Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1925
(1925)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 754]
| |
De Antwerpsche Vriendenkring van Anna Roemers Visscher
| |
[pagina 755]
| |
Moretus I, nauwkeuriger en vollediger vastzetten dan zulks totnogtoe werd gedaan. In 1640 bleef zij ongeveer vijftien weken te Antwerpen, en van daar ging ze in het begin van 1641 met haar zoons naar Brussel. In 1642 was ze bij Erycius Puteanus op den Caesarsberg te Leuven, en in 1643 weer gedurende twee maanden te Antwerpen. In de Scheldestad kwam ze terecht in dien voornamen kring, waarvan het toenmalige hoofd van het Plantijnsche Huis het middenpunt was.Ga naar voetnoot(1) P.P. Rubens; R. Verstegen; Johannes Hemelaer; de Por tugeesche koopman Gaspar Duarte; Pater Johannes Mantelius; de geneesheer Ludovicus Nonnius; Jacob Edelheere, e.a., allen behooren tot de vrienden van de beroemde drukkers Bal. thasar Moretus I en II. En het was Balthasar I, die in 1640 aan de Hollandsche dichteres de gewenschte aanbevelingsbrieven bezorgde bij Philips Chifflet, Bartholomeus de los Rios en Mathieu de Morgues, abbé de St-Germain te Brussel. De schrijver, die in een historischen roman Anna Roemers Visscher, wil laten optreden in den kring van haar Antwerpsche vereerders, zal al heel weinig van zijn verbeelding moeten vergen om echte dragers van den tijdgeest, eigenaardige, representatieve figuren en een buitengewoon schilderachtige omgeving te vinden. Hij heeft ze maar voor het grijpen in de historische werkelijkheid zelf. Alvast kan hij Anna plaatsen in de vorstelijke woning, die P.P. Rubens zich liet bouwen tusschen 1615 en 1618 en die wij kennen door het weinige dat er nog van overblijft en door de prenten van Frans Harrewijn, naar de teekeningen van J. van Croes. Zij zal er als welgekomen gast gewandeld hebben tusschen de symmetrische bloemenperken van den heerlijken tuin met zijn sierlijke arcades, mythologische beelden er fonteingrotten. Zij zal er gewis Hélène Fourment ontmoet hebben, de wonderschoone ‘vrouw met het pelsken’, haar mollige kinderen, haar hazewinden en haar papegaaien; maar den glorieuzen meester zelf zal zij er in 1640 gemist hebben. Immers, enkele maanden vóór haar komst te Antwerpen was hij overleden (30 Mei 1640) en de rouw om hem, die haar een goede vriend en raadgever was, zal haar in die weidsche omgeving vol smaak en kunstzin wel tot weemoedige overpein- | |
[pagina 756]
| |
zingen hebben gestemd. Heel Antwerpen treurde toen om het heengaan van den grooten man. Balthasar Moretus I schreef aan Mathieu de Morgues: ‘Vrayment notre ville a beaucoup perdu par la mort de Mr Rubens, et moy en particulier un de mes meilleurs amis’Ga naar voetnoot(1) Anna Roemers Visscher kende Rubens en copiëerde werk van hem, reeds in 1620, toen Isabella Brandt nog leefde, met wie zij persoonlijk bevriend was. In 1620 vereerde Rubens haar immers met de opdracht van de koperplaat van Luc. Vosterman naar zijn Kuische SuzannaGa naar voetnoot(2), en zij wijdde den schilder het mooie gedicht, dat Nic. Beets voor de eerste maal uitgaf, en waaruit blijkt op welken vertrouwelijken voet Anna met Rubens en zijn vrouw omgingGa naar voetnoot(3). Het is in deze huldeverzen dat zij hem o.a. vraagt hoe hij zijn glanzende wit op zijn doeken verkrijgt: Soo u niet te seer mishaecht,
T'stout versoecken van een Maeght,
Bid ik mij te willen schrijven
Waer me gij u wit laet wryven
Dat soo geel niet en besterft
Noch de tijt soo niet bederft.
Al even vroeg als met Rubens geraakte Anna Roemers Visscher in betrekking, althans schriftelijke betrekkingen, met Richard Verstegen (Rowlands), te Londen geboren uit een Gelderschen vader, maar later ingeburgerd te Antwerpen, waarheen hij uitgeweken was om de moeilijkheden te ontvluchten, waaraan hij in Engeland als vurig katholiek blootgesteld was.Ga naar voetnoot(4) Richard Verstegen liet in 1617 te Mechelen zijn fel antigeusche Nederduytsche Epigrammen met genuchlycke Epitha phienGa naar voetnoot(5) verschijnen. Naar aanleiding van die uitgave schreef Anna Roemers Visscher een gedicht, dat tot in 1885 onbekend | |
[pagina 757]
| |
bleef, en dus niet voorkomt in Alle de Gedichten door N Beets in 1881 uitgegeven. Het werd gevonden in het Britsch Museum in de verzameling handschriften van Nederlanders, die daar bewaard wordt, en J.H.W. Unger liet het drukken in Oud Holland.Ga naar voetnoot(1) Jouffre Anna Roemer Visscher aen Sr Richard Verstegen,
auteur van de Nederduytsche Epigrammen
gedruckt tot Mechelen by Heyndrick Jaey 1617
Den cock die schoon syn const verstaet
Proeft dicwils noch, oft op de maet
Is inde saus, sout, suier en soet,
Dat hy daer spaersaem inne doet.
Wt vreese, was daer in te veel
Dan was de saus bedorven heel.
Maer isser in te weynich, hy
Can lichtelyck daer doen wat by.
De vaersen hebben geur en aert
Daer suer en bitter wert gespaert.
Maer niet vergeten, wat daer aff
Geeft smaeck, dat anders was te laff,
'k Vertrouwe dat u cloeck verstant
Ons niet wil stoppen inde hant
Dit als een soete leckerny
Maer wel als dranck en Artseny.
Dit gedicht werd met onbeduidende afwijkingen en een ander opschrift' nog elders terug gevonden, nl. in het handschrift Nr 74 G. 12, bewaard in de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage en heel onlangs uitgegeven door Fr. KossmannGa naar voetnoot(2). Onder de 42 gedichten van Anna Roemers Visscher, die hier voor de eerste maal gedrukt worden, bevinden zich ook deze twee strophen aan Verstegen opgedragen. Het opschrift luidt in het Haagsche handschrift: Geschreven op een Boekje dat seer schamper epigrammen waren tegen de Gereform. Religie. Het was al zeer waarschijnlijk, dat Anna Roemers Visscher dit berijmd protest tegen Verstegen's schampere antireformatie-verzen schreef, toen zij nog niet tot het catholicis- | |
[pagina 758]
| |
me overgegaan was, - denkelijk wel in 1617, kort na de verschijning van Verstegen's boekje. Zooals F. Kossmann terecht doet opmerken, ontleent deze onderstelling nieuwe kracht aan het feit, dat in het Haagsche handschrift het gedicht op Verstegen's Epigrammen juist geplaatst is tusschen een Sonnet op de Pinxterdach 1616, en een ander gedicht Op den Kersdach 1617.Ga naar voetnoot(1) Richard Verstegen behoorde tot den kring van Balthasar Moretus, maar toen Anna Visscher in 1640 te Antwerpen kwam, heeft zij er hem niet meer aangetroffen. Evenals Rubens was Verstegen in de eerste maanden van dat jaar overleden. Bij haar eerste Antwerpsch bezoek kwam de Hollandsche ‘clarissima matrona’ ook bij haar landgenoot Jan Hemelaers of Hemelarius, den kanunnik der O.L.V. kerk te Antwerpen, begaafd dichter en numismaat, die, - zelf van het Calvinisme naar het Catholicisme overgekomen, - met grooten ijver bekeerlingen voor zijn nieuw geloof zocht te maken. Hij beproefde dit o.m. met Hugo Grotius, toen deze na de ontvluchting uit Loevestein in 1621, als metselaar verkleed over Antwerpen naar Parijs trok.Ga naar voetnoot(2) Johannes Hemelarius bejegende den doorluchtigen Hollandschen vluchteling in deze omstandigheden buitengewoon hartelijk en door het Plantijnsche huis liet hij een Latijnsch gedicht over Grotius' gevangenschap uitgeven: Angeli Custodis ad Hugonem Grotium super nupero eius Carcere Paraeneticon.Ga naar voetnoot(3) In het exemplaar van dit boekje, op het Museum Plantin-Moretus bewaard, schreef Hemelarius eigenhandig de twee brieven af, hem door Grotius uit Parijs gestuurd, na | |
[pagina 759]
| |
ontvangst van het gedicht: ‘Hoc libelle accepto, Grotius respondit in hunc modum; † Hugo Grotius Joh. Hemelario...’Ga naar voetnoot(1) Hemelarius was zeer bevriend met Balthasar Moretus I. Het exemplaar van het Paraeneticon uit de Plantijnsche bibliotheek werd door den auteur aan den drukker geschonken en bevat de volgende handschriftelijke opdracht: Egregio atque eruditissimo viro D. Balthasari Moreto accuratissime artis Typographiae Plantianae dignissimo successori, amico singulari, auctor, sue voluntatis breve mnemosynon D.D. Een nog treffender blijk van de hartelijke betrekkingen tusschen Hemelarius en Moretus vinden wij in het uitvoerig gedicht Laboris & Constantiae Elogia, waarmede de Kanunnik den aartsprinter vereerde. Het bevat allerlei zedelijke beschouwingen over de Plantijnsche spreuk en de zinnebeeldige beteekenis van den gulden passer, en overlaadt Moretus met lof. Dit werkje werd niet gedrukt, maar bleef zorgvuldig bewaard in de handschriftenverzameling van het Museum.Ga naar voetnoot(2) Anna Roemers Visscher kwam zeer sterk onder den indruk van Hemelaers' woorden en zoo hij niet de man was, die haar voor het catholicisme won, dan heeft hij toch zeker veel bijgedragen om haar in deze overtuiging te versterken. Het gedicht, dat zij hem in 1640 opdroeg is in dit opzicht buitengewoon welsprekend en magGa naar voetnoot(3) om die redenen wel eens herlezen worden: | |
[pagina 760]
| |
Hoe salich leeft den mensch hoe vol vernoechde vreucht
die sich verlusticht int' beleeven van de Deucht.
Dit dacht ic doe mij laest de Eer van u te spreeken,
En kennis wert gegunt; ick hiel het voor een teeken
en voorspoock van geluck, ja vind het immer waer
Gy Heemelde myn ziel, Gy Rechten Hemelaer!
Door u beleefde gunst, door u gegronde Reeden
Door eeven Naestens sucht, vol van meedoogentheden
van die al dwaelende missen de Rechte baen,
die men (en anders geen) moet na den Heemel gaen.
Gy lockt, gy leyd, gy treckt, gij dryft na 't Eeuwich leeven
Die hun hier sorgeloos tot ijdelheijt begeeven:
V loon sy groot by Godt, door dien gy al u tijt
tot Glory van syn naem, so loffelyck verslyt
T'vergeet mij nimmer! Want u wyse woorden waren
Waerdich u Ampt en u Eerwaerde gryse haeren.
Even sterk zal Anna Visscher de bekoring ondergaan hebben van de hooggeroemde welsprekendheid van Jan Mantels of Mantelius, die tijdens haar verblijf te Antwerpen in 1640 predikant in het Augustijnerklooster was en tevens Eerste Bezoeker van zijn provintie, d.w.z. Noord-Nederland en een deel van Duitschland. Hij was de sierlijke, gevierde kanselredenaar van dien tijd, en wellicht heeft Anna Visscher vol aandachtige overgave naar hem geluisterd aan den voet van den predikstoel der Augustijners, met, vóór haar oogen, het triomfantelijk stuk, dat Rubens in 1628 voor het hoogaltaar dier kerk schilderde.Ga naar voetnoot(1) Het is echter goed mogelijk dat Anna Roemers Visscher reeds vroeger Mantelius leerde kennen, en wel in Holland zelf, toen hij daar in 1636 gedurende de maanden September en October vertoefdeGa naar voetnoot(2). Mantelius was een man wiens belangstelling ook literatuur, muziek, aardrijkskunde, geschiedenis en andere vakken meer omvatte. Anna huldigde hem in een kort gedicht, waaruit bewondering en vertrouwen sprekenGa naar voetnoot(3). Onder de werken van J. Mantelius is er één, dat in 1640 door Balthasar Moretus werd uitgegeven, nl. F. Joannis Mantelii S. theol. Licent, ordinis eremit. S. Augustini ars artium, sive de regimine sanctimonialum diatribeGa naar voetnoot(4). De goede verhou- | |
[pagina 761]
| |
dingen tusschen den Augustijner monnik en den aartsprinter blijken uit het Nederlandsche gedicht, dat F.J. Mantelius schreef op den gouden Passer van den werelt door vermaerden boeckdrucker Christoffel Plantijn tot Syne neef d'Heer Balthazar Moretus, in 't beginsel van 't nieuiaer 1641. Dit stuk bevindt zich in handschrift in het Platijnsch archief. Wij laten het hier volgen: Een vaste Hant vol geests, den Passer keert rontom
Tot dat hij wedercom
Van daer hy eerst begon. Den pickel die blijft staen
Stantvasticheyt wijst aen:
Den Aerbeyt door die roert te volle wort bethoont,
Die alle tuchten croont.
Dit is u oude spreuck, en u volsinnigh belt,
O wytberoemde helt:
Waer door ghy d'eedel const wel haest op 't hooghst brocht,
Dat u voor hem versocht
Den Spaenschen vorst, dat ghij in koper, ten, en hout
Sijn Drucker wesen sout.
Hebt hier de werelt met, de Geesten al geleert,
Waer door const wert vereert.
Hier in u weerdich Neef Moretus noch volght naer
Tot dit geboren iaer
F. Jo. ManteliusGa naar voetnoot(1).
Onder de leeken, met wie Anna Visscher te Antwerpen bevriend was, stellen wij voorop Huygens' goeden vriend Gaspar Duarte (De Weert), den kunstlievenden handelaar, wiens woning een toevluchtsoord der kunsten was en waar vooral de muziek met de grootste liefde werd beoefend. Gaspar's dochter Francisca is de beroemde ‘nachtegaal’ uit het Muiderslot, door de poëten, die daar verkeerden, als om strijd bezongen terzelfdertijd als Maria Tesselschade, Anna Visscher vertoefde te Antwerpen in Duarte's huis en had daar ‘de eer hem met syn Dochters te horen singen en speelen’. De indruk van de verrukkelijke muziek, die ze daar mocht genieten, vatte ze samen in een drietal strophen, waarvan hier de laatste: Geesten, beesten, cruvden boomen
Steenen ja al wat sij droomen
dat beroerden · 't Comt niet bij
Wanneer als Duwerte ghij
| |
[pagina 762]
| |
Met u Dochters lust te singen
doet ghij vrij al grooter dingen:
Want gij Menschen van de Aerdt
Stijgen doet ten Hemelwaert
En hun leert de Sonden mijen
Om haer eeuwich te verblijen.Ga naar voetnoot(1)
Ludovicus Nonnius, arts, natuurkenner en Latijnsch dichter, vriend van Lipsius en Moretus, wekte de dankbaarheid van Anna Roemers Visscher op door haar te verzorgen en te genezen toen zij, tijdens een bezoek aan Antwerpen in 1645 ziek werd. Zij dichtte hem toe: O wat oordeel moeter weesen,
Om de crancken te geneesen
Dat ick aen mij self bevondt,
Doe ick wert van sieck gesont.
Met wat goet can ick v loonen?
Met wat croon can ick v croonen?
Neemt jn danck een danckbaer hert
Dat v opgeoffert wertGa naar voetnoot(2).
Dit was wellicht niet de eenige keer, dat Nonnius haar moest verzorgen. Uit een brief aan Geeraard Vossius, insgelijks gevonden in het Britsch Museum en door J.H.W. Unger in Oud-Holland uitgegevenGa naar voetnoot(3), blijkt, dat zij bij een ander bezoek, waarschijnlijk in 1642, ten gevolge van de koorts ‘een maent langer te Antwerpen gehouden werd’ dan zij zich eerst had voorgenomen. In 1643 was Anna Visscher te gast in de weidsche woningGa naar voetnoot(4) van Jacob Edelheer, den befaamden rechtsgeleerde en maeceen, die gedurende lange jaren pensionaris van de stad Antwerpen was. Toen schreef zij een aardig gedicht op het kostbaar parelsnoer van Mevrouw EdelheerGa naar voetnoot(5). Zij was aanwezig in den tuin van den pensionaris bij het waarnemen van een maansverduistering door den priester-sterre- | |
[pagina 763]
| |
kundige Godefridus WendelinusGa naar voetnoot(1), die van deze demonstratie een verslag liet verschijnen bij Hieronymus Verdussen in 1644Ga naar voetnoot(2). Men weerstaat moeilijk den lust om die groep op dien laatzomerschen valavond, in den mooien hof van den Antwerpschen patriciër, te schilderen, vereenigd rondom den grooten zonnewijzer, kort te voren met zooveel zorg als kunde gemaakt door Geeraard van Gutshoven, alias Gutiscovius, den Leuvenschen professor in de wiskunde, die geruimen tijd met Descartes samenwerkte. Jacob Edelheere had hem dit ‘sciotericum’ laten uitvoeren, om zijn verzameling globen, telescopen, automata en andere instrumenten voor dergelijke proefnemingen te volledigen. Daar luisterden naar het geleerde betoog van Wendelinu: Jacob van Eyck, den thesaurius der stad; Gaspar Gevaertius, den beroemden philoloog en dichter; G. van Gutshoven zelf, en nog anderen meer, waaronder Anna Roemers Visscher, de ‘Theano’ van haar eeuwGa naar voetnoot(3). Zou men zich een treffender tijdsevocatie kunnen fantazeeren van de intellectuëele kringen in het post-Lipsiaansche Antwerpen? Bij Balthasar Moretus I waren in 1640, toen Anna Roemers Visscher daar kwam, al de groote verfraaiingswerken voltooid, | |
[pagina 764]
| |
die van de oude Plantijnsche woning, naar het woord van Woverius, een der heerlijkheden van Antwerpen maakten, en daar werd juist de groote bibliotheek ingericht met haar stemmig mobilier, haar beeldhouwwerk, haar schilderijen, haar zeldzame sferen. enz., zooals wij ze heden nog kunnen bewonderen. Is het daar niet, in deze stille, wijdingsvolle zaal, dat Anna Roemers Visscher met den Antwerpschen humanist-drukker over allerlei geleerde onderwerpen sprak, en onder meer ook over de dichters van haar land, haar vrienden Hooft en Huygens? Wij weten althans met zekerheid, dat Moretus aan de ‘clarissima matrona’ vroeg om hem een afschrift te bezorgen van het viertal sonnetten, door Hooft en Huygens in 1621 gemaakt naar het voorbeeld der ‘schonken’ en waarop zij zelf antwoordde met een sonnet van eigen dichting. In het Alkmaarsche Letterjuweel, door Anna Roemers Visscher eigenhandig geschreven, deelt zij ons zelf mee, dat Moretus ‘'s Conings Drucker’ haar bad om die schoone sonnetten ‘op den trant van de schonken uyt te schryven’Ga naar voetnoot(1), en op het Archief van het Museum Plantin-Moretus worden de vijf door haar gecopiëerde sonnetten nog bewaard met een zesde sonnet, dat zij bij die gelegenheid aan Moretus opdroeg. Het eerste sonnet ‘van Myn heer den Drossaert van T'Huys te Muijden P.C. Hooft aen Constantinus Huygens’ begint met het vers: ‘Men voede' Achilles op met merch uijt leeuwen schoncken...’. Het sonnet ‘tot antwoort van C. Huygens’ vangt aan als volgt: ‘Ick bij den Helt gestelt, die uyt de leeuwen schoncken...’. Dan volgen een ‘wederom antwoort’ van P. Hooft met het beginvers: ‘Niet bij maer boven selve Achillis groove schoncken...’, en een Sonnet van Huygens ‘tot afscheyt staende om te vertrecken naer Engelant. Aen P. Cornelisson Hooft’, inzettende met het vers: ‘Danck hebbe t' leeuwen-merch in grov' Achillis schoncken....’. Daar voegde Anna Roemer Visscher nog bij de klinkert ‘aen beyde (haar) vrinden P.C. Hooft en Constantijn Huygens, op den trant van dees voorgaende sonnetten die aen weedersyden door (haar) bestelt syn’: ‘Dit heb ick noch gelicht wt d'uytgesoopen schoncken...’ Deze dichterlijke zending ontving de heer Moretus te gelijker tijd met het sonnet van Anna, waarin zij hem huldigt en tevens binnen den kring harer vrienden plaatst. Nic. Beets gaf ons een afdruk van dit sonnetGa naar voetnoot(2) naar het Alkmaarsche Letterjuweel. Het prachtig gecalligraphiëerd handschrift van het Museum Plantin-Moretus vertoont eenige | |
[pagina t.o. 765]
| |
[pagina 765]
| |
kleine afwijkingen in spelling, woordschikking en punctuatie. Om die redenen laten wij het gedicht hier volgen, zooals het aan Moretus gezonden werdGa naar voetnoot(1). Sonnet.
Aen den EHeere Moretus.
Ick wrijf, ick stamp, ick brandt noch Oly uyt de schoncken
door outheyt dor en drooch, op dat doch werde rap
Myn botte doffe geest, die garen weeder schrap
sou om te dichten syn; hoe wel ick leg versoncken
in de vergeeten-beeck, en lang niet heb gedroncken
Der Musen soete dranck het Heynste-borne sap;
So lust mij nu nochtans u waerde vryerschap
te groeten, die ick sie vol van beleefde voncken.
T'papier dat schaemt sich van mijn plomp en lomp gedicht
jck ben op naelt en spil veel beter afgericht
te boers om loven u verstant en brave zeeden,
O wysheyts winckel van het gansche Nederlant!
Wie na Geleertheyt haeckt, moet dansen na u trant
Gestelt op maetsang van de albescheyden Reeden.
Anna Roemers.
Moretus waardeerde niet alleen het letterkundig talent van Anna Roemers Visscher, maar ook haar kunstvaardigheid om met de ‘diamantstift’ op glas te graveerenGa naar voetnoot(2). Anna heeft meer dan één staaltje van haar bedrijvigheid op dat gebied te Antwerpen gelaten, en E. van Even wist uit het Antwerpsche stadsarchief op te diepen hoe zij in 1643 door het magistraat der stad met een zilveren, vergulde schaal vereerd werd als dankbetuiging voor den door haar gegraveerden glazen beker, dien zij, vergezeld van een lofdicht, aan de ‘heerlijke, wijdberoemde stad’ opdroegGa naar voetnoot(3). Waarschijnlijk in het huis van Balthasar Moretus zelf graveerde Anna Visscher een glas in de aanwezigheid van Bartholomeus de los Rios et Alarcon, den Spaanschen Augustijner, die te Brussel het ambt van hofpredikant waarnam, en van wien Moretus verscheidene werken had uitgegeven.Ga naar voetnoot(4) | |
[pagina 766]
| |
Uit een brief van B. Moretus aan Bartholomeus de los Rios (4 November 1640) blijkt, dat deze laatste zeer ingenomen was met Anna's glasgravure en zich voorgenomen had om aan den Spaanschen koning of aan een of anderen grooten heer een door Anna bewerkt glas aan te bieden. Met het oog op dit eventuëel geschenk stelt Moretus, uit naam van Anna, voor om op dat glas, naast het wapenschild van den koning of van den ‘grande’ een zinnebeeld of een Spaansche spreuk te graveeren, die De los Rios haar bezorgen zouGa naar voetnoot(1). Zij zou dat voortreffelijk gedaan hebben, verzekert Moretus, want ze kon uitstekend schrijven en schilderen. Eenige dagen later schreef Moretus nog over deze zaak aan zijn neef Balthasar II, die destijds te Brussel vertoefde. Hij deelde hem namelijk mede, blijkbaar met het doel om het aan De los Rios te herinneren, dat Anna het zinnebeeld en de Latijnsche of Spaansche spreuk verwachtte om ze op het glas te graveeren, in de plaats van het Nederlandsche opschrift dat zich bevond op het eerste glasGa naar voetnoot(2). Anna Roemers Vissscher kreeg van Balthasar Moretus een aanbeveling voor Mathieu de Morgues, Sr de Saint Germain, provoost van Harelbeke, te BrusselGa naar voetnoot(3). Dit was de beruchte predikant-geschiedschrijver, die in 1620 aalmoezenier werd van Maria van Medici en heel de odyssee dezer merkwaardige vrouw meemaakte. Hij kwam met haar naar Brussel, toen ze in oneenigheid geraakte met Richelieu, en schreef hier ettelijke heftige vlugschriften tegen den Kardinaal en andere werkjes ter verdediging van de koningin-moeder. Moretus ging vertrouwelijk om met Mathieu de Morgues, die zich onder het gevolg van Marie de Medici bevond, toen zij in 1631 met de aartshertogin Isabella de Plantijnsche drukkerij bezocht. Van dat oogenblik af waren hun betrekkingen zeer vriendschappelijk, vooral in 1635 toen Maria de Medici, zich te Brussel niet meer in veiligheid achtende, een tijd lang te Antwerpen kwam wonen, waarheen Mathieu de Morgues haar | |
[pagina 767]
| |
volgdeGa naar voetnoot(1). Moretus heeft een groot aantal van de pamfletten van Mathieu de Morgues uitgegevenGa naar voetnoot(2). Zijn portret siert nog de groote bibliotheek in het Museum Plantin-Moretus. Op 14 Februari 1641 gaf Balthasar Moretus aan Anna Roemers den brief mede voor Mathieu de Morgues, die sedert 4 Mei 1639 predikant van den kardinaal Infant wasGa naar voetnoot(3). Ziehier de eerste woorden van dit schrijven: ‘Très révérend seigneur, Madamoiselle Romers, nostre Sappho Belgique, a désiré que ie l'accompagnasse avec un petit mot de lettre a V.R. Elle entend assez de françoys, ainsi qu'elle scait traduire de vers du françois en flamand, mais n'ose parlerGa naar voetnoot(4)’. Over Anna Roemers Visscher's kennis van de Fransche taal is er eveneens spraak in een anderen brief, dien Moretus haar op denzelfden dag meegaf voor Philippe Chifflet, kapelaan van de oratorie van den Prins-kardinaal, te Brussel. De juffrouw, die u dezen brief overhandigen zal, heet het daar, is Anna Roemers, door den advocaat van Holland Jan (sic) Cats verheerlijkt als de Belgische Sappho. De Fransche taal begrijpt ze genoeg, want ze heeft ze geleerd van den Engelschen gezant alhier, Barnirius, maar ze spreekt ze niet voldoende of durft ze niet sprekenGa naar voetnoot(5). Het zou wel interessant zijn te weten wie die Engelsche Barnirius was, van wien Anna Roemers de Fransche taal leerde. De opzoekingen, die wij met dat doel instelden, bleven jammer genoeg, totnogtoe zonder uitslag. In het begin van Maart herinnerde Balthasar Moretus nog | |
[pagina 768]
| |
eens aan Philippe Chifflet, dat hij hem op 14 Februari door Anna Roemers een brief liet brengenGa naar voetnoot(1), doch Anna had tamelijk lang gewacht zich van die opdracht te kwijten en Philippe Chifflet, daarover eenigszins ontstemd, antwoordde aan Moretus op 7 Maart, als volgt: ‘Monsieur, promptement à vostre dernière lettre, faute du suiet quand a la penultième, il y a fort peu de jours que Madle Romers prit la peine de me la délivrer. Je l'avois déja veue plusieurs iours auparavent avec Monsieur le Provost d'Harlebeck qui a promis de l'assister à son temps, que la dite damoiselle dit n'estre encore venuGa naar voetnoot(2)’. Over de betrekkingen van Anna Roemers met Eryycius Puteanus heeft -Ed. van EvenGa naar voetnoot(3) ons uitvoerig ingelicht en het ware overbodig hier nog eens te wijzen op Anna's verblijf te Leuven op den Caesarsberg in het aloude burchtslot, door Puteanus tot een hof der Muzen herschapen. Ook op haar dankbare vereering voor den voorzitter van den Geheimen Raad te Brussel, Pieter Roose, die haar een vrijgeleide in de Zuidelijke Nederlanden verschafte, werd door E. van Even reeds gewezenGa naar voetnoot(4). Nochtans weerstaan wij hier niet aan den lust om tot slot een paar passages mede te deelen uit een brief, dien zij stuurde aan Pieter Roose, en waaruit haar hartelijke gezindheid spreekt te zijnen opzichte, alsook haar vurig verlangen om den vrede tusschen Noord- en Zuid-Nederland te zien tot stand komen. Eerst het fragment, waarin zij vertelt hoe op haar voorstel aan de gastvrije tafel van Jacob Cats door een voornaam Hollandsch gezelschap plechtig op Pieter Roose's gezondheid werd gedronken! ‘Was doe in den Hage tot den Heere Jacob Cats, dat mij een seer gunstich vrindt is, te eeten (daer ook eenige van de voornaemste heeren me waeren), die ick vertelde dat' ick met UE op sijn gesontheyt hadde gedroncken; hij, dit hoorende deede terstont een groote roemer brengen, daar ick weleer voor hem wat op had gecrabbelt en droncken allegader, met grooter eerbiedicheyt en ongedeckten hoofden, UE gesontheyt, UE wenschende een lang leven. seggende in 't particulier (haer bedieningen en de uwe afgelegt) UE vrienden te syn’. En thans haar verzuchting naar vrede en verzoening onder alle Nederlanders: ‘In 't midden van die vrolycke maeltijt werd mijn herte beroert en beclaechde in my selve het jammer van 't schoone Nederlant, verwoest en verdruckt van die helsche' fury, het vervloeckte oorloch. O, goddelycke vreede! wanneer | |
[pagina 769]
| |
sullen wy u weder sien? - en is daer nu geen pater NeyGa naar voetnoot(1) meer te vinden, om de gescheurde herten weer aen een te neyen en groeyen daer nu geen olijftacken om malcander me te gemoet te comen? - o mijn lieve vaderlant! daer ick natuurlyck aen verplicht ben, en gij mijn waerde vrindenlant! dat my door soo veel beleeftheyt dwingt om alles goets te gunnen; ick wensch, en ach! of Godt gave dat mijn wensch geen wensch en bleeff! dat ik mocht cussen de voetstappen van die de vrede vercundigenGa naar voetnoot(2)’.
Antwerpen. |
|