Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1925
(1925)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 493]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Sprokkeling op het Gebied van 't Onderwijs in de XVIIe en in de XVIIIe eeuw,
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 494]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
school bezaten. En hoe werd dan nog het onderricht gegeven? Te nauwernood werden eenige beginselen van lezen en schrijven, nevens de christelijke leering, onderwezen. In vele dorpen was de school slechts gedurende drie of vier maanden open. Gelukkig waar een klooster in de nabijheid lag, of waar de onderpastoor het ambt van schoolmeester wilde vervullen: anders werd dikwijls door het gemeentebestuur een zwervende onderwijzer, bij de maand, zooals een schaapherder voor eene kudde gehuurd. Ook was de onwetendheid groot onder de volksklassen’.Ga naar voetnoot(1) Stond het inderdaad zóó gelegen? Mathot schetste ons den toestand af met grove trekken. Anderen hadden vóór hem hetzelfde gedaan, en nog anderen na hem gebruikten hetzelfde dik zwart potlood. Weinig goeds hebben zij aan te stippen: Pauwel copieert wat Pieter schreef. Hier schijnt me dit zoo klaar als tweemaal twee vier is. Blijkbaar hebben zij het Verslag der Oostenrijksche Schoolcommissie, en b.v. ook het werk van Lesbroussart geraadpleegd: De l'Education belgique, ou. Réflexions sur le Plan d'études adopté par Sa Majesté pour les Collèges des Pays-Bas autrichiens, suivies du développement du même Plan, dont ces Réflexions forment l'Apologie. Drukk. Lemaire, tot Brussel, 1783; 280 blz. Dit laatste werkje mag echt belangrijk, mag leerrijk heeten, en een ernstig schoolman van heden zal er nog genoegen in vinden daar kennis mee te maken. Het valt niet te loochenen, het inzicht der Regeering, die verbetering in dien achterlijken toestand wilde brengen, was alleszins lofweerdig. Edoch, hier dringt zich een vraag op; ik kan ze niet verzetten: waaraan moet dan geweten, dat die Regeering vroegertijds nooit op de gedachte kwam zulk plan te ontwerpen? 't En was van gisteren niet, dat Oostenrijk hier meester was. Om hetgene Lesbroussart heet ‘l'indépendance anarchique de la plupart des écoles’ tegen te houden, was, ik geloof het goed, een krachtige arm noodig; om het onderwijs op vasten voet in te richten had men wat anders vandoen dan het geharrewar van deze tegen gene stad: ‘Un projet si noble avait besoin, pour réussir, de l'appui du Gouvernement. Lui seul en effet peut être le mobile de ces grands desseins d'où dépend ordinairement le sort des Etats’.Ga naar voetnoot(2) En als dit waarlijk zoo is, dan mag het spijtig heeten, dat onze vreemde Landvoogden het maar zóó laat, zóó laat hebben | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 495]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ingezien, en, samen met 's Lands overheden, zoo geestelijke als burgerlijke, geen rechtmatiger besluiten voor den bloei, of liever, voor den heropbloei hebben weten te nemen. Zag het dan te onzent er ‘waerlyk zoo ellendig uyt’, om de woorden van Jan Frans Willems te gebruiken, dan mag aan de achteloosheid onzer Landvoogden wel het ruime deel der schuld aangevreven.Ga naar voetnoot(1) Het moet ook gezeid, dat het openen en het onderhouden van scholen, zoo voor 't lager als voor het middelbaar onderwijs, vaak aanleiding gaf tot gehaspel tusschen wereldlijk en geestelijk gezag; vooral de benoeming tot onderwijzer ging dikwijls gepaard met uitstel, met aarzeling, met verbod... en wie er door leed, was het onderwijs zelf der jeugd. Veelal brachten de tijdsomstandigheden dit mede: hier waren het de gevolgen van den oorlog; ginder de vrees voor protestantsche of jansenistische insluiping, en, zich verplaatsend onder den invloed van den geest dier dagen, weze men niet verwonderd, en beschuldige men ook niet al te onredelijk onze katholieke voorouders, als men bedenkt, hoe hun geloofsgenooten zóó fel onzacht behandeld werden in het Noorden en in de naburige landen. Hoe erbarmelijk het er dan ook toeginge op het gebied van 't onderwijs, toch baart het bij mij verwondering, dat in die ‘verachterde’ 17e en 18e eeuwen zooveel volksboeken gedrukt werden. Zooveel, zeg ik, ja, te oordeelen naar de talrijke die tot nu nog bewaard blijven. En wezen vele, de meeste zelfs, van ascetischen aard: dit feit brengt geen bezwaar tegen mijn stelling in: Het moet immers verondersteld dat die schriften gelezen werden; zoo niet hadde men die niet gedrukt... en daar het volk ze las, moest het toch zóó bot noch zóó dom zijn. Nu, in de jaren 70 der XVIIIe eeuw, was Oostenrijk willens of niet gedwongen naar maatregelen uit te zien. Het had zich laten meeslepen door het antigodsdienstig philosophisme, en de orde der Jezuïeten, in zijne Staten gelijk elders, zag het met geen leede oogen afgeschaft. De breve van Paus Clemens XIV werd, op den 13 September 1773, in onze kerken afgelezen. Twee dagen daarna werden de goederen der kloosterlingen verbeurd verklaard, en pas vijf dagen daarna werden hunne huizen en colleges geslotenGa naar voetnoot(2). Dit heet men met spoed handelen. Inderdaad! Maar de Paters Jezuïeten hadden tal van colleges: Die werden nu plots gesloten: 17 van de 58, die er in de Oostenrijksche Nederlanden bestonden, waarbij nog 4 pensionaten op | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 496]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
de 16, het volledig getal in onze provinciën. Dit aanstippende, schreef Lesbroussart (op. cit. Avant-propos, blz. 3): ‘Une société qui depuis longtemps était en possession de la plupart des écoles, qui avait donné à la religion des athlètes infatigables, à la chaire de grands orateurs, à la littérature des écrivains estimables et à l'instruction des maîtres savants, venait d'être éteinte, après deux siècles de travaux et de gloire. Cette extinction exigeait qu'on remplaçat le vide qu'elle laissait dans les écoles’. Eene leemte, ja, een groote leemte in ons onderwijs veroorzaakte de opheffing der Jezuïetenorde. Wij mogen dit aannemen, waar een keizersgezinde lijk Lesbroussart het getuigt, en het als een plicht van eerlijkheid beschouwde, hulde aan de slachtoffers te betoonen. Voegen we er in 't voorbijgaan bij, dat die man niet alleen stond. De katholieke bevolking van België was verslagen. Zij kon niet begrijpen, naar de uitdrukking van Baron de Reiffenberg, hoe de Paus er had kunnen toe besluiten zijn sterkste steunpilaren terneer te smijten. ‘Le prince de Ligne, cet aimable étourdi, - 't zijn de woorden van Piot, - en fut lui-même désolé’.Ga naar voetnoot(1) Edoch de slag was geslagen: men moest aanvullen wat opengevallen was. De andere kloosterorden sprongen nu bij; vooral de Paters Augustijnen bleven niet in gebreke; tal van colleges en pensionaten werden door den Staat opgericht; maar of het peil van het onderwijs er hooger door steeg, is volstrekt niet bewezen. Bewezen werd het integendeel, naar men even bij Piot lezen kanGa naar voetnoot(2), dat menig verwijt vanwege de Staatsgezinden al te lichtzinnig tegen de vorige meesters in 't middelbaar onderwijs was uitgebracht, en dat men weinig of geen verbetering kon aanstippen. ‘En dépit de tous les sacrifices du gouvernement autrichien’, zoo vraagt zich vermelde schrijver af, ‘est-il parvenu à relever l'instruction? Y a-t-il introduit du nouveau? Nous ne le croyons pas’Ga naar voetnoot(3). Het mag inderdaad bevreemden, dat in een Plaidoyer déclamé au Collège du chapitre de Tournai, à la distribution solennelle des prix, tot Doornik, in 1785, de vraag gesteld werd, of men de studie der latijnsche taal in de opvoeding mag verwaar- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 497]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
loozen? ‘Ik kan me niet weerhouden, - zegt de redenaar, - mijn beklag te maken over de droevige noodzakelijkheid het nut der latijnsche taal te moeten bewijzen’.Ga naar voetnoot(1) Als het alzóó stond in zake van achting voor het Latijn, dan zal ook het peil der studie dezer taal niet hoog gestaan hebben, en daar het Latijn het voornaamste leervak was, mag men besluiten, dat de algemeene toestand niet van de bloeiendste zal heeten. Ja, en hoe kwam dit? Ik meen, dat de reeks bloedige en langdurige oorlogen, welke het Vaderland in de XVIIe en in de XVIIIe eeuw had door te worstelen, er grootelijks schuld aan hebben. Het dunkt me onvermijdelijk, of zulke beroerde tijden, waarin, immer toe, ons België werd overrompeld en kaal gevaagd, of zulke hachelijke tijden moesten een noodlottigen invloed hebben op de regelmatige ontwikkeling der studiën. Denkt maar na: kon dit anders? En dewijl daardoor het peil van geleerdheid in de hoogere standen daalde, had dit van eigen een weerslag op den volksstand. Overigens de wind bleef niet blazen in de zeilen der verouderende Renaissance: Deze teerde nog op vroeger gezag en ingewortelde gewoonten; doch naarmate de gedachten van individualisme en noodzakelijk daaruit de gedachte van utilitarisme opschoten, moest de studie der oude talen er door lijden. Men beschouwde van lieverlee de studie van Latijn en Grieksch van het standpunt uit: ‘Wat doe ik daarmee? Waartoe dienen zij?’ De geest van 't philosophisme der XVIIIe eeuw zal daarin meegewerkt hebben, twijfelt er niet aan, en hoe dieper hij in de maatschappij ingreep, hoe meer ook het besef der humaniorastudie zal verzwakt zijn. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 498]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
De geschiedenis van 't onderwijs in Frankrijk bevestigt dit. En ongelukkiglijk was Frankrijks invloed niet zóó gering in de Oostenrijksche Nederlanden. Het Hof en de hoogere standen gaven hier een maar al te heilloos voorbeeld. ‘Au XVIe siècle, le latin règne en maître’, zoo lees ik bij Paul Lallemand... ‘On sort du collège très habile à faire des vers latins, très apte à écrire une brillante harangue latine’. Zoo stond het in Frankrijk; zoo stond het bij ons; zoo stond het elders. ‘Gustave Adolphe, après avoir pris Munich, en 1632, discute en latin avec le recteur du collège des Jésuites. Condé, lorsqu'il rentre dans Rocroi délivrée, est salué, par le maire, d'une harangue latine à laquelle il répond en latin, en improvisant de la façon la plus charmante’.Ga naar voetnoot(1) Overigens, men kent de bemoeiingen der Jezuïeten, der Oratorianen en van Port-Royal voor het Latijn. Maar met de XVIIIe eeuw verandert dit in Frankrijk: ‘On se tourne vers les sciences naturelles. Le latin baisse dans l'estime des éducateurs nouveaux. Le grec est banni des classes. Quand les Jésuites sont expulsés,... quel trouble dans l'instruction publique suit leur départ! Quelle désorganisation dans le grand service de l'enseignement!’Ga naar voetnoot(2) Zoo ging het in Frankrijk, zeg ik. Zoude 't u verwonderen, dat het te onzent al niet anders ging? Mij niet. In de XVIIIe eeuw waaide hier immers de fransche wind al sterker en sterker, en was het nog wel boven het hoofd der lagere standen, die in het familieleven nog vlaamsch bleven, toch bracht die wind 'n strooming mee, die de ontwikkeling van 's volks geestesleven door eigen taal en naar eigen aard fel belemmerde. En voegt daarbij, zooals ik hooger zeide, dat de noodlottige gevolgen van nooit uitgevochten oorlogen voornamelijk den minderen stand teisterden: hoe wilt gij dan, dat ons volksonderwijs bloeiend geweest zij in de 17e en in de 18e eeuw? Neen, rozekleurig was de toestand niet, volstrekt niet. Edoch maken wij hem niet zwarter dan hij werkelijk is. Men werpt wel eenigszins al te onbesuisd den steen naar het hoofd onzer voorouders. Onderzoeken wij niet waarom. Zeker verschoonen noch loochenen wij hetgeen te verschoonen noch te loochenen valt; maar den eerste den beste nabauwen waar men plichtverzuim en schuld den voorouders aanwrijft, ware | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 499]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heusch niet hoffelijk... en ik durf dan ook vragen, of men wel billijk rekening houdt met den verwarden toestand van toen en met den bloei van heden? Ligt er tusschen het ‘alsdan’ en het ‘nu’ geen hemelbreed verschil? Waren vóór honderd, vóór tweehonderd jaar herwaarts de maatschappelijke behoeften zooveel eischend als thans? Kortom, beschouwt en beoordeelt men niet de gehalte van het toenmalig onderwijs met blik en oordeel, die naar de ontwikkeling van het hedendaagsche onderwijs gevormd zijn? Het is zóó waar hetgeen wijlen Prof. Edm. Poullet eens schreef: ‘Nous n'avons que trop la mauvaise habitude de juger d'après nos idées les générations passées. Pour être justes et impartiaux envers elles, il faut nous mettre à leur niveau, et pour cela, souvent leur laisser la parole’Ga naar voetnoot(1). En in de vergelijking die men aanvoert met natiën uit de buurt, ah! er valt wel eens te onderzoeken, of men zich niet verleiden laat door klatergoud, dat men voor degelijk metaal neemt. Een vergelijking gaat nog al lichtelijk mank. En ‘verachtering’, het woord is gauw geschreven, het verwijt gauw gesproken, maar de zaak is toch zóó licht niet bewezen. Daar zijn in onze geschiedenis van die verwijten, welke men opraapt langs de straat... Schrijft men ze niet al te stelselmatig na zonder om te zien van waar ze komen, en wie ze rondzaaide? Daar denk ik dikwijls op, en menig vraagteeken blijft er in mijn geest dan hangen. Ik weet niet of het elders gaat zooals hier: maar moet het niet erkend, dat Belgen zóó lichtzinnig elkander bekladden, zóó lichtzinnig ja sommige buurlui afschrijven en naspreken, al geldt het zelfs ten onrechte van eigen volk en eigen voorouders? Naar mijn bescheiden oordeel, is men al te lang onrechtveerdig geweest jegens de voorouders uit de XVIIIe eeuw. Men late recht weervaren aan wie recht toekomt, of althans men bezware niet hun schuld, als zij vóór nageslacht en geschiedenis schulden hebben te dragen.Ga naar voetnoot(2) Vertoeven wij hier echter niet langer, en verplaatsen wij ons op het terrein der moedertaal. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 500]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
II.Waar Jan Frans Willems aanvangt over ‘tael- en dichtkunde der Belgen in de achttiende eeuw’ te sprekenGa naar voetnoot(1), laat hij eenige algemeene beschouwingen voorafgaan. Hij heeft het o.a. over de oprichting der Académie des Sciences et Belles-Lettres tot Brussel. Die oprichting gebeurde bij brieve van den 16 December 1772. Maar, zegt hij, ‘zij bracht weinig toe om de rederduitsche taal tot haar vorig aanzien terug te brengen. Men sprak fransch in hare zittingen en geschriften. Hoe kon het ook anders zijn, daar langs den eenen kant het Nederduitsch niet de taal der oprichters was, en er, langs den anderen kant, bij het vlaamsch beoefenend gedeelte der Natie, volstrekt geene elementen meer te vinden waren, om zulk eene letterkundige Maatschappij samen te stellen? Het onderwijs in de lagere scholen was en bleef, men kan niet slechter. Wie nauwelijks vlaamsch kon spellen, wilde fransch of latijn leeren lezen. Hier en daar begonnen wel Rethorijken wakker te worden, maar geen man van smaak of kunde nam deel in hare werkzaamheden. De plaatselijke besturen en rechtsbanken bleven wel hunne handelingen voortzetten in de volkstaal, maar zij vergenoegden zich met de oude formulieren na te schrijven, zonder op eenige verbetering van stijl of voordracht te denken. De Regeering deed wel niets ten nadeele van de beoefening van het Nederduitsch, maar zij was er onverschillig voor, en die onverschilligheid baarde geen goed’. Hier echter past wel een kleine aanmerking bij. Op de uitgeschreven prijsvragen der brusselsche Academie kwamen nog al eens verhandelingen in, die in 't Nederduitsch geschreven, en niet zonder weerde waren. Dit getuigt Willems zelf, en hij noemt een negental dier inzenders op. Niet alle elementen ontbraken dus. Er was dan ook een keur van mannen, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 501]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
die voor de toekomst nog wat beters lieten verhopen in de landtaal. Overigens somt Willems' Verhandeling eene reeks, en een lange reeks prozaschrijvers en dichters op, die zeker geen eerste-rang-schrijvers waren, doch zij hadden hun moedertaal nog lief; zij schreven, en spraken, en onderwezen in die taal. Dit getuigde dus ook van eigen oefening, van zelfstandig werk. Waren het nu meestal priesters en kloosterlingen: het kleed maakt den man niet; maar ontegensprekelijk uit hun lofweerdig voorbeeld moest naijver opwassen, ja ten bate der moedertaal, naarmate de tijd geruster en gunstiger werd voor taalbeoefening en studie. Kon het anders, of zij moesten in hun jongere en begaafde medeburgers het gebruik eener taal aanmoedigen, die zij zelven gebruikten? Die schrijvers in proza of dicht houd ik voor een tweede kiem van beloften. En een derde, dat waren de rederijkers, menschen uit den volksstand, van wie Willems zegt, dat zij begonnen ‘wakker te worden’. De beoefening der taal breidde zich dus van lieverlee uit. Niet zóó zwart was dan de gezichteinder, niet zóó zwart dat er viel te wanhopen, althans naar mijne meening niet. Eindelijk mag nog bijgevoegd, dat, reeds rond de jaren 1790, die honderden vlugschriften voor of tegen de Regeering het bewijs leverden, dat het volk zijn taal niet vergeten had, en het met reuzenstappen vooruitging in de beoefening er van. Maar hetgeen ontbrak, dat was het gezag, dat was de meester om die krachten te doen samenwerken, om er orde en eenheid in te brengen. Edoch ook die eenheid moest natuurlijk volgen uit de betere onderwijsregeling, waar men eindelijk op bedacht was; moest volgen uit de natuurlijke ontwikkeling der beoefening in de verschillende standen daareven vermeld. Maar men heeft er zich niet mogen in verheugen. En de schuld er van? De fransche overrompeling en hare dwingelandij in ons Vaderland. Doch spoeden wij ons niet te verre vooruit. Het onderwijs der landtaal in de 17e en in de 18e eeuw leed van eigen onder den algemeenen drang der rampen, die onze provinciën troffen. Niet hoog liep dat onderwijs. Kon dit anders? Herhalen wij echter niet hetgene wij hooger reeds aanstipten. Dien achterlijken toestand schetst Lesbroussart ons in vrij zwarte kleuren. Of hij, franschman van geboorte, wel genoegzaam het vlaamsche land kende, durf ik niet bevestigen. Dat hij echter een man was die het wel meende, staat buiten kijf; een man die van onderwijs verstand had, valt insgelijks niet te loochenenGa naar voetnoot(1). Hoe jammer maar, dat de bemoeiingen | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 502]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
van het Oostenrijksch Bestuur zóó laat kwamen! Zeker is het beter laat dan nooit, doch wie weet, hadde de nood niet gedwongen, hadde de opheffing der Jezuïetenorde het onderwijs niet heel en al ontredderd, wie weet, of Oostenrijk er ooit zou ernstig op gedacht hebben dat onderwijs hier te lande te regelen. - Lesbroussart laat dit onderstellen: ‘Het valt waarlijk te verwonderen, zegt hij, dat de gezonde rede sedert lang niet tot stand gebracht heeft hetgeen nu sedertdien de Regeering zóó wijslijk heeft voorgeschreven’Ga naar voetnoot(1). Eilaas! België lag zooverre van Weenen... en was het Vaderland voor den Habsburger al veel meer dan 'n pachthoeve, die men uitbuiten moest? Aan de nieuwgestichte Academie werd dan de last opgedragen, een plan van hervorming en verbetering voor het Staatsonderwijs op te maken, en toen het stuk in den haak stak, werd het door het Hooger Gezag aangenomen. Het boek van Lesbroussart is een reeks beschouwingen daarover, en die beschouwingen, veelal van practischen aard, zijn waarlijk lezensweerdig. De man neemt het Vlaamsch tot grondslag, en de redenen welke hij inroept, mogen thans nog gelden. Het loont de moeite eenige regelen uit zijn pleidooi over te schrijven: ‘La langue flamande, zegt hij, est proprement la langue nationale. C'est par elle que depuis la réforme (de l'Empereur) on doit commencer l'éducation, du moins dans les pays où elle est en vigueur’ (Zie blz. 40, op. cit.). Zij - zoo gaat hij voort, - die der Regeering ten kwade duiden, dat zij nieuwe schikkingen voor het onderwijs heeft genomen, moesten haar ten minste dank weten wat zij ter bescherming en opbeuring der landtale voorgeschrevenGa naar voetnoot(2) heeft. Waarna hij | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 504]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
aandringt op eerbied voor de taal, naar het voorbeeld der oude Romeinen in dat stuk: ‘Het is zelfs 'n plicht van nationaal eerbesef: zij is de taal des lands: zij heeft dus recht op 'n plaats in 't schoolonderwijs. De studie er van moet voorkomen op den urenrooster van elken dag, en die studie moet een grondige studie zijn, wil men maar eenigszins slagen in de studie der oude talen’... Ei ja! men herleze in onze XXe eeuw hier te lande wat Lesbroussart op het einde der XVIIIe eeuw zoo kranig getuigde. De gezonde rede verliest nimmer van hare bewijskracht, wat ook de vooroordeelen er tegen aanvoeren; - en, zegt hier J.F. Willems, die 's mans getuigenis aanstipte: Zoo sprak een franschman! | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
III.De studie der moedertaal moest dan behertigd worden. Zij moest tot grondslag dienen van 't humaniora-onderwijs. - Hoe werd dit verstaan in het plan der keizerlijke Regeering? Naar Lesbroussart ons leert, moest men de eerste maanden besteden aan de studie der moedertaal, waarna men aanvang maakte met de studie van 't LatijnGa naar voetnoot(1). De wet schreef voor, dat de leerlingen zouden latijn spreken, zoodra zij er bekwaam toe waren; doch de boeken die hen tot daar moesten brengen, waren meestal in het Vlaamsch opgesteld. Was de spraakleer die men nog in sommige scholen gebruikte, in 't Latijn geschreven, toch moest, volgens de wet, de leeraar den uitleg er van geven in de moedertaal, en Lesbroussart voegt hier bij: ‘Il serait absurde de parler aux jeunes gens une langue qu'ils n'entendent point encore, surtout au commencement de l'année. Het ware uitzinnig de leerlingen aan te spreken in een taal die zij niet verstaan, inzonderheid bij den aanvang van het schooljaar!’Ga naar voetnoot(2) | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 505]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Ei! uitzinnig heette zulks in de 18e eeuw. Maar in de 19e? in de 20e? De vraag stellen is er op antwoorden. Weiden wij echter niet verder uit: Sprokkelen wij nog eenige houttakjes op het gebied der schoolboekjes uit dien tijd. Ik heb er verschillende vóór mij liggen; over eenige dezer moet ik een woordje inlasschen... Dit eerste daar was veel, misschien zelfs algemeen gebruikt in de Jezuïeten-colleges; het Vlaamsch diende er tot voertaal in. De titel er van luidde: Verklaeringe vande eerste Beginselen der Latynsche Taele, waer in verhandelt wort het gene meest noodig is aen de Jonkheyt der Eerste Schole, onder de bestieringe van de Societeyt Jesu. Tot Antwerpen, by Ignatius Leyssens, op de Jesuite Pleyn in S. Joseph. Anno 1710. Met Verlof ende Privilegie; 136 blz. - Oor of tot het drukken er van werd, op den 21 Meert 1710, gegeven door Daniel Papebrochius, Provinciaal van de nederduitsche Provincie der S.J. - en 't Privilegie des Konings dateerde uit Brussel, den 15 Februari 1702. Latere uitgaven er van ken ik nog die b.v. dateeren 1717 en 1754. - Die datums geef ik hier op, al ware 't maar om te toonen, dat de Paters der S.J. het voorschrift der keizerlijke Regeering niet vandoen hadden om zich te schikken naar de gezonde redeGa naar voetnoot(1). | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 506]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Nevens dat eerste boekje ligt daar nog een ander uit de Jezuieten-scholen, een boekje van Pater Alvarez, dat de regels in het Latijn opgaf, maar de aangehaalde voorbeelden in het Vlaamsch vertaalde, en ook wel eens in het Fransch. Het hiet: Emmanuelis Alvarez e Societate Jesu Rudimenta, sive Institutionum linguae latinae Liber primus, pro infima classe Studiosorum in Gymnasiis Societatis JesuGa naar voetnoot(1). Antverpiae, apud viduam Henrici Thieullier. 1720; 104 blz.
Bij een derde schoolboeksken blijf ik wat langer stil. Ik teekende meer dan één blaadje in mijn notaboekje op, en het verschaft mij de gelegenheid van dichter bij het toenmalig schoolleven te leeren kennen. Het draagt voor titel: Antonii Van Torre e Societate Jesu Dialogi familiares, litterarum tyronibus in pietatis, ludorum exercitationibus utiles et necessarii. Una cum orthographiae interpungendi, et dividendi recta ratione. - De uitgaaf die vóór mij ligt, is de ‘editio novissima. Antverpiae, apud Martinum Verdussen, in foro Calceorum sub signo Aviarii, 1731’; 242 blzz. De goedkeuring echter van de boekkeurder en aartsdiaken, Kan. T. Voochts, van Antwerpen, dateert den 22 October 1657.Ga naar voetnoot(2) De titel vermeldt het: het is een boekje van samenspraken in 't Vlaamsch en in 't Latijn tusschen leermeester en leerlingen of tusschen de schoolknapen ondereen. Waarlijk met belangstelling heb ik dat boekje doorbladerd: en, ik herhaal het, | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 507]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
veel van die schijnbaar nietige dingetjes laten ons klaar zien in de schoolgebruiken van dien tijd. Een woord tot de meesters gaat vooraf: Paroenesis ad religiosos et litteratos Grammaticce Professores; waarna een ander: ad convictores, i.e.: ad illustres, nobiles, ingenuos adolescentes convictus Societatis Jesu. De inhoud van het boek is waarlijk een schets van het studentenleven dier dagen, d.i. vóór twee- driehonderd jaar. Pater Van Torre leert spreken over den handel en wandel in de schoolwereld: ‘Quid illi (alumni) melius, quid jucundius declamitent quam quod integre planeque intelligunt, quod quotidie loquuntur et tractant, in quo et sensus, et mores, et studia et vitae suae rationes omnes ipsi recensebunt?’ - Wat ik met genoegen in dit oude boek reeds aantref, zijn die ‘adagiorum decades’, die reeks van tien spreuken of spreekwoorden achter elke vijf samenspraken. En te recht zegt de geleerde Jezuïet: ‘Ut enim gemma annulo inclusa et aurum purpurae intertextum, ita paraemia sermoni praesertim familiari opportune et decenter inserta gratiam ac decorem conciliat. Quid, quod adagium, ut ait Festus, ex eo nomen sortiatur, quod ad agendum ducat, et viam commonstret, ac proinde pueri ad illas prudentiae regulas efformari paulatim posse videantur? Haec igitur ediscant, haec usurpent in loco, ex his sapere incipiant, haec inter disputandum e vernaculo in latinum, et e latino, cum lubet, in vernaculum vertere jubeantur’. Een gulden raadgeving van P. Van Torre! Spreekwoorden zijn, ja, als gouden schilfers, die over den stijl liggen gestrooid of er in verwerkt zijn, en bevalligheid en glans er aan mededeelen. Vergroeid met ons volk, vergroeien die spreekwoorden ook met zijn taal: zij maken de taal levendig en los, zwierig en schilderachtig, ingrijpend en sierlijk, luchtig en krachtig terzelfder tijd: Dat men de aandacht der leerlingen daar in de taallessen op vestige, och ja! dat is noodig, allernoodigst om die taal voor stroefheid en gemaaktheid, voor houterigheid en pedantisme te behoeden. Maar 't gebruik er van gebeure, lijk P. Van Torre ook zei, te gepasten tijde, opportune et decenter. Mij wil het voorkomen, dat ons belgisch taaleigen vooral aan spreuken en spreekwoorden rijk is, en door eigen ondervinding kon ik meer dan eens waarnemen, dat men in het Noorden verwonderd stond over den voorraad van keurige en kleurige uitdrukkingen in den mond onzer landelijke volksmenschen. O te betreuren, diep te betreuren ware het, moesten wij die verwaarloozen, die verschoppen als miswas en onkruid om ze te verdringen door stijf | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 508]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
uitheemsch nabaksel. Op gevaar af wat te ver uit den weg te loopen, teeken ik er toch eenige uit Van Torre's voorraad op:
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 509]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Edoch, genoeg, meer dan genoeg hiermede! In een ander opzicht acht ik die Dialogi familiares wel eenigszins merkweerdig. Er komen daar veel belangwekkende dingetjes in voor, die ons eenvoudig en klaar, zooals ik zei, de schoolgebruiken van dien tijd voorstellen. Een voorbeeld; Wie herinnert zich uit zijn jongen tijd het ‘signum linguae’ niet? Wellicht bestaat het hier of ginder nog. De vlaamsche jongens moeten fransch spreken: Wie het niet doet en betrapt wordt, loopt 'n straf op. Dit onding komt ons toe uit de vorige eeuwen: toen gold het latijn te praten. Alreeds in de eerste samenspraak luidde 't: Spreeckt altijdt Latijn, oock in het spel!’ Een ‘dialoghe’ - op blz. 95 - verhaalt ons ‘een ondersoecK op het signum van de vlaemsche tael’. Het is pittig verteld, waarlijk: men mocht ‘onghestraft geen duytsch spreken’. Laat ik een brokje uit hun redeneeren overschrijven: Frisius en Ignatius zijn op gang naar de school; zij zijn blijde dat ze kunnen ‘vrijlijk in 't Latijn wat spreken’. O de brave jongens! en Ignatius... luistert: ‘Wat souden wij, zegt hij, handelen met hen die sorghe en hebben om Latijn te spreken, niet anders en rallen als duytsche clappernije! Frisius. Vermaent ghyse, zy worden gram en lachen u daer en boven uyt. Ignatius. Lachen uyt, seght ghy? Sy en houden oock niet op van te slaen: als my onlanghs eenen vonde in een seker cleyn engh straetken, gaf hy my twee groote kaeck-smeten op alle beyde mijne kaecken, ende liep terstont deur. Frisius. Wat dede ghy daer-en-tusschen? | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 510]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Doch luisteren wij niet langer naar die jonge snaken... Zien wij ze liever bezig aan 't spel. Een rijk blaadje folklore! ja een fijn kijkje in de kinderwereld biedt ons het hoofdstuk over de spelen. Hoort ze bezig in ‘hun beradinghe met wat spel sy hun sullen vermaecken’. Zullen wij met den slinger naar het wit werpen? vraagt de een. - Verboden spel! is het antwoord. Laten wij dan met de bollen spelen door de klospoort: sphaeris ludere per annulum ferreum... of ons oefenen met de bollen te werpen... En dan komt de jacht op de vorschen... op de visschen... en 't kaatsen met den bal, pilâ certare... Eh! men moet opwerpen om te zien met wie men staat. Toen alreeds wierp men een penning op: het was kruis onder of boven! En waarvoor speelde men? Voor 'nen halven stuiver!...Dan komt nog het steenen of schijven werpen naar den staak... het baarloopen, enz. O wondere traditie in de knapenwereld. Hoe tintelen sommige van die dialogen van kleur en leven! men speelt met de snaaksche guiten mede, en men vergeet dat er spraak is over spelen van twee- drijhonderd jaar geleden... welke denkelijk ook de voorouders van dat volkje zullen gespeeld hebben.. Edoch blijven wij hier niet langer stilstaan. Zeker heeft Pater Van Torre het collegeleven goed nagekeken. Hij laat me onderstellen, dat het slaan niet onbekend was toen ter tijde; trouwens, zegt Philips in den III dialoghe: ‘In de schole doe ik op alle manieren mijn beste op dat ick met recht niet gheslaegen en worde, operam do ne merito vapulem’... Ziet, het kapittel over de ‘goede manieren’ is goud weerd... Ik zie daar den Pater staan vóór de schoolgasten, ik hoor hem sermonen... en mijn besluit: kinderen van toen en kinderen van heden, welk verschil? Geen, dezelfde streken zitten er in... Ik laat nu daar wat ik opteekende nopens het godsdienstig schoolleven, nopens huiselijke zeden en gewoonten. Stippen wij enkel nog aan: naast 'nen dialoghe, die ‘de ma- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 511]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niere van te disputeren in 't Latijn’ opgeeft, leert de Pater Jezuïet ook ‘de maniere van disputeren in 't Grieckx’. Hoe jammer toch, dat er over het belang der moedertaal geen woord, geen sylbe gelost wordt! In het middelbaar onderwijs was de grondige kennis van het Latijn de hoofdzaak; wat men ter studie van de landtaal aanwendde, kwam bijna in tel niet; maar gelukkiglijk werd die taal nog veel gebruikt tot voertaal, en ook de lexicons waren Nederduitsch-Latijn, wat dan aan den leeraar van eigen de plicht oplegde over 't schrijven in de moedertaal al een woord in 't voorbijgaan te reppen. - In de dorpsscholen leerde men lezen en schrijven en rekenen, en daarbij nog den catechismus. Doch breedvoerig weiden wij daar niet over uit: vergeten we niet dat wij maar sprokkeling rapen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
IV.Dat de maatregelen van het Oostenrijksch Bestuur moesten verbetering brengen in het onderwijs, kan men niet miskennen, Hadden zij er maar den tijd toe gehad! Over 't algemeen stemden de kloosterlingen, die zich aan 't onderwijs toewijdden, met die maatregelen in. Zoo b.v. de Augustijnen onderwierpen zich aan de voorschriften van het Staatsbestuur, en de P. Provinciaal, J. Vollaert, gaf aan de regenten zijner colleges het bevel: ‘Mandamus ut in omnibus collegiis nostris praefata observentur: dat die voorschriften moesten worden onderhouden’Ga naar voetnoot(1). Er werden toen in België 19 colleges door Augustijnen bestuurd: van die 19 werden er 12 door den Staat erkend. Nieuwe leerprogramma's werden dan voorgeschreven; nieuwe schoolboeken werden uitgegevenGa naar voetnoot(2). Er mee kennis maken, zou zeker nu nog de moeite loonen. Doch hier over handelen ligt in mijn plan niet. Op het gebied van 't lager onderwijs liep alles niet zoo | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 512]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
licht van stapel. Een radicale hervorming werd voorgesteld. De gemeenten zouden die toepassen: maar neen! zij weigerden er zich mee te bemoeien. Godsdienst en lezen en schrijven en rekenen besloegen heel het programma. Het valt niet te loochenen: die vier vakken zijn wel zekerlijk de voornaamste van alle, en ik moet onderstellen, dat zij over 't algemeen nog al practisch werden onderwezen. Ik leg mij anders niet uit, dat er zooveel volksboeken, al waren zij dan nog meestendeels van ascetischen aard, werden gedrukt en verspreid, en dat de vertooningen der Rederijkkamers met den dag zóó toenamen. In zake van schoolboeken voor het lager onderwijs was men niet zeer rijk. Aan opsomming echter of ontleding er van denk ik niet. Maar toch één woord in 't voorbijgaan er over: Wat hen alle kenschetst is een sterk moraliseerende strekking. Zeker kan men dit eentonig vinden; doch vooraleer het vonnis uit te spreken, verplaatse men zich in die verleden eeuwen. Noemt mij het aantal jaren op, dat het Vaderland in de 17e eeuw door den oorlog niet geteisterd werd. En onder Maria-Theresia, in de 18e, na andermaal overrompeld geweest te zijn door de Franschen, en mede op het punt van verkocht te worden aan den vreemdeling, wat bleef den Belgen nog over? Ik herinnerde elders al het woord van P.A.F. Gerard: zij kregen dan tijd, le loisir d'apprendre à se résigner, tijd om zich te leeren onderwerpen, et ils cherchèrent alors des consolations dans la religion et dans leurs privilèges, en zij zochten al hunnen troost in den godsdienst en in hunne privilegiën of voorrechtenGa naar voetnoot(1). Gaat maar even na, wat al drukken en nerdrukken van die voorrechten aan 't licht kwamen; hoe men zich toelegde op het opstellen van allerhande chronyken. Onze voorouders zaten binnen 's lands grenzen als opgesloten in een muit. Waar wilden of waar moesten zij heen om hulp en bijstand? Naar het Noorden? Ei! slaat de geschiedenis open, en zij zal u vertellen wat voor 'n broederhand men vandaar uitstak! Naar het Oosten? Uit Pruisen kwam nooit iet goeds voor het Vaderland. Naar het Zuiden? Dit ware den wolf in den muil loopen geweest. En naar den lande van over zee? Dat heette men verboden weg... En zoo waren zij, willens of niet, gedwongen hun eigen leven voort te leven, een leven van overlevering, dat zekerlijk een ander volk hadde doen wegteren en verdwijnen - de historie getuigt het - maar dat toch ons volk, onze voorouders niet vermocht te sloopen. Godsdienstzin en vrijheidszin hebben het karakter, de wilskracht van dat volk gesterkt in de | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 513]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
verlatenheid en in het lijden, en zoodanig gesterkt, dat het de stormen van Schrikbewind en Keizerrijk kon doorleven zonder te bezwijken, en levenskracht genoeg bewaarde om wederom in de rij der zelfstandige naties zijn plaats te hernemen. Edoch, pauca minora canamus. - Ik zei dan, dat we ons niet moeten verwonderen in den moraliseerenden toon onzer geestesproducten der 17e en der 18e eeuw, en der schooluitgaven uit die tijden. Overigens, die didaktische strekking kenschetst alreeds min of meer onze vroegere letterkunde. Dat zij nog duidelijker uitkomt in de eeuwen die wij bespreken, wijte men dan aan den drang der gebeurtenissen. Menig volksschoolboekje heb ik doorbladerd, taal- en cijferkonstboekjes heb ik doorsnuffeld, en bijna in alle, om niet te zeggen in alle, vindt ge hier en daar een zedelijk rijmpje of een spreuk ingelascht. Zoo leg ik me zelven uit, dat onze brave oudjes, ja en nu zelfs nog menig Vlaming van den echten stempel, zoo'n pittige rijmkens wisten op te halen. Herinneringen uit den voortijd: werd daar wel genoegzaam de aandacht op gevestigd? 't Is nochtans een gezonde brok volksleven. Zoo b.v. in een klein rekenboekje met titel: ‘Inleydinge tot de Cyfer-konst, waer in de hoofd-specien Arithmetices grondelyk ende seer klaer worden uyt-geleyd. Seer bequaem voor alle Persoonen, om de selve op korten tijd te leeren, door Mr. Peeter La Court, Arithm., zynde vermeerdert door eene gemakkelyke nieuwe Divisie. (Drukk.) Tot Gend, by de Weduwe Michiel De Goesin, recht over den Raed, in 't groen Cruys. 1766.Ga naar voetnoot(1)... In dat boeksken, bij de derde tafel van “numeratie” lees ik: Die de Weireld wilt verkeeren,
Moet de Cyferkonst wel leeren.
Niet soo dienstig over-al
Als de kennis van 't getal.’ blz. 5.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 514]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Bij de tafels der ‘multiplicatie’ op blz. 63: ‘Soo wie door Cyfer-konst wilt syn getal vermeeren,
Die moet sonder verdriet een van dees Tafels leeren;
Want dese geeft hem straks, op dat hy niet manqueert,
't Product van het getal dat hy multipliceert’.
Verder op het einde van ‘de Practyk ofte korte Rekeninge’, blz. 191, wordt er voor den ‘eersaemen leerling’ nog bijgevoegd: ‘Daerom leert, en onthoud, wilt gy komen tot eeren,
Dus doende, zal 't gebruyck uw meer en meerder leeren’.
En vooraleer die ‘korte rekeninge’ aan te vangen, op blz. 182, had de schrijver gezeid: ‘Leert en begrypt met sachten sin,
Al valt 't u swaer in syn begin;
Want konst te leeren is verdriet,
En als men 't kan, dan acht men 't niet’.
Zij hier nog vermeld een ander oud en zeer verspreid schoolboekje over de ‘Letter-konst’. Ik schrijf den titel af: ‘Oprecht onderwys van de Letter-konst, bequaem om alle persoonen in korten tijdt wel en volkomentlijck te leeren spellen en lesen: alwaer het oock, datse in haer jeught noch A noch B geleert hadden. Ten dienste van alle gemeyne Scholen en Schoolmeesteren, door C.D. Niervaert. - Van nieuws gecorrigeert en verbetert door N.V.D. T'Antwerpen, by Joannes Franciscus Van Soest, boeck-drucker ende boeck-verkooper, woonende in de Cammerstraet in de Schilt van Troven. 1752’. Het boekje begint in rijm voor te stellen ‘wie de letteren en het boeckdrucken eerst heeft gevonden’, maar 't is armoedesta-bij, zoodat ik maar liefst het stukje oversla. De zedenpreek wordt echter niet vergeten. Luistert hoe de schrijver op de laatste blzz. 54 en 55 tot ouders en kinderen spreekt: Waerschouwinghe aen de ouders.
Peyst doch, gy Godtvruchtighe Ouders vol eeren,
Wat sorgh en toesicht gy schuldigh zijt om draegen
Over uwe kinderen, om die wel te doen leeren,
Of gy sult u daer te spade beklagen,
En gy sult van Godt den Heere, in u leste dagen,
Scherpelijck van onachtsaemheyt gecorrigeert zijn,
Als ons leven generalijck sal ge-examineert zijn.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 515]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
Lesse aen de kinderen.
Op kinderen, werckt, leert en verstaet,
Neemt waer den tijdt die gy ter scholen gaet;
Want doet gy 't niet, zoo sult gy het beklagen,
Als het te laet wert, in uw' oude dagen.
De ouders behooren hun te quyten, naer 't vermogen in 't onderwysen hunner kinderen.
Quyt u conscientie tegen Godt den Heer,
Gy vrome Borgeren alhier geseten,
En doet u kinderen stichten in de deugt en eer;
Laetse voort onderwijsen in der pennen secreten,
En alle edele konsten doet hun oock weten,
Waer door zy moghen tot staet en eere komen,
Want desen rijckdom en werdt hun nimmer meer genomen.
Neemt een exempel aen de mieren.
Reyst uyt den slaep van onachtsaemheyt groot,
Gy trage Jongers, noch in konst onervaren:
En gy alle die met eeren wilt winnen u brood,
Leert lesen en schrijven in u jonge jaeren;
En wilt aen de penne gelt noch arbeyt sparen,
Want d'ongeleerde moet voor de gheleerde nijghen:
Als de geleerde spreckt, moet d'ongeleerde swijgen.
Mal moerken, mal kinderen.
Veel Vaders en Moeders zijn soo mal met hunne kinderen,
Hoort watse tegen den School-meester gewaghen:
Meester, en bekijft mijn kind niet, 't mocht hem hinderen:
'Is noch jongh en teer, en 't magh geen woorden verdragen;
't Heeft noch om te leeren veel jaren en dagen,
Geeft mijn kindeken toch zijn willeken, seggen sy expresse,
Datse in een jaer niet en leeren, dat leeren sy in sesse.
Ziet, die zedelijke strekking vinden wij ook in de leerboekjes voor het Latijn. Ik neem de Simonis Verepaei Rudimenta sive Latinae grammaticae liber I. Parve liber, magnus si te modo cerneret Auctor,
Diceret: Excrevit posthumus iste meus.
Sed non (qui candor Simonis et inclita virtus)
Augmento nollet laetior esse tuo.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 516]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In usum studiosae juventutis. Drukk. Antverpice. Typis Reneri Sleghers, Bibliopolce in platea vulgo dicta de Cammerstraet, sub signo Scuti Arthesiae. (z.j.) De censura werd onderteekend door Laur. Beyerlinck, libr. cens. - De zeven laatste blzz. zijn niets anders dan ‘Christianae institutionis Progymnasmata, hoc est, primae exercitationes, in parvulorum usum congestum’. - En daarop volgen in 't Latijn, en 't Vlaamsch en 't Fransch, spreuken uit de godgewijde Boeken, uit Terentius, uit Cicero en anderen.
Bij het fransch-leeren ging het al evenzoo. Ik heb hier La vraye Introduction à la Langue françoise avec quatre dialogues françois et flamans. Dernière édition augmentée, revue et corrigée. Dat is rechte Inleydinghe tot de fransche spraeke nevens vier fransche ende Duytsche ghemeyne t' samen-spraken. Den laetsten druck vermeerdert ende verbetert. T'Antwerpen, by Marcelis Parys op de oude Coren-merckt, in 't gulde Cruys, 1668. Dit boeksken, luidens de ‘voor-reden tot den leser’ werd menigmaal herdrukt, en in deze uitgave, zegt de schrijver, ‘soo hebbe ick goedt ghevonden het selve noch eens wel te oversien, ende te veranderen de woorden die niet op-recht Brabants zijn, op dat se volmaeckter soude connen verstaen worden in dese Landen’... Op het einde eene reeks spreuken, ‘et plusieurs quatrins par alphabet en forme de prière à l'Eternel tout-puissant par distiques chrestiens... et l'Oraison de nostre Seigneur en rimes, laquelle est très-utile aux Etudians et à tous fidels Chrestiens’.
Voorbeelden van dat slag ontbreken niet; doch deze vier, vijf aanhalingen zijn voldoende, om ons een denkbeeld te geven van den geest en de strekking in de 17e en in de 18e eeuw. Nog één leerboekje zij toch vermeld: een Kleynen Catechismus ofte Christelycke Leeringe met korte godtvruchtighe Oeffeninghen voor de Catholycke Jonckheydt van het Aertsbischdom ende alle andere Bischdommen der Provincien van Mechelen. Drukk. t'Antwerpen, by Alexander Everaerts, boeckdrucker ende boeck-verkooper op de Minder-broeders Ruy in S. Ignatius. z.j. - Op de 16e en laatste blz. staat er: ‘Mag gedruckt en in de scholen geleert worden binnen Antwerpen. P.G. Ulens, Can. en Scholaster’. Hierin vind ik opgegeven de Kinder-gebedekens, die onze Hendrik Conscience zoo gepast, zoo gemoedelijk in een zijner verhalen wist in te lasschen. Voor velen, ik twijfel er niet aan, maken zij nog heden de zoetste herinneringen uit den eersten leeftijd wakker. Dat ik die bladzijde overschrijf, kan men | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 517]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
niet kwalijk nemen: Luistert, 't gaat met vraag en antwoord: - Leert my 's morgens spreken tot het Kindeken Jesus.
Ant. Grooten Heere, kleyn Kint Jesus die ons bemint,
Is 't dat gy mijn herteken gesloten vint,
Doet het open met uwer minnen,
En sluyt den Heyligen Geest daer binnen.
- Hoe offert gy u 's morgens aen onsen lieven Heere?
Ant. O Jesu, mijn alderliefste lief,
Ick schenck u mijn herteken tot eenen brief,
Schrijft daer in wat u belieft,
En gebruyckt het al tot u gerief.
- Wat gebeden seght gy om bewaert te worden?
Ant. O Maria! als mijn oogen zijn geloken,
En mijn herteken sal zijn gebroken,
Als mijnen mont niet meer en sal spreken,
En wilt mijn arm zieltjen dan niet vergeten!
- Wat gebedeken seght gy voor de Lesse?
Ant. Cruysken, Cruysken goet begin,
Den Heyligen Geest in mijnen sin,
Dat ick wel magh leeren,
Dat bidde ick onsen lieven Heere;
Dat ick wel magh onthouwen,
Dat bidde ick onse Lieve Vrouwe.
- Wat seght gy als gy voor by een Cruys gaet?
Ant. O naeckten, bloedigen, gekruysten Jesus,
Bewaert my van een haestige doodt,
En beschermt my tegen 's vyandts aenstoot.
- Wat gebedeken seght gy als gy wey-water neemt?
Ant. Door 't gebedt over dit water gesproken,
Door het dierbaer Bloet dat gy eens hebt vergoten,
Door uwe vyf heylige roode Wonden,
Wilt, Jesus, my suyveren van alle sonden.
- Hoe sal ick aenspreken het H. Sacrament?
Ant. Jesus, Vader, ick ben u kindt,
Gy zijt den Heere boven al,
Gy weet wanneer ick sterven sal;
Dat zieltjen dat ghy my hebt gegeven,
Wil ick brengen in 't eeuwigh leven.
- Wat sal ick seggen, als men 't H. Sacrament opheft?
Ant. O salighmaeckende Hostie, heylige Offerhande,
Die daer opent de hemelsche landen,
Den vijandt wilt ons vernielen met sijn tanden,
Verlost ons, Jesu, uyt sijne bloedige handen.
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 518]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
- Wat sal ick bidden, als ick my voegh om te slaepen?
Ant. Ick legge mijn hooft op het kussen,
Door Godt den Vader wil ick rusten,
Met Godt den Sone wil ick slapen gaen,
En hope met Godt den Heylighen Geest op te staen.
- Wat seght gy 's avonds tot uwen H. Engel?
Ant. Heyligen Engel Sinte Michiel,
Ick bevele u mijn lijf en ziel,
En gy, o Heyligen Bewaerder goet,
Wilt my morgen wecken metter spoet,
Niet te vroegh oft niet te laet,
Als de klock vyf of ses uren slaet.
- Wat sal ick seggen als de ure slaet?
Ant. Een salige ure verleent my Godt,
Een heyligh leven, een saligh sterven,
Op dat ick onderhoude sijn gebodt,
Het eeuwigh Hemelryck magh be-erven!
Nu mochte nog ten slotte gewezen op de leesboeken, welke in de scholen gebruikt werden. - Zij waren talrijk, met sterk afgeteekende moraliseerende strekking. Het zal voldoende zijn de titels van eenige dezer op te geven: ik noem enkel de die, welke ik zelf bezit en waar ik, in de goedkeuring van den geestelijken censor, vermeld vind ‘wordt in de scholen toegelaten’, zooals: ‘Den Spiegel der Jonkheyd dienende voor alle Jonkheyd d'Eerbaerheyd en Deugd beminnende, tot eenen Spiegel... Rethorijk gemaekt by M.A. Van nieuws overzien ende verbetert. T'Antwerpen, by Franc. Ign. Vinck, boek-drukker en verkooper, woonende in het Klapdorp, in de Vyf Ringen’. - Dit boek, 80 blz., met de ‘approbatio’ van ‘Max. Van Eynatten, Canonik ende Scholaster van Antwerpen’, biedt ons dit eigenaardigs, dat het gedrukt is ‘in geschreven letters’, althans de uitgaven, die er mij onder de hand van vielen. Een woordje zij nog toegevoegd: De eerste lesse luidt ‘Godt suldy vreesen boven al’; en in de volgende heet het ‘hoe eenen jongeling hem sal begeven tot leeren lesen en schryven’, en ‘leert de Latynsche Taele’; trouwens ‘De latijnsche spraeke is boven al de beste’.
En daarachter ‘leerd de Fransche Taele’; want
‘Naest het Latijn spant het franssoys de Croone’.
Ja, leert fransch! gelijk de grooten zongen, zoo piepten de kleinen. In de hoogere sferen der Regeering klonk alles wat de klok sloeg, fransch: kon het anders of dit moest een weergalm opwekken in de volksstanden? Het landsbestuur, eilaas! maakte | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 519]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
derwijze een roede gereed tot zijn eigen afstraffing: ‘En propageant le français dans le pays, le gouvernement favorisa l'influence des idées nouvelles, influence qui devait devenir si fatale pour la maison d'Autriche’Ga naar voetnoot(1). Nevens voorzeiden ‘Spiegel’ ken ik nog Den nieuwen Spiegel der Jongheyt ofte Gulden ABC, dienende tot stichtige onderwysinge, en om in de kleyne Catholyke Schôlen gebruyckt te worden, in rym vertoont door den eerweirden Heer Ferdinandus Loys, priester, in syn leven Prior in het Klooster van den Heyligen Guilielmus tot Peene... Tot Iper, by Thomas Waldwein, boekdrucker op de Lente-Merct. - Deze uitgaaf was zeker de eerste niet: De goedkeuring, van den 9 April 1772, was onderteekend A. van Tienevelt, Archid. Lib. Cens. Een ander schoolboekje heet: Honderd schoone Exempelen tot bewys der deugd... De libr. censor F.J. Malfroid schreef er van, te Gent, op den 8 Januari 1766: ‘Dit boeksken... van nieuws overzien ende op vele plaetsen verbeterd, is niet alleen genoegelyk, maer ook seer nut voor alle Persoonen en voor de jongheyd in de scholen’. Veel herdrukt en verspreid was ook de Christelyke Academie, dat is: De Oeffen-plaets der Geleerdheyd, bekwaem om de kinderen te oeffenen in Christelyke Deugden; vergaedert door J.B.v.L.P. Opgedraegen aen het minnelyk Kindeken Jesus, den Leeraer en Minnaer, den Loonder en Kroonder der Catholyke Jongheyd. Gedrukt met toestemming van Zyne Doorluchtigste Hoogweêrdigheyd Petrus Josephus, Bisschop van Antwerpen, die het gebruyk der zelve aen de jongheyd neêrstiglyk is aenpryzende. - Tot Turnhout, by P.J. Brepols, boekdrukker en boek-binder. De goedkeuring, gegeven tot Antwerpen, op den 8 Meert 1718, ging uit van J.L. Carvajal, Can. Grad. der Cathedr. kerke van Antwerpen, Regter Synodes ende boekkeurder. - Men vindt er hier en daar den weergalm in van de oorlogen die het Vaderland, ‘ons Nederland, de bloem der landen’, teisterden; zie blz. 51. Zij hier mede nog vermeld het Nieuw dobbel Cabinet, ofte Historische Geloofsonderwijzing, behelzende in 't kort de geschiedenis van de Oude en Nieuwe Weth, ende het vervolg der Christelyke Leering, gemaekt doôr den Heer Fleury, Priester, etc. Uyt het Fransch vertaelt. - Tot Lier, by J.H. Le Tellier, boek-drukker ende boek-verkooper. Vidit P.J. Heylen S.T.L. Dec. Lyr. Libror. censor... God weet op hoeveel exemplaren dit boeksken met zijn oude, oude houtsneêkens verspreid werd! Het begint met een reeks kindergebedekens, waarvan | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 520]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
eenige overeenstemmen met die uit den voornoemden Kleynen Catechismus. - Nog meer en beters vindt men echter in Het dobbel Kabinet der christelyke Wysheyd, met approbatie uit Gent, 1740. Tot het godsdienstig onderwijs behoorde ook nog Het Leven ons Heere Jesu-Christi, gedeyld in dry deelen, met schoone Leeringen op elke verholendheyd des zelfs. Getrokken uyt het Spaensch der Eerw. Vaderen Petrus de Ribadineira ende Louis de la Puente der Societeyt Jesu. Overgezet in onze Nederlandsche Taele door F.B. tot gebruyk van de Jongheyd. - Tot Gend, by Judocus Begyn, op d'Appelbrugge, in den Engel. De libr. censor F.J. Malfroid, van Gent, schreef er zijn goedkeuring over, den 20 Mei 1763. Bijzonder veel bekend is de Heerlyke ende gelukkige Reyze nae het heylig Land ende stad van Jeruzalem, beschreven en bereyst door Broeder Jan vander Linden. Pater van de Cellebroeders tot Antwerpen, in 't jaer Ons Heere 1633, tot stigtinge en vermaek van de Jongheyd, die geirn wat nieuws lezen... Tot Gend, insgelijks bij J. Begyn. Dit was echter de eerste uitgaaf niet. In zijne goedkeuring getuigde er van ‘E.P. Audenaert, Kanonik Grad. ende Aerts-Priester van S. Baefs, boekkeurder’, op den 1 Sept. 1740: Het boek ‘is zeer aengenaem voor den lezer ende tot stigtinge voor de Jongheyd, overzulks weirdig om in de scholen gelezen te worden’. Edoch, aan onze lijst kwame dra geen einde, wilden wij alle tei school gebruikte boekjes opnoemen. Nog twee, drij wezen er opgeteekend: Bij denzelfden J. Begyn werd ook gedrukt het ‘Wonderlyk Leven van de Heylige Godelieve, Maegd en Martelaeresse, wiens heylige Reliquiën berusten in de Parochiale Kerke tot Ghistel, benevens vele schoone Mirakelen die zy in haer Leven en naer haere dood gedaen heeft, de welke goedgekeurt zyn van verscheyde groote en godvruchtige Mannen, als naementlyk van de eerweirde Heeren den Bisschop van Noyon, den Bisschop van Brugge en meer andere. Van menige druk-feylen verbetert, zynde zeer bekwaem en dienstig om van alle Jongheyd in de scholen met vrugt geleert te worden’. - Het boekje, iets van 64 blz. groot, behelst menigvuldige houtsneêplaten. Het begint met een ‘Vermaen-lied tot de naervolginge van het Leven en Deugden der Heylige Maegd en Martelaeresse Godelieve. Op de wijze: Alzoo het begint.’ - Met de goedkeuring der boekkeurders E.F. Audenaert en F.J. Malfroid (1759) trof ik ook nog aan: ‘Den dobbelen Zieleniroost ende vaderlyke Leeringe, troostelijk voor de godvrugtige christen Zielen, gesteld by maniere van saemenspraeke tusschen eenen vader en zyne | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 521]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
kinderen. Verklaerende de Tien Geboden Gods, de zelve uytleggende en met voorbeelden bewyzende. In dezen laetsten Druk overzien, en van vele fauten gezuyverd, tot onderwyzinge en troost der zielen uytgegeven. (Houtsneeplaat op 't titelblad)’. Ten laatste noemen wij nog ‘Reynaert den Vos, ofte het Oordeel der dieren, in het welk door koning Lion en zyne Heeren de schalkheyd van Reynaert den Vos word onderzocht en geoordeelt. Het Verhael is zeer vermaekelyk om lezen, ende profytige moraele bediedselen mede-brengende. - Tot Gend, by Van Paemel, boekdrukker en boekverkooper by de Capucynen in den. Vyf-hoek. De ‘approbatie’ luidt als volgt: ‘Dezen boek, aldus verbetert, is goed en bequaem gevonden, zoo voor scholen als andere Persoonen; en dient niet alleen tot recreatie, maer ook tot moralisatie. Actum Antwerpen, 15 November 1661. Maximilianus van Eynatten, Canonik en Scholaster van Antwerpen.’ - Dit zij nu voldoende: uit al dat voorgaande blijkt thans genoeg, meen ik, welk de geest was die in onze volksscholen heerschte. Het godsdienstig onderwijs diende tot grondlaag; dan kwam het lezen en het schrijven met eenige beginselen van de rekenkunde. En de boeken? Keus genoeg, in zeker opzicht, ja; maar een goede keus doen ware moeilijk geweest. Doch alles ingezien heb ik den moed niet den voorouders den steen toe te werpen. Des Roches, Beaurepaire en al de bewierookers van het oostenrijksch regiem mogen den toestand met de zwartste kleuren voorhangen; maar wat hebben Spanje en Oostenrijk hier beproefd om het volksonderwijs op te beuren? Niets... en in plaats van 't weinige, het gebrekkige zelfs dat bestond, af te breken, ware 't beter, ware 't billijker geweest dank te zeggen aan zooveel liefdadige personen, die voor zóó menig verlaten volkskind scholen oprichtten of zich als onderwijzers of onderwijzeressen aanstelden. Voorzeker kon er verbetering aangebracht; maar niet aan hen die niets tot verbetering aanbrachten, behoort het als beschuldigers op te treden. ‘En somme le gouvernement ne fit rien ou peu de chose pour cette branche si importante de l'éducation publique, c.a.d. pour l'instruction donnéc dans les écoles inférieures’. Zoo spreekt de onpartijdige geschiedenis. Leest Piot, op. cit., blz. 135. En werpe men op, dat die lagere scholen onder het gezag der plaatselijke overheid stonden, en dus eenigszins aan de werking der Regeering waren onttrokken, het was nochtans bekend, dat menige overheid hare plicht niet vervulde... En was de tusschenkomst van hoogerhand ergens noodzakelijk, dan ware het wel op het gebied van 't volksonderwijs geweest, dat eigenlijk tot grondzuil verstrekt van alle hoogere scholen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 522]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In zake van middelbaar onderwijs gebeurde nagenoeg iet dergelijks. Na de opheffing der Sociëteit Jesu, in 1773, kon men geen kwaad genoeg over het onderwijs der Jezuïeten aanhalen. Welke geheime inzichten hieronder staken, laten wij onverlet; maar de Neny met zijn aanhang en de Kon. Commissie van Onderwijs hebben het onderwijs der Paters nooit kunnen overvleugelen. Het kan niet geloochend, dat het middelbaar onderwijs, toen de Staat er zich van meester maakte, in geen bloeienden toestand verkeerdeGa naar voetnoot(1), o neen! maar de middelen die hij zelf aanwendde, om verbetering in te voeren, waren niet krachtdadig genoeg, en zijne eigen mannen waren daartoe op de hoogte niet: ‘Toutes les mesures prises par l'Etat ne produisirent aucun effet’. Zoo erkent Piot in zijn reeds vermelde studie, en hij somt de bewijzen er bij op. (Ziet blz. 140). Zeker, wij herhalen en erkennen het, 't en zag er maar bedenkelijk uit in ons onderwijs, en menschen van ondervinding schreven dit in volle letters; doch op dat gebied verandert alles niet ten goede op één dag: er wordt tijd daartoe vereischt. In dat opzicht schrijf ik hier eene goedkeuring neer, door J.B. Fighé S.T. & J.U.L., boekkeurders, onderteekend, en, op den 24 Meert 1757, bevestigd door J.F. Faestraets. Can. en Scholaster van Antwerpen; luistert: ‘Dit boeksken, beschyvende op eene goede maniere de Fondamenten ofte Grond-regels om in korten tyd de Nederduytsche Spel-konst in d'uyterste volmaektheyd te leeren, zal tot profyt der Nederlanders mogen gedrukt worden: gemerkt het met regels leert, hoe alles moet gespeld ende geschreven worden, zonder de welke men geene taelen wel kan leeren, ende meer andere dingen bevat, zeer dienstig voôr de jongheyd. Het was te wenschen, dat alle Schoôl-Meesters ende Meesterssen het zelve in hunne Schole gebruykten, dan zoude men zoo vele grove en belachelyke misslaegen in 't spellen, zelfs van publieke schriften, niet meer zien’. - Waarlijk, die weinige woorden hebben een groote beteekenisGa naar voetnoot(1). Edoch laten wij hier niet langer stilstaan. | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 523]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
V.Een woordje nog over de prijsuitdeelingen. De Kon. Commissie vond tijd om in de geringste bijzonderheden te treden. Echte ‘schoolvosserij!’, om een niet zeer vleiend woord te gebruiken. De prijsuitdeeling moest luisterrijk zijnGa naar voetnoot(1). Een leerling der Rhetorica zou daar een latijnsche redevoering uitspreken; en leerlingen van de Poesis moesten latijnsche en fransche verzen voordragen. Van vlaamsche echter was er geen spraak. Best zouden nu die verven geestesvruchten zijn van de leeraars zelven. Zoo zou men twee vliegen in één lap slaan: voor de knapen was 't een gelegenheid om vóór het publiek te leeren spreken, en voor de professors, 'n occasie om hun talent te doen gelden. Zoo redeneerde de officiëele omzendbrief. Prijzen mocht men niet verdeelen tusschen leerlingen van gelijk gehalte, o neen! men moest de compositiën herbeginnen, totdat er maar één enkele eerste, tweede, enz. meer overbleef. Van tooneelvertooningen, zoozeer in de mode op de toenmalige prijsuitdeelingen, moest men afzien... Kortom een reeks echt oostenrijksche maatregelen zouden het peil van 't onderwijs op de noodige hoogte brengen!... Doch hoe was het met de prijzen gesteld? Er zijn mij een drijtal ‘palmares’ van dien tijd in de hand gevallen, afkomstig uit het H. Drijvuldigheidscollege van Leuven: zij zijn in 't Latijn opgesteld. Moet ik uit het deze besluiten nopens de andere gestichten, en het ‘ab uno disce omnes’ toepassen?... Het Wekelyks-Nieuws uyt Loven (nr 9, Sondag 28 Augusti 1785), deelde het volgende desaangaande mee: ‘De studerende Jongheyd in het Nieuw-Collegie der Heylige Dry-Eenheyd dezer Stad, hunnen Cours van dit jaar 1785 gesloten hebbende, zijn op 25 dezer met de gewoone formaliteyten, volgens het laetste reglement in ieder Schole, de plaetsen en prysen uytgekondigt en gegeven als volgt’. - En dan begint men met de Rhetorica. In die klas, 12 prijzen aan 12 leerlingen; in de Poësis, 10 prijzen aan 10 1.1.; in de Syntaxis, 10 prijzen aan 10 1.1.; in de Grammatica, 10 prijzen aan 10 1.1.; in de groote Figuur, insgelijks 10 prijzen aan 10 1.1. In elk dier klassen werd nog een bijzondere prijs toegekend voor de christelijke leering, voor de grieksche taal, voor ‘landbeschryving en historie’ en voor de ‘cyfer- en landmeet-konsten’. In de kleine Figuur: 10 prijzen aan 10 1.1. en een bijzondere prijs voor de christelyke leering, voor de ‘cyfer-kunde’, voor historie en landbeschrijving en voor de fransche taal. Nog eens: van een prijs voor de studie der moedertaal geen spraak. En deelde men dan geen vlaamsche boeken uit? Luistert: | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 524]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
In de Rhetorica, 6 latijnsche en 10 fransche, waaronder Corpus juris civilis, 2 vol. in fol.; - Stockmans opera omnia stud. cl. Le Plat, 4 vol.; - Dictionnaire de géographie ancienne. - In de Poësis: 6 latijnsche en 8 fransche, waaronder Dictionnaire de Trevoux, latin et français, 3 vol.; - Histoire de la Bible par Dom Calmet, 3 vol.; - Novum Testamentum. - In de Syntaxis . 2 lat. en 12 fransche, waaronder Histoire générale d'Allemagne; - Essais sur les bienséances oratoires, 2 vol. - In de Grammatica: 2 lat. en 12 fransche, waaronder Titus Livius, studio Guerin, 10 vol.; - Catechismus concilii Tridentini; - Arithmétique de Barrême. - In de groote Figuur: 3 lat. en 11 fransche, waaronder Géographie, par Du Fresnoy; - Histoire universelle, par Bossuet, 4 vol.; - Histoire de l'Eglise par l'abbé Yvon, 3 vol. - In de kleine Figuur: 3 lat. en 11 fransche, waaronder Analogia Becani; - Tableau de l'Univers... etc. Nog een woord over de prijsuitdeeling van 1792. Het titelblad van den prijzenrooster luidde: ‘In Gymnasio SS. Trinitatis, Lovanii, xxiii Augusti MDCCXCII, Maecenate Reverendissimo ac amplissimo viro Domino Raphaele Seghers, Loci S. Bernardi ad Scaldim abbate, Statuum Brabantiae Assessore perpetuo, Toparcha de Hemexem, Puers, Westmal, Zoersel, Palude S. Martini, etc. - Lovanii, apud J.P.G. Michel, prope Praem. Coll.’ Ik bemerk, dat het getal prijzen nagenoeg hetzelfde is: 12 in de Rhetorica en 10 in de andere scholen; doch de prijs voor de ‘cyfer- en landmeetkunsten’ blijft achterwege. In de Figura majori wordt een bijzondere prijs geschonken voor de christelijke leering en de geschiedenis, en in de Figura minori enkel nog voor de christelijke leering. Het zijn wederom al latijnsche en fransche boeken, dikwerf volstrekt niet in verhouding tot den ouderdom der knapen: Zoo zie ik opgeteekend onder de prijzen der Fig. minor: Fromondus, in Acta Apostolorum, 2 vol.; - Bailly, de vera Religione, 2 vol.; in de Grammatica: Daelman, Theologia, 7 vol. enz. Van vlaamsche boeken is echter geen spoor te vinden. Drij, vier boeken stonden min of meer in betrekking tot de vaderlandsche historie, zoo b.v. Histoire des Guerres de Flandres par Bentivoglio, 4 vol.; - Vita Adriani VI P.M.; - Dictionnaire des hommes illustres des Pays-Bas, 2 vol... In 't boekenlijstje van 1785 was er zelfs geen enkel te vinden. En neem ik nu in aandacht de geboorteplek der vermelde prijswinnaars, dan vallen er op de 10 hoogstens twee uit Wallonië op te teekenen. Zullen wij nu daaruit een besluit trekken nopens den vaderlandschen geest in dat middelbaar onderwijs?... Neen, maar dat het nationaal eergevoel er bij zal gewonnen heb- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 525]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
ben door het doodzwijgen der eigene landtaal, neen, dit kan ik niet aannemen. Op distels wassen geen rozen, en onwillekeurig denk ik op de feiten, die maar amper eenige jaren daarna ons Vaderland op den boord van den afgrond brachten; denk ik op hetgeen een onpartijdige historie thans schandvlekt als de ‘schuldige vadsigheid der groote steden’, terwijl de arme volksjongens van 1798 te wapen liepen, en worstelden totter dood, om de kluisters der vreemde dwingelandij te brekenGa naar voetnoot(1). Het vaderlandsch bewustzijn zat diepst bewaard in den schoot van den volksstand. In dien schoot lag de smeulende kool, die later eens moest opvlammen. Het onderwijs van dien volksstand, hoe verwaarloosd ook, was nochtans niet van aard om ontzenuwend te werken op eergevoel en wilskracht, neen, wat men ook zegge, en telkens men dat eergevoel al te zeer kwetste, had het nog kracht genoeg om zich bij Spanjaard en Oostenrijker te doen gelden. Dit getuigt de geschiedenis dier twee rampvolle eeuwen, der 17e en der 18e. Ja, de volksstand bleef vlaamsch ondanks de aldoordringende franschdolheid, en hij bleef vlaamsch met 'n taale koppigheid, die nog op dit ure menigen denker moet verwonderen. Heil aan hen die van tijd tot tijd dat volk eens schudden als om het wakker te houden, wanneer uitgeputheid dreigde in moedeloosheid over te gaan! Ik meen, dat de werking der eenvoudige Rederijkers hierin krachtiger en heilzamer was dan de invloed van Hoogeschool of Academie. Leuven en Brussel, schreef te recht advokaat Verloo, hebben in dat opzicht niets anders gedaan dan de volkstaal niet verworpen; maar liefde voor de taal aangekweekt, neen! Dit echter konden en deden de Rederijkers ondanks al hun onbeschaafdheid. Zij nog vermochten, als buiten wete, achting en liefde te kweeken voor de tale, door hun tooneeloefeningen, lijk ook nog de Priester, zoo zeide Jan Frans WillemsGa naar voetnoot(2), door den kansel en zijn omgang met de geloovigen. Dit herinnert mij eene bladzijde uit een mij onbekenden schrijver, die, in 1790, in zijn historie der pas gebeurde Omwenteling schreef als volgt: ‘Ach! hoe zeer bemin ik u, ô oude en door onze goede Nederlanders verzuymde Taele; uwe rouwe uytspraeken en uwe onbeschaefde uytdrukkingen zyn my veel aengenaemer als de onsmaekelyke redenkaevelingen van de snedigste en verçierste tongen; gy schynt niet uyt in deze heldere werken, die de faem vermaerd maekt met de dwaelingen die zy verduyken; men hoorde u niet in deze raezende Academiën, alwaer de dwaeling op den zetel der ydel- | |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 526]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||||
heyd geplaetst is; maer hier door zyt gy zelfs voor ons eenen uytmuntenden Behoed-middel geworden tegen de uytzinnigheden en de dwaelingen der Vreemdelingen; den blaes der besmetting heeft eenige lidmaeten konnen besmeuren, maer de menigte des Volks is onbesmet gebleven, en het is aen u dat zy deze Weldaed schuldig is’Ga naar voetnoot(1).
Doch staken wij hier hiermede ons sprokkelen. Ik zeide in den beginne, dat ik geen historie schrijf van het onderwijs in de 17e en in de 18e eeuw. Ik geef maar eenige nota's ten beste, eenige persoonlijke beschouwingen, eenige bijzonderheden, die 'k naast het veld der geschiedenis aantrof, op het gebied der folklore, namelijk, waar de historicus meer dan een verrassing oploopt. Wij handelden over den toestand van ons onderwijs in die twee voorzeide eeuwen. Was 't hier wel zoo ellendig gesteld als men voorgeeft? Beschuldigt men niet al te vaak personen, waar de schuld veeleer aan anderen en aan de tijdsomstandigheden te wijten valt? - In het 2e hoofdstuk wordt meer bepaald over het gebruik onzer taal in het toenmalig onderwijs gehandeld. Hierin wordt kennis gemaakt met 'n nieuwe ordening nopens het Onderwijs door de oostenrijksche Regeering beraamd. Met die gelegenheid wordt een woord gerept over sommige schooluitgaven van dien tijd en inzonderheid over de nieuwe Koninklijke Wetsbepalingen. - In het volgend kapittel handelde ik over de leervakken: welk was echter een algemeene strekking in onze onderwijsboeken van toen? Die moralisatie valt uit te leggen door den benepen en gedwongen toestand waar de voorvaderen in verkeerden. Dit brengt er ons toe, om meer in 't bijzonder op sommige schooluitgaven te wijzen. Die te herinneren, dunkt mij, is niet zonder belang: wij leeren er door den geest van ons volksleven, de geschiedenis onzer volksziele kennen: hoe zij werd opgevoed en verrijkt... 't Is de kennismaking met den handel en wandel der voorouders. O ja! en bij gelegenheid zal zij ook die voorouders vrijpleiten van hetgeen onwetendheid of vijandschap hun aanwrijven; zij zal de aandacht vestigen op de lessen die uit het verleden voortkomen, op de plicht van achting en dankbaarheid jegens net voorgeslacht, op de plicht van eergevoel en zelfbewustzijn in 't dagelijksch leven van heden, en tevens op de plicht van vooruitzicht en werkzaamheid om in de toekomst den naneven een ongeschonden erf te verzekeren van eigen taal en land en vrijheid. |
|