61), zooals die van andər (Fr. autre), van bəkanst, bijna (blz. 52) en van balkə (Fr. poutres)? van bəkanst bijkans (blz. 52) en van balkə (Fr. poutres)?Ga naar voetnoot(1) Zijn de eerste klinkers van al de diphthongen lang zooals schr. ze opteekent? Welke nasaleering wordt door de tilda(~) aangeduid? Is het de Fransche nasaleering van pagne, peigne, vigne? Wat is b.v. een genasaleerde u, bl 102? Experimenten zouden op al die vragen een duidelijk antwoord geven. *** | |
[pagina 461]
| |
In den sandhi-tekst, moet men, naar mijn oordeel, lezen blz. 112 t pû ta in pl. v. t pût t a oə tə in pl. v. oət tə ***
Zelfs in een bloote statistiek is het m.i. onontbeerlijk zulke taalfeiten van elkander te scheiden welke oorzakelijk verschillen. Meer dan eens stelt schr. reeksgewijze voorbeelden welke niet bijeen behooren. B.v. blz. 34: ‘tGa naar voetnoot(3) valt weg op 't einde van een woord: ‘ym hemd, ink (sic) inkt, kôur koord, i̯r aarde, lâis, lijst, enz.’ ‘t staat voor d in tə harde..., unstaχ woensdag, trə durven’. blz. 38: ‘m is weggevallen in ubakəs mombakhuisGa naar voetnoot(4), masker en in n neem, in den zin van 't Fransch tiens’.
***
Het formuleeren der regels laat nog te wenschen over (zie mijn verslag afl. Mei 1924). | |
[pagina 462]
| |
B.v. blzz. 5 en 6: ‘De â staat voor Brus. âv, Nl. auw als slotklank, vertoont zich echter als âv vóór vocaal’. Dat postuleeren van Brus. eind-âv zou allereerst moeten verklaard worden, want ik âv, ik houd (blz. 31) zal wel een lapsus calami zijn voor ik âf. En men ziet hierdoor dat het moeilijk valt, zelfs in een statistiek der klanken, de historische verklaringen er van ongerept te laten. De oorsprong van 't verschil tusschen bâvə bouwen, ik bâf, ik bouw, en nəm bâ een bouw, staat schr. niet klaar genoeg voor den geest (Cfr. Leuv. Bijdr., nrs 5, 17, 39). blzz. 12, 13: ‘De i is verkort uit êi, ê of î: êi rikt hij riekt, van rêkə; brifkə, briefje, van brêf’. blz. 18: ‘De u is verkort uit ŷ in open lettergreep: rui̯ə rooden, naast ; də dooden, naast dŷt’.Beide regels zijn klaarblijkelijk anders uit te drukken. Korte i en u zijn hier verkorting (zie mijn vorig verslag) van vroegere lange i en *u, zooals korte o, in mokt b.v., van vroegere lange *o komt, uit â, nu tot û geworden. blzz. 18: ‘Nl. gerekte a... in open lettergreep of na syncope van d: vûr vader, blûre bladeren.’ De syncope van d heeft met â<û niets te maken. blz. 31: ‘f is de stemlooze vorm van de v van bâvə, enz. en van sχrîvə, enz. in den auslaut van den 1en pers enkelv. ind. praes.: ik bâf... ik sχrîf... Brus. f staat voor Nl. w in wêif weduwe’. In een wetenschappelijk werk kunnen zulke formules niet door.
*** Hetgeen op blz. 54 over de glides gezegd wordt, zal schr. ook op eene andere wijze moeten voorstellen. Hij zegt nl.: ‘w tusschen â uit âv (na apocope van v en een volgende â vocaal of diphthong: dêi vrâw n... die vrouw en..., danem bâ w en die bouw en, nâ w n dn nu en dan. Ontegensprekelijk hebben wij hier te doen met de vroegere w, in deze verbindingen behouden, en met moet schrijven: vrâw n..., bâw n..., nâw n. Zoo ook met de i̯ in t es fa ma i̯ n van əm 't is van mij en van hem (blz. 54), waar moet staan mai n... Schr. schijnt dat wel te gissen wanneer hij zegt, dat ‘âi, êi, ôi eenerzijds en ôu anderzijds in zichzelf den overgangsklank hebben’ (blz. 54).
*** | |
[pagina 463]
| |
Een van de zeldzame gevallen waar naar een verklaring van een taalfeit gezocht werd - termen als apocope, syncope paragoge hebben toch niet meer waarde dan Molière's virtus dormitiva - komt op blz. 28 voor. 't Geldt de woorden muma en pupaGa naar voetnoot(1) (in deze orde a u.b.). ‘Hoe is die u ontstaan?’ vraagt schr. zich af. En hij antwoordt: ‘M.i. speelt de klemtoon hier de groote rol en heeft het volgende processus plaats gehad 1) *pápa *má'ama 2) pəpâ məmâ 3) pùpá mùmá. Door het bijtonig worden van de eerste lettergreep is de ə gerond geworden (bizonder gemakkelijk in məma). Mag men ook niet daarbij denken aan een invloed van mû, mûkə, mukə in de kindertaal?’. In den bijtoon is de a der eerste lettergreep tot ə geworden (cfr. Brus. parəply, blz. 27, en Leuv. məmâ: mamam<əma). Onnoodig een máma te postuleeren. Men heeft hier een van die woorden voorhanden welke, in den mond der kinderen, zich aan vervorming leenen waar 't kan. Trouwens, ronding van vocaal vóór m is in 't Brus, een bekend verschijnsel (cfr. blz. 11: zwymə (y=Nl. u) zwemmen voor zwimə, blz. 19: ym hemd voor *im) Dat i tot y gerond wordt er ə tot u, zal een phonetist wel regelmatig vinden. Zeker kan de bijgedachte van mu meegeholpen hebben, om 't processus məma<muma te vergemakkelijken. Pupa is louter analogie. Geen twee woorden hooren meer samen in geest en mond van kinderen. | |
Derde Verslag: Herman TeirlinckIk verklaar geheel accoord te gaan met de besluiten van Professor Vercoullie en stel mede het werk voor bekroning in aanmerking te nemen. |
|