Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1924
(1924)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 871]
| |
Ivanhoe en de liefde tot de MoedertaalGa naar voetnoot(1)
| |
[pagina 872]
| |
Zeker prijst hij Ivanhoe om de letterkundige waarde, om de meesterlijke schildering der karakters, vooral van Cedrik, van Rebekka, de dochter van Izaak den Jood, van den tempelridder Briand de Bois Guilbert, van het oude Saksische wijf, het slachtoffer der driften van den hatelijken Ridder Reginald Front de Boeuf. Deze ligt doodelijk gekwetst op het bed: daar vertoont Ulrika zich vóór hem en verwijt hem zijn schandig leven. Front de Boeuf heeft haren vader en hare broeders vermoord, die hun erfdeel verdedigden. Ulrika is de slavin zijner driften geworden, en om zich te wreken heeft zij den moordenaar tegen zijn eigen vader opgehitst, die in de feestzaal om het leven werd gebracht. Thans is het uur der volledige wraak gekomen. ‘Gij, dappere oorlogsman’, zegt zij, ‘zult den soldatendood niet sterven: uw einde zal zijn als dat van den vos in zijne pijp, wanneer de boeren daar een vuur rond hebben aangelegd.’ En inderdaad, Ulrika had het vertrek, hetwelk de brandstof bevatte, en zich onder de slaapstee van den Baron bevond, in brand gestoken. De rook vulde de kamer, de vlammen sloegen door het gewelfsel; en Front de Boeuf stierf den ijselijksten dood, terwijl het kasteel bestormd werd, en de vrouw den toren besteeg, waar zij, onder het zingen van een oud Saksisch lied, dat hare voorouders, als ze nog Heidenen waren, op de slagvelden aanhieven, in de vlammen omkwam. Dat was de Saksische wraak tegenover de Normandische overweldiging. ‘Niettegenstaande den afstand van tijd, waarop de schrijver zich plaatst, kan men zich deze zonder moeite voorstellen’, zegt Thierry. ‘Het is omdat Walter Scott te midden der wereld, die niet meer bestaat, eene wereld heeft geplaatst, die altijd zal blijven bestaan, t.t.z. de menschheid, waarvan hij al de geheimen kent’. ‘Alles wat aan de tijden en plaatsen eigen is: het uitwendige van de menschen, de aanblik van het land en de woningen, de kleeding, de gebruiken zijn met de aangrijpendste waarheid geschreven, en nochtans wordt men de verbazende geleerdheid, die zooveel bijzonderheden heeft bijeengebracht, nergens gewaarGa naar voetnoot(1)’. | |
[pagina 873]
| |
't Is dus vooral als historicus, dat Augustin Thierry in bewondering voor den romanschrijver opgaat. Zijn hoofdwerk ‘Geschiedenis der verovering van Engeland door de Normandiërs’, is inderdaad een baanbrekend werk. Thierry legt aan de geschiedschrijvers te laste, dat zij deze verovering voorstellen, alsof met de nederlaag van koning Harold bij Hastings, Engeland voor goed door de Normandiërs veroverd was, terwijl de veeten tusschen de overwonnenen en de overwinnaars nog eeuwen duurden, evenals de strijd voor het behoud der voorvaderlijke taal, zeden en gebruiken, waarvan Walter Scott in zijnen roman, waarvan de handeling vier geslachten na den inval van Willem den Veroveraar voorvalt, een even waar als prachtig tafereel maalt. ‘Walter Scott semble avoir pour le passé cette seconde vue que, dans les temps d'ignorance, certains hommes s'attribuent pour l'avenir. Dire qu'il y a plus de véritable histoire dans ses romans sur l'Ecosse et sur l'Angleterre que dans les compilations philosophiquement fausses qui sont encore en possession de ce grand nom, ce n'est rien avancer d'etrange aux yeux de ceux qui ont lu et qui ont compris les Puritains. Waverley, Rob-Roy, L'Officier de Fortune et la Prison d'EdimbourgGa naar voetnoot(1)’. Ik zal zoo naief niet zijn te willen bewijzen dat de romans van Walter Scott, en voor mij Ivanhoe in de allereerste plaats, letterkundige meesterstukken zijn. Hij kan vertellen, wat, naar mijne bescheiden meening, eene hoofdvereischte vanwege den romanschrijver is, hoewel ik erken dat tal van kunstrechters er eene andere meening op nahouden. Ook zijn de verhalen van den Engelschen schrijver eene aangename lektuur, en is zijne populariteit nog zeer groot. Ik wijt dit grootendeels toe aan zijn wonderen verhaaltrant en aan zijne artistieke eerlijkheid. Als onze Conscience, was en blijft Walter Scott de vriend zijner lezers. Zijne werken zijn boeiend en tevens veredelend. Voor de opvoeding van het Engelsche volk hebben zij meer goed gedaan, en doen zij voortdurend meer, dan velen vermoeden. Ik wil thans slechts de aandacht vestigen op de wezenlijke, gezonde vaderlandsliefde, op de liefde tot de vaderlandsche taal, zeden en gebruiken, die in Ivanhoe doorstraalt. In het eerste hoofdstuk wordt de toestand van Engeland geschetst, in den tijd dat het verhaal voorvalt: ‘Aan het hof en in de kasteelen der grooten, waar men met de pracht en den rang van een hof wilde wedijveren, was Normandisch-Fransch de eenig gebruikte taal: in de gerechtshoven werden de pleitredenen in het Fransch gehouden en werden de vonnissen in deze | |
[pagina 874]
| |
taal opgesteld. In 't kort: het Fransch was de taal der eer, der ridderschap en van het gerecht, terwijl het meer mannelijk en schilderachtig Anglo-Saksisch, aan het gebruik der boeren werd overgelaten, die geene andere taal kenden. Geleidelijk, naarmate de noodzakelijkheid van het verkeer tusschen de bezitters van den grond en de verdrukte onderhoorigen, door wie de grond bebouwd werd, de trapsgewijze vorming van een dialekt tot stand bracht, dat als bemiddeling tusschen het Fransch en het Angelsaksisch kon dienen, waarin zij zich onder elkander konden doen verstaan, groeide het samenstel van onze huidige Engelsche taal, waarin het taaleigen der overwinnaars zich op de gelukkigste wijze met dat der overwonnenen heeft vermengd, en die sinds dien tijd zoo rijkelijk heeft veredeld, door aanvoeringen uit klassieke talen en ook uit die talen, welke door de zuidelijke volken van Europa worden gesprokenGa naar voetnoot(1)’. De Abt Aymer de Jorvaulx, Briand de Bois Guilbert, Normandiërs, genieten de gastvrijheid bij Cedrik den Sakser. Aan het maal wordt door beide partijen over de taal der meesters en die der verdrukten gesproken. Dit hoofdstuk is wonderschoon; daar komt vooral datgene uit, waaraan de Fransche geschiedschrijver den onuitwischbaren indruk toeschrijft, welken de tafereelen uit een zoo ver verwijderd verleden op ons teweeg brengen, de schilderachtige beschrijving van alles wat tot dien tijd behoort, welke zoo zeer met den onzen verschilt, en de fijne ontleding van het menschelijke hart, dat altijd hetzelfde blijft. ‘In eene hal, welker hoogte en breedte geenszins geëvenredigd waren met hare buitengewone lengte, stond eene lange eiken tafel, uit ruwe planken vervaardigd, die uit het bosch gehaald en weinig geschaafd waren, voor het avondmaal van Cedrik den Sakser gereed’. Daar zat de gastheer, naar de uitdrukking van den romanschrijver: ‘een man niet boven de middelbare gestalte. doch breed geschouderd, met lange armen en kloek gebouwd, als een die tegen de vermoeienissen van den oorlog en de jacht opgewassen is: zijn aangezicht was breed; hij had groote blauwe oogen, open en eerlijke gelaatstrekken, schoone tanden en een goed gevormd hoofdGa naar voetnoot(2)’. | |
[pagina 875]
| |
Het maal neemt aanvang, als het geschal van een hoorn weerklinkt: Cedrik geeft bevel naar de oorzaak daarvan te vernemen: de dienaar deelt mede, dat de Prior Aymar of Jourvaulx en de goede Ridder Briand de Bois Guilbert, Commandeur van het dapper en achtbaar order der Tempelridders, met een klein gevolg op weg naar het tournament, dat twee dagen later in de nabijheid van Asby-de-la-Zouche zal plaats hebben, gastvrijheid en huisvesting voor den nacht vragen. Beiden zijn Normandiërs; doch Normandiërs of Saksers: ze zijn welkom. Het feest begint; want een feest is het; men ziet, men hoort den gastheer, den Prior, den Tempelridder, Lady Rowena, een Pelgrim; men leest in hun binnenste; ja men ademt de lucht van de Anglo-Saksische hal in, en men kan zich niet weerhouden partij te kiezen in een werk der verbeelding, dat ons in eenen tijd terugvoert, die meer dan acht eeuwen voorbij is. ‘Het verwondert mij, waarde Cedrik, dat, hoe groot uwe voorliefde voor uwe eigen mannelijke taal moge zijn, het Normandisch-Fransch uwe gunst niet geniet, ten minste wat het mysterie van het woud en de jacht betreft. Stellig is geene taal zoo rijk aan afwisselende termen, welke de veldspoits vergen, noch levert den ervaren jager (woodman) zulke middelen, om aan zijn vroolijken aard lucht te geven’. | |
[pagina 876]
| |
barden zijn niet meer, onze daden gingen in een ander ras verloren, onze taal, onze echte naam, zullen spoedig vergaan, en niemand treurt daarover dan een oud, eenzaam man. - Schenker, knapen, vult deze bekers! Op de krachtigen in wapens, Sir Tempelridder, welk ook hunne taal of ras mogen wezen, die thans tusschen de kampers van het Kruis in Palestina strijden!Ga naar voetnoot(1)’ Ivanhoe was overwinnaar in het tournament en had Lady Rowena tot the fair Queen of Love and Beauty verkozen. King John noodigde haar en haar vader in de Normandische taal, uit om het feest op het koninklijk kasteel van Ashby met hunne tegenwoordigheid te vereeren. ‘Lady Rowena sprak geen woord, en Cedrik antwoordde in zijne moedertaal, het Saksisch: ‘Lady Rowena kent de taal niet om uwe hoffelijkheid te beantwoorden, om haren rang op uw feest op te houden. Ook ik en de edele Athelstane van Coningsburg spreken slechts de taal en volgen slechts de zeden onzer vaderen. Wij wijzen dus met dank de hoffelijke uitnoodiging van Uwe Hoogheid tot dit banket af. Morgen zal Lady Rowena den rang op zich nemen, waartoe zij door de vrije keuze van den Ridder-Overwinnaar, bekrachtigd door de toejuichingen van het volk, werd uitgeroepen.Ga naar voetnoot(1)’ Hier en daar is wel eenig voorbehoud op den roman te maken; doch stellig is Ivanhoe een verhaal waaruit veel valt te leeren; het is tevens een echt nationaal werk. Zulke boeken zijn een schat voor een volk. ‘Het dankbare Schotland opende niet alleen eene geldomhaling om het kasteel van Abbortsfort voor Scott's familie te behouden’, zegt een Duitsch schrijver, ‘het richtte ook te Edinburg een denkmaal op, het schoonste dat ooit voor eenen dichter opgericht werd. Inderdaad heeft ook zelden een land zoo vele redenen gehad om dankbaar jegens eenen dichter te zijn als Schotland jegens Walter Scott, wiens gezamenlijke werken eene verheerlijking van zijn vaderland zijnGa naar voetnoot(2)’. |
|