Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926
(1926)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 429]
| |
Een onuitgegeven Brief van L. Guicciardini
| |
[pagina 430]
| |
Het boek, dat Guicciardini aan den Groothertog opstuurde, wordt wel niet genoemd, maar we meenen te mogen aannemen, dat het de pas verschenen Italiaansche uitgave was van zijn Descrittione. Uit het briefje van den Groothertog blijkt verder, dat Guicciardini hem beloofd had Commentarii te zenden, waaraan hij op dat oogenblik nog arbeidde. Hier is sprake van een soort van voortzetting van het werk, dat Guicciardini in 1656 uitgaf bij G. Silvius te Antwerpen, nl.: Commentarii delle cose piu memorabili seguiti in Europa: Specialmente in questi Paesi Bassi; della pace di Cambrai, del 1529 in fino à tutto l'anno 1560. In hetzelfde jaar 1565 gaf ook de Venetiaansche drukker Nicolo Bevilacqua die Commentarii uit, met een opdracht aan den Groothertog van Toskanen, die toen Cosmo I was (1537-1574). Dit werk werd verscheidene malen vertaald en herdruktGa naar voetnoot(1), maar bij ons weten nooit bijgewerkt tot een lateren datum. Giucciardini behandelt er, zooals de titel zegt, de gebeurtenissen in de Nederlanden van den Vrede van Kamerijk in 1529 tot in 1560. Nu blijkt het, dat omstreeks 1588 L. Guicciardini bezig was met Commentarii te schrijven op de gebeurtenissen in de Nederlanden gedurende de laatste jaren. De brief, dien hij aan den Groothertog zendt, laat daaromtrent geen twijfel over. Hij schrijft er heel uitdrukkelijk, dat de Commentarii de mooiste en de zekerste inlichtingen zullen bevatten, die iemand van zijn rang kan inwinnen over alles wat in de laatste tijden gebeurde te Antwerpen, in de Zuidelijke Nederlanden, en ook in de altra provincia, wat wij houden voor de Noordelijke Nederlanden. Elken dag teekende hij zijn nota's op met zorg en liet ze volledigen door menschen, die de geheimen kenden. Die Commentarii waren voor den Groothertog bestemd en werden hem dan ook gezonden. Voor zijn dood kon Guicciardini zijn beloften tegenover zijn vorst nog vervullen. Dat vernemen wij uit de minuut van een brief van den Groothertog aan Petruccio Ubaldini (gedagteekend op 6 Januari 1590 (gewone stijl 1591). Daar lezen wij: ‘Guicciardini heeft ons voor eenige maanden, met een welwillendheid, die ons zeer behaagde, Commentarii over deze landen gegeven; zij hebben ons zeer geboeid door den rijkdom der kennis, waarvan zij getuigen’ (Staatsarchief van Florence. Code 281 p. 70 - Minute del Granduco). De Commentarii, waarvan hier sprake, werden naar alle waarschijnlijkheid in handschrift aan den Groothertog gestuurd | |
[pagina 431]
| |
voor zijn persoonlijke inlichting. Een gedrukte uitgave van Guicciardini's nota's over de gebeurtenissen in de Nederlanden na 1560 is ons onbekend. Dan rijst natuurlijk de vraag: Zijn die Commentarii, door Guicciardini in 1589 aan den Groothertog van Toskanen gezonden, nog te vinden? Wij kunnen onderstellen dat ze wel belangrijk moesten zijn, gezien eenerzijds de gebeurtenissen die zich omtreeks 1585 hier voordeden, en anderzijds de betrouwbaarheid en de onderlegde nieuwsgierigheid, waarvan Guicciardini in andere van zijn werken getuigenis geeft. Wij hebben dan aan het Staatsarchief te Florence gevraagd om naar die Commentarii een onderzoek in te stellen, wat de hoofdarchivaris heel vriendelijk deed, doch zonder beslissend resultaat. Er bevindt zich te Florence geen handschrift dat zou kunnen beschouwd worden als de voortzetting van de Commentarii in 1565 gedrukt, maar er zijn daar wèl een groot aantal naamlooze berichten uit Vlaanderen aanwezig (Molti ‘Avvisi’ anonimi di Fiandra), uit de jaren 1560-1589. De hoofdarchivaris kon echter niet nagaan of die berichten van Guicciardini zijn, ‘daar hij geen voldoende zekerheid heeft omtrent zijn geschrift.’ Bovendien moeten wij doen opmerken, dat Commentarii en Avvisi toch niet hetzelfde zijn. De avvisi waren zoowat de nieuwsbladen van dien tijd, terwijl commentarii meer bezonkenheid en bespiegeling laten onderstellen. Het zou in elk geval de moeite loonen omtrent de herkomst en de waarde van die berichten grondige opzoekingen te doen. Buiten deze avvisi bezit het Archivio mediceo te Florence nog interessante brieven van Piero Spinelli, florentijnschen consul te Antwerpen in 1568, en van Raphaël Barberini, die in de 16e eeuw te Antwerpen ook zeer werkzaam was. Er zijn daar ook diplomatische verslagen van Giovanni Battista Guicciardini, florentijnsch agent te Brussel sedert 1548.Ga naar voetnoot(1) De brief van L. Guicciardini aan den Groothertog is nog van belang omdat hij ons een kijk geeft op het karakter van den geschiedschrijver van het zestiendeeuwsche Antwerpen en op den toestand, waarin hij gedurende de laatste jaren van zijn leven hier verkeerde. Het Antwerpsche magistraat heeft verscheidene malen aan Guicciardini geldelijke belooningen geschonken uit erkentelijkheid voor bewezen diensten. In 1576 en '77 werden hem 50 pond artois uitbetaald, en op 6 Maart 1581 werd hij door de stadsover- | |
[pagina 432]
| |
heid plechtig ontvangen en kreeg als dankbetuiging voor de vertaling der Descrittione en voor tal van andere diensten een gouden ketting en een som van twee honderd florijnen. Dit herhaalde toekennen van geldelijken steun kon doen vermoeden dat Guicciardini's stoffelijke toestand niet schitterend was, maar zonder uitdrukkelijker bescheiden daaromtrent, hadden wij zulks toch niet durven bevestigen. Nu evenwel weten wij met zekerheid, dat Guiccardini op het einde van zijn leven arm was. In zijn brief aan den Groothertog van Toskanen bekent hij zijn nooddruft, en vraagt hij een toelage. ‘Ik heb ze hoog noodig, schrijft hij, alhoewel ik mijn armoede altijd voor iedereen verborgen hield. Het is al zoo lang, voegt hij er bij, dat ik schrijf, zonder ooit door iemand geholpen te worden, de anderen helpend integendeel uit liefdadigheid of uit eergevoel. Ik heb nooit schulden gemaakt, ik heb nooit iemand iets gevraagd, maar nu ben ik arm tot den ouderdom gekomen en word door de ellende bedreigd.’ En dan komt hij open met de vraag voor den dag: ‘Vermits de almachtige God in zijn goedertierenheid mij zulk een mooie gelegenheid aanbiedt; vermits mijn vorst zelf met zooveel welwillendheid zegt en schrijft, dat hij mij helpen wil, zou het dwaasheid zijn een dergelijke gelegenheid te laten ontsnappen, gezien den toestand, waarin ik mij bevind. Om die reden heb ik besloten Haar Doorluchtige Hoogheid nederig te smeeken mij de noodige som toe te kennen om eenige dringende zaken te regelen en mij voor het leven een klein jaarlijksch pensioen toe te kennen, dat, gevoegd bij het weinige wat ik nog bezit, mijn geest de rust zou geven om mij met kalmte te wijden aan mijn werkzaamheden en de Commentarii te voltooien althans tot op het huidige tijdvak’. De man, die zoo schreef, leefde zeker niet in weelde. | |
Bijlagen.1. Staatsarchief te Florence (Codex 273, f. 68 - Minuten van den Groot-hertog): 6 Marzo 1587 (Fl. st.). - Magnifico Lodovico Guicciardini, Habbiamo ricevuto molto volentieri il vostro libro, et di già habbiamo cominciato a vederlo, gustandone grandemente quelle notitie, et lo stile et il modo con il quale le sono giuditiosamente descritte, et parimente ci saranno cari li Commentarij vostri, et sempre ci troverete effettualmente pronti ad aiutarvi et favorirvi et per la perfettione d'essi, et in ogni altro conto, et il Signor Iddio vi contenti et conservi’. 2. Staatsarchief te Florence (Codex 281, f. 70 - Minuten van den Groot-hertog): 6 Jennaio 1590 (Fl. st.). - A Messer Petruccio Ubaldini. Il Guicciardino ci dette molti mesi sono li commentarij di | |
[pagina 433]
| |
cotesti Paesi e' quali ci furono accetissimi per la piena notitia che contengono di essi et per la voluntà con la quale ci furono inviati...’ 3. Staatsarchief te Florence (Codex 797, f. 605 - Corteggio Universale) Serenissimo Sor mio eccmo. lo ho havuta la lettera che V.A. mi ha favorito di scrivere et favorite ancore d'approvare, et lodare sì presto quella mia opera, et de più offerirsi più humanamente; et scrivere anche di me, come fece all' Illmo Sig: Lon Giovanni, Tutti questi sono favori si grandi che a pena io ne sono capace; et a Dio piacendo saranno causa, che io passerò di gran lunga l'ordinario mio in questi miei Comentarii presenti, destinati a tanto Principe, havendo forse le più belle et le più certe notitie di tutto quel che è passato et passa che per un mio pari si possono havere; per enere cose fresche, et da me ricercate et annotate giornalmente con ogni diligentia, et con molti favori di quelli che sanno i segreti, non solo di qua, ma ancor dell' altra Provincia. Onde con ogni humiltà ringratio sommamente V.A. Sma. di tanta sua favorevole benignità; la quale invero mi da animo di scoprire al mio Signore, il mio bisogno, che io ho sempre coperto quanto ho potuto ad ogni altro; et di richiederla di qualche sussidio. Egli è molto tempo Signore che io scrivo senza haver mai havnto aiuto di nessuno, anzi a me per mio honore, et carità è bisognato aiutare altri; non ho mai fatto debito, non mai richiesto persona di nulla, più tosto patito ogni disagio, Ma che finalmente mi sono condotto alla vecchiaia, mal provveduto da potere audare avanti, et da patire delle cose che io ho patite Per ciò considerato che l'altissimo Dio per sua pietà m'ha messo avanti sì bella occasione, che il mio Principe stesso, dica et scriva sì benignamente, che mi vuole aiutare et favorire, mi parrelle semplicità molto riprensibile se alla mia necessità, io la lasciassi così improvidamente trapassare. Sono risoluto adunche di supplicare humilmente V.A. Sma di farmi beneficio di qualche cosa alla mano, per accomodare certe mie cosette necessarie, et di darmi qualche poco di pensione a vita mia, acciochè con quel pocolino che mi resta, ad animo posato, et quieto, io mi possa intrattenere pianamente, et attendere a scrivere, et a finire questa mia opera almeno insino a' tempi presenti V.A. mi perdoni, se per le predette ragioni, io prendo verso di lei tanto ardire di richiederla, che cercherò di meritarlo in qualche parte con li uffitii, et con le mie fatiche a sua contemplatione, oltre al restarmele obligatissimo in eterno. Et per non la infastidire d'avvantaggio, baciandole riverentemente le Rme mani farò qui fine, pregando Iddio per ogni sua felicità, et grandezza.
D'Anversa all'ultimo d'aprile MDLXXXVIII Di V.A. Serma humilissimo et devotissimo servitore Lodovico Guicciardini |
|