Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926
(1926)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 387]
| |||||||||
Vier Mechelsche Geschiedkundigen in de XVIIIe Eeuw
| |||||||||
[pagina 388]
| |||||||||
I
| |||||||||
[pagina 389]
| |||||||||
titel: Historia sacra et profana Archiepiscopatus Mechliniensis; sive Descriptio archi-dioecesis illius; item urbium, oppidorum, pagorum, dominiorum, monasteriorum, castellorum sub eâ, in XI. decanatus divisa. Cum Toparcharum Inscriptionibus sepulchralibus, ex Monasteriorum Tabulis, Principum Diplomatibus insertis, et Inspectione locorum verificata. Eruta Studio ac Opera Cornelii Van Gestel, Pastoris in Westrem Comitatus Alostani, cum figuris aeneis. Hagoe Comitum, apud Christianum Van Lom, Bibliopolam. MDCCXXV. - Het werk beslaat 2 deelen in fol. 33 × 20. Het I D. 290 blzz., en het II D. 330 blzz. - De Mechelsche boekkeurder, S. Vande Cruys S.T.L., kanunnik-gradueel van St-Rombout en aartspriester van het distrikt, teekent zijn goedkeuring in dato 3 Augustus 1725. Gelijk het titelblad te verstaan geeft, zou het werk in hooge mate zaakrijk zijn, en dit is het inderdaad: de titel liegt niet, en dit erkent ook de boekkeurder: het werk geeft wat de titel belooft: ‘Talem eam (historiam) inveni qualem praefixus titulus exhibet’. - Pastoor Van Gestel droeg zijn werk op aan Kardinaal Thomas Philippus, die, van 1716 tot bij zijn dood, op den 5 Januari 1759, den bisschoppelijken Stoel van Mechelen bekleedde. Kardinaal Thomas Philippus van Alsatia en Boussu, uit 'n edele brusselsche familie gesproten, is zeker een der uitstekendste en verdienstelijkste kerkvoogden geweest welke Mechelen gekend heeft. Al had hij nog maar amper eenige jaren kunnen getuigenis geven van zijn herderlijken iever en van zijn heilzame werkzaamheid op het oogenblik dat Van Gestel hem zijn boek opdroeg, toch was reeds gebleken, zooals 's schrijvers dedicatio vermeldt, hoe die Kerkvoogd de geestelijke belangen zijner diocesanen behertigde. Hij had zich ook metter woon in Mechelen gevestigd, had er den bouw van een nieuw paleis begonnen, dat echter bij zijn dood nog niet voltooid was, had er een uitgekozen en rijke bibliotheek tot stand gebracht, welke hij bij testament aan 't Kapittel en aan zijne opvolgers overmaakte, en ieverde met lijf en ziel om aan 't verderfelijk Jansenisme paal en perk te stellenGa naar voetnoot(1). | |||||||||
[pagina 390]
| |||||||||
2.Edoch keeren wij tot Van Gestel en zijn werk terug. Zijne voorreden verschaft ons menige inlichting, en 't zal zeker de moeite vergelden er deze of gene uit op te teekenen. ‘Wel heb ik niet heel en al mijn werk kunnen voltrekken, zegt hij, zooals ik dit wenschte te doen, maar wat ik vermocht, deed ik: Ik heb nagegaan wat andere schrijvers vóór mij op dat gebied der historie voortbrachten; de uitgeveerdigde stukken van vorsten en kerkvoogden heb ik ontleed, de boekerijen en kassen van kloosters en kerken doorsnuffeld, en wat mij aanbelangend voorkwam, waar ook, heb ik benuttigd. Anderen trekken de grenzen over om hun nieuwsgierigheid te voldoen; neen, dat deed ik niet: den vrijen tijd tusschen mijn pastoreele bezigheden besteedde ik in den lande om bekend te maken wat verholen of verloren lag, en van ondergang of vernieling te redden hetgeen op de steenen dreigde uit te slijten of in de oude papieren doorknaagd werd. Met dat doel reisde ik het vaderland rond.....’ Ja, de vrome man mocht zoo spreken. Men valt algemeen t'akkoord om te erkennen, dat Van Gestel's werk lof verdient om de groote hoeveelheid feiten welke hij aanhaalt, om de uitgestrekheid zijner navorschingen en om de orde waarmede hij alles weet te rangschikken. Zeker zijn dit kostelijke hoedanigheden. Paquot zelf, die hem wel eenige speldeprikken in 't voorbijgaan geeft, stemt daar mee in. ‘Le travail de Van Gestel est un travail fort louable’, schrijft hij. ‘Il a rassemblé un grand nombre de faits épars dans des livres, dont chacun n'est pas fourni; il nous en apprend quantité, dont la connaissance n'est due qu'à ses recherches, et il a rangé le tout dans une bonne méthode, excepté toutefois qu'il aurait mieux fait de renvoyer les pièces justificatives à la fin de l'ouvrage pour ne pas interrompre si souvent le fil de sa narration’. - Ook F.X. De Feller, in zijn ‘Dictionnaire historique’, uitg. Luik, 1797, IV D., blz. 336, is in zijn oordeel gunstig over Van Gestel's werk; doch beiden weten tegen taal en vorm voorbe- | |||||||||
[pagina 391]
| |||||||||
houd en afkeuring in te brengen. Dit is echter het geval niet met den schrijver van het Historisch Woordenboek of Korte Beschrijving der merkweerdige mannen in de Nederlandsche Provinciën tijdens de 17e en 18e eeuw; drukk. Amsterdam, en te koop tot Antwerpen, bij C.M. Spanoghe, op de Suyker-ruye, 1786, I D., blz. 177. - Dat de ieverige pastoor veel tijd en werk besteed heeft om zijn geschiedenis tot stand te brengen, zal niemand verwonderen. In den eerste was hij niet voornemens zijn nota's te ordenen en uit te geven: ‘Ik had die verzameld uit eigen voldoening, schrijft hij in zijn voorrede; ik was overtuigd, dat er vele leemten in voorkwamen, en ik schrikte terug om die zoo onvolledig onder de oogen te leggen: maar de vrienden hebben mij omgeklapt, en zij verlangden die nota's in 't licht te zien verschijnen, lieven dan ze verstopt en verborgen te weten in mijn boekenkas’. Dit kan dan eenigszins uitleggen, waarom de stijl van sommige bladzijden al te licht afgeborsteld en gekuischt werd. 't Zijn maar nota's, jaGa naar voetnoot(1). Van Gestel zelf heeft dit wel voorzien. ‘Daar zullen er ongetwijfeld zijn, zegt hij, die mijn schrijftrant niet genoeg opgesmukt noch versierd zullen vinden; maar die bloempjes in een historiewerk schaden al te dikwijls aan den smaak en aan de klaarheid: ik heb willen klaar en bondig zijn, naar het voorbeeld der ouden: Mihi placuit hanc historiam tradere succincte et dilucide, qui antiquariorum mos esse solet’. Goethals, de bibliothecaris van Brussel, stelt dan ook onzen Kanunnik der Collegiale O.L. Vrouwenkerk boven J.F. Foppens: ‘Celui-ci est bien inférieur aux autres (à Corneille Van Gestel et à G.D. de Azevedo), quoiqu'il soit plus complet, parce que la manie de faire des volumes le tourmenta jusqu'à sa mort’Ga naar voetnoot(2). | |||||||||
3.Was het dan om alleen zijn vrienden te believen, dat hij er toe besloot zijn werk in druk te geven? Wel neen! Maar hem trof het, dat de bisdommen uit de | |||||||||
[pagina 392]
| |||||||||
buurt, Antwerpen, 's Hertogenbosch en nog andere gouwen hun geschiedenis bezaten, en dat het primatiale aartsbisdom Mechelen op niets van dien aard kon wijzen. Het scheen hem insgelijks een plicht van dankbaarheid, aan de vergetelheid te ontrukken de namen van zooveel liefdadige, godvreezende en verdienstelijke personen, wier handel en wandel op die dankbaarheid van het nageslacht hadden recht verworven, en tot eer en voorbeeld dienden voort te leven in 't geheugen der landgenooten. ‘En met dat inzicht, zoo zegt hij nog, schreef en wreef ik in alle oprechtheid, wikte en woog ik wat ik onder de hand kreeg, en wendde ik mij in twijfel tot menschen die mij met raad en daad konden bijstaan. Liefde tot waarheid heeft mij geleid; wat nog levenden kwetsen kon, trachtte ik te vermijden... en ontsnapte mij hier of daar een onnauwkeurigheid, men begrijpe toch wel dat niet alles onder mijn oogen kon komen: nobis enim singula loca, singula monumenta atque archiva inspicere non licuit’. Te rechte voegt hij er dan ook bij: ‘Nam omnium memoriam habere, et in nullo penitus errare, divinitatis potius quam mortalitatis est’, getuigt Keizer Justinianus’.... Op het archief van 't Aartsbisdom te Mechelen, zooals ik in een nota van den beginne reeds aanstipte, berust een exemplaar van Van Gestel's Historia. Het behelst menigvuldige aanvullingen, ook wel eenige verbeteringen van den eersten tekst. Eenige dateeren, en dit valt licht te herkennen, uit den tijd van den schrijver zelf. Wie schreef ze neer of voegde ze er bij? Ik kan dit niet beslissend uitmaken; maar 't zou me niet verwonderen, zegde men mij, dat dit exemplaar aan den Kanunnik zelven hadde toebehoord. Wat voor mij niet zonder beteekenis schijnt, is het vers 4 van Ps. 108 eigenhandig geschreven, in drukletters op den overkant van het titelblad: ‘Pro eo ut me diligerent, detrahebant mihi: ego autem orabam: In plaats van mij te beminnen, hebben zij mij belasterd; - doch ik, ik bad’... Zou dit wellicht zinspelen op nijdige beknibbelingen van sommige lui, die beter hadden gedaan te zwijgen? Zoude dit een antwoord zijn van den verongelijkten ouden maar geleerden man? Wie weet het? De ondankbaarheid was nooit uit de wereld.
Of nog andere werken van Kan. Van Gestel het licht zagen, ik geloof het niet. Paquot noemt er nog eenige op, welke de man ontworpen had; maar geen dezer werd afgewerkt. Laat ik enkel de titels opnoemen:
| |||||||||
[pagina 393]
| |||||||||
De vrome man heeft algelijk een werkzaam leven geleid. Zijn stoffelijk overschot werd begraven op de koor der collegiale kerk van O.L.V.-over-de-Dijle, onder den grafzerk van zijn bloedverwant kanunnik Judocus Van Attevoort. Bij R.N. Van den Eynde vindt men het opschrift overgeschreven, I.D blz. 172, van ‘Provincie, Slad ende District van MechelenGa naar voetnoot(1): D.O.M. Het tweede deel van dit grafschrift had Van Gestel's testamenteur, Ger. Dom. de Azevedo, Proost der O.L. Vrouwenkerk te Mechelen, doen bijvoegen. Over hem zullen wij later spreken. Ger. Dom. de Azevedo was een bijzonder goede vriend van Corn. Van Gestel; hij had, acht jaar lang, samen met den man gewoond, | |||||||||
[pagina 394]
| |||||||||
en toen deze in 1748 stierf, deed hij deszelfs beeltenis verveerdigen. In het archief van Mechelen trof ik dit portret aan, een koperplaat (14 × 12), waaronder dan gedrukt staat: Cornelius Van Gestel Amici memor delineari et sculpi curabat G.D. de Azevedo pbr.
In 't archief der metropolitane kerk van Mechelen berusten twee stukken, beide Van Gestel's uitersten wil en laatste schikkingen bepalend. Het eerste is een afschrift, door Notaris J. Vanden Broeck in 1748 genomen, van 's mans testament in 1735 opgemaakt door Notaris J.B. Van Slabbeeck. Laat ik hier pro memoria, als een specimen van openbaren akt toen ter tijde, de inleiding overschrijven: ‘In den naem ons Heere. Amen. Op heden den 20 Junij 1735 compareerde voor mij N. Notaris, present de getuygen naergenoemt, den eerw. heere Cornelis Van Gestel, priester ende canoninck der collegiale kercke van Onse Lieve Vrouwe alhier, gesont van lichaem, sinnen, verstant, ende sijne memorie alomme wel maghtig ende gebruyckende, gelijck mij Notaris ende de naerbest. getuygen claerlijck bleke, den welcken overdenckende de broosheyt ende cranckheyt des menschen lichaem ende sekerheyt des doodts ende d'onsekerheyt van de ure derselve, heeft van desen weireldt niet willen scheyden sonder alvoren ende vooreerst gerecommandeert te hebben sijne ziele inde grondeloose Bermhertighijt Godts, ende inde voorspraecke van sijne gebenedijde Moeder ende Maghet Maria ende sijn doodt lichaem ter geweyder aerde om begraven te worden inde cappelle vande alderheylighste Drijvuldighijt der voors. kercke van onse Lieve Vrouwe met de reghten van een kercklijck....’ enz. | |||||||||
[pagina 395]
| |||||||||
Zijne vroegere parochie heeft Van Gestel niet vergeten; ik lees verder: ‘Item maeckt aenden armen der parochie van Westrem, alwaer hij acht en dertigh jaeren pastoor heeft geweest, de somme van twee hondert guldens wisselgelt eens, welcke somme sal moeten aengeleydt worden tot een erfrente, ende van tijde tot tijde geremplaceert worden, met den last van jaerlijckx ende eeuwighlijck gesongen te worden eene misse in de parochiale kercke aldaer op sijnen sterfdagh tot laeffenisse sijnder ziele met de commendatiën....’ Tot zijne testamentuitvoerders ‘heeft hij (hier) gestelt ende genomineert den seer eerw. heere Josephus Adrianus Corten, Proost ende Canoninck in de voors. collegiale kercke, beneffens den voorn. Sr Geeraert Brouwers’, zijn schoonbroeder, den man zijner zuster Maria Van GestelGa naar voetnoot(1). Als getuigen bij het opmaken van dit testament waren bijgeroepen de eerw. heer kanonik Gerardus Domin. de Azevedo en Joann. Josephus Wyndrickx. Nu, het tweede stuk in kwestie is het afschrift door Notaris Petr. van Nuvel in 1748 opgemaakt, van een notariëelen akt dateerend uit November 1744, van Notaris R. De Rees voortkomend. Kan. Van Gestel ‘laudeert en approbeert’ zijn vroeger testament van den 20 Juni 1735, maar ‘hij wilt en begeirt alnoch dat sijn doodt lichaem sal begraeven worden in de choor van de voors. collegiaele kercke Beatoe Mariae, onder den sarck van synen neve heer Judocus Van Attevoort...’ En nog een andere wijziging: ‘Eyndelinghe alsoe hij heere | |||||||||
[pagina 396]
| |||||||||
Testateur bij sijn testament aen den armen der parochie van Westrem hadde gelaeten de somme van tweehondert guldens wisselgelt eens, soo ist dat hij heere Testateur de selve somme is laetende aen de kercke vant voors. Westrem op den last als by t' selver testament’. Ten slotte ‘heeft hy voor sijne executeurs testamentairs gestelt ende genomineert den voorseiden eerw. Heere Gerardus Dominicus de Azevedo, Canonick, in plaetse van wijlent den eerw. heere Prost Corten, genomineert bij sijn voorig testament, beneffens (sijnen neve) Sr Franciscus Brouwers voors. hun biddende van desen last te willen aenveerden laetende aen den voors. heere Canonick als vremt sijnde een honorair van vijftigh guldens courant eens... Actum binnen Mechelen, ter presentie van Sr Franciscus Van Eeckhoren ende Adrianus Claessens als getuijghen ten desen versocht ende gebeden....’ In schijn leveren deze bijzonderheden weinig belang op; edoch voor het Mechelen der 16e en der 17e eeuw is dit niet zoo: 't zijn dikwijls vingerwijzingen bijdragend tot de kennis onzer stad.
Mag ik nog een woordje ten slotte bijvoegen? Ik trof op het stadsarchief van Mechelen de lijst aan van de boeken, die Van Gestel's bibliotheek hadden uitgemaakt, en op den 1n en de volgende dagen van April 1748 in 't sterfhuis verkocht werden. Die lijst is een in-12o en telt 40 blzz. Zij heet Librorum Catalogus bibliothecae selectae Rdi Adm. Domini Cornelii Van Gestel dum viveret, canonici ecclesiae B. Mariae Virginis trans Diliam Mechliniae: Quorum auctic habebitur in oedibus ejus mortuariis sitis in Platea (vulgo dicta) Onse Lieve Vrouwe straet, die 1a Aprilis et seqq. MDCCXLVIII. Ik vind er nagenoeg 689 werken in opgeteekend, en een onbekende hand, een aanwezige op den koopdag, schreef er de totale verkoopsomme bij, beloopend 3445 gl. 13 st. 's Mans bibliotheek bevatte voorzeker talrijke werken over godgeleerdheid, maar de overgroote meerderheid boeken hadden betrekking tot de geschiedenis. De verdeeling somt op: Libri in folio 147; in quarto 9; in octavo 93. Libri in quarto 197; libri in octavo et minori forma 192. Libri prohibitiGa naar voetnoot(1) in folio 18; in quarto 11; in octavo 22. Een klein 50 waren in het Vlaamsch of in 't Nederlandsch geschreven; ruim 160 waren fransche werken; al de overige, ongeveer 475 van het globaal getal latijnsche boeken. | |||||||||
[pagina 397]
| |||||||||
II
| |||||||||
[pagina 398]
| |||||||||
men de spreuk van Solerius in Act. S. Rumoldi: Mechliniam Belgii gemmam dixeris. - Het werk bevat twee deelen in 4o: het 1e met XVI-446 blzz.; en het 2e met 502 blzz. - Het verscheen ‘tot Brussel, by J.B. Jorez, drucker en boeckverkooper, in de Boterstraet, 1770; - en op het einde van dit 2e D. staat de ‘approbatie’ gedrukt, gegeven tot Brussel, den 6 October 1766, en onderteekend: C.J. Leyniers, Lib. Censor; vidit E.P. Vanden Cruyce, Subst. Proc. Gen. et Reg. Lib. Censor. Zij reeds aangemerkt, dat die goedkeuring en die uitgave gebeurden, zooals uit de datums blijkt, na de dood van Kan. Van den Eynde. Een tweede werk van hem vind ik aangestipt, zijnde ‘eene generale Cronycke beginnende van het jaer 1700 tot 1760, de welcke by de Canonicken Regulier in Hanswyck, in twee deelen berusten(de) in M. SS. in folio’. Het klooster der Reguliere Kanunniken van O.L.V. van Hanswijk viel onder het afschaffingsedikt van Joseph II, den 27 Meert 1783 uitgeveerdigd. Op den 15 Mei 1784, verlieten de kanunnikken hun klooster en den dienst, welken zij sedert vijf eeuwen in de parochie waarnamen. Onder leiding en toezicht van den procureur-fiscaal Baron de Stassart, werd toen alles wat weerde had in klooster en kerk aangeslagenGa naar voetnoot(1). En wat gewerd er van Van den Eynde's handschrift?... Ik weet het niet.... | |||||||||
2.Laten wij thans een woord zeggen over het eerst vermelde werk. De uitvoerige titel maakt ons genoegzaam bekend met den inhoud. Edoch de voorrede is zeker niet het opstel van den mechelschen Kanunnik, althans niet in haar geheel: dit getuigt al aanstonds de lezing er van. Wie verzorgde de uitgave in 1770, daar Van den Eynde in 1764 was gestorven? Dit werd gedaan door Graaf Jos. Ferdinand Ghisleen Cuypers, heer van Alsingen en 's Hertogen, al vind ik zijn naam in het boek nergens vermeld, al evenmin als dien van Van den EyndeGa naar voetnoot(2). Edoch wat wellicht aan weinigen maar bekend is, die uitgave lokte een satyrische, alleszins oneerlijke critiek uit van een onbekenden schrijver. Ik vind ze ingebonden, vooraan in de | |||||||||
[pagina 399]
| |||||||||
uitgave van het werk, I D., welke op het archief der stad Mechelen bewaard wordt. Ik schrijf er, pro memoria, de eerste bladzijde of het titelblad van over: Bericht wegens de Historie van de Provintie, Stad en District van Mechelen opgeheldert in haere Kercken, Kloosters, Kapellen, Gods-huysen en Gilden, enz. enz. enz. enz. versamelt door..... - Daaronder volgt een spreuk uit het Evangelie, zeker niet uit christelijke liefde toegepast: Similes estis sepulchris dealbatis, quoe a foris parent hominibus speciosa, intus vero plena sunt ossibus mortuorum et omni spurcitia. Matth. 23, 27. - En dat bericht zoude afkomstig zijn, zoo schrijft de man met het masker, uit ‘Roosendael, by Gislenus Cuyperken in den Graffelijken Segel... En ten slotte: door versoeck van de Beminders der Waerhydt des Jaers 1770. - Voegen wij hier nog bij het eerste alinea der volgende bladzijde: ‘Gislenus Cuyperken, Boeckdrucker en Boeck-verkooper tot Roosendael, maeckt de Heeren Bezitteren en alle verdere Liefhebberen der Historie van de Provincie, Stadt ende District van Mechelen, opgeheldert in haere Kercken, enz., gedruckt tot Brussel by J. B. Jorez, Boeckverkooper in de Boterstraet, 1770, in twee deelen in 4o, bekent, dat by hem gedruckt wort en in form van inschryvinge te koop is Bericht wegens de Historie van de Provincie... van Mechelen, etc. etc. synde een beknoopt werck gedeelt in LXX Hooft stucken waer van de Hoofden zyn: I. Een Reden-cavelinge, dat Rum. Nic. Van den Eynde.... gemaeckt ende opgesocht heeft dees werck..... enz. II. Wie syn de Versaemelaers onder het marck ***? III. Ofte deze syn dat glinsterende geslacht in de opdraght van het werck van den H. Cupertino opgeheldert? En zoo volgen dan een zeventigtal vragen en stellingen op te klaren. - En dan op 't einde van blzz. 5 en 6 staan nog een serie lage spotternijen tegen Graaf Cuypers gericht..... Neen, het schotschrift zou niet verdienen hier vermeld te worden, al zijn sommige, doch weinig, van zijne vingerwijzingen gegrond: zij nemen het vele goeds van het werk volstrekt niet weg; maar een ernstig en beslagen man - niemand anders dan G.D. de AzevedoGa naar voetnoot(1) - gaf zich de moeite op die onhebbelijke critiek te antwoorden, en, terwijl hij de waarheid in haar recht herstelt, leeren wij ook den schrijver Rum. Nic. Van den Eynde en zijn omgang beter kennen. Dit vergoedt zeker de moeite er eenige oogenblikken bij te verwijlen. Ik doe het des te gereedelijker, omdat ik denk, dat niet een tweede exemplaar nog bestaat | |||||||||
[pagina 400]
| |||||||||
van de Azevedo's aanmerkingen. Ik dank deze inlichtingen aan de voorkomende behulpzaamheid van den heer Archivaris Hri Dierickx, tot Mechelen, die mij zijn copie van het stuk ter inzage afstond. Doch ter zake: Van de inleiding van het Bericht gewagend, schrijft G.D. de Azevedo: ‘Dese voorreden is te seer schimpachtich, ende moet comen uyt een venynige tonge, die niet bequaem is iet goets aen den dag te brengen dat meriteert niet wederlegt te worden’.Ga naar voetnoot(1) En daarna handelt hij over Van den Eynde's auteurschap naar aanleiding van 's criticus' Ie stelling: ‘'t Is waer, zegt hij, dat R.N. Van den Eynde de grafschriften van de kercken met de inscriptiën in cloosters ende gods-huysen van de stadt ende jurisdictie met een cort beschryf van ieder heeft vergadert, hiertoe aengeport zynde, met het sien van den boek Grand Théâtre de Brabant, door den vermaerden konstminnaer ende historieschilder OEgide Joseph Smeyers, omtrent den jaere 1737Ga naar voetnoot(2). Den gemelden Smeyers wel kennende, dat den heer Canoninck Van den Eynde werksaem, maer geen groot oordeel en hadde, heeft hem aengemoedigt niet alleen de principaelste grafschriften etc. uyt te schrijven ende op te soecken, maer geene de minste te laten passeren, om hier door, als oock den seer eerw. Heere Archidiaken Foppens als zonder moeyte te connen becomen de inscriptiën ende grafschriften die hem behaegden. Den gezegden Heer Van den Eynde heeft aldus met grooten arbeyt dit werk begonst, dog al te haestig zynde, | |||||||||
[pagina 401]
| |||||||||
principalyck daer de letters uytgesleten waren, heeft vele fouten geschreven, meynende nochtans alles wel te hebben, heeft dit werck gepresenteert te drucken aen Laur. Vander Elst tot Mechelen, van wien hy vraegde 25 exemplaeren; maer geen accoord connende crygen, heeft het selve doen presenteeren aen drucker Jacobs tot Loven, die het selve oock niet heeft willen riskeeren. In het sterfhuys heb ik bevonden een memoria geschreven by de hant van den heer Van den Eynde als volgt: - Den 9 April 1764 hebben de heeren graven Cuypers, heeren van Rymenant, mijn werck van de grafschriften etc. aengenomen om het selve op mynen naem te doen drucken met verscheyde andere zaeken die sy daer sullen byvoegen, met belofte van aen den heere Canoninck Vanden Eynde te sullen leveren 24 exemplaeren: dit aldus geschat ter presentie van den heere Canoninck van Hanswyck Dujardin, ende is het selve werck door hunnen knecht ten selven dage uyt myn huys gebracht’. - ‘Ick hebbe hierenboven noch eene copie bevonden in 't selve sterfhuys van eenen brief geschreven aen den heere secretaris Van Langendonck tot Loven, zynde als volgt: - Alsoo den 9 April 1764 het accoord met de heeren graven Cuypers geconveniert was over het drucken van myn werck der grafschriften (daer ick grooten arbeydt aen gedaen hebbe), ende niets daer van vernemende, hebbe eyndelyck soo van de heeren graven als den heere Canonick Dujardin vernomen, het geseyt werck te berusten ten huyse van myn heer (het gene verhoope wel sal bewaert ende niets veralieneert worden ofte eenige schade aencomen sal), ende voorders dat niemant en souaiteert te drucken als de principaelste grafschriften, inscriptiën al andersinds, waer op geantwoordt, dat ick liever hadde om menige redenen, dat alles gedruckt wirt; dogh in cas het mynheer als andere dit het beste oordeelden, ick daer inne te vreden was met expresse conditie nochtans, dat het werck van het origineel daer naer moet gerestitueert worden: hetgene de heeren graven my belooft hebben; alsoock dat het met den eersten moet in het werck geleyt worden ofte het origineel gerestitueert: het gene de voors. heeren graven over acht dagen aldus belooft hebben ende geseyt Mynheer deze weke daer over gaen te spreken. My dan betrouwende op het geene voors. (ofte andersinds sal met de heeren graven anders moeten ageren) blyve met alle respect en diepe veneratie, Mynheer, den onderd. dienaer (was onderteekent) R.N. Van den Eynde, canonick, woonende op de Hanswyckstraedt’. - Onder stont: ‘Mechelen, den 15 September 1764’. ‘- P.S. Sedert hebbe al noch remarcabele soo inscriptiën | |||||||||
[pagina 402]
| |||||||||
als afschriften bevonden ende uytgeschreven. De heeren graven seggen eenige fouten te syn in myn werck. Synder fouten, sulcke zyn fouten van steencappers, maer syn alsoo te bevinden als daer op staet’. - Ten slotte vind ik door G.D. de Azevedo nog bijgevoegd: ‘N.B. dat de heeren graven aen de voorseyde conditien van het te doen drucken op den naem van d'Heer Van den Eynde als het leveren van 24 exemplairen ende restitueeren van het origineel niet voldaen en hebben, nochtans hier over vermaent zynde notarielyck etc.
Quod attestor, hac 22 Febr.: 1771.
G.D. de Azevedo.
Daarop volgen, kort en klaar, de antwoorden op de vragen door den criticus tegen het werk van Van den Eynde en de uitgave van graaf Cuypers ingebracht. Maar bij menig, menig artikel meent de Azevedo best te mogen toevoegen: ‘Meriteren niet beantwoort te worden’. Men gevoelt, dat hij soms verontweerdigd is over de kleingeestigheid van den onbekenden Zoïlus, en b.v. waar hij schrijft: ‘Aengaende de artikels XIV tot XXII inclus, meest raeckende de kercke van O.L.V., meriteert desen moyal geene antwoort, alsoo men klaerlyck sien can, dat dit alles comt uyt boosaerdigheyt, ende het gene hy hier avanceert meest alles onwaerachtig is...’. En wat verder op de vraag XXVI: ‘Hoe veel sercken daer wel uytgelaeten zijn ofte geschreven sonder fouten?’ luidt het antwoord: ‘XXVI is een slechte vrage ende niet beantwoordensweerdig alsoo ick bevinde, dat de graven Cuypers uyt het werck van R.N. Van den Eynde in het drucken geene sercken uytgelaeten hebben’. Schrijven wij nog enkel het slot over van de Azevedo's aanmerkingen: ‘Dien onbekenden criticus, - zegt hij te rechte, - hadde meer eere behaelt, soo hy sig gecontenteert hadde de druckfouten naer te sien ende de selve beleefdelijk te corrigeeren, alzoo een ieder kennelijk is, dat er nauwelijks eenen boeck can gevonden worden vry van missingen oft van den autheur ofte van den drucker. Ick wil geerne bekennen, dat het publiek vele obligatie heeft aen de Heeren Graeven van Cuypers over hunnen iver van dit werck door den druck gemeyn gemaeckt te hebben, want soo dit manuscript hadde gebleven in het sterfhuys van wylen den Heere Canonick Van den Eynde, men soude niet ligt jemant gevonden hebben die dit soude hebben willen drucken, maer soude lichtelyck metter tyd verloren gegaen hebben’. | |||||||||
[pagina 403]
| |||||||||
Inderdaad, graaf Cuypers heeft recht op onze dankbaarheid: het werk dat hij uitgaf was en blijft een degelijk werk, en zijne uitgave heeft niets aan R.N. Van den Eynde's verdienste ontnomen. Kanunnik Van den Eynde ontsliep in den Heer op den 30 Januari 1765, en werd in de O.L.V.-kerk begraven. Een grafschrift herinnerde er den geloovigen zijnen naam niet; zijne geschiedenis van Mechelen bewaart dien echter met eere. | |||||||||
[pagina 404]
| |||||||||
III
| |||||||||
[pagina 405]
| |||||||||
Zijn vader Jonker Jan Baptist de Azevedo-Coutinho-y-Bernall was geboortig uit Moerzeke bij Dendermonde (8 Augustus 1673). Die man stond als kapitein ten dienste van de Vereenigde Provinciën in het regiment van Zoutelande. Op den 12 November 1706, was hij getrouwd met Joanna Maria Corten, en was te Mechelen, op den 22 Januari 1740, gestorven; hij werd begraven in de kerk der Paters Minderbroeders, die, aangeslagen door de Fransche Republiek in 1796, thans tot hooi- en stroomagazijn van het leger dientGa naar voetnoot(1). - Zijne vrouwe Joanna Maria Corten werd in Brussel geboren, den 14 Juli 1675, en stierf te Mechelen, op den 14 Juli 1753. Zij werd begraven in de collegiale kerk van O.L. Vrouw-over-de-Dijle. Van moeders kant was Geeraard Dom. de Azevedo verwant met Dismas de Briamont (deze was zijn grootoom), den stichter en eersten proost (1643) van het Collegiaal Kapittel van O.L.V.-over-de-Dijle, en die verwantschap zal hem dan later ook recht geven op een kanonikdij in die kerkeGa naar voetnoot(2). | |||||||||
[pagina 406]
| |||||||||
Geeraard Dom. de Azevedo studeerde de humaniora, of, gelijk men toen zei, voleindde zijne kleine scholen in het College van 't Oratorie, en, zegt Goethals (op. cit., blz. 247), van toen alreeds werd hij aanbevolen aan zijn stadgenoot Van Gestel. Deze was sedert 1726 kanunnik der collegiale kerk van O.L.V.-over-de-Dijle. Die betrekkingen zullen ongetwijfeld nog nauwer geworden zijn, sedert Azevedo zelf, op den 1 April 1730, aldaar kanunnik werd, ‘uyt hoofde van familie’, zooals het mechelsch ‘Wekelyks Bericht’ van dien tijd zich uitdrukt. Ware 't nu te verwonderen, dat de historicus van 't aartsbisdom Mechelen zijn jongen confrater in zijn studiën geleid en doen smaak vinden heeft in de geschiedenis?Ga naar voetnoot(1) Volstrekt niet. De Azevedo, die ‘dès son jeune âge, était pieux et d'une conduite exemplaire’Ga naar voetnoot(2), had inmiddels zijne theologische studiën begonnen. Eerst kanunnik onder den titel van St. Adrianus, in plaatse van den eerw. heer Rumoldus Corten, volgde hij, op den 11 Meert 1732, wijlen den eerw. heer Jan Bapt. Bernard Vanden Venne in de kanonikdij op onder den titel van Ste-Catharina. 't Was nochtans maar op den 24 September 1735, dat hij de priesterwijding ontving. Later zoude hij proost worden - de VIIIe - van het Collegiaal Kapittel van O.L. Vrouw. Bij opene brieven van Keizerin Maria-Theresia, te Weenen geteekend op den 2 Dec. 1763, en door Aartsbisschop Andr. Cruesen bevestigd, werd hij tot die weerdigheid verheven als opvolger van wijlen den eerw. en edelen Heer Antonius Franc. Jos. de la Ruë de Hulplanche, en op den 31 derzelfde maand ingeleid. Zijne geboortestad droeg hij diepe liefde toe, en, door die liefde gedreven, zocht hij in oude perkamenten en handschriften, in de zoo vaak verwaarloosde nalatenschap der vroegere eeuwen, alles op wat maar eenigszins tot kennis of verheerlijking van het voorgeslacht kon bijdragen. Hij putte uit eerste en oorspronkelijke bronnen, uit karters, archieven en kronijken. Goethals stelt hem boven J. Frans Foppens: ‘Celui-ci est bien inférieur à Van Gestel et à de Azevedo’, zegt hij. Maar waarom enkel voor de volksklasse gewerkt? Waarom niet hooger geblikt? ‘Si Azevedo a étudié l'histoire plus consciencieusement que ne | |||||||||
[pagina 407]
| |||||||||
l'avait fait l'archidiacre Foppens, il eut la mauvaise idée de ne vouloir s'adresser qu'au peuple, qu'il voulait instruire sur son histoire, et de choisir pour modèle la chronique de R. Valerius, curé de Muysen, dont il a donné une édition’. Ja, 't kan zijn, dat de brusselsche bibliothecaris, van zijn standpunt uit, gelijk heeft, betreurende dat Azevedo enkel zich tot de volksmassa wendt, en daartoe zelfs het gemeenzaamste volksboeken uitkiest, - een volksalmanak namelijk, - om het beste van zijn werk onder den man te brengen; ja, 't kan zijn, zeg ik, dat dit een verlies geweest is voor de hoogere ontwikkeling der geschiedenis; doch ik zie daar als een der schoone kanten van zijn karakter in. 't Is immers bekend, dat de geleerde en edele man al zoo goed van inborst was als kunstlievend. Kunst en kunstenaars beminde en ondersteunde hij, en het mag wel herhaald b.v. hetgene C.F.A. Piron, na Goethals en anderen, van hem vermeldt: ‘Zoo mild als zijn fortuin het toeliet, was hij een der voornaamste weldoeners van den ongelukkigen Smeyers, den mechelschen kunstschilder, die evenals hij, alles wat tot de geschiedenis en de opluistering zijner geboortestad betrekking had, liefhad. Smeyers maakte dan ook het portret van zijn oprechten vriend, en de erkentenis deed hem hierin zoowel slagen, dat het met recht voor een meesterstuk gehouden wordt’.Ga naar voetnoot(1) Geeraard Dominicus de Azevedo stierf op den 22 Februari 1782Ga naar voetnoot(2), en hij werd bijgezet onder den grafzerk der Proosten Corten, zijne bloedverwanten, die, eenige jaren te voren, in de O.L. Vrouwenkerk begraven werdenGa naar voetnoot(3). | |||||||||
[pagina 408]
| |||||||||
2.Laten wij thans overgaan tot een kort overzicht zijner nagelaten schrifen. En vooreerst zij vermeld een reeks chronijken, welke hij van jaar tot jaar, van 1747 af, verschijnen liet in den leuvenschen almanak van Joan Jacobs. Hij begreep die al te zamen onder den titel: Korte Chronycke van vele gedenckweerdige geschiedenissen soo in de principaele steden van het hertogdom Brabant als in de Stad ende Provincie van Mechelen voorgevallen 't sedert de Geborte ons Salighmaeckers tot desen tegenwordigen tyde. Loven, 1747, in 12o. - In een 2e uitgave, die dezelfde volgorde der stukken behouden zal, draagt het 1e stukje als titel: Korte Chronycke der Stadt ende Provincie van Mechelen, by een vergaedert uyt verscheyde soo gedruckte als geschreve Chronycken, Archiven der Cloosters, Ambachten etc. door G.D.A.C. y B. Tot Loven, by Joannes Jacobs op de Thienschestraet, in den Swerten Sleutel. Dit stukje telt maar 12 blz. in 12o, en gaat tot het jaar 836. - Zoo volgen nu, jaar in jaar uit, die bijdragen elkaar op tot het jaar 1773, doch zij zijn voortaan wat grooter van omvang. Het 2e stuk telt 20 blz. (ao 1748), en de titel luidt nu ˙ Korte Chronycke van de Verwoestinge deser landen door verscheyde heydensche Volckeren gemeynelyck genaemt de Noortmannen soo in het hertoghdom van Brabant als in de Stadt en Provincie van Mechelen. Dit deeltje wordt voorafgegaan door een woordje ‘tot den afgunstigen Leser’. Men late mij dit inlasschen: ‘Seght eens hoe het kan geschieden
Dat men ieder sal voldoen;
| |||||||||
[pagina 409]
| |||||||||
D'een die sal u soo gebieden,
D'ander wilt op syn fatsoen:
D'een wat krommer, d'een wat rechter.
D'een wilt leegh, en d'ander hoogh:
D'een wat beter, d'ander slechter,
D'een wat nat, en d'ander droogh.
't Gaet met lesen als met eten,
Ieder spreckt naer synen mondt;
'k Soud den kock wel willen weten,
Die 't een ieder passen kondt.
Ieder wil syn vonnis wysen,
Dit te suer, en dat te soet;
En dat d'een sal wonder prysen
Stoot een ander met den voet.
Veel die liever fabels lesen
Als de waerheyt, die baert nydt.
Het gaet nu, gelyck voordesen:
MomusGa naar voetnoot(1) vindt syn werck altydt’.
Dit deeltje strekt uit tot het jaar 1144, zijnde het jaar der neerlaag van Arnout Berthout ‘geseyt Draeckenbaert’, heer van Grimbergen in oorlog tegen den Hertog van Brabant. - Het 3e stukje (ao 1749) bevat 26 blz. en heet: Korte Chronycke van verscheyde Stichtingen ende Fondatiën van kercken en kloosters etc; als mede verscheyde gedenckweerdige geschiedenissen voorgevallen soo in het hertoghdom van Brabant als in de Stadt ende Provincie van Mechelen. Het gaat tot 1249, jaar der verhuizing van de mechelsche Begijnen uit de nu nog geheeten Begijnenstraat naar hun nieuw hof ‘buyten de Stadt achter die antwerpsche poorte’. Het 4e stuk (ao 1750), 24 blz., luidt: Vervolgh der Chronycke behelsende verscheyde gedenckweerdige Geschiedenissen soo in het hertoghdom... enz... van jaere tot jaere voorgevallen. Het loopt tot 1286. Het 5e stuk: Vervolgh der Chronycke enz. (ao 1751), 18 blz., loopt tot 1305. Het 6e stuk: Vervolgh... enz. (ao 1752), 18 blz., loopt tot den 17 Novemb. 1347. Het 7e stuk (ao 1753), 28 blz., is het Vervolgh der Chronycke beginnende van den jaere 1347 tot het Overlyden van den Graef Lodewyck van Male, in 1383. Een woordje tot den lezer | |||||||||
[pagina 410]
| |||||||||
gaat vooraf. Het zegt niet veel, maar het zegt toch iets: De Azevedo verheugt zich in den bijval, dien zijne kleine bijdragen van eerst af hebben verkregen, en daarop, zegt hij, ‘nam ick voor, de principaelste geschiedenissen wat breeder te vervolgen als wel konde gedruckt worden by ses Almanachen’. Want, ja, zijn eerste inzicht was zich bij zes boekjes te bepalen, en in die ‘ses achter-volgende Almanachen te geven een kort begrip van de Chronycken van Mechelen, myne geborte-plaetse’. Nu echter heeft hij nog maar kunnen geven, in de zes verschenen stukjes, ‘het besonderste voorgevallen ten tyde der Regeringe van de Bisschoppen van Luyck, Heeren van Mechelen, ende van de Heeren Berthouders, Advocaten ofte Vooghden der selve plaetse, enz.’ Een oogenblik dacht hij nu zijn werk niet meer te vervoorderen; doch ‘door verscheyde Persoonen versocht zynde dese Chronycke van Mechelen in een gereguleert werck in druck te geven, maer bevindende dat al-hoe-wel daer alreedts vele toebereedt hadde, nochtans hier toe my noch vele was ontbrekende, hebbe myn voornemen verandert, verhopende met de Gratie Godts dese Chronycke van jaere tot jaere te vervolgen als voren’. Het 8e stuk: Korte Chronycke enz. vertelt wat er geschiedde ‘ten tyde der regeringe van Margareta van Male, Vrouwe van de geseyd Stadt en Provincie (Mechelen), ende haeren Man Hertogh Philips van Valois, als oock ten tyde van Hertogh Jan van Valois by-genaemt den Onversaefden, Hertogen van Bourgondien enz. (ao 1754). Het beslaat 26 blz. en loopt tot 1418. Het 9e stuk (ao 1755): Korte Chronycke enz... vermeldt het voorgevallene ‘ten tyde der regeringe van Philippus van Bourgogne geseyt den Goeden’, in 24 blz., strekkende tot het jaar 1437 (beslaande 24 blz.). Het 10e stuk is het ‘Vervolgh der Chronycke van Mechelen ten tyde der Regeringe van Hertogh Philippus van Bourgondiën geseyt den Goeden’, (ao 1756). Het loopt van 1435 tot 1449, beslaande 24 blz. Het 11e stuk (ao 1757) is nog een ‘Vervolgh der Chronycke... van den jaere 1450 tot het overlyden van Philippus den Goeden, Hertogh van Bourgondien enz. in 1467. Het telt 32 blzz. Het 12e stuk (ao 1758) heet Chronycke... enz... ten tyde der Regeringe van Hertogh Carel van Bourgondiën den Stouten ofte Strydtbaeren toegenaemt. Van den Jaere 1467 tot den Jaere 1476. Het beslaat 30 blz. Het 13e stuk (ao 1759) heet Vervolgh der Chronycke... ten tyde der Regeringe van Maria van Bourgondien, Vrouwe van Mechelen: getrouwt met den Aerts-Hertogh Maximiliaen van Oostenryck (met het wapen der voorzeide Hertogin). Het loopt van 1476 tot 28 Meert 1482 en beslaat 26 blz. | |||||||||
[pagina 411]
| |||||||||
Het 14e stuk of Vervolg der Chronycke..... van den jaere 1482 tot den jaere 1494, onder de regeringe van den Prince Maximiliaen van Oostenryck, als Vooght en Vader van den Prince Philippus, ten tyde des selfs minderjaerigheyt. Het telt 28 blz. (ao 1760). Het 15e stuk (ao 1761) heet nog eens Vervolgh der Chronycke... van den jaere 1494 tot den jaere 1506, ten tyde der Regeringe van den Prince Philips van Oostenryck, geseyt den Schoonen, eersten Koninck van Spaignien van dien naeme, Erf-Heere van de Nederlanden enz. Het beslaat 28 blz. Het 16e stuk: Vervolgh... enz. van den jaere 1506 tot den jaere 1514, ten tyde van den Konincklycken Prince Carel van Oostenryck naermaels Keyser den V. van dien naem. Het telt 30 blz., ao 1762. Het 17e stuk (ao 1763): Vervolgh... enz... van den 4 Februarii 1514 (volgens den ouden stie!) tot den jaere 1519, ten tyde van de regeringe van den Prince Carel, Arts-Hertogh van Oostenryck, Coninck van Spaignien, naermaels Keyser den V van dien naem. Het beslaat 28 blz. Het 18e stuk van ao 1764: Vervolgh... enz... van den jaere 1519 (volgens den ouden stiel) ten tyde van de Regeringe van Syne Majesteyt Carel den V, verkoren Roomsch-Koninck ende Keyser: waerbij gevoeght is een aenmerckelycke oude Ordonnantie ter tyde van de Pestilentie door de Magistraet van Mechelen eertyds uytgegeven ende gepubliceert. Samen 30 blz. Het 19e stuk van ao 1765: Vervolgh... enz... van den jaere 1520 tot den jaere 1530 onder de Regeringe van Margarita van Oostenrijk, Hertoginne van Savoyen, Gouvernante der Nederlanden. Het beslaat 30 blz. Het 20e stuk van ao 1766 is het Vervolg... enz... van den jaere 1529 tot den jaere 1555 alswanneer Syne Keyserlycke Majesteyt Carel den V dese Nederlanden cedeerde(n) aen synen sone Philippus, alsdan Koninck van Engelandt ende van Napels... beslaande 26 blz. Het 21e stuk (ao 1767) heet: Vervolg... enz... ten tyde van Philippus den II, Koninck van Spaignien etc., onder de Regeringe van de Princesse Margarita, Hertoginne van Parma, van den jaere 1556 tot den jaere 1561. Het bevat 30 blz. Het 22e stuk (ao 1768) is het Vervolgh ten tyde der regering van Margareta, Hertoginne van Parma, eersten Minister zynde den Cardinael Antoin Perenot de Granvelle, Arts-Bisschop van Mechelen, van den jaere 1562 tot den jaere 1565. Het telt 28 blz. Het 23e stuk (ao 1769): Vervolgh... enz... sedert den Feestdagh van Paesschen, den 14 April 1566 (geseyt het jaer van Troubels) tot het arrivement van den Hertogh van Alva | |||||||||
[pagina 412]
| |||||||||
in dese Nederlanden, den 22 Augustus 1567, ten tyde der Regeringe van Koningh Philippus den II, ende de Gouvernante Margarita van Oostenryck. Hertoginne van Parma. Het beslaat 50 blz. Het 24e stuk (ao 1770): Vervolgh... enz... ten tyde van het Gouvernement van den Hertog van Alba, onder de Regeringe van den Coninck Philippus den II, sedert de maendt Augustus 1567 tot Paesschen 1572. Het behelst 30 blz. Het 25e stuk (ao 1771) is het Vervolgh... enz... ten tyde van het Gouvernement van den Hertogh van Alba, onder de regeringe van Philippus den II, Coninck van Spaignien enz., sedert de maend December 1568. Het bevat 28 blz. Hierachter volgt nu een ‘advertentie’ welke ik overschrijf, en die een werkje van Azevedo bedoelt: ‘By den Drucker deserGa naar voetnoot(1) is te bekomen een Boecksken behelsende een nauwkeurigh Verhael van alles wat' er binnen Mechelen gebeurt is, om te beletten het Predicken der nieuwe Religie, besonder in den Jaere van Troubel 1566, als oock aengaende de Beldtstormerven ten selven Jaere, soo binnen als buyten de Stadt geschiedt, dienende tot supplement en voorder Verklaer van de Chronycke gevoeght in den Almanach van het Jaer 1769, is gedruckt in het selve Formaet, om by de Chronycke te konnen gevoeght worden. Den Prys is 6 stuyvers’. Over het hier bedoelde werkje met name Deductie ende Relaes van den staet ende conduite van die van de Stadt ende Provincie van Mechelen enz. zullen wij verder spreken. Laten wij nog een oogenblik met de overblijvende stukken der ‘Chronycke’ voortgaan. Het 26e stuk: Vervolgh... enz... ten tyde der regeringe van Philippus den II ende gouvernement van den Hertogh van Alba in Nederlandt, van Paesschen den 26 Meert 1570 tot den jaere 1572. Het verscheen bij den almanak van 1772. Het 27e stuk is het Vervolgh van de Chronycke van Mechelen van het jaer 1572, ten tyde van het Gouvernement van den Hertogh van Alba, onder de regeringe van Philippus den II, Koninck van Spagnien. Het beslaat 30 blz., en verscheen ao 1773. - ‘Het jaer 1572’, zegt de schrijver in een voorberichtje, ‘is besonder aenmerckensweerdigh, als zynde de tydtrekeninge van het fondament ofte beginsel der Vereenighde Nederlanden, welcke alsdan sigh onttrocken van de gehoorsaemheyt aen haeren wettigen Souverynen Prince’. Om die reden dan ook weidt hij er breeder over uit. Dit stukje sluit de reeks van 27 nummers, die ‘tot Loven by | |||||||||
[pagina 413]
| |||||||||
Joannes Jacobs in de Thiensche-straet’ verschenen. Deze eerste uitgave, zeide reeds Goethals in zijnen tijd, ‘est très difficile à trouver bien complète’. Hij zelf is mis, waar hij maar 26 nummers telt: hij vergat immers het 10e stuk te vermelden. - Later verscheen een tweede uitgaaf, verdeeld in nagenoeg dezelfde volgorde. Het werk van de Azevedo is een verdienstelijk werk, dat met reden nog hedendaags wordt geraadpleegd. Zoo schreef Pastoor Baeten een dertig-veertigtal jaren geleden, en die getuigenis blijft nog waar op onze dagen (cfr op. cit. blz. 23). - De Kanunnik vervorderde zijne kronijk tot den 19 November 1582. Het 1e D. er van luidt: ‘Vervolg der Chronycke van Mechelen, t' sedert de maendt Junius 1572 tot 4 Sept. 1576; behelsende een nauwkeurig Beschryf van hetgene ten dien tyde, eenigsints Mechelen ende de bygelegene Plaetsen aengaende, aenmerckensweerdig is voorgevallen: hier by gevoegt zynde de Declaratien der principaelste van de Clergie van dien tvde, ende Oversten der Cloosters, Bestierders der Gods-Huysen ende Capellen, Geswoorne van Ambachten etc. van hetgene ontnomen is in de Plunderinge van Mechelen in de maendt October 1572. Hier voren noynt gedrukt, verciert met eenige Figuren etc.’. Tot Loven, bij J.B. Vander Haert, in den Gulden Helm; 370 blz. in 12o met XXIV blz. voorrede en bladwijzer. De goedkeuring werd gegeven te Leuven, op 24 December 1773, door F. Jacques dict. Jacobi S.T.L. Apost. en Reg. per Germ. inf. Lib. Vis. et cens. Wel is waar verscheen dit deel ook per partes, doch er zat meer orde in dan in de vorige stukjes. De schrijver, om zijn lezers te believen, geeft voortaan zijne kronijk uit ‘met boeckskens, om aldus niet genootsaeckt te zyn merckelycke voorvallen al te veel te vercorten, ofte geheel achter te laeten, als hier voormaels in de selve geschiet is’. Hij nam dan ook voor nog enkel ‘by de Lovensche Almanacken te laten drucken het besonderste welk by de voormelde deeltiens behoorde gevoegt te zyn, alsoo men ten desen jaere 1774 begonst heeft, welck een ieder seperatelyk sal mogen versamelen, soo tot correctie als vermeerderinge van het voorgaende, om alsoo aen andere eenigsints te connen dienen’... enz. - Op blz. 253 van dit D. beginnen zijne ‘Notitiën ofte Aenteeckeningen op de voorgaende Chronycke van Mechelen van de maendt Julius 1572 tot 4 Sep. 1576. In den loop van 1774, vervolgde hij zijne kronijkGa naar voetnoot(1), zooals hij beloofd had, met een ander boeksken heetende: Vervolg | |||||||||
[pagina 414]
| |||||||||
der Chronycke van Mechelen, ten tyde der Regeringe van Philippus II Coninck van Spaignien, van het gene binnen Mechelen ende daer omtrent is voorgevallen t' sedert den 4 Sept. 1576, besonder onder het Gouvernement van Don Jean van Oostenryck, Stadt-Houder, Gouverneur ende Capiteyn Generael van Nederlandt, tot desselfs overlyden den 1 October 1578, waer by gevoegt is het Latyns Vers van Lambert Schenkels op de incomste van desen Prince binnen Mechelen, ende een cort begryp van desselfs leven’ etc.Ga naar voetnoot(1). Tot Loven, bij J.B. Vander Haert, in den Gulden Helm; 260 blz. in 12o, waarachter de bladwijzer van 16 blz. Eenige plaatjes versieren dit boekje evenals het vorige. Van blz. 185 af volgen wederom allerhande Notitien ofte Aanteeckeningen op de voorgaende Chronycke (4 Sept., 1576-1 Oct. 1578). Een derde boekje, insgelijks te Leuven bij vernoemden J.B. Vander Haert verschenen, was het Vervolg der Cronyke van Mechelen, ten tyde der regeringe van Philippus II, Coninck van Spaignien, sedert den 1 October MDLXXVIII ten tyde van het Gouvernement van Alexander Farnese, sone van Octavius, Hertogh van Parma ende Plaisance. Het beslaat 416 blz., en draagt de goedkeuring uit Brussel, op den 27 Juli 1779. Het 1e stukje van dit boek behelst de kronijk van 1 Oct. 1578 tot den 31 December 1579, alsmede eenige verbeteringen op de kronijk van 4 Sept. 1576 tot 1 Oct. 1578. - Het 2e stukje, van blz. 142 tot 274, geeft ons de kronijk van 31 Dec. 1579 tot 23 Mei 1580. - Het 3e stukje, het vervolg van 't 2e, gaat tot den 19 November 1582, een ‘vervolg... waer by gevoegt zyn eenige stucken aengaende het verheffen van de Heerlvckheyt ende Huyse van Hamme tot Steynockezele van het Capittel Metropolitaen van Sint Rombout tot Mechelen etc.’. Eenige plaatjes versieren het boekje. Dit 3e was ook Azevedo's laatste kronijkboekje. Hij besloot het met de hoop, zooals hij schreef: ‘Hope met d'hulpe Gods in 't kort dese Mechelsche Cronycke te vervolgen’. Spijtig, die hoop werd verijdeld. | |||||||||
3.In verband met 's mans kronijkboekjes wezen nog twee-drij andere zijner werkjes vermeld en namelijk: I. Deductie ende Relaes van den staet ende conduite van die van de Stadt ende Provincie van Mechelen, ten tyde der eerste Beldtstormerye ende Troubelen, onder het Gouvernement van de Hertoginne Margarita van Parma, sedert den 28 Meert 1565, voor Paesschen, volgens stiel van diën tyde, tot de komste van den Hertogh van Alba, besonderlyck tot 9 October 1566. Dienende tot supplement ende verklaeringe van de Chronycke | |||||||||
[pagina 415]
| |||||||||
van Mechelen gedruckt ten jaere 1769 by den Drucker deser. - Tot Loven by Joannes Jacobs in de Thiensche-straet; 154 blz. in 12. De goedkeuring dateert uit Leuven, den 4 October 1770. De Azevedo richt eerst een woordje tot den lezer, en hierin ook wat lof voor die van Antwerpen, waar, zegt hij, ‘zoovele treffelycke ondersoekers syn van de Outheden, die niets negligeren om aen de naekomelingen kenbaer te maecken den staet van haere Stadt principaelyck van den tyde der Troubelen, wel kennende, dat niet te weten wat voorgevallen is, voor dat men geboren was, is altydt blyven als een onwetent kint’. - Zulk ‘treffelyck ondersoecker’ was ook hij... O, zegt hij wat verder: ‘wy hebben vele obligatie aen de gene die voor onsen tyde sommige stucken in 't licht gebracht hebben, ende souden ongetwyfelt merckelyk meerder des aengaende hebben, waert dat sommige door onwetentheyt en andere door verkeerde insichten menichte geschriften ende onbetaelbaere saecken, die hunne ouders ende voor-ouders in 't doncker behouden hadden, niet naer de vetwinckels gesonden hadden, ofte tot vuerwercken laeten gebruycken, ofte selve door het vuer vernietight hadden, als niet meldende van hunnen privativen intreste van Erven oft Renten etc: voor dusdaenige is dit te vergeefs geseyt; maer alle liefhebbers der outheden mogen sigh in tegendeel verheugen, dat wy leven in eene eeuwe, waer in de historiën ende beschryvingen der Nederlanden seer geoeffent worden, soo dat men verhopen magh, dat' er in 't kort meerder dusdaenige saecken sullen in 't licht komen: gebruyckt dan, weerde Leser, dit klyn Boeksken tot een byvoeghsel der Mechelsche Chronycke, ofte soo het U.L. belieft, ende vaert wel. Uyt Mechelen 1770’.... In 't voorbijgaan zij gezegd, dat G.D. de Azevedo waarlijk zóó mocht spreken over zijn eeuwe. Het is alleszins merkweerdig in de geschiedenis van Mechelen, dat daar tijdens de 17e en de 18e eeuw zooveel ‘treffelycke ondersoeckers’ op het gebied der geschiedenis werkzaam waren. Deze bijdrage noemt er reeds vier op; in een vorige bijdrage schreven wij over de edele familie Cuypers in de Dijlestad, en meer dan een harer leden maakte zich verdienstelijk in dien opzichte. Daarnevens stellen wij nog J.B. Joffroy, J.J. De Munck, Pieter Croon, Pieter Siré en ja, wij vergeten er nog anderenGa naar voetnoot(1). - Edoch laten wij voortgaan:
II. Oudheden der Stadt ende Provincie van Mechelen beginnende van de sesde eeuwe, met sommige vermeerderinge | |||||||||
[pagina 416]
| |||||||||
tot verbeteringe der Mechelsche Chronyke begonst in druck te geven ten jaere 1747. - Tot Loven, by J.B. Vander Haert, in den Gulden Helm, 1776, klein in 8o. Dit is een werkje van 228 blzz., in vier stukjes verdeeld, welke in de Almanakken van 1774 tot 1777 verschenen. Het is opgeluisterd met de verschillende wapens of blazoenen van de Berthouts en van hunne vrouwen. Als opschrift gaat vooraf, op de keerzijde van het titelblad, 'n spreuk van Scribanus (Orig. Antv. Cap. IV): Fere oeterna cupimus - quoe amamus impensius, welke hij in 't Vlaamsch weergeeft: ‘Hoe ouder, hoe liever!’... Ei! dit zal wel de kreet des herten geweest zijn, te oordeelen naar 's mans leven en streven tot het einde toe! Het laatste der vier stukjes draagt de goedkeuring van den Consiliarius en Procurator Generalis G.J. de Limpens in dato van den 9 September 1776. Sedertdien zijn vele dier ‘Oudheden’ nog merkelijk verouderd, maar niettemin zal dit boekje blijven getuigen van de Azevedo's onverdroten ijveren voor de eere en de kennis der geschiedenis. Menig stuk totdan nog maar alleen in 't Latijn bekend, vertaalt hij in het Vlaamsch... want hij wil schrijven ter onderrichting van het volk, en - zoo spreekt hij ‘tot den leser’ in een voorberichtje van zijn derde stuk: ‘Men tracht een ieder te voldoen,
Doch ieder wilt op syn fatsoen’.
| |||||||||
[pagina 417]
| |||||||||
III. Het jaar te voren, in 1775, had hij nog uitgegeven of laten herdrukken: ‘Chronyke van Mechelen door Remmerus Valerius, Pastoor in Muysen, vermeerdert met een kort verhael van het Leven en Schriften van den Aucteur als oock met eene achtervolgende Tafel etc. makende een korte generale Chronyke van den Jaere 355 tot den Jaere 1680. - Tot Mechelen, by J.F. Vander Elst, Boeckdrucker; z.j. blz. XXIV-191’. Die Remmerus Valerius of Remigius Wouters, geboortig uit Berchem in 't bisdom 's Hertogenbosch, was sedert 1636 pastoor van Muizen, een brabantsch dorp, op een half uur afstand van Mechelen. Hij moet een ontwikkeld man geweest zijn te oordeelen naar zijne schriften hetzij in 't Latijn, hetzij in 't Fransch: ‘Hij konde de fransche tale schryven’, zegt de Azevedo, ‘welck ten dien tyde in een brabantschen Kempenaer seer raer was’; doch vooral staat hij bekend als vlaamsch kronykschryver. ‘De ses Mechelsche Chronyken door Remmerus Valerius in 't licht gegeven - zoo lees ik in het voorbericht - zyn geene generale achtervolgende Chronyken; maer elck is eene besondere’. De Azevedo voegde er, tot beteren verstande, eene generale tafel of bladwijzer der materiën aan toe. Pastoor Remerus stierf, op den 30 Augustus 1687, in den ouderdom van 80 jaren, en werd in ‘de kercke van Muysen, beneffens den hoogen Autaer aen de zyde van het Evangelie’ begravenGa naar voetnoot(1). Ik geloof vast, dat het voorbeeld van Remmerus niet zonder invloed geweest is op G.D. de Azevedo, zoo in de keus der stof als - en vooral - in 'tgene de wijze en den trant betreft om die stof te verwerken. Beiden behandelen de geschiedenis, maar zij behandelen die voornamelijk ten behoeve van den gewo | |||||||||
[pagina 418]
| |||||||||
nen man. Anders zouden zij niet op een almanakje, op zulk nederig volksboekje gedacht hebben, om hun wetenschappelijken schat ten beste te geven: ja, zij dachten op ‘het volk’ en gaven aan dat volk voedsel ten onderrichte en ter lezing.
IV. Stippen wij ook nog, in 1775, een verbeterde heruitgaaf aan, tot Brussel gedrukt, van het vroeger verschenen: Kort begryp van 't Leven, Lyden en Mirakelen van den H. Rumoldus, Bisschop ende Martelaer, Apostel ende Patroon van de Stadt ende Provincie van Mechelen, waer van een deel der Gebeenderen van het Heyligh Lichaem godtvruchtichlyck bewaert ende geëert wordt in de vermaerde Capelle van het Gehucht Sondereygen, onder de Parochie van Baerle, in het Bischdom van Antwerpen, in welcke Capelle den H. Rumoldus als Patroon geviert wordt: Principalyck getrocken uyt de Lof-Reden beschreven ontrent het jaer 1100, door Theodoricus, abt van Sint-Truyen, in 't Landt van Luyck. Drukk. Loven, by Joannes Jacobs, op de Thiensche-straet in den Swerten Sleutel, 1763’. Het werkje, 35 blzz. in 12 groot, verscheen zonder naam van schrijver, maar wordt door Goethals en ja algemeen aan G.D. de Azevedo toegeschreven. Het is een eenvoudig volksboekje. De keerzijde van het titelblad stelt een houtprentje voor van St-Rombout. Welk zal het doel van den schrijver geweest zijn? Hij heeft willen bijdragen om de devotie tot den H. Rumoldus uit te breiden. En dat hij bekend is met de bibliographie van den eeredienst van dien Godssant valt aanstonds in de oog. Uitvoerig is hij niet: volksboekjes van dezen aard mogen dit niet zijn. Vooraf gaat een ‘Kort Beschryf van het Gehught Sondereygen genoemt, ende hoe aldaer de Reliquien van den H. Rumoldus gekomen zijn’. Dit doet me halvelings denken, dat de Azevedo zijn boekje ten dienste van die begankenisplaats heeft opgesteld. Dergelijk ‘Kort Begrip’ van eens heiligen leven bestaat er voor menige begankenis zoo te lande als in de stad, en menig soortgelijk boekje kwam in de 17e of 18e eeuw van de pers.
V. Zij nog aangestipt: Historische Saemen-spraeke over de Stadt van Mechelen tusschen Pipinus ende Ludolphus de selve stadt doorwandelende. - Tot Mechelen, by Joannes Franciscus Vander Elst, Boeck-drucker achter de Stadts-Halle, z.j. - Het is eene reeks artikelen uit het Wekelycks Bericht voor de Stadt ende Provincie van Mechelen, die ons voorstellen het ‘Beschrijf van de Stadt Mechelen’. De Azevedo ving die reeks in het nr van den 3 Meert 1776 aan; doch het werk is onvolledig gebleven en op den 21 December gestaakt: 196 bladzijden werden onder den vermelden titel | |||||||||
[pagina 419]
| |||||||||
afgedrukt. Eenige bladzijden vervolg der ‘Saemen-spraecke’ komen echter nog voor in de nummers van den 23 November 1777 en vlg., zijnde samen een 15-tal. In 't exemplaar van 't archief der stad Mechelen volgen dan nog een drijtal bladzijden nageschreven op het handschrift van de Azevedo. - De inhoud van het werk is alleszins belangrijk, en getuigt mede van 's schrijvers grondige kennis van zijn geboortestad. De twee vrienden ontmoeten elkaar tot Sempst en gaan alzoo naar de stad op.... en straat in straat uit slenterend, beschrijft Pipinus huizen en kerken, alles wat op hunnen weg ligt. Spijtig, zij geraken niet verder dan tot in den Bruul; nagenoeg de helft der stad blijft dus onbesproken.
VI. Me dunkt, ik moet hier ook kennis maken met: Die waerachtige Gheschiedenisse welcke Damiano à Goës toegecomen is ten tyde als de vianden mit Merten van Rosshem voir Loven waeren ende hem gevangen namen. Drukk. tot Loven by de weduwe H. Van der Haert, in den Gulden Helm, 1760. 44 blz. in 12o (form. en druk van den leuvenschen almanak). Dit boekje draagt noch naam van schrijver noch van verzamelaar. Goethals geeft het in zijne bibliographische lijst van G.D. de Azevedo niet op. En nochtans, ik meen vast, dat het een uitgave van den mechelschen Kanunnik is. Ik trof het ingebonden aan achter het 20e stuk van 's mans kronijk van Mechelen, in het exemplaar dat op 't stadsarchief onzer stad bewaard wordt. Waarom tusschen Azevedo's werkjes? Doet dit algelijk weinig ter zake.... en wijst zeker de tekst der vertaling op de Azevedo niet, toch is dit het geval niet meer met de taal der inleiding en der nota's: Daar zie ik Azevedo's werk in. Uit het woord vooraf tot den lezer verneem ik, dat Damianus à Goës en portugeesch ridder was, die toen ter tijde in Loven verbleef, ‘tot oversten van de jonckheyt, de welcke aldaer in de Hoogh-Schole de wetenschappen oeffende, aengestelt zynde’. Hem moet, zegt de Azevedo, geen de minste omstandigheid ontsnapt zijn. Hij stelde op hetgeen hij gezien en geleden had. ‘Syn schrift in de Latynsche Taele seer reden-ryck opgesteltGa naar voetnoot(1), ende aen Keyser Carolus V toegeschickt, is enckelyck eene aenspraeck ende vertoogh aen den selven, om hem voor oogen te stellen de groote daeden, aerbeydt ende peryckelen, daer den voorsz. | |||||||||
[pagina 420]
| |||||||||
Damianus sich alsdan, in zynen voorsz. staet, hadde bevonden, ende te klaegen over de groote ondanckbaerheyd, dewelcke die van de Stadt ende van de Hoogh-Schole, soo ten opsichte van hem, syne huysvrouwe, ende de syne, als van de andere, de welcke om de Stadt te bewaeren insgelyckx hun leven ende goedt hadden te pandt gestelt, betoont hadden. Maer alsoo het geseyt Werckjen, door syne oudtheyt ende kleynigheyt, seer selden, jae by naer noyt ter handt komt: soo docht het ons goet van desselfs oversettinge in onse Taele met den druck gemeyn te laeten maecken’. De Azevedo heeft dit echter niet gedaan. En waarom? ‘Desen aerbeyt is ons nochtans gespaert geweest door het vinden van een oudt, doch naemeloos Handt-schrift, ontrent den tydt van het voorsz. belegh geschreven, soo uyt de gedaente van de letteren, ende maniere van schryven genoech te sien is; wiens inhoudt wy soo veel te meer van woordt tot woordt alhier hebben behouden, als dat het selve daer door noch seker gesagh ende kracht komt te ontfangen, daer nochtans by-voegende eenige aenteeckeningen, soo uyt het voorsz. vertoogh van Damianus als uyt andere schryvers, degene ofte in het voorsz. Schrift achtergelaeten waeren, ofte ons, tot meerder verklaeringe van de geschiedenisse, noodtsaeckelyck dochten te wezen, alsoock eene inleydinge tot de selve, om daer door aen een ieder gemackelycker te doen sien het voorwerp van dien Oorlogh, het welcke aen het geseyt Handt-Schrift was ontbrekende’. - Aan den voet der bladzijden staat menige belangrijke nota, en dezer stijl en trant evenals die der inleiding, ja, die getuigen voor mij, dat dit zaakrijk werk een uitgave is door Azevedo bezorgd en in orde gebracht.
VII. In 't voorbijgaan zij nog een naamloos schriftje van G.D. de Azevedo vermeld: MeCheLsChe Vasten-aVonD VreUght ofte Antwoord-Brief op de saemenspraecke tusschen den Canonik Pattot ende Broeder Gregorius over den nieuwen Comptoir Plack-Almanach voor het jaer ons H.J.C. 1770, met eene Boeck-versamelingh behelsende eenige oprechte Mechelsche kloeke Daeden. Quisquis ades, si forte novos mirabere lusus Ne rigida faciles, accipe fronte jocos. Te koop: t'AntWerpen, BrUsseL, LoVen, GenDt en MeCheLen’. Het is een verweerschrift vanwege de Azevedo van een klein 20-tal bl. Het pittige en snedige van zulke schriftjes uit lang vervlogen tijd heel en al vatten valt lastig. Zooveel zinspelingen, die voor ons verloren gaan bij gebrek aan kennis van menschen en dingen van toen! De man antwoordt met | |||||||||
[pagina 421]
| |||||||||
dit vlugschrift op naamlooze aantijgingen tegen hem gericht door een stadgenoot met name Jan-Bapt. Rymenans. Deze, apotheker in Mechelen en niet onhandig met de pen, had een ‘Comptoir Plack-Almanack voor het jaer O.H.J.C. 1770’ opgesteld, opzettelijk met het inzicht het publiek te verschalken. Doch dat publiek had dit kwalijk opgenomen, en hekelde fel die handelwijs. Had kanunnik de Azevedo hem ook afgekeurd? had hij hem te onvoorzichtig op den teen getrapt? Ik weet het niet; wat er ook van zij, Rymenans greep naar de pen, en ging den geestelijke te lijf in een schimpschrift van 16 blz. met titel: Nieuw-Jaer-Gifte zynde eene saemen-spraeke tusschen den Canoninck Pattot ende Broeder Gregorius over den nieuwen Comptoir Plak-Almanach voor het Jaer ons H.J.C. 1770. - Tot Kullenbourg, by de Weduwe Vacat. - Kanonik Pattot moet den kanonik de Azevedo verbeelden; hij zelf is de sceptische Broeder Gregorius. En daarop het verweerschrift van den kronijkschrijver. 't En is juist van geen stroo en de kanunnik betaalt, deftig en kalm, met klinkende munt. ‘De Azevedo répondit de belle encre par une brochure, dans laquelle il réfute avec autorité les vilains propos lancés contre lui’Ga naar voetnoot(1). Ei ja! het slotwoord was raak: Linquo coacx ranis, cras corvis vanaque vanis.
Ick laet den Vorschen den Coack, de Raven 't krassen,
En d'eydel Geesten al hun grillen en grimassen!
Dat Rymenans Azevedo's antwoord niet wel kon verkroppen, blijkt uit 's mans almanak, naamloos uitgegeven voor 1771: Nieuwen laggenden en leerenden Mechelschen Almanach, door eenen minnaer van 't publiek. Drukk. by Joan. Vander Elst, 116 blz. in 12. Edoch de Azevedo antwoordde niet meer. Dit was nog best. Rymenans was van 't slag dier schrijvers, die niet nauw zien, en zich zinspelingen veroorloven die aan een eerlijk man niet staan. Wat wij van hem nog lazen, geeft ons juist geen hoogen dunk van den man.
Na al die werken in het Vlaamsch door de Azevedo opgesteld, mag nog even gewezen worden op een ‘Abrégé chrono- | |||||||||
[pagina 422]
| |||||||||
logique de l'état de l'église N.D. à Malines, avant qu'elle fut érigée en collégiale’. Het zijn al historische aanteekeningen over de kerk van O.L.V. over-de-Dijle. Zij maken een geheel uit met het werk van zijn jongeren broeder genealogist, waar deze de stamtafel der familie Corten, de leeke patronen van het kapittel der collegiale kerk, had opgesteld. Het werk der beide broeders heet: Table généalogique de la famille de Corten, avec quelques pièces y annexées touchant l'érection du Chapitre de l'église collégiale de Notre-Dame au delà de la Dyle. Aux dépens de J.F.A.F. de Azevedo Coutinho y Bernall. 1753..... Uit de persen van J. Jacobs te Leuven. Op die Table généalogique volgt dan: Description chronologique de l'église collégiale et paroissiale de Notre Dame au delà de la Dyle à Malines, avec une liste des prévôts, doiens et chanoines depuis l'érection du chapitre... suivie d'un recueil des Epitaphes anciennes et modernes..... Par J.F.A.F.A.C. y B.
Dit zijn nu, naar ik meen, zoo niet alle, dan toch al de in druk bekende werken van onzen mechelschen Kronijkschrijver. Goethals maakt nog melding van handschriften en van een ruimen voorraad handschriften zelfs, om de kronijk van Mechelen voort te zetten van 1582 tot 1756; van handschriften ook nopens de synoden van Mechelen, waar, zegt hij, Rector de Ram zijn nut heeft uitgetrokken voor het opmaken van zijn Synodicon Belgicum; en eindelijk van een latijnsch handschrift, zijnde een lofrede of korte levensschets van den historicus Petrus DivoeusGa naar voetnoot(1). Wat echter van die stukken gewierd is mij niet bekend.. Geer. Dom. de Azevedo-Coutinho-y-Bernall, priester, proost en kanunnik der collegiale en parochiale kerk van O.L.V.-over-de-Dijle overleed in den Heere, op den 22 Februari 1782Ga naar voetnoot(2). | |||||||||
[pagina 423]
| |||||||||
4.In het Wekelijks Bericht voor de Provincie van Mechelen, numm. 9 van 3 Meert 1782, troffen wij een lijkdicht aan op zijne dood. Wij schrijven het hier over, al ware 't maar ter bewaarnisse: Lyk-dicht op de Dood van den eerweerden ende edelen Heere Gerardus-Dominicus de Azevedo-Coutinho-y-Bernall, Priester, Proost ende Kanonik der Collegiaele Kerke van O.L.V. over de Deyle binnen deze stadt Mechelen. Wie draegt men hier ter kerk en graf zoo plegtiglyk,
Maer in zoo kleyne baer? Het schynt een Gods-geweyden...
Zoo is 't, o vriend! gy ziet hier Azevedo's lyk,
Waer in 't niet-spaerend lot het groot van 't kleyn kwamschyden:
Het kleyn geeft aen den worm syn aerd' gekneed met vogt,
Reeds thien-mael seven jaer in moeders schoot ontfangen;
Het groot, 't onstoflyk deel, ontsloten, voôrt de logt
En zoekt syn egte beeld, het wit van syn verlangen.
Nu blyft ons in 't verlies syn arbyds-vrugt, of schrift
Bij iedereen vergaert, doorbladert, doorgelesen,
Getuygen van syn weet en noeyt vermoeyden drift,
Die hem doen roemryk zyn zoo lang'er Mechlaers wezen. -
Noeyt heeft, in gal gedoopt, syn pen het wit besmeurt;
Door Momus' lach getergt, door Midas' oor beledigt,
Geen wraek-lust trof den man, wanneer hy op syn beurt
Den wind-bal kaetzen kon, en stellen zig verdedigt.
Het leugen-taelig boek door hem wierd waerheyds tael;
Zoo wierd het groot met 't kleyn, en ernst met jok verzamelt;
Daer snorkend letter-volk, van zout en oordeel schrael,
Met anderliêns gedagt in grooter vormen stamelt:
Hy voegde dus het nut met 't aengenaem te zaem,
Voordeelen, wel gekent, maer, laes! verkregen zelden;
Syn werkje rond-verspryd toont ons, dat synen naem
Geen Brief of Lyk-bus vraegt, om synen lof te melden;
Dit werk was 's Drukkers baet, uyt perss' in lezers hand:
't Meêdoogen trof syn hert tot Costers voesterlingen,
Als sy voor 's schryvers rook, den nevel van 't verstand,
Hun groot gevormt Papier by kremers zaegen springen;
| |||||||||
[pagina 424]
| |||||||||
Dan droop het ziltig nat hem langs syn oogscheel neer,
Hij riep: ‘Ellendig volk, dat dag-huer, tuyg en plaeten
Besteed aen 't opgeraept, dat een onvrugtbaer veêr,
Op woord en hoop van winst, u kwam bedrieglijk laeten!’
Zulk was syn spraek: (Eylaes! te spade komt 't beklag)
Een zoo medoogend hert, zoo mensch-vriend, door de sikkel
De klopaêr afgeknipt mag rusten; t'wyl den dag
Of onrust blyft by ons, wraek-gierig volk en krikkel:
Rust dan, o edel hert! wanneer uw geestig vogt,
't Geen d'oudheyd, stigt, en groey van Mech'len gaf te blaêren,
't Geen uw deugd-ryke ziel tot zoeter werking brogt,
Nu vliegt haer grond-stof in, laet 't zieltjen hooger vaeren;
Vaer wel, o lieve ziel, verkryg den loon der deugd,
En laet het tydig kleed in wynig hout gekoffert;
Geniet de noeyt gesien, de noeyt gehoorde vreugd
By 't Lam, dat Onbevlekt gy daeglyks hebt geoffert.
| |||||||||
[pagina 425]
| |||||||||
III.
| |||||||||
[pagina 426]
| |||||||||
nijkschrijver in dit werk zijnen broeder ter zijde stond. - Als bewijsstukken dezer Table worden dan aangebracht stamtafels als op zich zelf bestaande: Table généalogique de la famille de Heyns alias Smets; - id. de la famille de Bayard, een tak der familie van den dapperen franschen ridder, welke zich in de Provincie Mechelen komen vestigen had; - id. de la famille de Liebeecke; - id. de la famille Van der Lind; - id. de la famille Van Kiel; - id. de la famille Van Criechingen..... Al die stukken dienen met voornoemde ‘Table généalogique de la famille de Corten’ samen te gaan.
II. In 1771 verscheen in Mechelen de Généalogie de la famille Vander Noot (448 blz. in folio). Alhoewel onvoltooid, strekt dit werk zich uit over bijna geheel den brabantschen adel, zoo talrijk ja zijn de vertakkingen, waar de schrijver over uitweidt. Zoo b.v. de stamtafel der familie Schoof en die der familie Brecht zijn er een uittreksel van.
III. Généalogie de la famille de Coloma: een belangrijk werk,- geacht en gezocht werk, zegt Baeten -, waarvan 500 blz. verschenen. Ja; doch is dit werk van Jos. F. de Azevedo? De man - zoo schrijft Goethals - leefde op vertrouwelijken voet met menig geleerden landgenoot, en deelde met bereidwillig herte mee hetgeen men vroeg. En zoo gebeurde 't, dat men nu moeite heeft om te bepalen wat eigenlijk van hem is. Dit is het geval met den familieboom der Coloma's. Zij het nu echt, dat anderen deel hadden in dat opstel en inlichtingen verschaften, het titelblad echter draagt zijn auteursnaam alleen, - toch heeft de Azevedo ontegensprekelijk er toe bijgedragen en orde gebracht waar in de geleverde stoffen geen orde bestond. Zoo getuigt de brusselsche Bibliothecaris. - Drij namen worden vooruitgezet als aanspraak makende op het vaderschap van dit werk: die van de Azevedo, die van den procureur-generaal de Vivario en die van den graaf Pieter de Coloma. Dit dateert van gisteren niet, maar alreede kort na Azevedo's dood werd zijn recht betwist. Een woord uitleg daarover: Op het archief der stad Mechelen berust een exemplaar van dit boek, kostelijk ingebonden: Généalogie de la famille de Coloma par J.F.A. de Azevedo de Coutinho y Bernall. Zoo luidt het titelblad, waarop het wapenschild der Coloma's. Ik trof er mede de volgende nota opgeteekend: ‘Note qui se trouve touchant cet ouvrage dans le Catalogue des livres de la Bibliothèque de feu Monsieur Gaspar Joseph de Servais, vendus à Malines, le 3 octobre 1808 et jours suivants: - Cet ouvrage, y est-il dit, fol. 398, est pseudonyme. | |||||||||
[pagina 427]
| |||||||||
C'est Pierre Alphonse Livin, comte de Coloma, né à Gand, le 12 novembre 1707, qui en est le vrai auteur, et qui voulut se cacher sous le nom d'un autre. Dans l'intention de n'écrire que la généalogie de sa famille, il fit insensiblement un recueil pour ainsi dire général, qui par la variété des matières est devenu très intéressant et précieux. Il s'en occupa une vingtaine d'années au plus, jusqu'en 1777, que parvenu à la page 500, son âge et ses infirmités entravèrent la poursuite de l'impression de 150 exemplaires qu'il fit faire à ses frais. Il mourut à Malines, le 31 décembre 1788, et fut enterré, le 2 janvier 1789, dans le cimetière de Bornhem, ancienne baronnie de ses ancêtres’Ga naar voetnoot(1). - Wat er ook van zij, dit belet niet aan te nemen, dat de Azevedo de hand gehad heeft in het opstel van die stamtafel, en orde gebracht heeft waar geen orde wasGa naar voetnoot(2). Of nu de Abrégé généalogique de Coloma de Bornhem het werk van de Azevedo is, wordt betwijfeld. Het staat voorzeker beneden zijn andere producten. Jos. Fel. A. Fr. de Azevedo stierf te Mechelen in den ouderdom van 77 jaar, op den 21 October 1794. Evenals zijn broeder was hij een verdienstelijk man, en - zoo getuigt Baron de Saint-GenoisGa naar voetnoot(3), ‘zijne schriften worden nog met vrucht geraadpleegd door allen die zich met de geschiedenis der edele families van Mechelen en Brabant bezig houden’. | |||||||||
[pagina 428]
| |||||||||
Met hem verdween de laatste Azevedo uit Mechelen. En ongetwijfeld verdween hij onbemerkt. Het waren ook zoo'n beroerde tijden, en wie zal zich dien ouden edelman hebben aangetrokken? Wie? Althans in het Wekelyks Bericht... van Mechelen is geen spoor van ‘sterfgeval’ nopens hem te vinden. Het weekblad was nochtans dankbaarheid aan de Azevedo's verschuldigd! Nu, op de plaatse zelf waar men graag een woordje hulde aan den geleerden aflijvige hadde gelezen, trof men in het weekblad was nochtans dankbaarheid aan de Azevedo's verschuldigd! Azevedo's dood ‘zoo ter puyen van het Stad-huys als rond de stad, was afgekondigd en aengeplakt’, een stuk in zoo'n lage als onteerende taal opgesteld door de municipale officieren van Mechelen, en dat luidde als volgt: ‘Den Commandant van de Plaetse ons hebbende te kennen gegeven, dat de Conventie besloten hadde, dat men den 30 dezer maend zoude geviert hebben de zegepraelen van de Republiek ende de verdrijving der slaeven uyt deszelfs territoire, hebben wy ons verhaest om ons te schikken naer den wil der Fransche Natie, ende by gevolge van diere hebben wy vastgesteld morgen te vieren die Feeste, die men schuldig is aen de genie ende de kloekmoedigheyd der Franschen. Wy aenmoedigen alle onse Medeborgers van in die Feeste deel te nemen, ende wy laeten hun toe van [voor dien bovengemelden dag 30 der wynmaend] alleenelyk zig naer de ure by het Reglement van den 17 deser gestelt, zig in de herbergen te verheugen. Gedaen door de Municipaele Officieren van Mechelen, den 29 wynmaend, het 3e jaer der Fransche Republiek’Ga naar voetnoot(2). Zoo luidden zij de feestklok... maar de geschiedenis sliep niet, en onverbiddelijk lijk zij is, zoude zij ondertusschen in haar memorieboek schandvlekken - liberrima judex historia, zegt Seneca ergens - de plichtvergeten politici, die de eer en grootheid van land en volk verloochenden op het oogenblik dat zij die tot eer van land en volk gewrocht hadden, wegvielen. |
|