Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1926
(1926)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 109]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bijdrage tot de studie der werken van den Apotheker Petrus Johannes Kasteleyn (1746†1794)
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 110]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De Geschichte der Chemie van Gmelin, het Biographisch woordenboek van Vander Aa, het Biographisch-literarisches Handwörterbuch van Poggendorff geven biographische en bibliographische aanteekeningen. In de laatste jaren verscheen over Kasteleyn een uitvoerig artikel van Vander Horn-Van den BosGa naar voetnoot(5), waarin de verdiensten van den chemicus worden vermeld, namelijk waarin wordt opmerkzaam gemaakt, dat J.B. Kasteleyn het initiatief nam om zuiver wetenschappelijke onderzoekingen te verzamelen en uit te geven, dat hij de eerste is geweest die het nut en de noodzakelijkheid inzag, om vervalsching van genees- en voedingsmiddelen van natuur- en nijverheidsproducten op te sporen, om middelen aan te wijzen om die vervalschingen te ontdekken en bij de regeering aan te dringen om die vervalschingen te doen beteugelen. Na hem als een verdienstelijk, ervaren, onvermoeid man, van leerzamen en onderrichtenden omgang, van innemende zedigheid afgeschilderd te hebben, eindigt Vander Horn met deze woorden: ‘Als men dan thans onze werkplaatsen binnentreedt, waar mannen chemie beoefenen en beoefend hebben, die ons klein land op dat gebied groot doen zijn, dan vergete men niet, dat Kasteleyn dezen gelukkigen toestand heeft helpen voorbereiden.’ Ook heeft J.B. Kasteleyn zijn plaats in het Nieuw Nederlandsch Biographisch Woordenboek waarin W.P. Jorissen, de verdienstelijke hoofdredacteur van de uitgaven der Nederlandsche Chemische Vereeniging, de biographie met eenige bibliographische aanteekeningen heeft geschreven. In het Biographisch Woordenboek der Noord- en Zuid Nederlandsche LetterkundeGa naar voetnoot(6) wordt Kasteleyn vooral als letterkundige bestudeerd. Mijn doel in deze mededeeling is voor het werk van Kasteleyn te doen, wat ik vroeger voor andere Nederlandsche beoefenaren der wetenschappen, zooals Leeuwenhoek, Blankaart, Bontekoe, gedaan heb, wat de Bibliographica Belgica, door Ferd. Vanderhaeghen gesticht, heeft gedaan en nog heden doet, namelijk een volledige bibliographie met de oorspronkelijke bronnen te verzamelen. In mijne bijdrage, bespreek ik niet alleen de chemische verhandelingen, doch ook, hierin den wensch van eenige collega's onzer Academie volgend, de letterkundige werken. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 111]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Mijn overzicht wordt verdeeld in drie stukken:
Wie dit overzicht aandachtig wil doorloopen zal zeker tot de overtuiging komen dat hetgeen de Algemeene Konst- en Letterbode van 1794 op blz. 130 schreef, wel de uitdrukking was van de waarheid: ‘Verleden Vrijdag den 18en April is alhier tot geen gering verlies der Wetenschappen overleden Heer Petrus Johannes Kasteleyn, apotheker, wiens verdiensten zoo in het schei- als dichtkundige, uit zijne gedrukte schriften algemeen bekend zijn.’
⋆⋆⋆
In geen enkel bio- en bibliographisch werkGa naar voetnoot(7) schijnt de lijst der verhandelingen volledig te zijn. Ik had tot nu toe de volgende titels kunnen verzamelen; de werken die ik zelf kon bestudeeren worden door het teeken * aangeduid. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wetenschappelijke verhandelingen.* Scheikundige proeven en natuurkundige verhandelingen, vertaling uit het Duitsch van J.F. Meyer, 1e deel Amsterdam 1776, 2e deel Amsterdam 1777. (G, B, N, V) Nadere beproeving van de Heeren Bindheim's opmerking bij de bereiding van de violen-syroop, Alg. Vaderl. Letteroef., 1782, 4, 2, blz. 269. (V) * Chemische oefeningen, 1e deel Amsterdam 1785, 2e deel Amsterdam 1786, 3e deel Amsterdam 1788. (G, V, N, Nij, B, Po). * Chemische en physische oefeningen, 1e deel Amsterdam 1792 en Leyden 1793, 2e deel Leyden 1793, 3e deel Leyden 1797. (G, B, V, N, Nij) * Beschouwende en werkende pharmaceutische-oeconomische en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 112]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
natuurkundige chemie, 1e deel Amsterdam 1786, 2e deel 1e stuk Amsterdam 1788, 2e deel 2e stuk Amsterdam 1791, 3e deel Amsterdam 1794. (G, B, V, Nij, Po) * Scheikundige ontleding der cementpoeders, Amsterdam 1792. (B, V) Analyse chimique du tras d'Allemagne ou de Dordrecht, et d'un ciment pour lequel le magistrat d'Amsterdam a accordé un privilège, Journal des mines, an III (1794), no 9, blzz. 83-85. Reflexions sur les partisans du phlogistique et la répugnance qu'ils montrent à admettre les phénomènes qui contrarient leurs opinions, à l'occasion d'une lettre de Gren à van Mons, Journal des mines, au III (1794), no 4, blz. 89. (Volgens Ann. Chemie Crell, 1794) Merkwaardig bericht, betreffende het tegenwoordige scheikundig gevoelen van de Heeren Gren, Westrumb en Tromsdorf, Nieuwe Konst. en Letterb., 1794, I, blz. 81. (V) Vertaling van de Alchymistische Briefe, briefwisseling tusschen Meyer en Andreae, 1779. (N) Antwoord op een prijsvraag van het Prov. Utr. Genootschap luidende: Welke zijn de eigenlijke oorzaken, waarom de Scheikunde bij onze naburen, en vooral bij de Duitschers, in meer aanzien en algemeene oefening is, dan in ons Vaderland, 1786. (N) * Bereitungsart des weissen Quicksilberniederschlags, Crell's Ann., 1791. (Po) * Uber die Eigenschaft des Alcohols, eine grössere Menge flüchtiger Oele in der Hitze als in der Kälte aufzulösen, Crell's Ann., 1796. (Po) * Uber die Bereitung der luftsauren Soda, der käuflichen Soda, des vitriolischen Weinsteins, der Salzsaüre und der Bittererde, Crell's Ann. 1797. (Po) Preparation des oxide et muriate de mercure, Ann. chim., 1798, XXVI. (Po) Préparation du vert de Brunswick, Ann. chim., 1799, XXX. (Po) Recueil des expériences et opinions concernant la calcination et la réduction des substances métalliques. Ann. chim. (Po) Volledige beschrijving van alle kunsten, waarvan 23 deelen te Dordrecht tusschen 1788 en 1806 verschenen:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 113]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedichten.* Dichtlievende verlustingen, Amsterdam 1779. (V, A) Proeve over de kunst om altijd vrolijk te zijn, naar het Hoogduisch van Uz, Amsterdam 1780. (V) * De Vaderlandsche Zanger, Amsterdam 1781. (V, G, B) * Oorspronkelijke dichwerken, Amsterdam 1783. (V, G) Bemoediging den Heer Nic. Bastert, kanonik tot het kapittel van St. Pieter toegezonden, Amsterdam 1784. (N, V) * Nieuwste poëzij, 1e stuk Amsterdam 1792, 2e stuk Amsterdam 1792 (V, G, B, P) Christelijke gezangen, nr 17, 37, 61, 74, 76, 89, 97, 103, 115, 116, 125, 128, 138, 143, 163 in den Grooten bundel bij de doopsgezinden sedert 1796 in gebruik. (V, N) Bekroonde stukken als beantwoording van het Leidsche Dichtgenootschap ‘Kunst wordt door arbeid verkregen’: De invloed van een vast geloof aan de voorzienigheid (gedrukt in Tael en dichtl. Oef. van genoemd Gen., VII, blz. 1). De Onschuld (niet gedrukt), De inenting der Kinderziekte (niet gedrukt), Lierzang op Franklin (niet gedrukt), Over de vereischten en kenmerken van den stijl der poëzij (Gedrukt in 4e deel der prijsverhandelingen van genoemd Genootschap). (V, N) * Gedicht aan Brender à Brandis, in dezes werk: De Schilderkunst, Amsterdam 1780. (G) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tooneelarbeid.* De graaf van Olsbach of de belooning der deugd, Amsterdam 1778. (G, B, V, A) De graaf van Olsbach, tooneelspel, en zeker grafschrift tegen den schrijver der vrije aanmerkingen dicht- en tooneelkundig verdeedigd, Amsterdam 1780; als antwoord op een aanval getiteld Brief van een Amsterdamsch Heer, te gelijker tijd met: Brief aan den Heere M.P.D. beöordeelaar van den Grave von Olsbach, Amsterdam 1780. (V, P) * Dormont en Julia of de beloonde huwlijksliefde, Amsterdam 1779. (V, G, B, A, P) De Schouwburg of loon naar werk, Amsterdam 1780. (V, P). Naspel voor het stuk Dormont en Julia. * Molière, Amsterdam 1781 (V, G, B, A, P) De Marquis de Bouillé, of de hervorming van St Eustachius, heldenspel naar het Duitsch, Amsterdam 1782. (V) * De jufferlyke kamerdinaar, Amsterdam 1783. (V, G, A) Elfride, * 1e druk Amsterdam 1783, 2e druk Amsterdam 1787, * 3e druk Gent 1796 (V, G, P) Lierzang na het tooneele voeren van het treurspel Elfride, de uitmuntende actrice, Mej. Joh. Corn. Wattier toegezongen. Amsterdam 1788. (V) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 114]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
* Codrus, Amsterdam 1784. (V, G) * Olintes, Amsterdam 1786. (V, G. P), In nieuwste poezij 1793. * Erastes en Lucinde, Amsterdam 1786. (V, G, P) * Eduard de Derde, Amsterdam 1786. (V, G, P), in Nieuwste poezij 1792, Gent 1796 (V, G) * De tooneelsluiting, Amsterdam 1788. (V, G) Aanspraak van het tooneelminnend Genootschap ter spreuke voerende ‘Utile en Amusant’ bij de opening van deszelfs Tooneel in 1786, Amsterdam (V, Br) * Carolina van Eerburg of de rampen der liefde, Amsterdam 1788. (V, G, A, P) Aanmerkingen op de beoordeeling van den Recensent, betreffende het Tooneelspel Carolina van Eerburg, Amsterdam 1790. (V) * Wijsheid, de zuil der vrijheid, Amsterdam 1787. (V, G)
Van zijne werken noemt Kasteleyn in zijn Nieuwste poezij (1792), met persoonlijke beoordeelingen:
1778, Graaf van Olsbach, een berijmde vertaling van Brandis, - 1779 Dormont en Julia, een ten deele van Brandis overgenomen tooneelspel in dichtmaat, - 1779 Dichtlievende verlustigingen, bevattende in het Nederlandsch overgebrachte verzen van Duitsche dichters, - 1780 De kunst om altijd vrolijk te zijn, naar Uz, waarin volgens K. zelf niet weinig bewijzen van onnauwkeurigheid te vinden zijn, - 1781 Vaderlandsche zanger, die, altijd volgens den schrijver, op den zangberg niet hooger dan kleinigheden moeten aangemerkt worden, - 1871 Het Geschenk voor Tooneeldichters en Tooneelspeelers, kleine theoretische brochure, - 1781 Molière, blijspel met taalgebreken, eenige zwakke verzen, maar met onderhoudende handeling, en op het tooneel bij uitstek voldoende, - 1782 De Marquis de Bouillé, met veel goeds, die nooit echter eene plaats onder de schoone kunststukken zal verdienen, - 1783 De Jufferlijke kamerdienaar, blijspel, wonderbaar mengsel van ernst en boert, - 1783 De oorspronkelijke Dichtwerken, van middelmatige hoedanigheid, een werk dat ‘misschien een aankomend vernuft vereeren zoude, indien hij hetzelve, als proeven van zijn dichtvermogen, voor zich zelven hadt... teruggehouden.’ - 1783 en 1787 Elfride, treurspel naar Bertuch vrij dichtmatig overgebracht, waarvoor schrijver toegenegenheid koestert, - 1784 en 1785 Codrus treurspel naar van Croneck, dat den naam van voortreffelijk stuk verdient, - alsook 1786 het treurspel Eduard den derden, naar Weisze - 1786 Erastes en Lucinde, naar Geszner's Erast bewerkt is een niet te verachten proeve om de mogelijkheid van een regelmatig zangspel aan te toonen; - Het treurspel Olintes 1786 en 1789 beschouwt K. als een zijner beste voortbrengselen in het dramatisch vak; - Carolina van Eerburg 1788 volgens Sprikman's ‘Natuurlijke Dochter’ is ver van beneden 't | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 115]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
oorspronkelijke te wezen, en kan het recht van belangwekkend niet ontzegd worden; - over zijn dichtstuk, Wijsheid de zuil der Vrijheid 1787, is K. in het algemeen niet te ontevreden; - De tooneelsluiting 1788 is alleen een voor het oogenblik voldoende werk; - zijn bekroonde lierzang, over den invloed van een vast geloof aan de voorzienigheid, in 1791 in het deel VII van het Leidsche Dichtgenootschap, acht K. als een zijner beste poëtische voortbrengselen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Wetenschappelijke verhandelingen.[1776 Kasteleyn]. Scheikundige proeven en natuurkundige verhandelingen ter nadere kennisse der ongebluschte kalk, der elastike- en electrike stoffe, der allerreinste vuurstoffe, en des oorspronglyken algemeenen zuurs; nevens een aanhangsel over de hoofdstoffen: door den Heer J.F. Meyer, Apotheker. Volgens den laatsten Druk uit het Hoogduitsch vertaald en met eenige Aantekeningen vermeerdert, door P.J. Kasteleyn, Apotheker te Amsteldam. Eerste deel: Behelzende de Scheikundige Proeven. Te Amsterdam, Bij Albrecht Borchers, in de Gasthuismoolenstraat, in Lutherus, MDCCLXXVI. (XLVIII + 374 blzz., 22 × 14.3 cm., Bibl. Univ. Gent Ch 401, Kon Bibl. Brussel 7660, V 47913). Dit eerste gedeelte van het werk wordt opgedragen aan de Inspectores Collegii medici amstelaedamensis, de geneesheeren Jan Hanedoes, Cornelis Joannes de Famars, Petrus van Leendt, Johan van Alphen, en de apothekers Dirktimmer en Revnhardus W.L. de Rhoer. Kasteleyn schrijft uiterst gemakkelijk; aldus is het niet te verwonderen dat ‘De Vertaaler aan den leezer eene rede bedraagt van 19 blzz., waarin hij het nut der scheikunde ophemelt en de waarde van het oorspronkelijk boek van J.F. MeyerGa naar voetnoot(8) doet uitschijnen. Het stuk bevat de voorrede van den schrijver en eene inleiding met een historisch overzicht over de kalk, en de indeeling in 26 hoofdstukken. Al de technische uitdrukkingen zijn in het Nederlandsch, met als voetnoten, de Latijnsche benamingen, ook in den loop van de hoofdstukken zelve. Achtereenvolgens bespreekt het boek de kalksteenen, het onderzoek van rauwen kalksteen, de branding des kalksteens, de blussching en de ont- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 116]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
binding tot kalkwater, de samenstelling van kalkwater, de verbindingen van de kalk met zouten, vetten, zwavel, alles in het licht van de phlogistontheorie. [1777 Kasteleyn]. Scheikundige proeven en natuurkundige verhandelingen ter nadere kennisse der ongebluschte kalk, der elastike en elektrike stoffe, der allerreinste vuurstoffe, en des oorspronkelijken algemeenen zuurs; nevens een aanhangzel over de hoofdstoffen; door den Heer J.F. Meyer, Apotheker. Volgens den laatsten Druk uit het Hoogduitsch vertaald en met eenige Aantekeningen vermeerdert, door P.J. Kasteleyn, Apotheker te Amsterdam. Tweede deel. Behelzende de Natuurkundige Verhandelingen. Te Amsteldam, Bij Albrecht Borchers, in de Gasthuismoolenstraat, in Lutherus. MDCCLXXVII. (VIII + 320 blzz., 22 × 14.3 cm., Bibl. Univ. Gent Ch 401, Kon. Bibl. Brussel 7660, V 47913). Het tweede gedeelte wordt aan verscheidene vrienden van den vertaler opgedragen, ‘beminnaars en zeer ervaaren beöefenaars der schei- en natuurkunde’, namelijk de geneesheeren J.R. Deiman, C.D. van Erichem, J.H. Durcks en de apothekers Fl. Loosjes, J. van Heekeren, T.P. Schonk, Th. Van Leeuwen. Het bevat de hoofdstukken 23 tot 36, en een belangrijk aanhangsel over de hoofdstoffen of elementen (blzz. 220-296). Daarin wordt de aard van het vuur besproken met een historisch overzicht; het vuur bevindt zich als kleine lichtdeeltjes in de lichamen verspreid; die deeltjes treden uit de brandbare lichamen door het verhitten, zij bezitten een gewicht, wat aldus gansch met de phlogistontheorie overeenstemt. Daarna wordt het vettig zuur, of elastieke stof der lucht, of aether besproken, en de studie eindigt met dit besluit dat alle natuurlijke lichamen uit aarde, water, vettig zuur en licht bestaan, hetgeen ons tot de oude theorie van Aristoteles der vier elementen, aarde, water, lucht en vuur, terug brengt. De hoofdstof of element wordt als volgt bepaald: ‘zoodanige lichamelijke grondstoffen, die de Allerhoogste, als ter voortbrenging van alle andere daaruit te zaamgezette ligchaamen, noodwendig wezen, bereids in den beginne geschapen en voortgebragt heeft, en waaruit nog heden alle ligchaamelijke dingen, naar zijne wijze inrigting, worden zaamgezet. Zoodanige stoffen, die noch door vuur, noch door eene menschlijke kunst, verder kunnen gescheiden noch vernielt worden, maar die altoos, 't geen ze zijn, blijven; zoo dat zij, als ze uit een verbrandend en zich vernielend ligchaam uittreden, zich geenszins vernietigen, maar haar wezen en haare eigenschappen onverändert behouden, en, na haare uittreding, weder tot voort brenging en zaamen zetting van nieuwe ligchaamen worden aangewendt. Dit nu zijn de be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 117]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
grippen welke ik mij van een wezen maak, dat een Hoofdstof of Beginzel (principium) der ligchaamlijke dingen kan genaamt worden.’ De 4 grondstoffen zijn: 1o de stof van het licht, die de stof is van het vuur, die men ziet en voelt; 2o het vettig zuur, of hoofdstof der lucht, dat bij de verbranding uit de brandende stoffen uittreedt en zich in den dampkring verspreidt (dit stemt gansch met het phlogiston overeen); 3o het water of vloeistof die bij de droge distillatie ontstaat; 4o de aarde die als asch na de verbranding overblijft. Men weet dat Kasteleyn, alhoewel later voor de nieuwe theorieën van Lavoisier geen stelselmatige tegenstaander, toch altijd de leer van het phlogiston verkleefd bleef; hij bleef aldus onder den indruk van het boek dat hij op meesterlijke wijze vertaalde, en waarin de oude leer volledig aangenomen wordt. [1785 Kasteleyn]. Chemische oefeningen voor de beminnaars der Scheikunst in 't algemeen, en de apothekers, fabriekanten en trafiekanten in 't bijzonder: door P.J. Kasteleyn, Apotheker en Chimist te Amsterdam, en Lid van het Provinciale Utregtsche Genootschap van Kunsten en Wetenschappen. Eerste deel. Te Amsterdam, bij A.J. van Toll, MDCCLXXXV (264 + 24 + 110 + 50 + VIII blzz., 13 × 22 cm., Bibl. Univ. Gent, Phys 402) In zijn voorbericht zegt schrijver dat, als gevolg van de pogingen gedaan om in Nederland de studie der scheikunde te bevorderen, hij zich voorstelt ‘van tijd tot tijd een en ander zijner scheikundige bewerkingen, welke hem gewigtig genoeg scheenen, om, met eenige vrugt, onder 't oog zijner Landgenooten te brengen, door den druk gemeen te maken’. Het belang van dergelijke uitgaven wordt door het aankondigen van een prijsvraag in het licht gebracht; de prijsvraag door het provinciale Utregtsche Genootschap van Kunsten en Wetenschappen, op voorstel van den heer W. van Barneveld opgegeven was: ‘Welke zijn de eigenlijke oorzaaken, waarom de scheikunde bij onze Nabuuren, en vooral bij de Duitschers, in meer aanzien en algemeener oefening is, dan in ons Vaderland? Welk is de beste wijze, om, ten minsten, in de voornaamste Steden van onze Unie, de Scheikunde, in haare grondbeginselen te doen onderwijzen? Welke zijn de bekwaamste middelen, om die noodzakelijke en voor den mensch heilzame kunst bij de Arzenijmengkundigen in algemeener oefening te brengen? En, eindelijk, hoe zoude men de deugdzaamheid der chemische bereidingen, inzonderheid die van buiten ingevoerd worden, best kunnen onderzoeken, ten einde de vervalsching voor te komen? (Om beantwoord te worden voor 1 Octob. 1785; zullende de uitspraak geschieden in April 1786)’. Het eerste deel bespreekt de meest uiteenloopende onder- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 118]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
werpen, namelijk een aantal pharmaceutische bereidingen: liquor anodynus mineralis Hoffmanni of mengsel van aethylaether en aethylalcohol, oleum vini of liquor anodynus concentratus bestaande uit het in het water onoplosbaar aethylaether, Sal de Seignette of Sal Polychrestum Seignette of Kaliumnatriumtartraat, tartarus emeticus, eau de luce of emulsie van mastixhars in ammoniak, aldus uit den naam van den Rysselschen apotheker Lucas genoemd, het Sal sedativum Hombergii of boorzuur, flores benzoin, magnesia alba of magnesiumoxyde, wijnsteen en wijnsteenzuur. In een breedvoerig artikel getiteld ‘Aanleiding tot de kennis der kunstluchten; of korte beschouwing der vaste, - brandbaare, dephlogistiseerde, vitrioolzure, salpeterzuure, zoutzuure, vloispaatzuure, azijnzuure, en alkalische luchten’ (blzz. 179-214) worden de eigenschappen gegeven der gassen die in dien tijd, na de opzoekingen van Black, Mackbride, Priestley, Henry, Achard, Bergmann, Volta, Hales, Scheele, Lavoisier, Ingenhousz, waren gekend. Ook wordt vermeld dat van Helmont, de beroemde Vlaamsche medicus-scheikundige, voor de eerste maal de uitdrukking gas heeft gebruikt. Aldus worden de volgende gassen genoemd: De vaste lucht (Black en Priestley), ook mephitische lucht, gas (Macquer en Keir), phlogiston (Kirwan), thans de watermann), wilde geest (Paracelsus), kunstlucht (Boyle), wijnachtig gas (Helmont), mostgas (Helmont), kalkgas (Keir), mephitisch gas (Macquer), mephitisch zuur (Bewleij), Kreitgas (Bucquet), elastike mineraalgeest (Hoffman), gistinglucht (Herbert), kalkspaatgas, thans het koolzuurgas; de brandbaare lucht, ook ontvlambaare lucht (Priestley), vet gas (Helmont), brandende lucht (Scheele), ontvlambaar gas (Macquer en Keir), phlogiston (Kirwan), thans de waterstof; de dephlogistiseerde lucht (Priestley), ook vuurlucht (Scheele), leevenslucht (Ingenhousz), zuivre lucht (Bergmann), waare kunstlucht (Keir), dephlogistiseerd gas (Macquer), thans de zuurstof; de vitrioolzuure lucht (Priestley), ook vitrioolzuur gas (Keir), zwavelzuur gas (Macquer), phlogistiek vitrioolzuur (Bergmann), thans het zwaveldioxyde; de salpeterzuure lucht (Priestley), ook salpeterzuurgas (Keir), luchtvormig salpeterzuur (Leonhardi), thans de stikstofoxyden; de zoutzuure lucht (Priestley), ook zoutzuure gas (Macquer), luchtaartig zoutzuur, thans het chloorwaterstofgas; de vloeispaatzure lucht (Priestley), ook spaatzuure gas (Keir en Macquer), thans het fluoorwaterstofgas; | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 119]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de azijnzuure lucht, ook vegetabilzuure lucht (Priestley), azijnzuur gas (Marquer), waarvan de aard niet duidelijk te bepalen is; de alkalische lucht, ook loogzoutige lucht (Priestley), vlugtig loogzoutig gas (Marquer), thans het ammoniakgas. Twee der mededeelingen zijn onder den vorm van brieven opgesteld, deze over de bereiding van braakwijnsteen (blzz. 43-49) op 25 Juli 1782 aan Voegen Van Engelen, doctor in de geneeskunde, de andere over de bereiding van ‘eau de luce’ (blzz. 50-64), aan een niet genoemden heer, op 1 Juli 1784. De dagteekening der mededeelingen van dat eerste gedeelte, dat 264 blzz. bedraagt, is tusschen 1781 en 1785. Daarna komen, in het zelfde 1e boekdeel, verscheidene bundeltjes aanteekeningen, met afzonderlijke pagineering: 1o Middelen om te beproeven of sommige natuurlijke ligchamen en scheikundige praeparaaten echt of vervalscht zijn’ (24 blzz.), 2o ‘Chemische bewerkingen voor de oeconomie, fabrieken en trafieken’ vooral een aantal recepten om handelsproducten te bereiden; inlichtingen over akkergrond en meststoffen, beschouwingen over land- en tuinbouw, en eene lijst van boeken en mededeelingen over landbouw verschenen (110 blzz.). ‘Nieuwste ontdekkingen en verbeteringen in de chemie’ dit is een chemisch overzicht uit de bibliographie getrokken (50 blzz.) Een bladwijzer geeft eindelijk den inhoud der vier door den schrijver genoemde afdeelingen. [1786 Kasteleyn]. Chemische oefeningen, voor de beminnaars der Scheikunst in 't algemeen, en de apothekers, fabriekanten en tranekanten in 't byzonder: door P.J. Kasteleyn, Apotheker en Chimist te Amsteldam, en Lid van het Provinciale Utregtsche Genootschap van Kunsten en Weetenschappen. Tweede deel. Te Amsterdam, By A.J. van Toll. MDCCLXXXVI. (212 + 32 + 130 + 84 + VIII blzz., 13 × 22 em., Bibl. Univ. Gent, Phys 402). Uit het voorbericht vernemen wij dat het 2e deel, evenals het 1e deel, elk in 5 stukjes aan de lezers werden medegedeeld. De 4 afdeelingen zijn evenals in het 1e deel: chemische bewerkingen voor de apotheek (212 blzz.), opzoekingen over de echtheid van lichamen en praeparaten (32 blzz.). inlichtingen over handelsproducten (130 blzz), bibliographische aanteckeningen (84 blzz.). Vermeldenswaardig is hier het hoofdstuk (blzz. 13-19) aan de wijngisting gewijd waarin de vroegere uitlegging van het verschijnsel wordt gegeven. Op blzz. 117-122 treft men eene mededeeling van W. Folkersma, med. doct. te Leeuwarden, gedagteekend 3 april 1786, over gedistilleerde wateren, waarin de schrijver de hoedanigheden van alcohol als bewaarmiddel prijst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 120]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1788 Kasteleyn]. Chemische oefeningen, voor de beminnaars der Scheikonst in 't algemeen, en de apothekers, fabriekanten en trafiekanten in 't byzonder: door P.J. Kasteleyn, Apotheker en Chimist te Amsteldam, Lid van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, en van Provinciale Utregtsche Genootschap van Kunsten en Weetenschappen. Derde deel. Te Amsterdam, Bij A.J. van Toll, MDCCLXXXVIII. (IV + 160 + 22 + 158 + 110 blzz.; 13 × 22 cm., Bibl. Univ. Gent, Phys 402) In het voorbericht spoort Kasteleyn zijne landgenooten aan tot de studie van de scheikunde, die een groot nut heeft in de ontwikkeling van de nijverheid. De verdeeling in 4 afdeelingen is dezelfde als voor de twee andere eerste deelen. In de 1e afdeeling worden weder vooral chemische en pharmaceutische producten besproken, terwijl de medewerking van andere apothekers toeneemt . aldus bevat die 1e afdeeling eene mededeeling van T. Uilkens, apotheker te Leek, over loogzout in kalk (blz. 30, 24 Januari 1787), een missive van T.P. Schonck, apotheker te Amsterdam over de bereiding van spiritus cornu cervi succinatus (blz. 45, 6 maart 1787) verkregen door distillatie van hertshoorn met barnsteenzout, eene mededeeling van Willem van Barneveld, apotheker te Amsterdam, over de ontleding van hertshoorn (blz. 140, s.d.). Onder de bewerkingen die de nijverheid aanbelangen, geeft K. de middelen aan om de lucht der gasthuizen te zuiveren (blz. 35) volgens de verhandeling van Maret in de Nouveaux Mémoires de l'Académie de Dijon, 1782, en wel door gebruik van tochten; ook wordt bericht over een werk van de Beunie (blz. 70) in Memoires de l'Academie de Bruxelles (deel II) waarin deze door scheikundige proeven de eigenschappen van heigronden bepaalt. In zijn rubriek Nieuwste ontdekkingen worden onder meer de verhandelingen van Lavoisier (blz. 21) over de toestandsveranderingen der stof door de warmte (Mém. Acad. roy. Sciences Paris 1780), van Berthollet (blz. 30) over de bijtende eigenschap der metaalzouten (Mém. Acad. roy. Sciences Paris 1784). In het nabericht wordt vermeld dat 15 stukjes drie boekdeelen uitmaken, en dat de schrijver de hoop koestert een nieuwe reeks in het licht te geven, ‘indien mij nog eenige dagen levens vergund zijn;..... ik kan mij echter, voor als nog, niet aan den tijd verbinden, op welken ik dien arbeid zal beginnen.’ De drie eerste boekdeelen der oefeningen, alsook de volgende, maken een schoone proef uit van het uitgeven van een | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 121]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wetenschappelijk refereerend tijdschrift, door eigen initiatief, ongeveer een eeuw en half vóór onzen tijd. [1792 Kasteleyn]. Chemische en physische oefeningen, voor de beminnaars der Schei- en Natuurkunde in 't algemeen, ter bevordering van industrie en oeconomiekunde en ten nutte der apothekers, fabrikanten en trafikanten in 't byzonder: door P.J. Kasteleyn, Apotheker en Chymist te Amsterdam; Lid van de Hollandsche Maatschappij der Weetenschappen te Haarlem; van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; van het Zeeuwsche Genootschap der Weetenschappen te Vlissingen, en van het Provinciale Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Weetenschappen. Eerste deel. Te Amsterdam, bij Gartman en Holtrop. MDCCXCII. (486 blzz., 13 × 22 cm., Bibl. Univ. Gent, Phys 404). Nu zijn de eerst verschenen Chemische oefeningen in 3 deelen, de chemische en physische oefeningen geworden, en niettegenstaande den titel van oeconomiekunde voor apothekers, fabrikanten en trafikanten, is zeker de neiging van het werk meer en meer naar de theorie. De kleine referaten zijn in getal verminderd, en belangrijke mededeelingen, vooral van vreemde geleerden, worden aldus in het Nederlandsch gepubliceerd; meer dan eens komt de naam van den Brusselschen apotheker J.B. van Mons voor. Onder meer wordt blz. 247 kennis gegeven van een methode om vleesch van het rotten te vrijwaren door de behandeling van zilvernitraat in oplossing 0,2%, - van de ontdekking van Paats van Troostwijk en Deiman (blz. 363) dat het water door de electriciteit in ontvlambaare (waterstof) en in zuivere (zuurstof) lucht zich laat ontbinden. Een zeer belangrijk deel van het boek wordt gewijd aan de nieuwe Lavoisieraansche theorieën, waarvan Kasteleyn nog geen bepaald aanhanger geworden is, en aan een uitgebreide studie van Wiegleb over de leer van Stahl's phlogiston en de ongegrondheid van het nieuwe stelsel van Lavoisier (blzz. 391-472); na dit stuk verklaart Kasteleyn: ‘Ik bloos derhalven geenszins te belijden, dat ik, voor als nog, niet overreed ben, om het Nieuwe Leerstelsel van den heere Lavoisier, onbepaald aan te neemen, even zoo min als ik, met den heere Gren, kan zeggen, of immer heb kunnen zeggen: een oude orthodoxe aanhanger van het Leerstelsel van Stahl te zijn,’ Laat ons niet vergeten dat dit in 1792 wordt geschreven, en dat het stelsel van Lavoisier slechts enkele jaren telt. In de nieuwe reeks Chemische en physische oefeningen is de verdeeling der stof in vier afdeelingen gevallen. Dit boek is, met denzelfden inhoud, maar bij een anderen uitgever ook verschenen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 122]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1793 Kasteleyn]. Chemische en physische Oefeningen, voor de beminnaars der schei- en natuurkunde in 't algemeen, ter bevordering van industrie en oeconomiekunde, en ten nutte der apothekers, fabrikanten en trafikanten in 't byzonder: door P.J. Kasteleyn, Apotheker en Chymist te Amsterdam; Lid van de Hollandsche Maatschappij der Weetenschappen te Haarlem; van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; van het Zeeuwsche Genootschap der Weetenschappen te Vlissingen; van het Provinciale Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Weetenschappen; van het Genootschap der Natuuronderzoekeren te Berlijn, en van de Société Philomatique te Parijs. Eerste Deel. Te Leyden, by Honkoop en van Tiffelen, MDCCXCIII. (486 blzz., 21.3 × 12.7 cm., Kon. Bibl. Brussel). Men zal bemerken dat de deelen II en III ook te Leyden werden uitgegeven. [1793 Kasteleyn]. Chemische en physische oefeningen, voor de beminnaars der Schei- en natuurkunde in 't algemeen, ter bevordering van industrie en oeconomiekunde, en ten nutte der apothekers, fabrikanten en trafikanten in 't byzonder: door P.J. Kasteleyn, Apotheker en Chymist te Amsterdam; Lid van de Hollandsche Maatschappij der Weetenschappen te Haarlem; van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; van het Zeeuwsch Genootschap der Weetenschappen te Vlissingen; van het Provinciale Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Weetenschappen; van het Genootschap der Natuuronderzoekeren te Berlijn, en van de Société Philomatique te Parijs. Tweede deel. Te Leyden, by Honkoop en van Tiffelen, MDCCXCIII. (488 blzz., 13.5 × 22 cm., Bibl. Univ. Gent, Phys 404, Kon. Bibl. Brussel). In eene voordracht gehouden in de Gehoorzaal van Felix Meritis te Amsterdam in maart 1791, die volledig hier wordt gepubliceerd onder den titel ‘Redevoering over den invloed der chemie op den Koophandel’ (blzz. 1-30), komt Kasteleyn terug op zijne vroegere gedachten dat de chemie groote diensten aan nijverheid en handel kan bewijzen. Thans, ca 130 jaren daarna, wordt dit nog gezeid, en om de nijveraars en de handelaars daarvan te overtuigen, verschijnen nieuwe tijdschriften zooals het nijverheidsbijvoegsel van het Chemisch Weekblad, het Bulletin de la Fédération des industries chimiques in betrekking met het Bulletin de la Société chimique de Belgique, enz. Zonder twijfel winnen deze gedachten sedert den oorlog veel veld, sedert dat men overtuigd is dat de chemie de legers met allerlei moordwerktuigen rijk kan bevoorraden, sedert dat men een edele wetenschap die den mensch gelukkig en gezond kan maken tot de verschrikkelijkste doeleinden heeft zoeken te verlagen. En als gevolg van deze droevige ondervinding, wordt in ons land de nijverheid door de chemie meer en meer | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 123]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
versterkt, evenals het door de geleerden sedert een halve eeuw in Duitschland werd gedaan. Kasteleyn noemt in 1791 reeds, - maar Kasteleyn is niet alleen een geleerde, maar ook nog een geestdriftige werker -, de voederstervrouw van den Koophandel: ‘Voorzeker, geen uwer, mijne heeren! of hij gevoeld, dat zulk eene weetenschappelijke kunst alle uwe opmerking verdiene! En deeze voortreffelijke weldoeneresse des Menschdoms, deeze weezenlijke, doch bij ons jammerlijk miskende, Voedstervrouw van den Koophandel, is de Chemie.’ En daarna geeft hij een volledig overzicht van al de handelsproducten langs chemischen weg bereid... gistingsproducten, stijfsels, azijn, wijnsteen, suiker, alcali, zeep, kleurstoffen, aluin, vitriool, ammoniakzout, salpeter, sterkwater, zouten, metalen, metaalverbindingen, zwavel, buskruit, glas, porcelein, lijm, vernissen, lakeerselen, vuurverguldingen, bronsingen, kamfer, terpentijn, hars, kalk, potten, munten, papier, enz. Het stuk zou nog, bijna zonder de minste verandering, kunnen voorgedragen of gepubliceerd worden, als een warme pleidooi over de groote diensten der chemie. Onder de belangrijkste mededeelingen van het boek noem ik verder: blz. 76, een verslag over het werk van Petrus Driessen, hoogleeraar te Groningen, over de waarnemingen op het gebied van geneeskunde en oeconomie gedaan aan de Hoogeschool te Groningen, - blz. 270, eene samenvatting van eene mededeeling van Smitson Tenant over de ontleding van koolzuur door verhitten van een mengsel van marmerpoeder met phosphorus in een gesloten buis, waardoor zwarte koolstof in vrijheid wordt gesteld, - blz. 274, een stuk van George Pearson over de bereiding van phosphorkalk en de ontbinding van het water door die verbinding onder vorming van het van zelf brandend phosphorwaterstofgas, - blz. 297 en 393, twee verhandelingen over de gevoelens der scheikundigen aangaande de verkalking of oxydatie der metalen, en herstelling der metaalkalken of oxyden tot metalen, waarin de theorieën van Stahl en Lavoisier in verband worden gebracht met de vastgestelde verschijnselen, en waarin een goed indruk wordt gegeven der meeningen op het einde van de 18e eeuw. Zonder in den heerschenden twist tusschen de aanhangers van de Phlogistontheorie, en de ‘Lavoisieraanschen of oxegenisten’ zich te willen uitspreken, verkiest Kasteleyn, - zonderling voor een geestdriftigen vooruitstrever als hij - een onpartijdig overzicht te geven der ‘weetenswaardigste denkbeelden en proeven van de voorstanders der onderscheidene Leerstelzels, aangaande de oxidering en reductie der metaalen’. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 124]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1797 Kasteleyn]. Chemische en physische oefeningen, voor de beminnaars der Schei- en natuurkunde in 't algemeen, ter bevordering van industrie en oeconomiekunde en ten nutte der apothekers, fabrikanten en trafikanten in 't byzonder: door P.J. Kasteleyn, Apotheker en Chymist te Amsterdam. En na deszelfs overlyden vervolgd door N. Bondt, Med. Doctor en Hoogleeraar in de Kruidkunde te Amsterdam, En J.R. Deiman, Med. Doctor te Amsterdam. Derde deel, Te Leyden, by Konkoop en van Tiffelen, MDCCXCVII (inhoud + 478 blzz., 22 × 13.5 cm., Bibl. Univ. Gent Phys 404, Kon. Bibl. Brussel). P.J. Kasteleyn overleed in 1794, slechts 48 jaren oud, een jaar na het verschijnen van het 2e deel zijner chemische en physische oefeningen. Zijn werk werd voortgezet door N. Bondt en J.R. Deiman, alle beide medewerkers van Paets van Troostwijk, een der schoonste figuren van de Nederlandsche wetenschap van den tijd, en aldus zag in 1797 het 3e deel, - het laatste -, het licht. De ‘verhandeling over de verschillende gevoelens der Scheikundigen aangaande de verkalking of oxidering der metaalen en de herstelling der metaalkalken of oxides tot metaalen’ wordt op blzz. 1, 53, 93 en 169 voortgezet; de Belgische scheikundige van Mons die aan de discussie mede doet heeft zich tot de nieuwe theorie van Lavoisier niet aangesloten, maar hij bestrijdt die theorie bepaald niet, zooals blijkt op het einde van een zijner brieven (blz. 107): ‘De ondervinding en een wijsgeerig onderzoek zullen deeze vraagen verklaaren, en over onzen twist oordeelen: doch wij zullen ons verëenigen, en ons, uit louter enthusiasmus der liefde ter waarheid, omhelzen.’ Op blz. 27 treft men eene mededeeling van G.G. Schmidt over den areometer, - op blz. 125 eene mededeeling van Parmentier over het bemesten van den grond met minerale zouten, - op blz. 147 en 230 studiën over de verbinding van zwavel met metalen door Paats Van Troostwijk en zijne medewerkers, - op blz. 249 eene mededeeling uit Haarlem gedagteekend 12 Maart 1794 van M. van Marum over de verbranding van het phosphor, - enz. Uit dit overzicht blijkt dat de oefeningen meer en meer van hun refereerend karakter afgeweken zijn om tot een echt theoretisch wetenschappelijk tijdschrift over te gaan. Op welke wijze deze tweede reeks oefeningen zijn verschenen, of wel in volle boekdeelen, of wel in stukjes zooals voor de drie deelen der eerste reeks, heb ik uit het onderzoek van den inhoud niet kunnen bepalen. [1786 Kasteleyn]. Beschouwende en werkende pharmaceutischeoeconomische en natuurkundige Chemie door P.J. Kasteleyn, Apotheker en Chimist te Amsterdam, en lid van het provinciale Utrechtsche | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 125]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Genootschap van Kunsten en Weetenschappen. Eerste Deel. Te Amsterdam. Bij Willem Holtrop, MDCCLXXXVI. (XXII + 508 blzz. + 5 platen buiten tekst, 12.9 × 22 cm., Bibl. Univ. Gent Phys 403, Kon Bibl. Brussel). Kasteleyn zoekt de chemie te verspreiden, vooral in handel en nijverheid; dat zegt hij uitvoerig met een overtuigde stem, in zijn voorafspraak, waarin hij het groot nut van deze wetenschap uiteenzet: ‘Heeft men, bij voorbeeld, ooit bij ons den koopman onder 't oog gebragt: dat de gantsche wijnhandel, van wat aart ook, niets dan Chemische voortbrengzels behandeld? - dat het geheele Suikerwezen een Edukt der Chemie, dat alle derzelver Raffineeringen en Kristalschietingen niets dan Chemische bewerkingen zijn? - Heeft men dit den Brouwer van zijne Bieren, den Azijnmaker van zijne Azijnen, de verschillende verweren van hunne Verfstoffen en derzelver verwerkingen gezegd? - Weeten de Staalbereiders, en zij, die door te zaamenstelling zoo veelerleije Compositie-Metaalen, als Pinsbek, Tonbach, enz. bereiden, dat zij Chemische stoffen Chemisch bewerken? - Was niet de Chemie, van ouds af, de onwrikbare grondsteun der Metallurgie? was en is zij niet die den Mijnwerker leerde en leert om de Mengingen der Metaalen en Ertzen te vinden, en hem den weg wijst om, op de voordeeligste wijzen, alle die stoffen uit te scheiden, te zuiveren, te verbinden? - Zouden wij dus, zonder de Chemie, wel Goud-, Zilver-, en IJzersmeeden; wel Koperslagers, wel Tin- en Loodgieters kunnen hebben, die hunne benodigde Metaalen konden bekoomen, ja ook konden weeten te bewerken?’ ‘Weeten de Essayeurs de Muntmeesters, de Papiermaakers, de Lijmzieders, de Glasblaazers, de Porcelijnfabriekanten, de Potten-, Steen-, en Pijpbakkers, de Spiegelmaakers, de Verlakkers, de Geschut- en Klokgieters, de Kruit- en Vuurwerkmaakers, de Zegellakmaakers, de Emailleerders, de veelerleije Verwstoffenbereiders, de Terpentijn-, en Sterkwaterstokers, de Zoutzieders, de Salpeter- en Boraxraffinadeurs, de Kamfer-, Sublimaat-, Vermiljoen- en Oliestookers, enz. enz. dat zij in hunne bewerkingen niet dan deelen der Chemie behandelen en uitoefenen? - Ja, om ook van geene kleinschijnende zaaken, die inderdaad groot zijn, te zwijgen: Weet de Bakker, dat het de Chemie alleen is, waaraan wij de kunstige gisting, ook die der graanstoffen, verschuldigd zijn, en zonder welke het gezegende brood voor 't menschdom zoude ophouden een zegen te zijn? - Weet de waardige Landman, dat het de Chemie alleen is, welke, op gronden van daadelijke Natuurkunde, de juiste grondmenging der Aardzoorten van de verschillende gewassen, en de kunstige en natuurlijke besmestingen leeraart? - Voorzeker: ten minsten | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 126]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
over het geheel genomen, dit alles weeten zij niet. - Men zegge het hun dan; men zegge het hun luid.’ Dit werd geschreven in 1786; thans wordt nog hetzelfde herhaald, doch zonder groote opbrengst. Het eerste boekdeel dezer Chemie is vooral van theoretischen aard. Het bedraagt 10 hoofdstukken: geschiedenis der chemie, verklaring der chemische kunstwoorden, nut der Scheikunst, natuurlijke lichamen en hunne bestanddeelen, chemische grondstoffen, hoofdstoffen der natuurlijke lichamen, theoretische verklaringen, chemische verwantschap, hulpmiddelen der Scheikunst. Op vele plaatsen worden rijke bibliographische aanteekeningen gegeven, en daarin onderscheidt zich het werk van de meeste verhandelingen van dien tijd. Wat ook voor ons zeer belangrijk is, dat is de verklaring, in het 2e hoofdstuk, der chemische kunstwoorden, en waarvan ik hier nuttig acht melding te maken. Over het nut der kennis der vakwoorden in eigen taal, spreekt zich Kasteleyn trouwens zeer uitdrukkelijk uit: ‘Hij, die, tot eenig onderwijs, voor Nederduitsche ooren, zich, in 't algemeen, van eene zuivere Nederduitsche taale bediende, doch, tot zijne meestbetekenendste uitdrukkingen, van Maleische woorden en termen, bijvoorbeeld, gebruik maakte; zoude zeker de verstaanbaarste onderwijzer niet zijn voor Nederlanders die geene Maleische termen noch woorden kennen.’ In zijn overzicht geeft schijver de overeenstemmende beteekenis der Nederlandsche woorden, niet met het Maleisch, doch eenvoudig met het Latijnsch.
Lijst der chemische kunstwoorden. - Aantrekking = attractio. Bestaandeelen = partes constitutivae. Betrekking of verwantschap = affinitas. Breekbaar = fragilis. Eigenschap = propriëtas. Enkelvoudig = simplex. Gantsche deelen = partes integrantes. Grondstoffen = principia. Hoofdstoffen = elementa. Menging = mixtio. Ongelijkäartig = dissimilares. Uitbreidbaar = ductilis. Vast = fixus. Vloeibaar = fluidus. Vlugtig = volatilis. Vuurbestendig = firites. Wrijfbaar = fricabilis. Zwaarte = gravitas. Afdrijving = cupellatio. Afknapping = decrepitatio. Aftrekking = abstractio. Aschbranding = incineratio. Cementeering = cementatio. Desteleering = destillatio. Dooding = extinctio. Doorzijging = filtratio. Gesting = fermentatio. Glasmaaking = vitrificatio. Hoogstverfijning = alcoholisatio. Inëendringing = concentratio. Ineengedrongen azijn = acetum concentratum. Kalkbranding of verkalking = calcinatio (gloeijing of branding aller lichamen met kalkbranden te bestempelen, oordeelt Kasteleyn ‘niet zeer eigenäartig’. Kohobeering = cohobatio | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 127]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Kristalschieting = crystallisatio. Korling = granulatio. Luchtvloeiing = diliquissatio. Neerploffing = praecipitatio. Ontleding = decompositio (wisselwoord van scheiding = analysis). Ontploffing = detonatio. Opbruisching = effervescentia. Opgieting = infusio. Opheffing = sublimatio. Ophooping = aggregatio. Oplossing = solutio. Overhaaling = rectificatio. Poedermaaking = pulverisatio. Prepareering = praeparatio. Reverberering = reverberatio. Scheiding of ontleding = analysis of decompositio. Slipping = elueratio. Uitdamping = evaporatio. Uitlooging = elixivatio. Uitpersing = expressio. Uitzoeting = edulcoratio. Vastlijming = lutatio. Verbinding = combinatio. Zaamvoeging = synthesis. Verdichting = condensatio. Verdikking = inspissatio. Verdunning = diluitio of rarefactio. Verkwikking = amalgamatio. Verlevendiging of herstelling = revivificatio of reductio. Vervlugtiging = volatilisatio. Verzadiging = saturatio. Verzoeking = dulcificatio. Weeking = digestio. Koude weeking = maceratio. Voor de lichamen die als erts, enz., in de natuur worden getroffen, worden ook met de Nederlandsche, ook de Latijnsche namen gegeven. Het werk is volgens de phlogistontheorie opgesteld en op een echte letterkundige wijze geschreven. De platen buiten tekst hebben betrekking op de trapsgewijze hardheid der steenen, de samenstelling van eenige zouten, de physische constanten van eenige metalen, het gehalte aan olie van een aantal planten, en een verwantschaptafel volgens Torbern Bergmann opgesteld. [1788 Kasteleyn]. Beschouwende en werkende pharmaceutische, oeconomische en natuurkundige Chemie, door P.J. Kasteleyn. Apotheker en Chimist te Amsterdam, Lid van het Bataafsch Genootschap der proefondervindelijke wijsbegeerte te Rotterdam, en van het provinciale Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Weetenschappen. Tweede deel. Eerste stuk. Te Amsterdam, bij Willem Holtrop, MDCCLXXXVIII. (XII + 344 blzz., 1 plaat buiten tekst, 12.9 × 22 cm., Bibl. Univ. Gent Phys 403, Kon. Bibl. Brussel). Het eerste deel is aan de zoogenaamde ‘beschouwende’ chemie gewijd; met het tweede begint nu de ‘werkende’ chemie, en wel met betrekking op de artsenijkunde. In het voorbericht kondigt Kasteleyn de indeeling van zijn werk aan: het 3e deel zal gewijd worden aan de chemie in betrekking met handel en nijverheid, het 4e deel aan de natuurkundige chemie, of studie der algemeene chemie. Het 1e stuk van het 2e deel beslaat de hoofdstukken XI tot XXIII: inleiding tot de chemie der artsenijproducten, gedistilleerde wateren, vluchtige olieën, balsemen, harsen, extracten en | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 128]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
geestrijke vloeistoffen, met talrijke kwantitatieve aanteekeningen over opbrengst, gehalte, enz. De plaat geeft de overeenstemming tusschen de chemische symbolen en de producten en toestellen. [1791 Kasteleyn]. Beschouwende en werkende pharmaceutische, oeconomische en natuurkundige Chemie door P.J. Kasteleyn, Apotheker en Chimist te Amsterdam, Lid van de Hollandsche Maatschappij der Weetenschappen te Haarlem, van het Bataafsch Genootschap der proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam, van het Zeeuwsche Genootschap der Weetenschappen te Vlissingen, en van het Provinciale Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Weetenschappen. Tweede deel. Te Amsterdam, Bij Willem Holtrop, MDCCXCI. (blzz 343-791, 2 platen buiten tekst, 12.9 × 22 cm., Bibl. Univ. Gent. Phys. 403, Kon. Bibl. Brussel). Dit is feitelijk het 2e stuk van het 2e deel, met de hoofdstukken XXIV tot XXXIV, waarin de wijngeestpraeparaten, de zouten, de ophefzels of sublimata en de nederplofzels of praecipitata worden bestudeerd. De 2 platen hebben betrekking op de zouten. [1794 Kasteleyn]. Beschouwende en werkende pharmaceutische-, oeconomische-, en natuurkundige chemie, door P.J. Kasteleyn; apotheker en chymist te Amsterdam; lid van de Hollandsche maatschappij der weetenschappen te Haarlem; van het Bataafsch genootschap der proefondervindelyke wijsbegeerte te Rotterdam; van het Zeeuwsche Genootschap der weetenschappen te Vlissingen; van het provinciale Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Weetenschappen; van het Genootschap der Natuuronderzoekeren te Berlijn, en van de Société philomatique te Parijs. Derde deel, eerste stuk. Te Amsterdam, Bij Willem Holtrop. MDCCXCIV. (XXIV + 450 blzz., 12.9 × 22 cm. Bibl. Univ. Gent Phys. 403, Kon. Bibl. Brussel). Het boek verscheen in het jaar waarop Kasteleyn, half blind geworden, aan de wetenschap en aan de letterkunde door den dood onttrokken werd. Daarom is het 1e stuk van het derde deel, dat de oeconomische chemie behandelt, het laatste dat het licht zag. De beschouwende en werkende chemie bleef aldus onvolledig; daaraan ontbreekt het einde van de oeconomische chemie en het aangekondigd 4e deel, de algemeene chemie. Aldus gebeurde in 1794 een dubbel ongeluk: het verdwijnen van een verdienstelijken geleerde, en het stopzetten van een verdienstelijk boek. Het 1e stuk van het derde deel, het laatste dus dat verscheen, bedraagt de hoofdstukken XXXV tot XXXIX met de bepaling en de verdeeling der oeconomische chemie, de bewerkingen van aarden en steenen, der metalen, der glazen en der zouten. Volgens de aangekondigde verdeeling (blz. 3) kunnen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 129]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
wij aannemen dat het 2e stuk van het derde deel aan de vier volgende onderwerpen moest gewijd worden: chemische bewerkingen over de gisting of zymotechnie, over de brandbare lichamen of phlogurgie, over den landbouw, en over de kleurveranderingen der zelfstandigheden. [1792 Kasteleyn]. Scheikundige ontleding der Amsterdamsche geoctroyeerde, en Duitsche, of Dordsche cementpoeders; door P.J. Kasteleyn, Apotheker en Chymist te Amsterdam; Lid van de Hollandsche Maatschappij der Weetenschappen te Haarlem; van het Bataafsch Genootschap der Proefondervindelijke Wijsbegeerte te Rotterdam; van het Zeeuwsche Genootschap der Weetenschappen te Vlissingen, en van het Provinciale Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Weetenschappen. Te Amsterdam, bij Willem Holtrop. MDCCXCII. (VIII + 72 blzz., 22.5 × 14 cm., Kon. Bibl. Brussel 7876). Het boekje is gedagteekend 25 October 1792: in het voorbericht wijst Kasteleyn er op dat alleen scheikundigen zijne rechters kunnen zijn, om de waarde van zijn werk met het gevoel der waarheidsliefde opgesteld te beoordeelen; voor de bouwkundigen zal het werk minder verstaanbaar zijn. Het Dordsche cement wordt te Dordrecht van duifsteenen (trass) uit Duitschland aangebracht, gemalen; in 1789 werd aan A. De Booys te Amsterdam octrooi verleend om een door hem uitgevonden kunstcement te vervaardigen, en aan het product werd de naam gegeven van Amsterdamsche geoctroijeerde cement. Uit geduldvolle onderzoekingen, die volledig worden beschreven, komt Kasteleyn tot het besluit dat de Amsterdamsche cement voor 100 deelen bestaat uit 42-44 zand. 7-7.5 kalkaarde, 8-8.5 ijzer en 38-40 aluinaarde. Voor den Dordschen cement werd de volgende samenstelling gevonden: 55-57 zand, 6-6.5 kalk, 8-8.5 ijzer en 27-28 aluinaarde. Het werk is een belangrijke bijdrage tot de studie van cement, vooral op het gebied der quantitatieve chemie, in hare oorsprongsperiode. [1788 Kasteleyn]. De sterkwaterstooker, zoutzuur- en vitrioololie bereider; grootendeels overgenomen uit het Fransch van den Heere Demachy, en met verscheiden byvoegzelen en aanmerkingen vermeerderd, door P.J. Kasteleyn, apotheker en chimist te Amsterdam, lid van het Bataafsch Genootschap der proefondervindelyke wysbegeerte te Rotterdam, en van het Provinciale Utrechtsche Genootschap van Kunsten en Weetenschappen. Met Platen. (Dordrecht 1788) (22,5 × 13.1 cm., VIII + 170 blzz., 10 platen, Bibl. A.J.J.V.). Het boek wordt door de uitgevers Blussé opgedragen aan H.F. Decourt, oud-schepen en raad van Dordrecht, onderzoeker | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 130]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
en beoefenaar der fraaije kunsten en nutte wetenschappen. Het is door schrijver geteekend op juni 1788, en heeft als grondslag het Fransch werk van Demachy; het wordt aan de Nederlandsche belangen aangepast: ‘Ik heb, zegt schrijver, mij echter van dat stuk niet blindelings kunnen bedienen, wilde ik de onderwerpen, in deezen arbeid vervat, den Nederduitschen Leezer zoo volkomen mededeelen, als ik wenschte en billijk oordeelde.’ Schrijver zegt ook dat hij veel gebruik heeft gemaakt van de aanteekeningen van Struve en van Hahnemann aan het werk van Demachy gevoegd, maar dat hij zelf ook aanmerkingen heeft opgesteld, die dan door letter K werden aangeduid. De 9 hoofdstukken behelzen de studie van werkplaatsen en gereedschap, grondstoffen, bereiding van sterkwaters, soorten van sterkwaters, toestellen, inrichtingen van sterkwaterstooken, zoutzuur, vitrioololie, secondaire voortbrengselen. De verklaring der 10 platen laat toe een rijken oogst technische woorden samen te brengen, waarvan de beteekenis door de figuren zeer duidelijk wordt. Het Fransche werk, dat op verzoek der Fransche Académie royale des Sciences werd opgesteld, heeft verscheidene uitgaven gekend. Buiten een luxe-uitgave in-folio van de Académie royale des Sciences: [1773 De Machy]. L'art du distillateur d'eaux-fortes, etc., par M. De Machy, de l'Acadèmie des Curieux de la Nature, de celles des Sciences de Berlin et de Rouen, et Me Apothicaire de Paris. MDCCLXXIII. 47 × 30 cm., 198 pp., 12 platen, bibl. A.J.J.V.). verscheen in 1780 te Neuchatel een schoone uitgave: [1780 De Machy]. Descriptions des arts et métiers, faites ou approuvées par Messieurs de l'Académie royale des Sciences de Paris. Avec figures en taille-douce. Nouvelle édition publiée avec des observations, et augmentée de tout ce qui a été écrit de mieux sur ces matières, en Allemagne, en Angleterre, en Suisse, en Italie. Par J.E. Bertrand, Professeur en Belles-Lettres à Neuchatel, Membre de l'Académie des Sciences de Munich, et de la Société des Curieux de la Nature de Berlin. Tome XII. Contenant l'art du Distillateur d'eauxfortes, l'Art du Distillateur liquoriste, et l'Art du Vinaigrier; avec des Notes et des Additions par M. Struve, Docteur en médecine, et Membre de la Société physique de Berne. A Neuchatel, De l'Imprimerie de la Société Typographique. MDCCLXXX. Art du Distillateur d'eaux fortes: Par M. De Machy. (24.5 × 18.1 cm., 246 pp., 12 platen, Bibl. A.J.J.V.). Ik heb den indruk dat de figuren in het boek van Kasteleyn, volgens de in-folio-uitgave van de Academie, en niet volgens de uitgave van Neuchatel, werden opgemaakt. Die figuren zijn daarenboven gedeeltelijk aan den Franschen tekst ontleend; in | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 131]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de twee Fransche uitgaven die ik hooger noem, dragen de platen dezelfde figuren, maar zij zijn onderling symetrisch, uitgezonderd de eerste plaat. Eenige teekeningen, zooals deze van de plaat X, verbeeldende het toestel van Struve, om het zwavelzuur te bereiden, met eene ‘reij schuins opklimmende balons, ook aludels genaamd, van steenäarde’ vind ik op de platen der Fransche uitgaven niet. Hierna eenige technische uitdrukkingen onder de belangrijkste: werkplaats met de galeijen = laboratoire avec les galères (fornuizen), kruik = cuine ou bête (aardevaten om sterk water te houden), ontvanger = pot (om de vloeistof uit een distillatie toestel te ontvangen), de reeten van den koepel digt strijken = réparer les fentes du dôme, staartmuuren der galeijen = contrecoeurs ou contre-murs des galères, ijzeren haak of schoffel = rable de fer, ijzeren vuurbok (staaf met vier pooten) = chevrette de fer, de retort = la cornue. [1789 Kasteleyn]. Volledige beschrijving van alle konsten, ambachten, handwerken, fabrieken, trafieken, derzelver werkhuizen, gereedschappen, enz. Ten deele overgenomen uit de beroemdste buitenlandsche werken; En vermeerderd met de Theorie en Praktijk der beste Inlandsche Konstenaaren en Handwerkslieden. Derde stuk. De Porceleinfabriek. Met plaaten. Te Dordrecht, bij A. Blussé en Zoon. MDCCLXXXIX. Het werk, opgedragen aan Nicolaas Bastert, kanonik tot het kapittel van St. Pieter, is een vrije verkorte vertaling van het gedeelte der Arts et Métiers, bewerkt dor graaf de Milly onder den titel: Art de la porcelaineGa naar voetnoot(9). Maar Kasteleyn voegt er als aanhangsels, 1o de verhandeling van Pater d'Entrecolles, over de bereiding van het Oostindische Porcelein, in China (blzz. 133-196), en 2o eene historische schets des Europeïschen porceleins, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 132]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het eerste tijdstip der ontdekking tot den tijd van deszelfs volkomenheid (blzz. 199-224). De Fransche uitgave is onder 457 paragrafen in 4 ‘mémoires’ gebracht: over ovens, over Sachsischen porcelein, over kleurstoffen, over Chineeschen porcelein, dit laatste deel de verhandeling van d'Entrecolles zijnde. Kasteleyn verdeelt zijn boek, buiten de 2 aanhangsels in 4 hoofdstukken: I Van de poreeleinen, in 't algemeen (blzz. 1-29), II Van het Duitsch poreelein bekend onder den naam van Sachsisch porcelein (blzz. 30-61), III Over de bereiding der koleuren voor, en het beschilderen van porcelein (blzz. 62-97), IV Bereiding der verwstoffen voor porcelein en email, volgens de wijze van den heer de Montamy (blzz. 98-130). De figuren die talrijker en grooter zijn als in de Fransche uitgave van Neufchatel, worden evenals in den Frauschen tekst, uitvoerig uitgelegd. [1791 Kasteleyn]. Volledige beschrijving van alle Konsten, ambachten, handwerken, fabrieken, trafieken, derzelver werkhuizen, gereedschappen, enz. ten deele overgenomen uit de beroemdste buitenlandsche werken; En vermeerderd met de Theorie en Praktijk der beste Inlandsche Konstenaaren en Handwerkslieden. Zevende stuk. De zeepsieder. Met plaaten. Te Dordrecht bij A. Blussé en zoon. MDCCXCI. Deze verhandeling wordt aan Willem Noodt, zeepsieder te Delft, door zijn neef, den uitgever Pieter Blussé, opgedragen. Kasteleyn bestudeert achtereenvolgens de potaschzeepsoorten en de oliezeepsiederij te Marseille. Te Berlijn wordt harde zeep uit vet en loog van houtasch bereid, ook met mineraal loogzout. In Nederland kent men geen bijzondere bereidingswijze; traan mag niet benuttigd worden, omdat daaruit slecht riekende zeep ontstaat; zelfs te Amsterdam werd door eene keure van 10 july 1526 uitdrukkelijk verboden traan, reuzel en vet te gebruiken, maar wel alleen raap- en hennepolie. De verklaring der 4 platen is sterk uitgebreid en bevat een aantal vakwoorden. Het werk is geen vertaling van het vakboek van Duhamel du Monceau, alhoewel dit boek geraadpleegd werd; ook zijn de figuren gansch andere. Het Fransch werk is: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 133]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1777 Dumahel]. Art du Savonnier ou la manière de faire différentes espèces de savon. Par M. Duhamel du Monceau. (Arts et Metiers, tome VIII, Neufchatel, 1777, blzz. 461-536 blzz., 24.5 × 19.3 cm., 3 platen). In 1797 werd te Gent een boekje gedrukt dat in verband staat met het werk van Kasteleyn: [1797, P.J.K. (Kasteleyn)]. Den volmaekten zeepsieder, leerende De Bereydinge en Bewerkinge om alle soorten van Zeepen, op de beste en voordeeligste wyse te maeken. Behelsende XI hoofdstukken. I De verhandelinge van de selfstandigheden en stoffen der Zeepe. II Van de Gereedschappen der Zeepsieders, en hoe men de selve moet gebruyken. III De wyse om de Looge toe te stellen, en om er Zeepe van te maken. IV De wyse om harde Zeep uyt Vet en Looge te bereyden. V De aenmerkingen op de bewerkingen en zelfstandigheden der Zeepe. VI De proeven om de Zeepe volkomen goed te bereyden. VII Van de Groene Zeepe. VIII De bereydinge en het maeken der weeke Groene Zeepe. IX de wyse om Swarte Zeepe te maeken, met alle de teekens die sy geeft in het sieden. X De teekens die de Zeepe geeft bij het sieden, is 't dat sy te sterk, te soet, te dun, ofte te dik is. XI De Beschryvinge der Plante Kali, waer uyt de Pot-assche gemaekt word, om Zeepe mede te maeken, & Door P.J.K. Lid van verscheyde Genootschappen van Konsten en Wetenschappen. En vermeerderd met de Theorie en Practyke der beste Inlandsche Konstenaers en Handwerks-Lieden. Tweeden Druk: Met een Byvoegsel van 22 Geheymen der Zeepen, door A.L.P.T., seer nuttig en dienstig tot gebruyk van alle man. Prys 12 stuyvers Brabands courant, ingenaeyd. Tot Maestricht. Men vind-se tot Gend, by Ph. en P. Gimblet, Boekdruk, en Boekverk. op de Koornmerkt 1797. (Voorreden, 100 blzz., 17.5 × 10.5 cm., Bibl. A.J.J.V.). Het boek bevat, onder de 8 eerste hoofstukken verdeeld, den inhoud van de uitgave van Dordrecht 1791. (blzz. 1-54). Hoofdstuk IX en X zijn geteekend A.P., (blzz. 55-69), terwijl hoofdstuk XI (blzz. 70-74) geen inlichting van schrijver draagt. Het bijvoegsel van A.L.P.T. geeft 22 recepten om zeepsoorten te bereiden (blzz. 75-97). Noch platen, noch figuren. Op het einde komt eene lijst van boeken bij Ph. en P. Gimblet op de Korenmarkt te Gent verkocht. [1791 Kasteleyn]. Die beste Bereitungsart des weissen Quecksilberniederschlags; vom Hrn P.J. Kastelein, Apotheker zu Amsterdam. - Chemische Annalen von D.L. Crell, Helmstàdt, 1791, 2er Band blzz. 32-42 en 124-136. (Bibl. Univ. Gent Acc 56120). Het is een Duitsche vertaling door Apoth. F.C. Hulsenkamp (Amsterdam) van een werk in 1788 verschenen in de Chemische oefeningen, deel I, 4e afdeeling blz. 7 en deel III, 4e afdeeling, blz. 12. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 134]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1792 Kasteleyn]. Volledige beschrijving van alle Konsten, Ambachten, handwerken, fabrieken, trafieken, derzelver uit de beroemdste buitenlandsche werken; En vermeerderd met de Theorie en Praktijk der beste Inlandsche Konstenaaren en Handwerkslieden. Negende stuk. De papiermaker. Met plaaten Te Dordrecht, by A Blussé en zoon. MDCCXCII. De verhandeling van de la Lande in de Arts et Métiers heeft voor titel: Art de faire le papier,Ga naar voetnoot(10) en bevat 596 paragrafen, de uitlegging der platen en een inhoudstafel met de uitlegging der technische uidrukkingen. Het boek van Kasteleyn is hoofdzakelijk met De verhandeling van de la Lande opgesteld, en bevat aldus 144 artikelen. Het laatste geeft de bepaling van al de papiersoorten volgens formaat en gewicht. Drie aanhangsels zijn gewijd tot ‘1) zaaklijk bericht van zelfstandigheden, geschikt ter bereiding van papier (blzz. 195-214), 2) Beschrijving van het papier der vreemde natiën, en schets wegens het boomwollen papier, in Europa (blzz. 215-230), 3) Oorsprong, voordgang en tegenwoordige staat der papierfabrieken van lijwaad in Europa (blzz. 231-261)’. Deze drie aanhangsels worden door Kasteleyn oorspronkelijk bewerkt en bevatten verscheidene aanteekeningen over het gebruik van papiersoorten in de Nederlanden; onder meer wordt vermeld dat een handschrift van 1322 van den Bijbel, door Jacob van Maarlant berijmd, in de bibliotheek van Isaac Le Long bewaard, en in 1744 te Amsterdam openbaar verkocht, op linnenpapier geschreven is, wellicht het oudste bewijs van de kennis van het linnenpapier in de Nederlanden. Platen I en III vind ik in de uitgave van Neuchatel niet; plaat II van de Hollandsche uitgave is het omgekeerde van plaat I van de uitgave van Neuchatel en grooter; plaat IV is het omgekeerde van plaat II van de uitgave van Neuchatel. Platen V, VI, VII, X geven het omgekeerde van de platen resp. III, IV, V, VII der uitgave van Neuchatel. De andere platen zijn nagenoeg dezelfde, maar op een andere wijze geplaatst. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 135]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De uitgevers A. Blussé en zoon hebben het boek opgedragen aan ‘de Heeren Blauw en Briel, beroemde papier-fabrikeurs te Wormerweer; met wier huis wij, sedert vijftig jaaren, eene aangenaame en nuttige correspondentie mogten houden’. Zulke langdurige medewerking tusschen fabrikant en uitgever kan wel als voorbeeldig aangehaald worden [1792 Kasteleyn]. Volledige beschrijving van alle konsten, ambachten, handwerken, fabrieken, trafieken, derzelver werkhuizen, gereedschappen, enz. ten deele overgenomen uit de beroemdste buitenlandsche werken; en vermeerderd met de Theorie en Praktijk der beste Inlandsche konstenaaren en handwerkslieden. Tiende stuk. De Waschbleeker en Waschkaarsenmaaker. Met Plaaten. Te Dordrecht bij A. Blussé en zoon, 1792. De Nederlandsche vertaling van het gekend werk van Duhamel du Monceau is aan A.J. van der Moolen gewijd, en in het voorbericht vermeldt Kasteleyn dat die vertaling vrij is en voor Nederland aangepast. Dit werk maakt deel van de verzameling verhandelingen over kunsten en vakken door de Académie royale des Sciences van Frankrijk bewerkt; een der uitgaven verscheen te Neufchatel; het stuk door Duhamel du Monceau is: [1780 Duhamel]. Art du cirier, par M. Duhamel du Monceau, Augmenté de plusieurs réflexions qui ont été fournies à M. Duhamel du Monceau par M. Trudon, propriétaire de la manufacture royale des cires, établie à Antony près Paris. In: Description des Arts et Métiers, Neufchatel, 1780, XIV, 231-352, 8 planches. De Nederlandsche bewerking bevat het opstel met 8 platen, de uitlegging dezer platen en den inhoud; zij verschilt van den Franschen tekst hierdoor dat zij de uitlegging der technische uitdrukkingen niet bevat. Daarentegen kan uit de vergelijkende studie der platenuitlegging in den Franschen en in den Nederlandschen tekst een lijstje opgemaakt worden van eenige bijzondere uitdrukkingen uit het vak van den wasbewerker, zooals zij door Kasteleyn werden gebruikt: Wasch, cire. Wan, baquet. Raat, rayon. Zijhouten, jumelles. Het bed, la mai. Het merg, le marc. Leghouten, chantiers. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 136]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Balk, madrier. Schroefmoer, écrou Hevel, levier. Smeltplaats fonderie. Bandeeren, rubaner. Ontledingen, décharge. Furnius, oven, fournaise. Ovengat, bouche de la fournaise. Lucht- of trekgat, ventouse. Kraan om te korlen en aftetappen, cannelle pour grêler et pour éculer. Korlmachine, grêloire. Doorslag, passoire. Rol, tour. Trog, baignoire. Dwarstangen, anses. Gassel, fourche. Schoffel, pille de boulanger. Lamet, lancette ou cheville. Model, moule. Kruk, rabot. Kloven, poulie de renvoi. Schepketel, éculon. Kleine kroeg, burette. Lemmetsnijder, taille mêche. Tap van den stok, tenon de la poupée. Kluwen, pelotons de fil. Waschgieter, cirier. Rolplank, rouloir. Spiesen of priemen, broches pour percer les cierges. Schuiver, pièce à coulisse. Tafel om te kneeden, broie à écacher. Braakhout, pièce à écacher. Braaken, écacher, broyer. Groefijzer, gravoir ou sauterelle. Soldeerijzer, soudoir. Hoekvatter, sauterelle. Groefnaald, gravoir. Vleugels der rol, joues du tour. Trekijzer, filière. Oven, caque. Ketel, chauderon. Doorslag, passoire. Houten fundament, patin de charpente. Vuurpan, braisière. Warmkist, étuve à dessécher. Waschstokken, bougies. Bret, planche. Graveernaald, gravoir. In drie hoofdstukken worden achtereenvolgens besproken 1o hoe de honig uit de korven wordt genomen en hoe de was aanvankelijk toebereid moet worden (blzz. 3-16)), 2o hoe de was wordt gebleekt (blzz. 17-58), 3o waartoe de was gebruikt wordt (blzz. 59-146). De verklaring der 8 platen is zeer uitgebreid (blzz. 147-170), en de inhoudstafel behelst blzz. 171 tot 175. De laatste bladzijde geeft de lijst der 9 eerste stukken met den prijs, getiteld: de indigobereider en blaauwerker (3 f. 4 st. of 4 f.), de sterkwaterstoker, zoutzuur- en vitrioolöliebereider (3 f. 17 st. of 4 f. 16 st.), de porceleinfabriek (4 f. 4 st. of 5 f. 5 st.), de leerlooijer, leertouwer, wit- en zeemlooijer (2 f. 8 st. of 3 f.), de kaarsenmaaker (1 f. 2 st., of 1 f. 8 st.). de houtskoolbrander met een aanhangzel op den leerlooijer (9 st. of 12 st.), de zeepsieder (1 f. 10 st. of 1 f. 18 st.), de zijdeverwer (3 f. 10 st. of 4 f. 8 st.), de papiermaker (5 f. 12 st. of 7 f.), volgens de hoedanigheid van het papier waarop gedrukt werd). De prijs van het 10e stuk over de was wordt als volgt berekend: 11 1/2 vellen druk à 1,5 st., dus 17 st. en 8 platen à 6 st. of 2 f. 8 st., te samen 3 f. 5 st. op ordinair papier en 4 f. op best papier. De figuren komen wel overeen met de 8 platen uit het werk van Duhamel du Monceau en zijn van dezelfde grootte; zij werden blijkbaar opnieuw geëtst naar het oorspronkelijk, en daar de cliché's positief werden vervaardigd, zijn de uitgevoerde figuren de negatieven van de figuren uit de Fransche uitgave. [1796 Kasteleyn]. Brief des Hrn. Kasteleyn an Hrn. van Mons über die Eigenschaft des Alkohols, eine gròssre Menge flùchtiger Oehle | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 137]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
in der Hitze als in der Kàlte aufzulòsen. - Chemische Annalen von D.L. Crell, Helmstàdt, 1796, 1er Band, blzz. 183-184. (Bibl. Univ. Gent Acc 56120). Uit Annales de Chimie, t. 13, blz. 72. [1797 Kasteleyn]. Bemerkung über die Bereitung einiger wichtiger Substanzen, als der luftsauren Soda, der Kàuflichen Soda, dem vitriolisirten Weinsteine, der Salzsàure und der Bittererde. Vom Hrn Kasteleyn. - Chemische Annalen von D.L. Crell, Helmstàdt, 1797, 1er Band, blzz. 39-42. (Bibl. Univ. Gent Acc 56120). Deze mededeeling is getrokken uit Annales de chimie, t. 13, blz. 212. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Gedichten.[1779 Kasteleyn]. Dichtlievende verlustingen, bestaande in uitgeleezene stukken der voortreffelijkste Hoogduitsche dichteren; in Nederduitsche vaêrzen gevolgt door P.J. Kasteleyn, lid van het Kunstgenootschap: Natuur begaaft oefening beschaaft, enz. Proficit et recreat. Te Amsterdam, Bij A.J. van Toll, Boekverkooper. MDCCLXXIX. (21 × 12.3 cm., XXXII+203 blzz + bladwijzer, Stedelijke Hoofdbibliotheek Antwerpen C 9094). Na een voorzang van Kasteleyn, een opdracht in verzen aan Kasteleyn door G. Brender à Brandis en een tweede opdracht alleen geteekend B, ook in verzen, waarin de vlijt en de kunst van Kasteleyn worden gewaardeerd, volgen een aantal gedichten in drie afdeelingen, lofzangen en zede lichten, dan bijschriften, schimp- en puntdichten, eindelijk anacreontische gezangen en minnedichten, naar de dichters Andre, Bock, Claudius, Esschenburg, Gerstenberg, Gleim, Gotter, Hagedorn, Hensler, Kästner, Kleist, Klopstock, Lavater, Leszing, Schmidt, Thomsen, Unzer, Uz en Weisse. Bij het doorlezen van de gedichten kon ik niets ontdekken dat op de wetenschappelijke werkzaamheid van den dichter betrekking heeft [1781 Kasteleyn]. De Vaderlandsche zanger van het jaar MDCCLXXXI. Proficit et recreat. Te Amsterdam, By M. Schalekamp. 1781 (22 × 13.5 cm., 60 blzz., Bibl. Univ. Gent Bl 7259, Bibliotheek Snellaert; Kon. Bibl. Brussel II 2873419 bezit slechts de 1e aflevering van 1 Januari 1781). Dit bundeltje gedichten draagt geen schrijversnaam; dat het door Kasteleyn wordt geschreven, wordt ons namelijk be- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 138]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kend gemaakt door het voorbericht van de Nieuwste poëzij 1792 waarin de schrijver de lijst zijner werken zelf geeft. Het bundeltje bevat hoofdzakelijk vaderlandsgezinde gedichten, waarvan verscheidene Engeland aanvallen, verdeeld onder 8 nummers die wekelijks tusschen 1 januari 1781 tot 19 februari 1781 verschenen. De aanvallen tegen Engeland zijn verstaanbaar; sedert 1780 heerscht de 4e Engelsche oorlog, die voor Nederland de noodlottigste gevolgen had; in mei 1784 werd de vrede te Parijs geteekend, waarover BlokGa naar voetnoot(11) zegt: ‘Het definitieve vredesverdrag, dat de republiek den 20sten mei 1784 te Parijs sloot, bezegelde haren ondergang als zelfstandige groote mogendheid, zoowel als de nederlaag harer diplomatie, niet op de hoogte der aangewezen taak gebleken.’ [1783 Kasteleyn]. Oorspronkelyke dichtwerken van P.J. Kasteleyn, Te Amsterdam, Bij M. Schalekamp. MDCCLXXXIII. (22 × 14 cm., 2 deelen in één boek, 136+132 blzz., Bibl. Univ. Gent Bl 19857). Het 1e deel bevat lyrische stukken, vereerende zangen en treur- en klaagzangen, het 2e fabelen en vertelsels alsook hekeldichten. Hier verraadt zich de dichter in een viertal stukken als beoefenaar der wetenschappen, en nog op bescheidene wijze.
In de geleerde dichter, leest men blz. 21 over de ‘versificatie-kunst’ die in spottenden toon wordt besproken: ‘De gantsche Theorie dier eedle Wetenschap.’ In de eerlyke Doctor, eene ‘anecdote’, wordt de vrouwen die moeders wenschen te worden aangeraden, geen bijzonder geneesmiddel te benuttigen, maar eenvoudig hare echtgenooten met getrouwheid en liefde te behandelen. In de balseming herinnert de schrijver dat een gebalsemd lichaam, zelfs van een vorst, toch geen geest bezit. Maar het is vooral in de Alchymist (blzz. 73-88) dat de dichter zijn chemische kennissen benuttigt als hij spreekt van: ‘Scheiden en t' saam' te voegen, geesten stooken, steen der wijzen, ketel, helm en snavel met lutem toegesmeerd, aether, zout of olie, disteleeren, volumen, scheikunst, brandstoffen’. In dit hekelgedicht worden de alchemisten ten koste der dichters aangevallen; het stuk eindigt aldus: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 139]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
‘'k Verliet den armen stooker;
Beklaagde zijne dwaasheid;
Want wie toch kan uit boeken
Een' geest of Aether trekken!
En hij, die durft beweeren,
Dat in een zee van dichters
Noch vuur, noch kracht, noch leeven,
Noch geest waare opgesloten;
Moet wis, ontbloot van oordeel,
Volstrekt onzinnig weezen.’
[1792 Kasteleyn]. Nieuwste poëzij van P.J. Kasteleyn, Amsterdam. Bij W. Holtrop, 1792 (21.8 × 14 cm., 171 blzz., Bibl. Univ. Gent H 1892, Kon. Bibl. Brussel II 49214). In zijn korte ‘beschouwing mijner eertijds uitgegeeven dicht- en tooneelwerken’ geeft Kasteleyn een overzicht zijner letterkundige voortbrengsels: Graaf van Olsbach 1778, van Brandis vertaald, Dormont en Julia 1779, Dichtlievende verlustigingen 1779, Kunst om altijd vroolijk te zijn 1780, Vaderlandsche Zanger 1781, Geschenk voor Tooneeldichters en tooneelspeelers 1781, Molière 1781, Marquis de Bouillé 1782, De jufferlijke kamerdienaar 1783, Oorspronkelijke dichtwerken 1783, Elfride 1783 en 1787, Codrus 1784 en 1785, Eduard den derden 1786, Erastes en Lucinde 1786, Olintes 1786 en 1789, Carolina van Eerburg 1788, Wijsheid de zuil der Vrijheid 1787, Tooneelsluiting 1788, De Voorzienigheid 1791. Door schrijver wordt over zijne werken beoordeelingen gegeven die soms gunstig, ook dikwijls niet vleiend zijn. Zonderling genoeg dat hij over zijn arbeid als scheikundige en als apotheker geen enkel woord rept. Over het algemeen is voor hem het wezen der dichtkunst niet eene berijming, doch wel eene zinnelijke voorstelling: ‘is de dichter door maat en rijm, en niet door schilderen, dichter? of is de gebonden voorstelling, van alle soorten van voorwerpen, niet de zinnelijke voorstelling van zinnelijke voorwerpen, de dichterlijke voorstelling? of kan, wanneer men zelfs toesta, dat de gebonden stijl als eene schildering voor 't gehoor moge aangemerkt worden; deeze stijl niet zeer ten onrechte gebezigd worden, voor onderwerpen, die, in zich zelven, de zinnelijke voorstelling, met opzigt tot het innerlijke van den Stijl of de Uitdrukking, derven en moeten derven?’ Is dit niet schoon gezegd, als men denkt dat Kasteleyn toch tot de scheikundigen behoort? Of zullen misschien zeer eenzijdige scheikundigen beweren dat Kasteleyn geen scheikundige was, omdat hij een gedeelte van zijn tijd zich met letterkunde bezig hield? Er werd wel eens door een scheikundige, wiens hoogvaardigheid met zijne eenzijdigheid gelijk staat, beweerd dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 140]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
een scheikundige die op een prijskamp eene prijs in de plantkunde had verworven, geen scheikundige was?? Het exemplaar van de Gentsche Universiteitsbibliotheek behoorde vroeger aan J.F.J. Heremans en draagt dezes exlibris. Ik zeide hooger dat de voorrede niet laat raden dat de dichter een scheikundige is; hetzelfde dient ook van den inhoud gezeid te worden; op een enkele plaats, in een gedicht getiteld God regeert, wordt de naam van Newton aangehaald: ‘Paden, die uw wondre hand
Konde in 't ijdel teeknen;
Zounen, welker grootte of stand
Newtons nooit bereeknen.’
Is den naam van den grooten wiskundige-physicus in dit zuiver letterkundig werk misplaatst? De gedichten, die lierzangen zijn, behelzen de 96 eerste blzz.; blzz. 97 tot 171 dragen het treurspel in vijf bedrijven Eduard de Derde, Kroonprins van Engeland, gedagteekend 1786, naar het stuk van Weisze, over het 1337 voorgevallen. [1793 Kasteleyn]. Nieuwste poëzij van P.J. Kasteleyn. Amsterdam, Bij W. Holtrop, 1793. Tweede stuk (21.8 × 14 cm., 176 blzz., medegebouden met 1e stuk, Bibl. Univ. Gent H 1892). De lierzangen bedragen 96 blzz.; op blzz. 97-176, vindt men het treurspel in vijf bedrijven, Olintes. In een zijner lierzangen getiteld De Krijg, spreekt zich Kasteleyn als oorlogshater uit: ‘Maar gij, roofzieke Krijg! rooft goed en bloed te gader,
Daar gij in brand en moord slechts uwe glorie ziet:
De vader moordt den zoon; de zoon ontzielt den vader;
En... spaart de moeder niet!’
Kan men dan nog zeggen dat de chemie de wetenschap is die alleen tot moorden leidt, die de legers met ontploffingsstoffen en stikkende gassen bevoorraadt? Onze studie heeft op menige plaatsen het bewijs gegeven dat de wetenschap in de handen van een man zooals Kasteleyn alleen tot nuttige doeleinden dient. Het treurspel Olintes, gedagteekend 1785, werd naar het onvoltooid werk Olint und Sofronie van Croneck opgesteld. Kasteleyn noemt dat treurspel, in het voorbericht van zijne nieuwste poëzij 1792, als een zijner ‘beste voortbrengselen, in 't dramatische vak’. (Zie ook 1786 Kasteleyn). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 141]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In het gedicht getiteld de Schilderkunst van Brender à Brandis, schrijft Kasteleyn eene voorrede in verzen. [1780 Brender à Brandis]. De Schilderkunst, in drie zangen. Uitgesprooken ter gelegenheid van het uitdeelen der Prijzen in de Academie der Tekenkunste te Amsteldam, op Woensdag den 13de van Herfstmaand 1780, door G. Brender à Brandis, Honorair Lid van dezelve Academie enz. Te Amsteldam Bij A.J. van Toll, MDCCLXXX. (21.9 × 13.2 cm, XXII + 99 blzz., Bibl. Univ. Gent Bl 6710). Op blzz. XI-XIII treft men een gedicht van P.-J. Kasteleyn: Aan den Heere G. Brender à Brandis, bij de uitgaave van zijne Schilderkunst, in drie zangen; daar zinspeelt hij een oogenblik op de chemie: ‘De Scheikunst bied mijn Nimf wel schoone verwen aan,
Dan, ach! zij kan niet schildren;
En zoo ze eens 't blaauw en 't geel te digt bij een deedt staan,
Hoe zou haar stuk verwildren!’
In den 2en zang van het gedicht van Brender à Brandis, aan het samenstellen der kleuren gewijd, treft men verscheidene zinspelingen op de chemie; de titelprent vooraan den zang, tusschen blzz. 22 en 23 draagt onder meer het beeld van een brandoventje met een glazen kolf waarin een vocht door distillatie kan gevangen worden. Op blz. 26 wordt in een vers gezinspeeld op de vier vroeger aangenomen elementen: ‘Lucht, Aarde, Water, Vuur, elk heeft zijn Kunstpenseelen’.
Op blz. 27 treft men ook eenige wetenschappelijke verzen: ‘Uw kunst heeft Hermes zelf de ontbinding kragt geleerd:
Gij diend de Schilderkunst, en onderzoekt elk weezen;
Pleegt raad met elk Inzect; Kunt in zijn boezem lezen;
Uw wakkre hand gaard zout en andre Geesten op,
En voerd door 't hittig Vuur, de Kragt der Stoffe in top.
Gij stookt het Adderbloed en gift tot Artzenijën;
Vereenigt het Metaal, door nutte Smelterijen.’
Verder op blz. 28 wordt gezeid dat het lood tot de bereiding van verwstoffen dient: ‘Dan zal het Lood de Verw voor uw Penseelen geeven’.
en op blz. 37 spreekt de dichter van de samenwerking van kunst en wetenschap: ‘Wie heeft de Wiskunst aan de Schilderkunst verbonden?
Waar gij 't ô Newton! die dees keten hebt gewrocht?’
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 142]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Het gedacht dat de kleuren in verband staan met klanken, - gedacht dat wij bij Upnos, Gustaf DelescluzeGa naar voetnoot(12) terug vinden, - wordt op dezelfde blz. 37 duidelijk uiteengezet: ‘Een ander Kunstenaar zal de overgang verklaaren
Van dit gezuiverd licht, door 't klinken op zijn Snaaren:
Want, daar het onderzoek hoe langs hoe hooger streeft,
En Ebbenhout, Yvoor en Zilver, toonen geeft,
Zal men de kleuren zelf door klanken leeren kennen.’
Geen wonder dat de aanteekeningen die zeer uitgebreid zijn (blz. 65-99) meer dan eens wetenschappelijke gegevens bevatten. De twee verzen ‘Wie heeft de Wiskunde aan Schilderkunst verbonden?’ en ‘Zal men de kleuren door klanken leeren kennen.’ worden uitvoerig uitgelegd De lichtbreking door glasprismen wordt door de meetkunde van Euclides uitgelegd; Newton in zijne Optica, Hartsoeker in zijne Proeve der doorzichtkunde, van Musschenbroek in zijne Beginselen der Natuurkunde, handelen over de vorming der kleuren. Newton in zijn Boek over de gezichtskunde heeft den grond gelegd van de scheiding der kleuren door een prisma, in de orde der muziektonen, hetgeen aan ten Kate tot proefondervinding te betoogen aanleiding heeft gegeven: de afstanden tusschen de prismenkleuren en de klanken worden als volgt terug gegeven:
De laatste aanteekeningen behooren tot de chemie: ‘deze oorspronkelijke verschillen laaten tusschen de misdad en den geest eene schijnbaare onverdraaglijkheid, zo onmogelijk te vernielen als de Antipatien der Ligchaamen welke de Scheikunst nooit met elkander kan vermengen; evenals de Mercurius, een sterk werkend principium, bekwaam om de digtste ligchaamen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 143]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
te doordringen, zich nooit met ijzer kan verbinden; blijft het oogenblik van verstand en van de misdaad van elkander gescheiden.’ Eens te meer kunnen wij met geluk vaststellen dat er geesten zijn, veelzijdig en volledig ontwikkeld. Ik vond nergens de mogelijkheid dat Brender á Brandis, die een kunstenaar was, zijne wetenschappelijke zinspelingen onder den invloed van zijn vriend, den scheikundige-dichter heeft geschreven. Een dubbele feit blijft vast, dien kunstenaar was de scheikundige niet vreemd, evenals de scheikundige-apotheker een kunstenaar was. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Tooneelwerk.[1778 Kasteleyn]. De Graaf van Olsbach, of de belooning der Deugd. Tooneelspel, door P.J. Kasteleyn. Te Amsterdam. Bij Izaak Duim, op den Cingel, bij de Driekoningstraat, 1778. Met Privilegie. (16.4 × 9.5 cm., voorbericht + 119 blzz., Bibl. Univ. Gent Bl 7887 en Bl 7720, Kon. Bibl. Brussel, Stedelijke Hoofdbibliotheek Antwerpen C 376851). Opgedragen aan het Kunstgenootschap te Amsterdam, en geteekend van 28 van lentemaand 1778. De privilegie is geteekend te Amsterdam 27 Maart 1778. De 2 exemplaren zijn afkomstig van de Bibliotheek van Snellaert. Het voorbericht vermeldt dat het stuk naar het Hoogduitsch in proza van Brandes in Hollandsche verzen werd verwerkt. Hetzelfde onderwerp werd behandeld, ook in Hollandsche verzen naar het Duitsch van Brandes, onder een anderen vorm, en ook met eenige wijzigingen in de namen der vertooners, in het volgende werk, ook in 1778 zonder aanduiding van schrijver verschenen. [1778 Anonymus]. De Graaf van Olsbach, of de belooning der deugd. Tooneelspel, Onder de zinspreuk: Kunst wordt door IJver aangekweekt. Te Rotterdam, Bij D. Vis, op de Noordblaak, 1778. (18.1 × 11.6 cm., 131 blzz., Bibl. Univ. Gent Bl 49615). 4 bedrijven in verzen, zonder bijzonderheden over wetenschappen, aan Jan Jacob Hartsinck gewijd, ‘charter- en request- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 144]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
meester bij 't edelmogend collegie ter admiraliteit te Amsteldam’. [1781 Kasteleyn]. Moliere, Blijspel door P.J. Kasteleyn. Te Amsterdam, Bij A. Borchers, boekverkooper, MDCCLXXXI. (18.1 × 11.6 cm., XVI + 96 blzz., Bibl. Univ. Gent Bl 49624, Kon. Bibl. Brussel, Stedelijke Hoofdbibliotheek Antwerpen, C 376851). Geteekend Amsterdam, 2 Grasmaand 1781, 5 bedrijven in Nederlandsche verzen naar het Italiaansch van Goldoni. [1783 Kasteleyn]. De jufferlyke Kamerdienaar, blyspel. Proficit et recreat. Te Amsteldam, bij de Erven van David Klippink. MDCCLXXXIII. (19.1 × 12.3 cm., 64 blzz. Bibl. Univ. Gent BL 5805, BL 49641, Stedelijke Hoofdbibliotheek Antwerpen C 38050 en C 376853). Blijspel in 2 bedrijven in verzen. De naam van den schrijver wordt ons bekend gemaakt door de opdracht aan het tooneellievend genootschap Utile et Amusant te Amsterdam, geteekend P.J.K. (P.J. Kasteleyn). [1783 Kasteleyn]. Elfride, Treurspel. Proficit et recreat. Te Amsteldam, bij de erven van David Klippink, MDCCLXXXIII. (18 × 11.5 cm., 10 + 82 blzz., Bibl. Univ. Gent BL 49572). Kasteleyn heeft de opdracht in verzen aan het Genootschap Utile et Amusant geteekend; het voorbericht meer uitgebreid als in de uitgave van Gent 1796, draagt als dagteekening 2 April 1783. [1796 Kasteleyn]. Elfride, treurspel, in vier bedryven. Naar het Hoog-Duitsch van d'Heer Bertuch, door P.J. Kasteleyn. Derden druk, En eenigsten door het Genootschap van Rhetorica goedgekeurd, om voor Prys te leeren en in December dezes jaars 1796 (o. St.) in Cortryk te vertoonen. Te Gend, By J.F. Vander Schueren, by den Berg van Bermhertigheid. (14.2 × 9 cm., 63 blzz., Bibl. Univ. Gent BL 4667, G 3168, G 3072). 4 bedrijven in verzen, genomen uit de Geschiedenis van Engeland van Hume. De uitgave is bezorgd door het Genootschap gezeid Fonteynisten te Gent. In zijn Bibliographie gantoiseGa naar voetnoot(13) vermeldt Ferd. Vanderhaeghen onder nr 6564 over deze uitgave van 1796 het volgende: ‘In-12, 62 p. et 1 f. errata. Il en avait paru une édition à Gand, in de Druk-Perse, qui était remplie de fautes. Les Fontainistes firent imprimer celle-ci d'après une bonne édition d'Amsterdam.’ | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 145]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[1784 Kasteleyn]. Codrus, treurspel. Door P.J. Kasteleyn. Proficit et recreat. Te Amsteldam, bij Pieter Johannes Uylenbroek, in de Nes 1784. (16.3 × 10.5 cm., 8 + 88 blzz., Bibl. Univ. Gent Bl 7937). Vijf bedrijven in verzen, naar het Duitsch van Croneck. Het exemplaar behoorde tot de Bibliotheek van Snellaert. [1786 Kasteleyn]. Olintes, treurspel door P.J. Kasteleyn. Te Amsterdam, by Willem Holtrop, MDCCLXXXVI. (18.1 × 11.6 cm., VIII + 94 blzz., Bibl. Univ. Gent Bl 49612). Zie ook 1793 Kasteleyn. In zijn ‘voorafspraak of aanleiding tot eene kunstmaatige beschouwing’ geeft de dichter het bewijs van zijne veelzijdige kennissen op het gebied van tooneel- en letterkunde; hij zegt dat zijn treurspel bewerkt werd naar het stuk van Cronegk; maar hij hoopt dat de lezer hem het recht der dichterlijke eigenvinding niet zal weigeren, omdat hij zich niet meer vrijheid in zijne bewerking heeft veroorloofd, dan andere dichters; en bij deze gelegenheid geeft hij als voorbeelden, Meropé van Maffei, bewerkt volgens Euripides, Meropé van Voltaire bewerkt naar Maffei; Nanine van Voltaire volgens Boissu, de Cid van Corneille volgens De Castro, de Logenaar van Corneille getrokken uit Lopez de Vega, Pompejus van Corneille getrokken uit Lucanus, de School der vrouwen en de School voor de Mannen van Molière, respectievelijk getrokken uit Scarron en Terentius, der Schatz van Lessing volgens Plautus, enz. Eens te meer, zegt Kasteleyn, de dichter-scheikundige-apotheker, dat zijn tooneelarbeid geleid wordt volgens zijn zinspreuk: ‘tot nut en vermaak’, die wel met de woorden van Batteux overeenstemt: ‘Het oogmerk der dichtkunst is, om te behaagen, en wel door de verwekking der hartstochten. Doch om ons volkomen en duurzaam vergenoegen te ververschaffen, is het haare plicht, slechts zoodanige hartstochten te verwekken, die waardig zijn dat men haar leevendig gevoele; en niet zulke, die met de wijsheid krijg voeren.’ Het voorbericht is geteekend Amsteldam, den 27 September 1785; het stuk werd in 1793 opnieuw gedrukt, mede in het 2e stuk der Nieuwste poëzij. [1786 Kasteleyn]. Erastes en Lucinde, tooneelspel, met zangen. Door P.J. Kasteleyn. Te Amsterdam, by Willem Holtrop, MDCCLXXXVI. (16.5 × 11 cm., 15 + 47 blzz., Bibl. Univ. Gent Bl 4669). In het voorbericht, dat na een opdracht in verzen aan het Tooneelminnende Genootschap ter spreuke voerende Utile et Amusant te Amsterdam komt, zegt schrijver: ‘Het tegenwoordige stukje behoort oorspronglijk den grooten Geszner’. Het | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 146]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
tooneelstuk in 16 tooneelen, is in proza geschreven; de zangen alleen zijn in verzen. In 1777 verscheen een tooneelstuk in verzen van een onbekende, getiteld Erastus, ook naar het Duitsch van Gesner; in zijne Nieuwste poëzij noemt Kasteleyn onder zijne werken het stuk Erastus van Lucinde in 1786 verschenen, en spreekt van het stuk Erastus van 1777 niet. De personen zijn in de beide stukken dezelfde. Het tooneelstuk in verzen van 1777, getiteld Erastus is: [1777 Anonymus]. Erastus, tooneelspel, gevolgd naar het Hoogduitsche van den Heere Gesner. Te Amsterdam, by de Wed. G. ten Boekelaar, Junior, Boekverkoopster bezyden de Beurs, 1777. (18.1 × 11.6 cm., 38 blzz., Bibl. Univ. Gent Bl 49613). In het voorbericht, gedagteekend Amsterdam 27 September 1786, zegt schr. dat zijn treurspel, in 5 bedrijven gedicht, eene navolging van het Duitsch stuk van Weisze uit de Geschiedenis van Engeland van Hume getrokken werd; de geschiedenis zelve is voorgvallen in 1337. [1792 Kasteleyn]. Eduard de Derde, enz., in Nieuwste poëzij, blzz. 97 tot 171, uitgegeven in 1792 te Amsterdam. Dit boekje is belangrijk; in de eerste plaats is het in Gent uitgegeven als eigendom van een Vlaamsch tooneelgenootschap; in de tweede plaats geeft het de voorwaarden waarop tooneelmaatschappijen op het einde der 18e eeuw vertooningen gaven. Die voorwaarden worden opgelegd door het genootschap Wetenschap baard Luister te Middelburg in Vlaanderen, wellicht onze hedendaagsche grensgemeente, dicht hij het Hollandsch gemeente Aardenburg. De tooneelkringen die aldus het stuk van Kasteleyn zouden uitvoeren, ten einde deel te nemen aan een prijskamp tusschen 7 mei 1797 en 29 juni 1797 zijn ten getalle van 11 en afkomstig uit Klein-Veurne, Eecloo, Veurne, Maldeghem, Gent, Wacken, Somergem, Oostwinkel, Assenede en Thielt; van Gent waren er twee tooneelgenootschappen aangeduid: Jong en Leerzugtig en De Fonteinisten. De voorwaarden zijn voorafgegaan door een klein gedicht aan de Burgers en Tooneelkunstlievende medebroeders; na de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 147]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
voorwaarden voor de uitvoering en het resultaat van de loting om de volgorde vast te stellen, komt een opdragt in verzen aan de genootschappen waarin gezinspeeld wordt op het onderwerp van het treurspel Eduard de derde. Van deze Gentsche uitgave zegt onder nr 6565 in zijne Bibliographie gantoiseGa naar voetnoot(14) Ferd. Vanderhaeghen: ‘In 8o, 4 ff. lim, 48 p. Cette pièce servit au concours dramatique de Middelbourg en 1796. L'édition imprimée par Vanderschueren avec le nom de P. Kasteleyn pour auteur, n'est qu'une imitation de celle parue à Amsterdam, chez G. Holtrop, en 1786, mais une imitation très libre (Navorscher, IX, p. 197). Le véritable auteur de cette tragédie est Weisze.’ De uitgaven van J.F. Vanderschueren vermelden de volgende adressen: Marché aux Herbes à Gand, Breidelstege bij d'Appel-brugge te Gend, te Gend by den berg van Bermhertigheyd. [1787 Kasteleyn]. Wysheid, de zuil der vryheid, in vier zangen door P.J. Kasteleyn. Te Amsterdam, bij W. Holtrop, 1787. (23.3 × 15 cm., 68 blzz., Bibl. Univ. Gent Bl 198579). Gedicht in vier zangen ‘aan mijn dierbaar Vaderland toegewijd’ zonder bijzonderheden over de wetenschap. [1788 Kasteleyn]. Carolina van Eerburg, of de rampen der liefde; tooneelspel. Gevolgd naar het hoogduitsch, door P.J. Kasteleyn. Te Amsterdam, bij Willem Holtrop, 1788 (18 × 11.5 cm., 135 blzz., Bibl. Univ. Gent BL 4954), Stedelijke Hoofdbibliotheek Antwerpen C 376851). Vijf bedrijven in proza naar het Duitsch van een anonymus die volgens schrijver Sprikman is. [1788 Kasteleyn]. De tooneelsluiting, met choorzangen en dansen door P.J. Kasteleyn. Te Amsterdam, Bij J. Helders en A. Mars, in de Nes, MDCCLXXXVIII. (18.7 × 12.1 cm., 24 blzz. Bibl. Univ. Gent Bl 4868). Tooneelstuk, met zangen en dansen, gedicht om te dienen als aanspraak bij het sluiten van het speelseizoen in Maart 1788 in den schouwburg van Amsterdam.
⋆⋆⋆
Anatole France heeft eens geschreven: ‘Mais toute une ville, toute une nation résident en quelques personnes qui | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 148]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||
pensent avec plus de force et̄ de justesse que les autres. Le reste ne compte pas.’ In mijne studie over Petrus Johannes Kasteleyn, waarin ik niet alleen den scheikundige besproken heb, maar ook, als lid van eene taal- en letterkundige Academie, eene poging heb willen doen om het letterkundig werk van dien scheikundige niet te verwaarloozen, heb ik het gevoel dat Kasteleyn zulk een man is geweest, die met een sterkere kracht en met meer stiptheid heeft gedacht als een welkdanig lid van de menigte. Hij is en hij blijft een zuiver voorbeeld van al het verheven van het gedacht. |
|