Vlaamsche Academie lagen hem nauw aan het hart. Weliswaar was het hem, gedurende de jaren vóór den oorlog, niet mogelijk de zittingen geregeld bij te wonen; sedert 1907 was hij Minister van Landbouw geworden, doch zijn vèrstrekkende invloed stond al dien tijd het Genootschap ten dienste. In den kommervollen troebelen tijd na den oorlog verhoogde zijn belangstelling nog, en nu gebeurde het niet zelden dat hij zich aan zijn politieke beslommeringen onttrok, om het genoegen te smaken deel te nemen aan de zittingen. Hoe dikwijls heeft hij in vertrouwelijk gesprek zijn spijt niet uitgedrukt niet geregelder en ook niet werkzamer te kunnen opkomen.
Op de Openbare plechtige Vergadering van 27n Juni 1920 hield hij de feestrede. Hij handelde over den zwaren tijd na den oorlog verstreken: om moed in te spreken, en vertrouwen. Zelden sprak hij met meer gloed. Hoe fonkelde zijn oog, hoe fier en krachtig klonk zijn betoog. En de woorden waarmede hij zijn opwekking tot hoop en vertrouwen inleidde, ze zijn als het ware de heerlijke vertolking van zijn Vlaamsch Credo:
‘Wanneer onze Vlaamsche gewesten zullen hersteld zijn in hunne taalrechten; wanneer ons volk zijne volledige ontwikkeling zal genieten in zijn eigene taal; wanneer het dien toestand niet meer zal kennen dien geen ander vrij volk op gansch den aardbol kent; wanneer zijn geest zich in eigen wezen zal mogen ontwikkelen, verheffen, in al de hoogste sferen van 's menschen betrachtingen; wanneer het aan de bronnen der wetenschap zal kunnen putten zonder verplicht te zijn eerst en vooral afstand te doen van zijn eigen, natuurlijk, hem door God geschonken wezen; wanneer kunst en wetenschap, letterkunde, handel, landbouw, nijverheid hem, in zijne taal, zullen onderwezen worden, van de dorpsschool af tot in de Vlaamschgeworden Hoogeschool van Gent; wanneer ons leger, onze besturen, onze gerechtshoven zullen beantwoorden aan de noodwendigheden en aan de rechten van ons volk; wanneer er zoo aan de behoeften van ons volk, en laat mij toe er bij te voegen: aan de zoo dikwijls uitgedrukte verlangens van onze Academie, - gehoor zal geschonken zijn, zoodat de twee deelen van België de volledige maat zullen kunnen geven van hunne macht, in geestelijk en stoffelijk opzicht, dan zal ons volk, dan zal ons land een tijdperk ingaan van voorspoed en bloei, van vrede en vooruitgang, van rijkdom en geluk, tot nu onbetuigd in onze geschiedenis, en ik zou durven zeggen in de geschiedenis van de wereld.’
Zoo sprak hij, - zoo blijft hij tot ons spreken, onzen plicht ons voorhoudend.
Gij hebt uw man gestaan, voorbeeldig, kloek en stand-