| |
| |
| |
De Keure van Colmont (1170)
door Dr. Jan Gessler, leeraar aan het Kon. Atheneum te Hasselt.
In het jaar 1066 verleende bisschop Theoduinus aan de inwoners van Hoei eene vrijheidsoorkonde, volgens Kurth de alleroudste der wereld.
De Luiker kronijkschrijver Aegidius Aureae Vallis of Gilles d'Orval, die het oorspronkelijke stuk mocht inzien en den aanhef er van overschreef, achtte het niet geraadzaam den volledigen tekst mede te deelen, uit vrees den lezer te vervelenGa naar voetnoot(1).
Zoo komt het, dat wij van deze uiterst belangrijke en eerbiedwaardige oorkonde slechts bitter weinig weten.
Wat nu de meening van A. Wauters betreft, als zou men den inhoud er van kunnen reconstrueeren door vergelijking met de keure van Brusthem en het charter van Albrecht van Cuyck, daarop kan men niet ingaan. Wij zijn hier, wat ontstaan en ontwikkeling van het stadsrecht betreft, in volle evolutieperiode, en er is meer dan eene eeuw - zegge 130 jaar - verloopen tusschen het privilegie van Hoei en de Magna Charta der Luikenaars. Van het allereerste dokument over 't Luiker recht zal men dus denkelijk nooit meer te weten komen, dan het weinige ons door de kronijkschrijvers meegedeeld.
Eene eeuw nadien, en toch nog een kwart eeuws alvorens Albrecht van Cuyck de privilegiën der Luikenaren op schrift liet brengen, werd door de graven van Loon besloten, aan enkele hunner getrouwe onderdanen het Luiker recht te verleenen. Dit deed in 1170 graaf Lodewijk I voor de bewoners van zijn castrum van Colmont, nabij Tongeren gelegenGa naar voetnoot(2). Zijn zoon volgde dit voorbeeld en schonk, in een uitgebreid charter, aan de inwoners van Brusthem bij Sint-Truiden ‘legem, jus et libertatem Leodiensem’.
Deze laatste oorkonde werd meer dan eens uitgegevenGa naar voetnoot(3),
| |
| |
steeds op gebrekkige wijzeGa naar voetnoot(1). Hetzelfde geldt ook voor de keure van Colmont, door Vander Maesen en, na hem, door kanunnik Daris vermeldGa naar voetnoot(2). De oorspronkelijke tekst is verloren geraakt, alsook de oudste bekrachtigingen, welke van 1270 en 1295 dagteekenden. Hiervan is echter, door een gelukkig toeval, de Vlaamsche vertaling bewaard gebleven en onlangs door den heer A. Hansay terug gevonden in een gichtboek van Overrepen (1642-1663) op het staatsarchief te Hasselt. Beide bekrachtigingen werden er afzonderlijk vertaald en achtereenvolgens overgeschreven.
Naar taal en schrift te oordeelen, schijnen deze vertalingen niet veel ouder te zijn dan het gichtregister, waarvan zij de eerste bladzijden beslaan. Zij dagteekenen namelijk uit de XVIIe eeuw en werden dus slechts geboekt vijf honderd jaar ongeveer na de verleening der oorspronkelijke keure. Desniettegenstaande zijn zij uiterst belangrijk, wijl ons niets anders overblijft van de eerste vrijheidsoorkonde, door een graaf van Loon geschonken, het oudste dokument tevens betreffende het Luiker recht, dat volledig - zij het dan ook in een moderne verdietsching - tot ons gekomen is. Meer dan aan hunnen beroemden kronijkschrijver, zijn de Luiker historici aan een onbekend Loonsch dorpsklerkje oprechten dank verschuldigd.
Van deze twee vertalingen werd eene enkele door den heer A. Hansay uitgegeven met kommentaar en vertaling, kort daarop, naar aanleiding van kritische besprekingen, in eene ‘Note Complémentaire’ verbeterd en aangevuldGa naar voetnoot(3).
Het schijnt wenschelijk nochtans, beide vertalingen samen uit te geven, daar men aldus ertoe geraken kan om, door onderlinge vergelijking, den tekst met meer zekerheid te verklaren en vast te stellen, hetgeen haast niet behoeft bewezen te wordenGa naar voetnoot(4). Dit stellen we ons voor, hier te doen. Ten andere, de uitgave van mijn voorganger is niet alleen onvolledig, zij is ook
| |
| |
zoo nauwkeurig niet als men wel zou wenschen. Uit een philologisch oogpunt beschouwd, is zij teenemaal onvoldoendeGa naar voetnoot(1). Ik weet het wel; het was den heer Hansay hoofdzakelijk om den inhoud te doen; doch ook op den historicus, die een dokument uitgeeft, berust de zware plicht, zijn tekst zoo stipt mogelijk te verzorgen.
Aan deze vereischte, die al te dikwijls verwaarloosd wordtGa naar voetnoot(2), tracht hieronderstaande uitgave te beantwoorden. De belanghebbende zal er de twee vertalingen der Colmonter keure volledig en met nauwgezette nauwkeurigheid weergegeven vinden.
| |
Copije getrocken uyt sekere besigelde brieffven aengaende die vryheyt ende libertijten des dorps ende inwoenderen van Colmont.
Previlegia van het dorp Colmont. |
Previlegia pagi de Colmont. |
|
Allen dieghene die dese brieffven sullen aensien ende hoeren: Arnolt, grave van Loen, ewighe groete in Godt ende kennisse der dingen onderbescreven. Sy kundlich allen ende iegelycken soe tegenwordich als naecomende, dat wij die brieffven der eedelen ende |
| |
| |
|
eersaeme mannen onsere voersaeten, te weten Lodowycx wijlen grave van Loen, sijne broederen Henrick ende Arnolt, gesien, gehalden ende gehoert hebben van woerde te woerde in voegen als volcht. |
In den naem Godts. Amen. Loduwijck, bij der gratien Godts, grave van Loen, Eva sijn huysvrouwe, sijn broeders Henrick ende Arnout: allen denghenen die van den tegenwordigen scriften kennisse sullen crijgen ten ewigen daegen. Opdat des van ons in der redelijckheyt gedaen wordt, cracht van confirmatien hebben mach, ende opdat den toecomenden tijt t'selve niet en presumere oft voerneme te infringeren des van ons in der redelijckheyt goet heft bedocht gedaen te worden ende geconfirmert: |
Lodowyck, bij der gratien Godts, grave van Loen, Eva syn huysvrouwe, syne broderen Henrick ende Arnout: allen den ghene daer dese scrifte comen sal ewelick. Opdat des van ons in der redelijkheyt gedaen worde, cracht van confirmatien hebben mach, ende opdat den toecomenden tijt t'selve niet en presumere te infringeren des van ons in der redelijckheijt goet heft bedoecht gedaen te worden ende geconfirmert: |
Soe sijn dan kennelijck soe den naeroomende tijde als oeck desen tegenwordighe, dat onsen dorpe van Colmont, den inwonderen ende oeck denghenen die daerin sullen comen woenen, sulcke vrijheyt gegunt hebben, als heft die stadt Luydick met alle haere volheyt, dat soe wye daer inne comen woenen van allen exactien oft schettingen vrij sullen sijn. |
Soe sij dan kennelijck soe wel den nacomenden tijde als oeck desen tegenwordigen, dat onsen dorpe van Colmont ende daerin woenende, oft die daerinne sullen coemen woenen, alsoedanige vrijheijt gegunt hebben als heft die stadt van Luydick met allen haere aenhanck, te weten: dat soe wy daer binnen sullen coemen woenen, van allen scettingen oft exactien sullen bevriet sijn. |
Ende ist dat wij binnen onsen lande oft daer buyten met onsen heyre trecken moesten, soe sullen die van Colmont in vrede sitten ende sullen onsen burch bewaeren ende, in 't noedich is, mannelijck bescermen. |
Ende ist dat geviele dat wij binnen onsen lande oft daer buyten met onsen heyre trecken moesten, sullen die lieden van Colmont in vreden blijven sitten ende sullen onsen burch bewaeren ende, in 't nodich is, beschermen. |
Ende ist dat iemant, daer |
Ende oft iemants daer bin- |
| |
| |
binnen wonende, tegen yemanden van buyten iet gedaen heft, soe en sal hij gheen ander recht soecken dan hem van den scepenen aldaer wonende gegeven sal worden. |
nen wonende, tegen remant van buyten woenende iet misdede, die en sal gheen ander recht soecken dan in den voers. dorpe van den scepenen aldaer woenende gegeven sal worden |
Gheen oft egheene scepenen van onser aerden en sullen den scepenen van Colmont moegen tegenseggen, dan allenlyck scepenen van Luydick. |
Ende gheen oft egheene scepenen van onsen lande en sullen den scepenen van Colmont moegen tegenseggen, dan allenlijck scepenen van Luydick. |
Wij dan ende onse naercomeren in den voers. vrijen dorp ghenen scoltet noch warantmeester en sullen moegen stellen, ten sij dan iemant daerinne wonende den selve gherne ende willichlijcken aennempt. |
Wij dan ende onse naecoemeren in den voers. vrijen dorpe gheenen scoltet oft warantmeester en sullen mogen stellen, ten sij dat iemant daer inne woenende gherne ende willichlyck dat aennempt. |
Ende die van desen dorp, ist dat sy ons guederen wel bewaeren, sullen dieselve vrij sijn van allen onrechtverdighen exactien van andere heeren. |
Ende ist dat die lieden van desen dorpe onse guederen bewaeren daer buyten, sullen ons behoerlijcken dinst doen, ende sullen alsoe van andere heeren, honne gerichten ende onrechtverdighe exactien vrij sijn. |
Hebben noch daerbij gevuecht ende gegunt dat sij in allen onsen landen, soe waer sy coemen, van allen tollen sullen bevreit sijn, sij sijn dan rechtverdich oft onrechtverdich, ende sonder beletsele sullen doergaen. |
Hebben oeck daerbij gevuecht ende gegunt dat soe waer die van onsen dorp comen sullen binnen allen onsen landen, van allen tolle, rechtverdige ende onrechtverdighe, sullen vrij sijn, ende sonder beletsele doergaen. |
Ende ist dat gevielt dat iemant van den deck voerseeden dorp sterft, het weer onsen eygenGa naar voetnoot(1) oft eyns anders heeren, sal hij van sijnen erffgenamen sonder wederseggen hebben 12 Luycker penningenGa naar voetnoot(2); ende alsoe sal hij losse sijn. |
Ende ist dat iemanden van den deck vernompden dorpe, hij weer ons eygen oft eens anders heeren, geviele te sterffven, sal hij hebben twelf Luycker penningen van sijne erffgenamen, ende sal alsoe van hem ontslagen ende geabsolvert sijn. |
| |
| |
Het recht dat onse voersaeten den deckgenompden dorpe van Colmont geswoeren hebben, hebben wij oeck geswoeren ende onse medebroeders bevestigh ende in ewigher vesticheyt te halden. Opdat dan gheen oft egheene t' selve ons werck temerarlijcken attemptere voer te nemen, hebben dieselve, soe mits onsen scrifte als onsen siegelen, doen bevestigen. |
Dat recht dat wij den deckgeseeden lieden ende den dorpe van Colmont onse voersaeten geswoeren hebben, hebben wij geswoeren, ende onse medebroeders vestigen met ewiger vesticheyt te halden. Ende opdat gheen oft egheene temerarlijcken ons werck en presumeren te attempteren, hebben desen soe mits scriften als zegelen doen bevestighen. |
Dit is gesciet in den jaer der Incarnatien duijsent hondert ende seventich, onder dese getuygen: |
Gesciet in den jaere der Incarnatien duysent hondert ende seventighGa naar voetnoot(1), onder dese getuygen: |
Goswin vanden Born, Theodoricus de Petershem, Bernard van Keluck, Willem van Lan, Seghene van Bushoeven. |
Goeswijn vanden Born, Dirick van Petershem, Renaert van Kessenich, Willem van Loen, Rener van Redinghen, Guert van Loen, Seghene van Bushoeven. |
Van deser vernieuwingen ende dis wercks syn getuygen Alte van Berne, Willem van Petershem, Herman van Elsloe, Conrard van Hubertingen, Guert vanden Leuwe, borscher van Loen, Lambrecht derGa naar voetnoot(2) burghscher van Brusthem, Reynbold van Duras, der burghscher van Colmont ende Laco van Couterschen, ende Willem van Hasselt, pastoer, die desen brieff gescreven heft, ende heer Gilis, gerichtsdraeghere, dameris. |
Van deser vernieuwinghe ende dies werx sijn getuygen Osto vanden Born, Willem van Petersem, Herman van Elsloe, Conrard van Hubertingen, Guerdt van Lewe, burghscher van Loen, Lambrecht, chastelain van Brusthem, Reinbold van Duras, borscher van Colmont, Rasoe van Cortersen, Willem van Hasselt, pastoer, die desen brieff heft gescreven, ende Gilis des graffven gericht draghere. |
|
Gegeven int jaere der Incarnatien duysent tweehondert seventich. |
Ende wij, Arnoult, grave van Loen voers., die wercken onser voersaeten soe eerlicke, rechtverdighe, ende den recht gelyckende niet verachten oft brecken willende, maer die meer appro- | |
| |
beren ende approberende, met confirmatie renoverende alle voerseede als boven uytgedruckt sijn ende gescreven, loeven, ratificeren ende soe veel in ons is voer ons ende onse naercomeren volcomelycken confirmeren; belovende den voers. dorpe ende voers. borgeren allen voers. als boven gescreven ten ewigen daegen vast te halden ende t'onderhalden, voer wellige vernieuwingen ende confirmatien die borgeren des voers. dorps ons toegeseet hebben eenen wech te maecken tusschen den wyer ende onsen burch van Colmont, ende dien ten ewigen dagen t'onderhalden op hunne costenGa naar voetnoot(1).
Ende deser vernieuwingen syn getuygen Walraeff, heer van Monjoye ende Valkenburgh; Willem, heer van Horne; Jan van Kuyck; Willem, ierstgeboeren soen Willems, heer van Horne; Henrick, ierstgeboeren Joi, heer van Kuyck; Johan, castelein van Montenaken; Johan van Oppleuwe, borscher van Colmont, senescael van Loen, waepenheeren; ende Jan, onsen clerck, canoniek van Loen ende rector des Altaers van den burch van Colmont, die desen brieff gescreven heft.
Gesciet ende gegeven des jaers der Incarnatien duysent tweehondert vijff en negentich, op den avont der heyligen Peter ende Pauwels, apostelen.
|
-
voetnoot(1)
- ‘Post haec sequuntur plurimae libertates, quas distinguere per capitula fastidium generaret.’ Chapeaville, Gesta Pontificum Leodiensium II bl. 3-4. Luik, 1613.
-
voetnoot(2)
- Cfr C. de Borman. Histoire du château de Colmont, in het Bulletin de l'Institut Archéologique Liégeois V (1862) bl. 97-165.
-
voetnoot(3)
- O.a. in 1870 door Piot, Cartulaire de l'abbaye de Saint-Trond, I bl. 122, en in 1878 door St. Bormans, Recueil des Ordonnances de la principauté de Liège, 1e reeks, bl. 22.
-
voetnoot(1)
- Eene kritische uitgave, met vertaling en kommentaar, wordt door schrijver dezes voorbereid.
-
voetnoot(2)
-
Vander Maesen, Géographie de la province de Limbourg. bl. 160, Brussel, 1842.
J. Daris, Histoire... de Looz I bl. 418. Luik, 1863.
-
voetnoot(3)
- A. Hansay, La Charte d'affranchissement de Colmont en 1170 et ses confirmations, in het Bull. de la Soc. Scient. et Litt. du Limbourg XXXV (1920) bl. 79 en 179.
-
voetnoot(4)
- Een enkel voorbeeld hiervan. De heer Hansay leest als volgt den aanhef van art. V: ‘Wy dan es onsen naecoemeren...’ en teekent hierbij aan in zijn Note Complémentaire: ‘Le commencement du texte de cet article semble bien altéré’. De vergelijking der twee vertalingen laat toe met volle zekerheid de volgende lezing vast te stellen: ‘Wij dan ende onse naecoemeren...’ waar er van een ‘texte altéré’ niets te merken valt.
-
voetnoot(1)
- In voornoemde verhandeling, staat art. II in fine aldus afgedrukt: ‘... sullen die lieden van Colmont in vreden blijven sitten ende sullen onsen burch bewaren, ende (als het) nodich is, beschermen’. De tekst luidt echter tweemaal: ‘ende in 't nodich is’, waarin in 't mijn voorganger hinderde.
In het groot Middelnederlandsch Woordenboek van Verwijs en Verdam lezen wij als volgt:
In, voegw. Indien, als. Het woord zal in dezen zin ook wel in het Mnl. zijn bekend geweest: het was in de XVIIe eeuw niet ongewoon, en is nog heden in het Westvlaamsch bekend. (De Bo. 456)’
De verwijzing, aan het slot van dit citaat, werd niet gedaan volgens de laatste uitgave van De Bo, twee jaar vóór het derde deel van het Mnl. Wdb. verschenen. Immers daar worden twee voorbeelden uit prozaschrijvers van de XVIe eeuw aangehaald. Cfr Westvlaamsch Idioticon, bewerkt door L.-L. de Bo, en heruitgg. door J. Samijn, bl. 401. Gent, 1892.
-
voetnoot(2)
- Van de slordigheid, waarmee enkele dietsche bescheiden in een officieele publicatie uitgegeven werden, heb ik elders staaltjes gegeven. Cfr J. Gessler, Notes critiques sur deux Ordonnances hasseltoises, in het maandschrift Leodium VI (1923) bl. 78-92.
-
voetnoot(2)
- Hs. van: te verbeteren in overeenstemming met hetgeen volgt.
-
voetnoot(1)
- Dit laatste, van ‘voer wellige vernieuwingen’ af, is onderlijnd in het handschrift.
|