Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1924
(1924)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 499]
| |
Ysbrand Vincent en zijn Antwerpsche Vrienden.
| |
[pagina 500]
| |
Toen Mr. Andries Pels en Dr. Lodewijk Meyer in 1669 Nil Volentibus Arduum oprichtten, behoorde Ysbrand Vincent, die toen reeds twee stukken (De gheveinsde Doodt van Joosje, naar La feinte mort de Jodelet van G. Marcoureau de Brécourt) (1667), en Pefroen met het Schaapshoofd, naar Lubin ou le sot venge. van Raymond Poisson (1669)Ga naar voetnoot(1) had laten verschijnen, onder de eerste leden. In 1671 nam hij op zich om voor het genootschap l'Art de plaire te vertalen en hielp hij sommige zijner medeleden in het samenstellen van het Nauwkeurig Onderwijs in de TooneelpoëzijGa naar voetnoot(2). In 1688 behoorde Y. Vincent onder de regenten die den schouwburg van Nil Volentibus Arduum bestuurdenGa naar voetnoot(3). Zijn voornaamste verdienste ligt in het herzien en heruitgeven van Alle de Werken van het Genootschap Nil Volentibus Arduum, door hem in 1702 begonnen. Reeds vroeger waren die werken: tooneelspelen, de Berispdichten van Juvenaiis, Bijgedichten op Otto Vaenius' Zinnebeelden, enz. verschenen bij Alb. Magnus, op den Nieuwen Dijk in den Atlas (in 1677, 1678, 1679, 1680, 1682, 1683), maar verscheidene ervan waren uitgeput en slordig nagedrukt door de Erven van Alb. Magnus, zoodat een verzorgde herdruk noodzakelijk bleek. Ysbrand Vincent nam die taak op zich, en zoo is het aan hem te danken, dat wij op den arbeid van Nil Volentibus Arduum een tamelijk volledig overzicht kunnen nemen. Van Vincent zelf komen in deze verzameling voor: een vierde druk van Pefroen met het Schaapshoofd (1711), De belachelijke Serenade (1712) en het voor de schildering van het publiek in den schouwburg zeer interessante stuk De Amsterdamsche Dragonade (1714). Naar aanleiding van deze uitgaaf werd Y. Vincent heftig aangevallen door degenen die beweerden in hun auteursrecht gekrenkt te zijn. Zij wreven hem aan, dat hij ‘niet bekwaam was om twee regels in een staatsspel te berijmen’, slechts de ‘schaduw’ was van mannen als Pels en Meyer. (T.W. Ontw. p. 113) en ‘van Nil volentibus het staartje’ moest genoemd worden. (T.W.p. 116.) Niettemin bleef hij toch nog in de oogen van velen, leerlingen en bewonderaars, als Jacob Zeeus, e.a., een gezaghebbend man. Het is ons hier niet te doen om Ysbrand Vincent's verdienste als letterkundige te onderzoeken. Hoe vergoelijkend men zijn werk ook bespreke, toch zal de plaats, die hij in de literaire kunst bekleedt, altijd een zeer bescheidene blijven. Gelukkiglijk was de man nog iets anders dan lid van Nil | |
[pagina 501]
| |
Volentibus Arduum. Hij was een aanzienlijk papierhandelaar en heeft als dusdanig een niet geringe bedrijvigheid aan den dag gelegd, in het tijdperk van den grooten opbloei der Nederlandsche papierfabricatie. Het is vooral deze laatste zijde van Ysbrand Vincent's levensbeeld, die ons aantrekt, en die wij met onuitgegeven bescheiden willen toelichten. Bij die gelegenheid zal er toch ook meer dan eens aanleiding zijn, om onbekende bijzonderheden over zijn literaire bemoeiïngen ten beste te geven. De schaarste aan levensbijzonderheden over Y. Vincent in de speciale werken was ons een prikkel tot dezen arbeid. De hier bedoelde bescheiden over Y. Vincent vonden wij in het archief van het Museum Plantin-Moretus. Sedert 1660 onderhield de Antwerpsche drukkersfirma belangrijke handelsbetrekkingen met Livinus Vincent, Ysbrand's broeder, die toen als papierkoopman compagnon was van Gerrit Verduyn te Amsterdam. Na den dood van dezen laatste in September 1666, ging Livinus Vincent onmiddellijk een nieuwe vennootschap aan met Ysbrand. Een paar weken na Verduyn's overlijden was Ysbrand reeds bij de Moretussen te Antwerpen om over zaken te spreken. Op 20 December richtte Moretus een brief aan ‘Livinus Vincent en Comp.’, en van 23 December af heette de firma voortaan ‘Livinus en Ysbrand Vincent’. In 1688 stierf Livinus Vincent en de betrekkingen met het Antwerpsche huis werden door Ysbrand alleen voortgezet tot in 1718, het jaar van zijn overlijden. Gedurende 58 jaren dus hebben de Vincent's en de Moretussen brieven met elkander gewisseld. Verscheidene leden van de familie Moretus hebben elkander in die tijdspanne aan het hoofd der drukkerij opgevolgd. Toen de correspondentie begon, was Balthasar Moretus II leider der drukkerij. Na diens afsterven in 1674 werden de zaken een tijdje bestuurd door zijn weduwe Jouffr. Anna Goos, maar weldra nam Balthasar III, haar oudste zoon, het roer in handen. In 1696 werd de leiding, bij diens overlijden, door zijn weduwe, Anna Maria de Neuf, waargenomen en toen zij in 1714 stierf, was het haar zoon Balthasar IV, die haar opvolgde. De bescheiden, die het archief van het Museum Plantin-Moretus over deze betrekkingen bewaart, zijn van tweeërlei aard. Eenerzijds vinden wij daar de minuten van de brieven door de Moretussen aan de Vincent's geschreven, van af 1664 tot 1719 (A.P. Reg. CCXCI tot CCXCVIII). Anderzijds staan de brieven door de Vincent's aan de Moretussen gezonden. Hier is de verzameling niet zoo volledig. De oudste brief dagteekent eerst van 1671. Van 1680 af is er een leemte tot 1694. Maar van dit jaar af zijn weer al de brieven aanwezig tot in 1721. (A.P. Reg. DCXXVIII tot DCXXXII.) | |
[pagina 502]
| |
Deze bijna zestig-jarige handelscorrespondentie bracht de Moretussen en de Vincent's dicht bij elkander. Zij dreven niet alleen zaken, ze stelden ook belang in hun wederzijdsche lotgevallen, bezochten elkander, bewezen elkander allerlei diensten, met één woord zij werden vertrouwde vrienden, en handelden dus in hun brieven ook meer dan eens over zaken, die niet van uitsluitend commerciëelen aard waren. De Moretussen deden aanzienlijke papierbestellingen bij de Vincent's. Wij nemen ter staving slechts eenige zakencijfers uit den hoop. In 1673 bedroeg hun rekening van Januari tot 19 October gulden 33955,2Ga naar voetnoot(1); - in 1676 van Januari tot 27 November gulden 29755,7; - in 1677 van Jan. tot November gl. 31284,16; - in 1678 van Jan. tot Dec. gl. 28410,11; - in 1693 van Jan. tot December gl. 23507,3,8; - in 1694 van Jan. tot Dec. gl. 41468,18,8; - in 1695 van Jan. tot Dec. gl. 41037,7; - in 1700 van Jan. tot October gl. 44034,14,8. Bijna al die papieren kwamen tot in 1685 uitsluitend uit Frankrijk, vooral uit Angoulème. Daar lag het zwaartepunt van den heelen handel der Vincent's. Toen in 1671 bij plakkaat van de Staten de invoer van Fransche goederen in Holland verboden werd, dachten de Vincent's er ernstig over na om zich in de Spaansche Nederlanden te komen vestigen. Zij schreven in dien zin aan Moretus, die hen in een brief van 30 Juli 1672 afraadde ‘in dese quartieren te komen woonen’ daar de omstandigheden er voor den handel ook niet gunstig warenGa naar voetnoot(2). Na 1685 is er voor de eerste maal ook sprake van bestellingen Hollandsche papieren naast de Fransche. De Vincent's hadden er zulk groot belang bij, dat het vervaardigen der Fransche papieren niets te wenschen overliet, dat Ysbrand een reis ondernam naar Angoulème om de molens die daar voor hen werkten ter plaatse te gaan nazien, en er toe besloot om zich daar voor goed te vestigen en van daaruit met zijn broeder samen te werken. Einde Juli of begin Augustus 1675 kwam Ysbrand Vincent te Rouaan aan om zijn onderzoekingsreis te beginnenGa naar voetnoot(3). Enkele maanden te voren (15 Februari) was hij te Antwerpen met Mevrouw Moretus komen spreken over de kwaliteit der papieren, waarover zij geklaagd hadGa naar voetnoot(4), en wij krijgen den indruk, dat het verlangen om haar voldoening te geven niet vreemd was aan de reis van Ysbrand naar Frankrijk. Nauwelijks was hij te Rouaan aangekomen of hij zond bericht naar Antwerpen. Mevrouw Moretus liet aan Livinus te Amsterdam schrijven: ‘Ick | |
[pagina 503]
| |
hebbe van Ul. Broeder tydinghe van 3 deser alsdat gheluckigh te Rouen ghearriveert is en hoopt soo haest syne saecken aldaer ende tot Parijs verricht sal hebben, hooger op te trecken. Ick hope met Ul. niet anders oft sal met syn presentie aldaer beeter oordres stellen in het maecken der papieren, waerdoor in het toecomende alsulcke schade niet meer en come te lijden, sooals noch daghelycx voorvalt’Ga naar voetnoot(1). Om zijn zaken in Frankrijk met meer gemak te regelen, vroeg Ysbrand Vincent aan Mevrouw We Moretus Goos een aanbevelingGa naar voetnoot(2) bij Frederic Leonard, den Brusselschen drukker, die in de Plantijnsche drukkerij onder Balthasar Moretus I in de leer was, en het nu te Parijs tot den rang van ‘imprimeur ordinaire du roi’ had gebrachtGa naar voetnoot(3). Vincent verkreeg den aanbevelingsbrief, ‘waervan’ hij zich ‘volghens geliefte’ mocht bedienenGa naar voetnoot(4). Ysbrand trof Frederic Leonard zelf niet aan, ‘dewyl hy eenige tijd ziek geweest zijnde, op 't land was gegaan, om zich wat te verlustigen en te herstellen. Hij onderhandelde met Leonard's huisvrouwe’Ga naar voetnoot(5). Op 25 October 1675 schrijft Livinus Vincent, dat zijn broeder ‘Godt lof op hun molen gearriveert was’ en ‘tot de verbeteringe der papieren’ begon te arbeidenGa naar voetnoot(6). Uit latere brieven blijkt dat die molen zich te Pradier bevondGa naar voetnoot(7). Verder vernemen wij dat de Vincent's bij contract nog molens voor hen lieten werken te Tardif, te TeilletGa naar voetnoot(8) en elders. De firma Moretus werd goed op de hoogte gehouden van hetgeen Ysbrand in het werk stelde om de papierfabricatie tot meer volkomenheid te brengen. Hij ‘practizeerde enige instrumenten om het Lijnwaat daar de papieren van gemaakt worden door beweginge van 't water zeer schoon te doen wassen, zoo dat de Papieren witter, zuuijverder en gladder zullen zyn als voordeezen’. Hij had ook besloten om de papieren voor de Moretussen bestemd ‘voortaan noyt als in den Somer te laten maken, dewyle de Winter Papieren doorgaans vol gebreeken zijn’Ga naar voetnoot(9). Uit een brief van Ysbrand blijkt wel duidelijk, dat het hoofddoel van zijn verblijf in Frankrijk was de firma Moretus in zake papieren bevrediging te geven. ‘Dewijl ik, luidt het | |
[pagina 504]
| |
daar, gelyk myn Heer weet, hier alleenig gekoomen ben, om de papieren die wy voor Ued. doen maaken, van de opgegevene fauten te zuuyveren, en volgens myn Heers schryven, beeter als voor deezen te doen maaken, zo heb ik byzonderlyk myn werk gemaakt, gelyk ik noch daagelyks doe, om de vereischte hoedaanigheeden van witheidt, gelykheidt, gewigt, gelymtheidt en trouwe tellinge zonder kas in de goede boeken, ja zelf zo weinig als 't mogelyk is in de kruisboeken, in alle uwe papieren te brengen, tot welken einde ik de moolens die goet zyn, en eenige reparatie van noode hadden,... hebbe doen verstellen, en geduurende d'eerste verstellinge grove slechte papieren in de winter doen maaken, en andere moolens, waarvan geen goede verbeeteringe in de papieren te hoopen stondt verlaaten, en beetere in de plaats verkoozen’Ga naar voetnoot(1). Ysbrand Vincent besloot zich voor goed in Frankrijk te vestigen, zoo schreef althans zijn broeder aan Mevrouw Moretus in het begin van 1679Ga naar voetnoot(2). Hij verbleef te Angoulème in de ‘voorstadt genaamt: au Fauxbourg de l'hommeau, daar hy zyn woninge en Pakhuys’ hadGa naar voetnoot(3). Het is daar dat de jonge Balthasar Moretus III hem in 1680 ging bezoeken. Op zijn terugreis uit Spanje, waar hij in den loop van dat jaar eenige weken vertoefde, bezocht hij ‘de quartieren van Angoulesme en de papiermolens op de riviere La Charante’Ga naar voetnoot(4). Hij was daar de gast van Ysbrand Vincent, die hem eenige dagreizen te gemoet trokGa naar voetnoot(5), en hem met ‘groote eere, caressen ende vrintschappen’ ontvingGa naar voetnoot(6). Het jaar na die Spaansche reis, in 1681, trad Balthasar Moretus III in de ‘negocie’, en was nu nog meer dan ooit in rechtstreeksche betrekking met de beide Vincent's. Hij bestelde het papier voor zijn drukkerij bij Livinus te Amsterdam, die het zich door Ysbrand uit Frankrijk liet opzenden. Had Moretus te klagen over de papierfabricatie, dan richtte hij zich ook wel onmiddellijk tot Ysbrand. Zoo verlangde hij van hem papieren zoo goed als die, welke aan Mr. Blaeuw te Amsterdam geleverd werdenGa naar voetnoot(7). Kreeg Moretus geen voldoening dan schreef hij aan Ysbrand Vincent, zich verplicht te zien zijn bestellingen voortaan te Parijs te doen, waar toen ‘eene extreme curieusheyt was tot de perfectie van het papier’Ga naar voetnoot(8). Een ander maal dreigde hij zich te laten bedienen | |
[pagina 505]
| |
‘voor alle sortementen’ door de molens van Auvergne, ‘waar de beste meesters of oeuvriers (waren): Goubaire (4 molens), Richard (2 molens), Jeubat (2 molens) en Colombier (3 molens)’Ga naar voetnoot(1). Naast zijn papierzaak dreef Ysbrand Vincent blijkbaar ook handel in prenten. Meer dan eens is er in de briefwisseling sprake van ‘beelden’ en ‘beeldekens’, die Moretus voor Ysbrand te Antwerpen bestelde, bij Mr. en Jouffr. van KesselGa naar voetnoot(2). Eens was er een bezending, die tot fl. 149 Brabantsch beliep; een ander maal was er een van 200 stuk ‘beeldekens’Ga naar voetnoot(3). In 1682 trad Ysbrand Vincent te Angoulème met Anne YverGa naar voetnoot(4), een Fransche, in het huwelijk. Moretus wenschte hem geluk daarmee op 27 Februari 1682Ga naar voetnoot(5). Gedurende de eerste jaren van zijn huwelijk werd Ysbrand zwaar beproefd. Als gereformeerde Nederlander werd hij met de zijnen slachtoffer van de anti-protestantsche beweging, die zich in Frankrijk rond 1660 openbaarde, steeds scherper en scherper wordend, aanleiding gaf tot de vreeselijke dragonnades van den intendant Foucault en op 17 October 1685 uitliep op de herroeping van het Edikt van Nantes, waarbij ruim een eeuw te voren door Hendrik IV aan de protestanten vrijheid van godsdienst verzekerd was. Aan de gereformeerden werden thans alle rechten ontnomen. Zij mochten in Frankrijk blijven wonen, maar hun kinderen moesten Roomsch opgevoed worden. Bij uitwijking werden hun goederen verbeurd verklaardGa naar voetnoot(6), wat niet belette, dat duizenden en nog duizenden toch Frankrijk verlieten. Ysbrand Vincent en zijn jong huisgezin kwam aldus ook fel in het gedrang. Eerst vernemen wij, dat hij onmiddellijk na de herroeping van het Edikt, zijn vrouw en kind over Antwerpen naar Amsterdam zond. Hij had aan Balthasar Moretus gevraagd om te Antwerpen op die doorreis wat op hen te waken, doch op 29 October, nog niemand ziende aankomen, verontrustte zich Moretus en vroeg nieuws aan Livinus te Amsterdam. Moretus vreesde, dat Vrouw Vincent te Valencijn ‘ghearresteert’ was ‘alsoo alle kotsen volghens men hier is seggende, aldaar werden ghevisiteerd & ghearresteert’Ga naar voetnoot(7). | |
[pagina 506]
| |
Livinus trok zich het lot van zijn broeders vrouw zeer ter harte en reisde naar Valencijn om de uitwijkelingen daar te helpen. Op 5 November bevond hij zich te Brussel, waar hij onverrichterzake uit Frankrijk was terug gekeerd, maar zijn schoonzuster evenwel eenige dagen later verwachtte. Moretus schreef hem naar Brussel, dat hij ‘met leetwesen verstaen’ had uit zijn schrijven ‘het malheur aan (zyn) Broeders huysvrouwe ende aen (hem) te Valencyn overkomen’. Dit ‘malheur’ wordt niet nader bepaald, doch wij kunnen onderstellen, dat het de arrestatie van vrouw Ysbrand Vincent was. Livinus had evenwel aan Moretus geschreven, dat hij zijn schoonzuster op den e.v. Zaterdag wachtende was. Moretus was zeer sceptisch op dat punt. ‘Inghevolghe van de wondere ordres, die in Vranckryck daghelyx ghepubliceert worden, twyfele seer oft Uh. Broeder met syne Beminde sullen uyt Vranckryck konnen ofte moghen retireren, alsoo alhier gheseght wort, sulx op confiscatie van goet en door ordre des coninckx ghepubliceert te wesen, van het succes sal my aenghenaem wesen tydinghe te becomen’Ga naar voetnoot(1). Dit vroeg Moretus op 5 November 1685 aan Livinus Vincent, doch op 7 Januari 1686 was hij nog altijd zonder antwoord, zooals blijkt uit een brief, waarin hij zijn vraag herhaaltGa naar voetnoot(2). Het is Ysbrand zelf, die in een schrijven uit Parijs, gedagteekend op 31 Januari 1686, aan Moretus verdere uitleggingen geeft en hem tevens vraagt om enkele zijner invloedrijke vrienden te Ryssel te bewegen om hem te helpen bij den terugkeer naar het vaderland. ‘J'ay este icy’, luidt het in dien brief, ‘depuis trois mois avec ma femme que je voulois volontiers mener avec moy vers la Patrie, a quoy jusques a Présent n'ay trouvé d'asseuré moyen et despuis 8 jours devenu icy malade touttefois sans aucune peril. Si vous avez quelque bon Ami a Lille qui vouloit avoir la bonté de temoigner pour nous que nous sommes des Hollandois, et que nous demeurons a Amsterdam, je m'imagine qu'ainsi avec elle, non obstant qu'elle ne parle flamand, je passerois car nous avons une passeport de nostre hollandois et parti Ambassadeur qui declare que nous sommes des sujects de Messrs Les Estats d'Hollande. Sachant donc son inclination et son nom je luy escriroys le jour de nostre depart et luy demander de nous faire l'amitié de se vouloir trouver à l'arrivée de la carosse...’Ga naar voetnoot(3). Moretus schreef nog denzelfden dag om hulp aan zijn vriend den drukker François Fiévet te Rijssel, opvolger van | |
[pagina 507]
| |
Ignace de Rache, ook een vertrouwde van de Antwerpsche drukkersfamilieGa naar voetnoot(1). Zeker is het aan Moretus' aanbeveling te danken, dat Fievet zich die zaak aantrok. Fievet schrijft dit overigens uitdrukkelijk aan Moretus: ‘Je vous diray que pour vre respect, je feray tout mon possible pour rendre service a Monsr Ysbrand Vincent, vre ancien Amis, touchant ce qu'il vous demande, qui n'est pas peu de chose en consideration des edits que nre Roy a fait encor tout nouvellement contre les Protestants; cependant pour le consoler vous pouvez luy mander que vous m'avez escrit et que je travailleray pour son affaire autant que les ordonnances du Roy me permettent’. Fievet beloofde tevens, dat hij aan Y. Vincent schrijven zou wat hij moest doen ‘pour passer par icy (Rijssel) sans fascheries’Ga naar voetnoot(2). Een goede twee maanden later waren de pogingen van Ysbrand om met zijn jonge vrouw uit Frankrijk te geraken eindelijk geslaagd. Zij kwamen te Antwerpen aan op 22 April 1686. Moretus liet het vol vreugde weten aan zijn vriend Fievet. Hij bedankte hem ‘pour toutes les faveurs’, die hij te Rijssel had betoond aan Vincent en diens vrouw ‘lesquels a leur grande joye sont arrivé icy avant hier et me temoignent que vous estes la seule cause de leur souhaité passage’Ga naar voetnoot(3). Ysbrand en zijn vrouw bleven toen eenige dagen te Antwerpen, waar ze bij de Moretussen te gast waren. Op 16 Mei 1686 waren zij terug te Amsterdam en vestigden zich daar ‘op de Lelygracht, het 2e huys van de Keysergracht’Ga naar voetnoot(4). Vincent dreef er handel voor eigen rekening en Moretus deed bestellingen zoowel bij hem als bij zijn broeder Livinus. Een paar jaren later overleed Livinus, ‘naer een vierthiendaegsche sieckte’Ga naar voetnoot(5). Zijn weduwe bleef in de zaken en wij zien dat zij ook voortging met aan Moretus papier te leveren. Veel belangrijker is evenwel de correspondentie tusschen Moretus en Ysbrand. De papierleverantie's blijven even aanzienlijk als vroeger, en de vriendschapsbetrekkingen, die blijkbaar aangewakkerd waren door de edelmoedige wijze waarop Moretus Ysbrand geholpen had bij zijn vertrek uit Frankrijk, werden steeds drukker en drukker. Dergelijke vriendschapsbetrekkingen waren vroeger al met Livinus begonnen. Zoo zagen wij dat de Antwerpsche drukker en de Amsterdamsche papierkoopman met elkander in wederzijdsch dienstbetoon reeds wedijverden. Tijdens den Devolutie- | |
[pagina 508]
| |
oorlog had Livinus aangeboden de goederen, die Moretus ‘gheresolveert was nae Hollant te seynden’ in zijn huis in veiligheid te brengenGa naar voetnoot(1). Moretus zag evenwel van zijn eerste voornemen af, niet omdat de campagne (1667) geëindigd was, maar omdat hij vertrouwde, dat de troepen der Spaansche Nederlanden bij de volgende campagne (1668) ‘in beter defensie’ zouden zijnGa naar voetnoot(2). In 1676 gaf Moretus aan L. Vincent procuratie om hem in zaken te vertegenwoordigen te Amsterdam en ook elders in NederlandGa naar voetnoot(3). Sedert verscheidene jaren overigens ontving L. Vincent reeds betalingen voor Moretus in Nederland van Abr. van Someren, Henry Wetstein, Pieter Mortier, Abr. Wolfganck, Boom, Blaeu, Elsevier, Van Waesberghe, F. Van Metelen en nog veel anderen meer. In 1681 was het L. Vincent, die op de finantieële belangen van Moretus moest waken in het sterfhuis van Daniel Elsevier, dat de voogden maar ‘onder beneficie van inventaris hadden aanveert’Ga naar voetnoot(4). Niet zelden ook bezochten L. of Y. Vincent en Moretus elkander, waarbij zij elkanders ‘logis’ tot hun ‘vertreck’ namen, zooals Moretus zich uitdruktGa naar voetnoot(5). Ysbrand was te Antwerpen in 1673Ga naar voetnoot(6), en ook in 1675. Moretus was te Amsterdam in 1671 en in 1677Ga naar voetnoot(7). Verder was het met geschenken, dat Livinus Vincent en Moretus hun goede vriendschap onderhielden. Nu eens is het een ‘oxhooft’ ‘pommes de Renet’ dat Livinus naar Antwerpen zendtGa naar voetnoot(8), een ander maal is het een ‘tour van ambere peerlen’ voor MevrouwGa naar voetnoot(9), ofwel een kistje ‘blauwe vygen’ en ‘blauwe rozynen’ tot ‘soulagement’Ga naar voetnoot(10) van ‘de harde verkoutheyt, gevolght van catharre’, waardoor Mevrouw Moretus zóó gekweld werd, dat ze ‘met continue kortsen’ te bed moest blijvenGa naar voetnoot(11). Livinus Vincent doet nog aan Moretus een ‘present’ van ‘Vin d'Auvernat’, waarop deze als wederjonst twee vaatjes rooden Malaga schenktGa naar voetnoot(12). Verder is er nog sprake van ‘twee oxhoofden wijn en saet van schoone Melonen’, die Moretus van L. Vincent ten geschenke krijgtGa naar voetnoot(13). | |
[pagina 509]
| |
Na den dood van Livinus worden die vriendschappelijke overleveringen niet alleen in eere gehouden, maar, zooals wij hooger zegden, nog steeds versterkt. De reeks der onaangenaamheden, die Ysbrand Vincent bij de herroeping van het Edikt van Nantes te verduren had, was nog met uitgeput. Bij zijn vertrek uit Frankrijk had hij daar twee teeder-jonge kinderen, een jongen, Ysbrand, en een meisje, Esther, moeten achterlaten. Van 1685 tot 1697 en 1698 bleven hij en zijn vrouw van die kinderen gescheiden. Het is dan ook zeer begrijpelijk, dat zij alles in het werk stelden om hun familie te Amsterdam te vereenigen, en het is weer voor een groot deel aan Moretus te danken, dat zij daarin slaagden. Wederom waren het de vrienden F. Leonard en F. Fievet, die aangesproken werden met verzoek om hulp te verleenen. Ditmaal kon Vincent ook rekenen op de medewerking van een anderen gemeenschappelijken vriend van Mevr. Moretus en hem zelf, namelijk den Antwerpschen graveur Cornelis Martinus Vermeulen (1644 † 1708), die een tijd lang te Parijs werkte in het atelier van G. Edelinck en nadien nog herhaaldelijk voor min of meer langeren tijd in de Fransche hoofdstad vertoefde. C. Vermeulen leefde ook in den kring van 's konings drukker F. Léonard, voor wien hij werkte en van wien hij een prachtig portret heeft gegraveerd naar het schilderij van Hyacinth Rigaud. De pogingen om de kinderen in Holland te brengen werden waarschijnlijk voor de eerste maal besproken tijdens het bezoek, dat Ysbrand Vincent in Mei 1695 te Antwerpen aan Moretus en Vermeulen bracht. In elk geval vinden wij de eerste sporen van het plan om den knaap over te brengen in een brief dien Moretus op 30 Juni 1695 aan Vincent stuurde: ‘Raeckende U sone in Vranckryck sal noodigh wesen aen my het adres over te senden, waer dat hy tot Rouanen ghevonden soude worden, alsoo Mons. Vermeulen my gheseyt heeft vergeten te hebben van UL. de notitie off te vragen, op dat wy soo veel als doenelyck is moghen U.L. versoeck effectueren soo door middel van Monsr Leonard als Monsr Fievet, hetgene wy sullen trachten uit te wercken met alle voorsichtigheyt om in die importante saecke niets te verbroddelen, van alle het welcke U.L. van tyde tot tyde sal eclaircissement geven en soo wanneer wy hem alhier sullen becomen sal alle sorghe draeghen, dat hij in alle sekerheyt UE. sal toecomen ofte wel toeghesonden worden’.Ga naar voetnoot(2) Uit een brief van Y. Vincent aan Moretus, gedagteekendGa naar voetnoot(1) | |
[pagina 510]
| |
op 1 Juli 1695Ga naar voetnoot(1) leeren wij in welke voorwaarden de knaap in Frankrijk verbleef en wie zich al in het werk hadden gesteld om hem aan zijn ouders terug te bezorgen: ‘Onze knaap Ysbrand, die nu ontrent tien jaar oud is, is by Made Anne le Grand, een oud vryster te Rouen, proche le vieu Chatteau, doch onder het opzicht van Monsr Antoni vander Hulst, koopman te Rouen, zonder welkers toestaan wy niet gelooven dat jufvw le Grand, de jongen zal laaten gaan. Met Monsr Fievet heb ik er dikwils over geschreeven, en hy heeft kennis van zaaken, edoch na het schynd, derven wy Van der Hulst die beloofd heeft hem mede te brengen, niet al te lastig vallen, noch buyten zyne kennis niet onderneemen, veel min eenig Hoveling of persoon die credit aan het Hof heeft, openbaarlyk bekend maaken dat de jongen te Rouen is, uit vreeze van het werk te verargeren want nu is Monsr Van der Hulst daar noch meester van, en dan zou hij ons daar niet meer in konnen dienen, zodat wy om de waarheid te zeggen eer bekommert zyn hoe en op wat wyze deeze zaake te beginnen want zonder het goedvinden van de bovengemelde vriend, toestaan van jufv. le Grand die hem niet gaaren zoude kwyt zyn, 't zy om haar voordeel of uit genegenheid van hem sedert dat hij 5 jaaren oud was, opgevoed te hebben, en toestaan van de knaap zelve, zie ik niet wel tot ons gewenscht oogwit te geraaken; vooral dunkt my niet dat men hem, noch de stad noch de plaats daar hy is noch eenige omstandigheden te Paris vooreerst aan Monsr Leonard of iemand anders aldaar noeme, en met Monsr Fievet is altyd daarover geschreven onder den naam van le Pacquet ou Ballot de Marchandises de Normandie. Monsr Vander Hulst zoude noch dit jaar in Holland komen, en ik heb hem Maandag opnieuw verzocht zyne beloften na te komen, en dat Baaltje mede te neemen, waarop ik in 't korte eenig antwoord verhoope te hebben’Ga naar voetnoot(2). Wij zien dat Moretus' vrienden, F. Léonard en Fievez, zich die zaak hadden aangetrokken. En de voorzorgen, die Y. Vincent noodzakelijk achtte om de onderneming te doen slagen, oordeelde Moretus al evenzeer gewenscht om zijn Fransche vrienden niet in verlegenheid te brengen. ‘Dit, schrijft hij, in dese ghelegenheyt van tyt seer dangereus soude wesen, voor onse vrienden UE. bekent soo te Parys als Ryssel, in ghevalle dat sulckx bekent wierde en wtquame’Ga naar voetnoot(3). Fievez, die intusschen het bezoek ontvangen had van Moretus' vriend en gezant Mons. Vermeulen, met wien hij de zaak besprak, had zich toch aan het werk gezet: ‘Nous avons | |
[pagina 511]
| |
pris les mesures nécessaires avec Monsr Vermeulen pour vous procurer en toute sureté le paquet que vous attendez de Rouan, et pour votre plus grande asseurance, je luy ay dit de ne rien entreprendre sans avoir pris les conseils et avis de Mr. Leonard’Ga naar voetnoot(1). Y. Vincent zond Moretus daarvoor zijn besten dank in een briefGa naar voetnoot(2), waarin nog eenige bijzonderheden voorkomen over den knaap te Rouaan: ‘UEE. op 't allerhoogste bedankende voor alle de goedheid die UEE. om mynentwille voor hem hebt gelieven te betoonen, gelyk ook mede wegens onze knaap te Rouen met dewelke niets verhaast, maar alles op het voorzichtigste ondernomen moet worden, dewyl alles aankomt op den wil van Mr Antonie van der Hulst: want zo die hem niet wil laaten vertrekken, is alles ydel en verlooren: want hy heeft eene kwitantie aan de min van onze jongen moeten geeven voor Notaris en getuigen dat hy hem uit haar handen heeft ontvangen. Hy is binnen een maand of twee tien jaaren oud, en is by zeer goed volk, waarom wy niet gaeren het onzekere voor het zekere zouden willen neemen, noch ons al te zeer verhaastende, ons in gevaar stellen van hem geheel kwyt te geraaken’. De zaak liep blijkbaar van geen leien dakje. In Mei 1656 schreef Moretus aan vader Vincent, dat het onmogelijk was ‘het paquet de Rouen’ te doen overkomen, ‘vermits als er meerdere recherche ende rigeur in Vranckryck ghedaen wordt als voor desen’Ga naar voetnoot(3). De jonge Ysbrand Vincent bleef nog een heelen tijd te Rouaan, waar de oudste zoon van Balth. Moretus III hem waarschijnlijk ging bezoeken. In September 1695 was deze jonge Antwerpenaar naar Rijssel gezonden om er bij Mons. Fievet ‘de zuivere fransche taal te leeren, en zich aldaar in alle andere noodige en loffelijke oeffeningen te doen onderwysen’Ga naar voetnoot(4). Van Rijssel uit zou hij met Fievet in den Zomer van 1696 naar Parijs reizen en dan ook te Rouaan, den jongen Vincent gaan begroetenGa naar voetnoot(5). Vader Vincent was daarmede bui- | |
[pagina 512]
| |
tengewoon in zijn schik en wakkerde zeer tot het ontworpen uitstapje van Parijs naar Rouaan aan: ‘Deeze wandeling, schreef hij aan vader Moretus, (hoewel te Paerde of te water) over St. Germain en Laye, Poissi, Mante, Vernon, Gallion, daar het Bisschoppelijke Lusthuis, en de vermaarde Karthuizers is, en over Pont de Large, is door de Wyngaerden, Eilanden, Gebergte, Beemden en de Revier de Seine, zo lustig en vermakelyk, als er weinig gevonden worden. Boven en behalven dat de Stad Rouen, en de landstreek rondom heen alleenlyk de pyne waerdig is om bekeeken te worden’Ga naar voetnoot(1). Zoo de pogingen om den knaap uit Frankrijk naar Holland over te brengen niet slaagden, toch waren de vrienden gelukkiger in hun bemoeiïngen ten voordeele van Vincent's dochtertje, Esther, die zich te Angoulème bevond. Een eerste maal wordt op de overkomst van dat meisje gezinspeeld in een brief van 31 Januari 1697Ga naar voetnoot(2) van Vincent aan Mev. Wwe Moretus-De Neuf. Esther was toen ‘ruim twaelf jaaren oud’ en het was elf jaren geleden dat de ouders haar nog gezien hadden. Monsr Leonard werd weer in het werk gesteld en ditmaal gaf hij al spoedig hoop op het verkrijgen van een paspoortGa naar voetnoot(3). Op 4 April 1697 schrijft vader Vincent aan Mevrouw Moretus welke schikkingen hij heeft genomen om zijn dochtertje uit Frankrijk te laten brengen. George Bediou, Vincent's ‘commis’ te Angoulème,Ga naar voetnoot(4) gehuwd met de zuster van Mevrouw Vincent,Ga naar voetnoot(5) zou het meisje geleiden. ‘UEE. heeft zo veel goedheid in het belang van onze Hester, luidt het daar, dat ik UEE. niet genoegsaam daarvoor kan bedanken noch my beletten de vryheid te neemen, UEE. bekend te maaken dat Monsr George Bediou haar tot Parys toe zal geleiden. Ze zouden voorlede maandag de eerste deezer van Angouleme op Poitiers te paerde komen. Woensdag dat was gisteren middag van daer met de weekelijksche Karosse op Parys vertrekken en Paasdinsdag zonder belet of ongemaak te Parys aankomen, alwaer hy haar na vyf of zes dagen uitrustens in de Karos op Ryssel zal zetten, aan onze vriend Monsr Francois Fievet beschryven, met die hoope en in dat vertrouwen dat hy haar van daar met de wagens op Gent aan zynen vriend zal aanbeveelen om haar zo eindelijk op het zekerste alhier te krygen. Belieft UEE. nu tot meerder klem dier zaake noch zo veel goedheid te hebben Monsr Fievet daar ook toe te verzoeken, en aan Monsr Fredrik Leonard, alleenlyk en simpelyk te schry- | |
[pagina 513]
| |
ven dat Monsr Bediou zich de eer zal geven hem te Paris te gaan begroetten, zult UEE. my noch meerder verplichten. Het is niet noodig voor eerst de Hr Leonard iets anders te verzoeken als Monsr Bedion met zyn raad, zo hy die verzoekt, behulpzaam te zyn, zonder tot noch - myns oordeels van ons Dochtertje gewach te maaken: want ik geloove niet dat er een Paspoort van noden zal weezen van Parys tot Ryssel, en van Ryssel tot Gent, vertrouwe ik dat Monsr Fievet het noodige wel zal besorgen. Maar indien Monsr Bediou, op het voorstel dat ik hem huiden door myne brief doe, besluiten kon onze Hester tot hier te geleiden, en ons te komen bezoeken: want hy heeft nooit in Holland geweest, dan zoude Monsr Leonard hem grootte dienst doen, een Paspoort voor 6 maanden te bezorgen, om zyne koophandel hier te verrichten en rekening te effenen die ik met hem openstaande hebbe, in welken gevalle geene Paspoorten geweigerd worden aan Fransche Kooplieden; maar of dan daarin van ons meisje gewach gemaakt moet werden, als na Holland gaande om haare vrienden te bezoeken, of anderzints zal Monsr Bediou te Paris dienen over te leggen, en de allerzekerste maat en besluit dieswegen te neemen, om geene de allerminste misslag te begaan of in ons voorneem te missen’Ga naar voetnoot(1). De reis geschiedde zooals Y. Vincent het wenschte. George Bediou trok met de kleine Esther naar Parijs en van daar, met een goed paspoort voorzien, naar Rijssel. Hier vond hij om verder door te reizen een paspoort van den keurvorst van Beieren, dat hem door tusschenkomst van Mev. Moretus bezorgd was.Ga naar voetnoot(2) 's Middags op 7 Mei 1697 nam hij te Rijssel afscheid van Monsr F. Fievet en vertrok naar Gent om dan verder over het Sas van Gent ‘regelrecht op Rotterdam te vaaren’, waar Y. Vincent hem zou afwachtenGa naar voetnoot(3). Zeer waarschijnlijk werd dit reisplan eenigszins gewijzigd George Bediou zal wel verkozen hebben van Gent naar Antwerpen te reizen in de plaats van naar Sas van Gent. Dit meenen wij te mogen opmaken uit den brief van 17 Mei 1697, waarin Y. Vincent, na de aankomst van G. Bediou en Esther te Rotterdam, Mevrouw Moretus bedankt voor de wijze waarop zij de reizigers te Antwerpen onthaalde: ‘Uwe goedheid is zo groot by deeze gelegenheid geweest, hen op het aankomen der wagens van Gent aan de overzyde der Schelde te doen opwagten, en tot uwen huize te geleiden, te ontfangen, te onthaalen, en zo vele tekenen van vriendschap te betoonen dat ik te eenemaal verlegen ben, met welke woorden van erkente- | |
[pagina 514]
| |
nisse ik UEd. genoegzaam wegens zo veele gunsten en weldaaden zal konnen bedanken’Ga naar voetnoot(1). Voor G. Bediou naar Frankrijk terugreisde kwam hij nog eens, samen met Y. Vincent naar Antwerpen bij Mevrouw Moretus. Dit blijkt uit een brief van Y. Vincent gedagteekend op 21 Juni 1697: ‘Voornaamelyk zal deeze dienen om UEd. hartelyk te bedanken voor zo veele genootene beleeftheden die het Ued. belieft heeft aan Monsr Bediou, en aan my t'uwen huize gelyk daar buiten te bewyzen’Ga naar voetnoot(2) Nu de overkomst van Esther zoo gunstig was afgeloopen, stelde zich Ysbrand Vincent met nog meer ijver aan het werk om, met behulp van de zelfde vrienden, ook zijn zoon thuis te krijgen. In April 1698 overleed de zoo gedienstige François Fievet, maar de hulp van F. Léonard en Cornelis Vermeulen bleef den Amsterdamschen papierkoopman nog altijd verzekerd. De thuiskomst van den jongen Ysbrand geschiedde echter op tamelijk onverwachte, toevallige wijze in Augustus 1698. Monsr Vermeulen, die te Parijs was voor zaken en ook om te trachten den kleinen Vincent naar Holland te zenden,Ga naar voetnoot(3) had er een edelman, in den dienst van Prins Louis van Baden, aangetroffen, die naar Amsterdam moest reizen, en hij had hem weten over te halen om het ‘packxen van Rouan’Ga naar voetnoot(4) mede te nemen. Dit was een ‘goede avantagieuse occasie en sonder eenigh danger’Ga naar voetnoot(4). Dit berichtte Monsr Cornelis Vermeulen aan vader Vincent op 4 Augustus met het volgende briefje: ‘Vandaag is er een van mijn vrienden vertrokken, Edelman van Prins Louis van Bade, - die het paksken van Rouën in zyn Post Chaize een plaats heeft gegeven, en zal 't zelve, nl. zelver ter hand stellen, met wien ik verzoeke een glas wyn gelieft te drinken op myne gezondheid. UE. zult misschien verwondert zyn, ik het zelve met de Post zende: de reden zyn dat het hier door lang liggen zoude bedorven hebben’Ga naar voetnoot(5). Vader Vincent schrijft daarover aan Mevrouw Moretus: ‘Ik ben over dit schielyk verzenden en zulken moeyelyk reizen met een vreemd heer, voor zo een jong, en teder kind, ongemeen bekommerd en in groote ongerustheid. En neeme de vrijmoedigheid UEd. vriendelyk te verzoeken dat UEd. de goedheid gelieve te hebben, Au Laboureur, en in de ander voornaame Herbergen, eens te doen verneemen, opdat ons zoontje | |
[pagina 515]
| |
een dag of twe mogt uitrusten met het goedvinden van dien Heer, aan wien wy zeer verplicht zyn, en niet weeten, hoe wy hem voldoen zullen’Ga naar voetnoot(1). Voor Mevrouw Moretus dit schrijven ontving, was de knaap reeds te Antwerpen aangekomen. De edelman ging met het kind eerst bij de huisvrouw van C. Vermeulen, Anna, die het dan bij Mevrouw Moretus bracht. ‘Onverwacht, tot verwonderinghe, maer groot genoegen ende contentement’ kwam Jouffr Vermeulen haar met het kind bezoeken Mevrouw Moretus ‘presenteerde’ hem haar huis ‘om eenighen daghen over de fatigues der reyse te rusten’, maar ‘verstaende hoe en op wat maniere was overghekomen, en den voorsz. Edelman hem in syne protectie had ghenomen hem tot Amsterdam te leveren, en daeghs daer naer des morghens vroegh vertrecken moest’, bleef er haar niets anders over dan ‘daer inne te condescenderen’ na hem haar genegenheid betoond te hebbenGa naar voetnoot(2). De ouders van den knaap waren al zoo zeer over zijn aankomen te Amsterdam verrast als Mevrouw Moretus te Antwerpen. Ziehier hoe Ysbrand Vincent dit aan Mevrouw Moretus mededeelt en tevens zijn erkentelijkheid uitdrukt: ‘Ik ben gisteren avond wederom in stad gekomen, en heb ons zoontje, zonder dat ik het wist in gezondheid tot onzent gevonden met grooter blydschap als ik met de penne kan uitdrukken. Wij hebben aan Monsr Vermeulen, en aan die Heer zyn overbrenger groote verpligtinge, aan de laatste heeft myne huisvrouwe (in myn afweezen om ons knaapje op te zoeken en in het gemoet te gaan) gedaan alles wat men tot erkentenisse van zulke eene edelmoedige dienste en vriendschap, zoude kunnen’Ga naar voetnoot(3). Hij bedankte ook Mevrouw Moretus voor haar hartelijke bejegening van den knaap te Antwerpen, waarop zij antwoordde met een compliment over de welgemanierdheid van den jongen Ysbrand: ‘hebbe tot myn welbehaghen en groot genoegen satisfactie ghehadt door syne goede redenen en zedighe manieren, waervan U.E. hope de ghewenschte effecten sult ghenieten’Ga naar voetnoot(4). Nu de familie Vincent ‘Geheelyck by malkanderen was’ zooals ‘noynt te vooren’Ga naar voetnoot(5), dank zij de ijverige hulp van de Moretussen en hun vrienden, nemen de betrekkingen tusschen de beide gezinnen nog meer dan ooit het karakter van de echte vriendschap aan. | |
[pagina 516]
| |
Het gaat niet om hier in veel bijzonderheden daarover te treden, doch wij meenen toch op eenige punten te mogen wijzen, die niet enkel de goede verstandhouding tusschen de beide huizen teekenen, maar tevens menige eigenaardige zijde van het handelsleven onzer voorouders in het licht stellen. In de steeds drukke correspondentie over papierlevering vinden wij hier en daar echo's over het verval van de papierfabricatie in Frankrijk en haar opkomst in Holland. Er is in Frankrijk gebrek aan papiermakersgezellen, schrijft Ysbrand Vincent op 16 Juni 1698, de meeste molens zijn in verval geraakt en ‘by gebrek van geld kunnen ze niet in staat hersteld worden’Ga naar voetnoot(1) Dezelfde klachten laat Vincent het jaar nadien nog hooren. De papieren zijn in Frankrijk merkelijk in prijs gestegen wegens ‘de dierte der lompen, lym, levensmiddelen, schaarsheid van papiermaakers gezellen in den oorlog omgekomen en gestorven’Ga naar voetnoot(2). In 1704 schrijft hij daar nog veel beslister over: ‘De meeste papiermolens in Frankrijk zijn geruineert, en het weinige dat er gemaakt word, is schandelijk ontrouw, met kas gemengt’Ga naar voetnoot(3). De crisis in de Fransche papiermakerij, die begon met de herroeping van het Edikt van Nantes, duurde dus voort en werd nog erger ten gevolge van oorlog en economische stoornissen. Deze industrie werd door de Fransche uitgewekenen in Holland zeer bloeiend gemaakt en jaar aan jaar groeiden de papierfabrieken aan in de Zaan- en VeluwestreekGa naar voetnoot(4). Mw Moretus maakt in een paar brieven een zinspeling op deze ontwikkeling der Hollandsche papiernijverheid. ‘De papiermaeckers, schrijft zij, hebben seker sich niet te beklaghen, naer myn oordeel, maer ter contrarie behoorden te wenschen dese fabrique van papieren, nae maels continueerende in Hollant, ter exclusie van vremde fabrique...’Ga naar voetnoot(5) En wat verder: ‘Het ware goet de Papiermaeckers present hun toecomende gheluck voorsaghen...’Ga naar voetnoot(6). De hoedanigheid der Hollandsche papieren steeg geleidelijk, zoodat ze weldra de Fransche verre overtroffen. Ziehier wat Ysbrand Vincent daar in 1704 aan Mw Moretus over schreef: ‘Hiernevens zende ik een blad fin papier, waarvan ik groote partijen in eene onzer Provintien in zoet fonteinwater heb doen maaken, het is trouw vastgelymt, bekwaam om tot schryfboeken gebruikt en drie maalen genét te worden, en in allen deelen van zodaanigen deugdzaamen aart, dat ér geene fransche papieren by kunnen haalen’. | |
[pagina 517]
| |
De faam der Zaansche en Veluwsche papiermolens geraakt over de grenzen en, zooals de geschiedenis het ons al lang vertelde, kwam niemand minder dan Czaar Peter naar Zaandam om ze daar aan het werk te zien. Ysbrand Vincent vertelt over dat bezoek eenige typische bijzonderheden in een brief aan Mev. Moretus gezonden op 23 Augustus 1697: ‘De grootmagtige Keizer van Moskovie is sedert drie dagen in Sardam by een Smit, die hij in Mosko heeft gekend, gelogeert en gehuisvest, alwaer hy zelver een slaapkoetsje voor hem heeft gemaakt, en over al gaat op 't naauwste bezigtigen, op de Scheepstimmerwerven aan een schip was arbeiden, in de Papiermolen daar ik met de Hr uw zoon geweest ben, heeft de Keizer zelf Papier geschept, in 't korte hy doorsnuffelt alles, om alle handwerken en manuiactuuren in zijn keizerrijk over te brengen zyn persoon is van eene ongemeene langte en zeer stark en vlug van lichchaam en geest, zúllende noch wel eenige weeken hier in Holland blyven’Ga naar voetnoot(1). In sommige brieven krijgen wij den indruk, dat Y. Vincent in Amsterdam, evenals vroeger in Frankrijk, naast den papierhandel ook in zekere maat prentenhandel dreef. Herhaaldelijk zendt hij prenten met opgave van den prijs erbij voor Moretus' vriend Cornelis VermeulenGa naar voetnoot(2). Andere malen is het Monsr Vermeulen, die prenten aan Vincent zendt, o.a. ‘de print van het huis van Monsr Rubbens’, waarmede hem ‘bezondere vrindschap’ geschieddeGa naar voetnoot(3). Vincent verzocht Moretus (zie 1694) 157, 4 gulden te betalen aan de huisvrouw van C. Vermeulen voor geleverde prentenGa naar voetnoot(4). In 1694 vroeg Moretus aan Vincent een cataloog van ‘prenten en afbeeldsels’ voor zijn oom ‘d'heer secretarius Goos’Ga naar voetnoot(5). Het jaar nadien verzocht Moretus om ‘printen met gezichten van Versailles op het aldernetst afgezet op raemkens’, alsook ‘fraaie prenten of desseynen dewelck tot het maecken van blaffons kunnen dienen’. Hij vroeg tevens ‘wat souden costen de figuren en printen van Larez’ (Lairesse)Ga naar voetnoot(6). Een gansche kist met prenten door Vincent aan Vermeulen opgezonden werd eens ‘door eene verkeerde spaarzaamheid’ van den voerman geconfiskeerd,Ga naar voetnoot(7) zoodat Vermeulen zich genoodzaakt zag zijn ‘kas met kunst’ te Leuven weer in te koopenGa naar voetnoot(8). | |
[pagina 518]
| |
Die belangstelling voor prenten toont ons hoe 't komt, dat Y. Vincent in nauwe betrekkingen geraakte met beroemde graveurs als b.v.C. Vermeulen, G. Lairesse, die zijn vrienden, en B. Picart, die zijn schoonzoon werd, alhoewel tegen zijn zin, zooals wij later zullen zien. Als het Y. Vincent mogelijk was, bewees hij ook ernstige diensten aan de Antwerpsche drukkerij, waar hij overigens een geestdriftig bewonderaar van was. Meer dan eens maakt hij in zijn brieven den lof van ‘die beroemde Drukkerije, die tot noch met zulk eene loffelijke verbreiding de geheele waereld door eene onversterffelijke naam (had) verkreegen’Ga naar voetnoot(1). Op verzoek van Mevw Moretus gaf zich Vincent in 1696 veel moeite om haar in Amsterdam een goeden lettergieter te zoeken. Er waren toen te Amsterdam, schreef hij, maar drie lettergieterijen, waar zeventien of achttien personen, gebruikt werden. Daar er veel te gieten viel, waren die werklieden ‘zeer schaars’. Hij verwittigde ook Mev. Moretus, ‘dat het meerder gedeelte deezer Kunstenaars of van het Augsburger Luteriaansch of van het gereformeerd geloof’ warenGa naar voetnoot(2). Ysbrand Vincent vond een lettergieter, die geneigd was om naar Antwerpen te gaan. Hij eischte ‘twaalf guldens ieder week, 't zy dat er heilige dagen in komen of niet, en half loon van die tijd af dat hij hier vast aangenomen zal zyn mits ook ten eersten te vertrekken, en vry zyn van alle onkosten onderwegen tot Antwerpen toe’. Hij had vrouw en kinderen en zou hen ook naar Antwerpen doen komen, zoo het hem daar beviel. Hij was evenwel niet Roomsch. Er was ten andere onder de Amsterdamsche lettergieters geen ‘zodaanig te vinden’Ga naar voetnoot(3). Naderhand bleek het, dat die er toch geen zin in had om naar Antwerpen te komen. Zijn toestand te Amsterdam was finantieël voordeeliger. Alleen voorspiegeling van veel hooger winsten zou hem en andere Amsterdamsche gieters naar Antwerpen gelokt hebbenGa naar voetnoot(4). Bij den brief, waarin Y. Vincent dit mededeelt is een lijstje gevoegd van het loon dat een gieter, werkende bij het stuk, te Amsterdam kon winnen in 1696. Het stuk verdient wel medegedeeld te worden: ‘Van wegen het Loon van gieten van de grootte kapitaalen en grootte en kleen kanon en assedoca en paragon en text en augustyn van ieder pond 1 ½ stuiver. | |
[pagina 519]
| |
Zoo kon een gietersgezel, werkende bij het stuk, ‘tien, elf, somtyds twaalf guldens 's weeks’ winnen.Ga naar voetnoot(2) Y. Vincent trachtte ook voor Mevw Moretus matrijzen en letterstempels in Holland te koopen. Dit ging echter niet gemakkelijk. ‘Ik heb mij, schrijft Vincent, nauwkeurig wegens de matrijzen ondervraagd en bevind meest overal, dat er geene begeerte is om die te verkoopen, noch te maaken. Ieder wil liever gegoote letters verkoopen, en het overige aan hen behouden’Ga naar voetnoot(3). Vincent betreurde maar, dat Mevw Moretus hem zulks niet vroeger had gevraagd, voor eenige maanden, toen ‘verscheidene slag schoone matryzen’, die uit een sterfhuis kwamen, te Amsterdam openbaar verkocht werden. Ten slotte kon Y. Vincent het Antwerpsche huis toch gerieven. ‘Ik heb naa lang zoeken en ondervraagen eindelijk met groote moeite en hulp van een bekwaam vriend, gelegenheid gevonden om UEd. van schoone matryzen, ja zelf van Stempels te bedienen, op die verzekering die ik heb moeten doen, dat dezelve enkelijk en alleenlijk, tot eigen gebruik zullen dienen’Ga naar voetnoot(4). Vincent noemt den leverancier dier matrijzen en stempels niet, doch uit andere bescheiden blijkt dat het Joannes Rolu was, ‘op den Eglantiersgracht, het darde huis van de 2e brug aan de Zuidzijde’Ga naar voetnoot(5). Mevw Moretus riep ook de tusschenkomst van Y. Vincent in om voor haar te Amsterdam letters te laten gieten. Hij zond haar ‘de proeven van de letters, met de pryzen zo als die by de weduwe Dirk Voskens’Ga naar voetnoot(6) te bekomen waren. Ook de proeven van de lettergieterij van de weduwe Joannes Adamsz, werden haar met nog andere van niet genoemde gieters door Vincent gezonden. In het archief van het Museum Plantin-Moretus zijn al dieGa naar voetnoot(7) | |
[pagina 520]
| |
bladen met letterspecimens bewaard gebleven. Zoo weten wij dat buiten de proeven der weduwe Dirk Voskens en Zonen, lettergieters op de Bloemgracht te Amsterdam, en die van de weduwe Joannis Adamsz, en Abraham Ente, lettergieters in de ‘nuwe Lely-straat, in de Batavier, tot Amsterdam’, ook nog proeven gezonden werden van de gebroeders Ploos van Amstel; van Isaac van der Putte ‘op de Voorburgwal over de Nieuwe Kerk t' Amsterdam’; en van Hendrik Van der Putte ‘op de Brouwersgragt by de Princegragt t' Amsterdam’. Vincent prees de letters der Wwe Voskens boven al de andere. ‘Ued. gelieve in het naazien der letterproeven indachtig te zijn dat my van goede boekdrukkers onderricht word dat de letters van de Wede Voskens beter, dieper en duurzaamer in het gebruik gevonden worden als eenige anderen. En dat wy hier, door ervaarenheid bespeuren (want ik laat, sedert eenige jaaren nu en dan een kleen boekje van kleen belang drukken) dat het veel voordeeliger is een stuiver meerder aan de allergetrouwste lettergieters te geeven, als by sommige een stuiver op het pondt minder te bedingen’Ga naar voetnoot(1) Het was dan ook bij de Wwe Voskens, dat de Antwerpsche firma haar bestellingen deed. Bij correspondentie van Y. Vincent zijn uitvoerige ‘Onderrichtingen wegens het gieten van een groote Romein Garmond letter’ gevoegd. Hoe belangwekkend die stukken ook wezen, wij kunnen ze hier niet inlasschenGa naar voetnoot(2). De Wwe Voskens kocht de versleten letters der firma Moretus en hersmolt deze ‘Antwerpsche stoffe’ om nieuwe letters te gietenGa naar voetnoot(3). Zij leverde op 9 Juli 1706 voor een bedrag van fl. 340: 4 Garamond Romein. Een ander maal is Y. Vincent in de weer om plaatdrukinkt voor de Antwerpsche drukkerij te koopen. ‘Aan maakelaars heb ik last gegeven tot het verzochte oprechte Plaatdrukkers zwart dat in Duitsland het deugtzaamste gemaakt word van een meester; ik zal daarvan omtrent 150 pond koopen, doch na my tot noch bericht word zal het meer als 8 st. het pond moeten kosten’Ga naar voetnoot(4). Dit plaatdrukkerszwart was toen evenwel maar ‘kwalyk te bekomen’ en Vincent raadt Mevw Moretus aan zich er eens naar te bevragen bij haar correspondent te FrankfortGa naar voetnoot(5). Hij had al wat men te Amsterdam ‘kapitaale verfverkoopers noemt’ daarover aangesproken en allen hadden ‘dieswegens te vergeefs naar Duitsland geschreeven’Ga naar voetnoot(6). | |
[pagina 521]
| |
Noch te Straatsburg, Augsburg, Neurenberg of Frankfort was het te bekomenGa naar voetnoot(1). Eindelijk kon hij er 10 à 12 pond zenden, die hij uit vriendschap van een Amsterdamsche Weduwe, bij wie hij soms wat drukken liet, had kunnen verkrijgen. De plaatdrukpers, die zich nu nog in de drukkerij van het Museum Plantin-Moretus bevindt, werd insgelijks door de tusschenkomst van Ysbrand Vincent uit Amsterdam naar Antwerpen gezonden. In Augustus 1714 was Y. VincentGa naar voetnoot(2) bij de Moretussen in de Scheldestad en op hun buitengoed te Hoboken. Daar werd er voor de eerste maal over die plaatdrukpers gesproken, want eenige dagen later verzocht Moretus zijn Amsterdamschen vriend per briefGa naar voetnoot(3) om ‘soo haest t' mogelyck is die Plaetdruck Persse in 't werck te leggen door den besten Meester, ende die Rollen van 't besten Pockhout’Ga naar voetnoot(4). In verscheidene andere brieven geeft Moretus al de noodige wenken en aanbevelingen om de plaatdrukpers naar behooren te laten voltooien en tevens somt hij op welke andere benoodigheden Y. Vincent hem nog voor den plaatdruk moest zendenGa naar voetnoot(5). Moretus liet zich bij deze bestelling voorlichten door het volgende zeer belangrijke werkje: Traicté des manieres de graver en Taille Douce sur l'airin, par le moyen des eaux fortes et des vernis durs et mols ensemble de la façon d'en imprimer les planches et d'en construire la presse, et autres choses concernant les dits Arts, par A. Bossé, Graveur en Taille douce a Paris chez le dit Bossé, en l'isle du Palais à la Rose rouge devant la Megisserie M. DCXLV. Steunende op dit technisch werkje, dat Y. Vincent hem bezorgde, verlangde Moretus: ‘une presse de la dernière perfection pour imprimer (ses) oeuvrages avec deux Rouleaux, avec du bois de Guajac; des langes pour mettre dessus les planches et quelque fois dessous en les imprimant; quatre tampons ou Balles pour encrer les planches, des meilleures faites; le vaisseau ou marmitte pour faire cuire l'huile avec sa couverte; le marbre et la molette pour broyer le noir; la poisle et le gril pour chauffer la planche’Ga naar voetnoot(6). In een brief van 12 November 1714 geeft Moretus aan Vincent den raad de ‘plaetdruckpersse in eene casse t' samen bij een gheleght’ in te pakken, ‘om alle moeylyckhydt wegens t' schrynwerckers ambaght (te Antwerpen) te voorcomen’Ga naar voetnoot(7). | |
[pagina 522]
| |
Op 17 December 1714 kwam de plaatdrukpers in goede orde te Antwerpen aan.Ga naar voetnoot(1) Uit een schrijven van 17 Januari 1715 vernemen wij, dat de pers ‘met alle haer toebehooren’ de som van 217 gulden bedroeg. Naar alle waarschijnlijkheid heeft Y. Vincent, toen hij die plaatdrukpers met benoodigheden voor zijn Antwerpschen vriend liet vervaardigen, zich met raad en daad laten helpen door Bernard Picart (1663 † 1733)Ga naar voetnoot(2), den befaamden Parijzer teekenaar en graveur, die zich in 1710 met zijn vader Etienne Picart te Amsterdam was komen vestigen, en in October 1712 Vincent's schoonzoon werd. Alhoewel Vincent zich lang tegen het huwelijk van zijn dochter Anna met B. Picart verzette, heeft hij zich al spoedig met hem verzoend en kon hij zich voor alles wat graveer- en plaatdrukkunst aanging door hem laten voorlichten. Zooals later zal blijken was B. Picart ook met de familie Moretus bevriend en heeft hij voor de Antwerpsche drukkerij gewerkt. Toen Y. Vincent aan Moretus de plaatdrukpers opzond sloot B. Picart in dezelfde kist de door hem uitgegeven gravurenreeks: Histoire de Méléagre, 1 frontispice & 5 planches d'après Ch. Lebrun (gravés par B. Picart, S. Thomassin, & J.M. Nattier. Frontispice de B. Picart)Ga naar voetnoot(3). Y. Vincent hield te Amsterdam ook een waakzaam oog op den namaak van sommige Moretusdrukken, waaraan meer dan een Amsterdamsche firma zich te buiten ging. Wij hebben reeds in een andere studieGa naar voetnoot(4) aangetoond hoe hij de Compagnie Huguetan, Jozef Athias en de Compagnie van Boom, Van Waesbergen e.a. van contrefaçon bij Moretus beschuldigde. Buiten deze menigvuldige blijken van dienstbetoon in het belang van Moretus' zaken, vinden wij er nog andere die wijzen op de inniger verhouding tusschen den Amsterdamschen papierleverancier en de Antwerpsche drukkers. Tijdens den Devolutie-oorlog in 1667 had Livinus Vincent aangeboden om Moretus' goed en have naar Amsterdam in veiligheid te laten brengen, nu zien wij ook door Ysbrand Vincent een dergelijk voorstel doen in 1701 toen na den dood van Karel II, bij het begin van den Successieoorlog, de toestand in de Zuidelijke Nederlanden weer uiterst dreigend werd. De brief, dien Vincent daarover aan Mevrouw Moretus richtte, is door hem geschreven, doch draagt zijn handteekening niet. Vincent omsluiert zooveel mogelijk zijn voorstel, doch niet genoeg opdat wij niet duidelijk zouden zien waarom het ging. ‘Niet- | |
[pagina 523]
| |
tegenstaande dat de uitslag van Vrede of oorlog onzeker is, vinde ik mij op het allerhoogste verpligt, UEE. myne zwaarmoedige gedagten bekend te maaken dat ingevalle de zaaken niet bygelegt, ende de vremde Kermisgasten niet na huis toe getrokken worden het te vreezen staat dat A. een zwaare en droevige aanstoot zal hebben te lyden, dat ons van hart en ziel zoude deeren. UEE. gelieve die dreigende zwaarigheid rypelyk te overweegen, en UEE. gerustelyk van alles te bedienen wat hier of elders in ons vermogen is tot UEE. gerustigheid en verzekeringe van alles wat UEE. daar toe nootzaakelyk zoud mogen bevinden. Ik twyffele niet, alschoon ik my niet klaarder uitdrukke, of UEE. zult myne meeninge verstaan en by alle gelegenheden UEE. bedienen van die met alle oprechtheid waarlyk zal betoonen te zyn Mevrouw UEE. DW. Dienaar’Ga naar voetnoot(1). Zeer belangrijke diensten bewees Y. Vincent nog aan zijn Antwerpsche vrienden door voor hen lootjes te koopen in de menigvuldige loterijen, die toen in Holland werden ingericht. In een groot aantal brieven is er alleen sprake van dergelijke aankoopen in loterijen te Haarlem, Leiden, Amsterdam, Alkmaar, Enkhuizen, Deventer, Hoorn, Arnhem, Rotterdam, enz. Hier en daar komt een teekenende bijzonderheid voor, die ons een vollediger denkbeeld geeft van de ingenomenheid onzer voorouders met dergelijke ondernemingen. Sprekende over de loterij van Haarlem in 1695, waar Balthasar Moretus voor twintig loten a ‘25 gulden bankgeld ieder lot’ had ingeschreven, deelt Vincent het volgende mede: ‘Deeze Lootterye, heeft zo grootten toeloop dat het huis alwaar de inschryvinge alhier (te Amsterdam) geschied van 's morgens voor den dag tot 's avonds naar acht uuren, niet alleenlijk vol volk staat: maar de straat ook zo vol - dat ze een deurwachter (eene ongehoorde zaake) aan de Deur moeten stellen, zo dat dezelve in korten tyd voltekend zal weezen, dat tot uwe naarichtinge kan dienen’Ga naar voetnoot(2). Een woekerhandel in regel werd met dergelijke lootjes gedreven. ‘Pellicorne, schreef Vincent, die het hoogste lot heeft getrokken (10.000 gulden), wilde zyn laatste briefje, waarmede hij het getrokken heeft - daags van te vooren voor 90 gl. verkoopen en dewyl, men maar 80 gl. wilde geeven, behield het’Ga naar voetnoot(3). In Holland werd het in 1696 bij plakkaat aan vreemdelingen verboden op de loterijen in te schrijven. Vincent stelde Moretus voor om dan maar in de plaats van zijn naam eenvoudig een kenspreuk te gebruiken, ‘Labore et Constantia’ | |
[pagina 524]
| |
of een andere. ‘Zo UEE. en andre Vrienden, schrijft Vincent verder, genegenheid strekt, om in de andre goede Lootteryen iets in te leggen, het Plakkaat van deze Landen, behoeft UEE. al heel geen achterdenken te geeven, noch te weerhouden, dewyl zulks ook tusschen ons blyven kan, en zulke benaaminge toe gebruikt worden, als het UEE. zal believen my te belasten, dewyl'er niets in myn vermogen is of het is met grootte genegenheid tot uwen dienste’Ga naar voetnoot(1). Moretus was er ook altijd voor te vinden om op zijn beurt dergelijke vriendendiensten te bewijzen. Zoo zien we, dat Vincent door zijn toedoen in 1696 voor zijn heele familie kon inschrijven op de ‘Aalmoesseniers Lootterye te Antwerpen’. Moretus, die toen almoezenier was, had Vincent daartoe uitgenoodigd. ‘Indien onze kas wat ruimer en beter voorzien was, antwoordde Vincent, zouden wy met groote genegenheid - omdat het toch voor de behoeftige Armen te Antwerpen zeer wel besteed word, vry wat meerder ingelegt hebben’Ga naar voetnoot(2). Bij dien brief, waarin Vincent de inschrijving verlangt, voegt hij het lijstje van zijn zes kinderenGa naar voetnoot(3), voor wie hij twaalf loten bestelde, twee voor ieder: Dit lijstje leert ons tevens waar de kinderen van Y. Vincent geboren werden: ‘Anna Vincent, Angoumoizine; Hester Vincent Ysbrands, Angoumoizine; Ysbrand Vincent Parisien; Katherine Vincent Hollandoize; Suzanna Vincent Hollandoize; Ysbrand Vincent le jeune Hollandais’Ga naar voetnoot(4). Herhaaldelijk vinden wij leden der familie Moretus op bezoek bij de familie Vincent en omgekeerd. In 1692 ging de Kanunnik Fransciscus Moretus, broeder van Balthasar III, een reis doen met zijn knecht door Holland en Noord-Holland. Vincent werd verzocht om den geestelijke daarbij behulpzaam te zijn, hem alles te laten zien, en hem op zijn verzoek ook ‘penninghen te tellen’Ga naar voetnoot(5). In 1697 was de Kanunnik Moretus weer te Amsterdam bij Vincent, die hem met ‘oprechte vriendschap’ zijn ‘kluisje’ tot een verblyf aanbood. De vryheid van den Kanunnik moest evenwel ‘zegenpraalen’. Vincent kon niets anders dan met hem ‘van de beste Rinsche wyn een glaasje drinken’ op de gezondheid van de Moretussen te Antwerpen, en met hem wandelen, ook naar | |
[pagina 525]
| |
Zaandam om er de papiermakerij te zien en er ‘een zootje visch te eeten’Ga naar voetnoot(1). In 1694 vertoefde jonkheer Balthasar Moretus IV, die toen een knaap van 15 jaren was, gedurende een drietal vacantieweken bij VincentGa naar voetnoot(2). De Amsterdamsche papierhandelaar ging zijn jongen Antwerpschen gast te gemoet naar Dordrecht, waar zij de stad bezochten en ‘twee maalen zeer vriendelijk met vlees en vis onthaald’ werden door een van Vincent's vrienden. Ze zagen te Gouda de groote kerk met haar ‘kostelyke Glaazen’ en ‘de maniere hoe de Tabakpypen, dat zeer kunstig is, gemaakt worden’. In het dorp Boschkoop zagen zij bij een ander goed vriend van Vincent ‘alle de Planteryen en Enteryen van alle slag van Bomen’. Zoo kwam Balthasar te Amsterdam in Vincent's woning, waar hij door de heele familie hartelyk verwelkomd werd. Gedurende zijn verblijf aldaar bezocht hij met zijn gastheer Noord-Holland, Haarlem, Leiden, Hage, Scheveningen ‘en de omliggende Lusthuizen’, Delft, Rotterdam, Utrecht en genoot van de Amsterdamsche kermis. Vincent was buitengewoon ingenomen met de voortreffelijke hoedanigheden van den jongen Moretus: ‘Wy hebben zoo grooten genoegen in het byzyn van uwen zoon, schreef hij geestdriftig aan zijn Antwerpschen vriend, om zyne onveranderlyke goedaardigheid, beleeftheid, vriendelykheid, vrolyke geest en verstand, dat wy zodaanig aan zyn vermaaklyk gezelschap en zoete redeneering verbonden gewend en door bekoord zyn, dat het ons een groote onwenscht zal aandoen hem te missen, en van hem te scheiden, dewyl hy zich by iedereen beminnelyk door zyn goed humeur, en natuurlyke begaaftheden, weet te maaken, en inde gunst van iedereen weet in te dringen’Ga naar voetnoot(3). Als blijk van dank voor de aan haar zoon verleende gastvrijheid zond Mevrouw Moretus aan Jouffrouw Vincent een mooi ‘scribaentien ofte schryffcontoirken, soo als men (destyds te Antwerpen was) maeckende en ghenaemt wordt Bovard’Ga naar voetnoot(4), en als verrassing lagen in de laden ‘sierlyke popen en andere rariteiten’Ga naar voetnoot(5) ‘voor de Joufferties en soonties’Ga naar voetnoot(5). Het jaar nadien in 1695 was Y. Vincent te Antwerpen de gast van B. Moretus. Bij zijn terugreis ging de graveur Cornelis Vermeulen met hem mede en verbleef gedurende verscheidene dagen in Vincent's huis. Mevrouw Moretus had hun voor de reis zulk een overvloedigen eetvoorraad meegegeven, dat zij | |
[pagina 526]
| |
er te Amsterdam nog eenige dagen na hun aankomst konden van genieten! De pastei en het vaatje ‘ansiovis’ vervulden hen met echte lekkerbekkendankbaarheidGa naar voetnoot(1). In 1704 vinden wij Cornelis Vermeulen andermaal te Amsterdam bij Vincent met Monsr Verwilt, den boekhouder van Mevrouw Moretus, op wier gezondheid het drietal eenige glazen ‘rooden graves’ drinktGa naar voetnoot(2). In 1698 werd Vrouwe Vincent met twee van haar kinderen naar Antwerpen gebracht door Cornelis Vermeulen en Mejufvw Vermeulen. Zij vertoefde er ettelijke dagen in het Plantijnsche huisGa naar voetnoot(3). In 1702 was Balthasar Moretus IV ten tweeden male de gast der Vincent's te Amsterdam. Uit een brief van Ysbrand blijkt dat zij daar samen o.a. den schouwburg van Nil Volentibus Arduum bezochtenGa naar voetnoot(4). In 1706 was Y. Vincent te Antwerpen, doch niet bij de Moretussen te gast. Hij had zich een slaapkamer gehuurd bij een zekere Weduwe Van HekkeGa naar voetnoot(5). Het doel van deze reis was eigenlijk Brussel, waar Vincent, samen met den drukkeruitgever Frickx, zich inspannen wilde om ‘by haar Ed. Hoog Mog. Gedeputeerden van de Staten Generaal, de licenten op de papieren van Holland komende te doen verminderen, en de Brabandsche en Vlaamsche kooplieden en Boekdrukkers te doen ontslaan van den onredelyken eed in het Spaansche Tarif begreepen’Ga naar voetnoot(6). Te derden male was Balthasar IV bij de Vincents gelogeerd in 1706. Met Ysbrand ging hij Haarlem, Noord-Holland en de omstreken van Amsterdam te voet en per boot bezoekenGa naar voetnoot(7). Moretus deed te Amsterdam heel wat aankoopen: Amsterdamsche koek voor zijn huisvrouw; zilverwerk, dat Vincent hem nazond ‘in een kasje rondom met drooge zeemel gevult, met stroo en een mat omgetrokken’Ga naar voetnoot(8), twee fluiten, en een okshoofd roode Graves-wijn, door Vincent ook per boot achterna gestuurd. Vincent bleek den wijnkelder van Moretus goed te kennen. ‘Ik ben in verlangen te hooren, schreef hij, hoe dat UEd. de roode wyn in uwe kelder bevonden zult hebben: want indien dezelve zuiver is, moet dit tot uwent, daar ze diep en koel leid, beter als hier in het drinken bevallen’Ga naar voetnoot(9). | |
[pagina 527]
| |
In 1712 was Balthasar IV weer te AmsterdamGa naar voetnoot(1), ditmaal met zijn vrouw. Beiden werden aldus gemengd in een minder verkwikkelijke zaak, die een heelen tijd den huiselijken vrede der Vincent's heeft verstoord. Anna Vincent, Ysbrand's oudste dochter wilde trouwen met den Parijzer graveur Bernard Picart, die zooals wij reeds zagen, in 1710 met zijn vader naar Amsterdam was komen wonen Ysbrand verzette zich hardnekkig tegen dit huwelijk. Zijn vrouw daarentegen koos partij voor haar dochter. In hun strijd tegen den halsstarrigen echtgenoot en vader riepen de beide vrouwen de hulp van Mevrouw Moretus in. Zoo kwam die vraag herhaaldelijk in bespreking in de brieven die de beide families met elkander wisselden. Een van de ‘kragtigste beweegredenen’ van Ysbrand was, dat hij geen kinderen wilde uittrouwen ‘aan iemand die zyn geloof of Religie verlaat’, wat met Picard het geval wasGa naar voetnoot(2). Het is ons niet heel duidelijk wat Vincent hier bedoelt. Is Picart van de Roomsche belijdenis naar de Gereformeerde overgegaan, of omgekeerd? Of is hij vrijdenker geworden? Wij hebben daaromtrent geen bescheiden gevonden. Dat Bernard Picart er voor te vinden was om de talrijke gravuren te maken voor het bekende groot werk Cérémonies et Coutumes religieuses de tous les peuples du mondeGa naar voetnoot(3), waarin zekere plechtigheden van de Roomsche kerk en in een latere uitgave ook van andere christelijke kerken bespottelijk gemaakt werden, schijnt er op te wijzen, dat hij op godsdienstig gebied libertijnsche begrippen had. Bovendien waren er nog veel andere redenen waarom Vincent ‘gemoedshalven volgens (zyne) conscientie, zulk een huuwelyk niet vrijwillig kon toestaan’Ga naar voetnoot(4). Indien Mevrouw Moretus en de Antwerpsche vrienden, waaronder ook Jufvrouw C. Vermeulen, al Vincent's redenen kenden, dan zouden zij dit huwelijk ook ‘met kracht afraden’. Hij vraagt Mevrouw Moretus om bij Frederik Leonard inlichtingen te willen nemenGa naar voetnoot(5) over Picard en in 't byzonder over ‘de reden van zyn stil vertrek uit Parys’Ga naar voetnoot(6). De brieven van Vrouwe Vincent laten de andere klok hooren. Daar wordt ons Y. Vincent in minder sympathieke kleuren geschilderd. Zij bedankt Mevrouw Moretus voor het medelijden, dat zij betoonde met den toestand harer dochter, en voor haar | |
[pagina 528]
| |
welwillende tusschenkomst bij den onwilligen vader. Dat hij zich niet liet vermurwen, verwonderde haar niet: ‘il n'aime que son plaisir, schreef zij, il ne veut pas se defaire de son argent ni de ses enfans, j'aurois bien des choses à vous dire sur ce sujet en reponce de vôtre agreable lettre,... je vous dirai seulement qu'en consideration de ce que vous m'avez ecrit, nous avons reculé cette afaire encor pour quelque tems et mettons tout en oeuvre pour le gagner par la douceur afin de n'avoir rien a nous reprocher, tous ses amis le blament fort de son entêtement, et chacun nous dit que nous avons trop de patience’Ga naar voetnoot(1). De hoop van Vrouwe Vincent om haar man tot beter gevoelens te brengen werd bitter teleur gesteld. Hij volhardde in zijn boosheid. Ook worden haar klachten bij den heer en Mevrouw Moretus steeds bitterder en aarzelt zij niet om zijn houding aan kleinzielig-listige berekeningen toe te schrijven. ‘Je prendrai la liberté de vous dire, puisque vous avez tant de bonté que de vouloir bien vous intereser dans cette affaire, que nous avons fait tont ce qu'on peut faire en pareille occasion pour le faire revenir par ses meilleurs Amis, qui l'ont pris de tous les sens: mais n'ont pû rien obtenir, et nous ont dit qu'ils voyent bien que ce n'est, que parce qu'il ne voudroit point se defaire de ses Enfans, ni donner d'argent, et qu'en i consentant il a trop de vanité pour qu'on sut qu'il donnoit peu de chose, et qu'ainsi il aimoit mieux que ce fit en apparence contre son sentiment, pour n'être obligé a rien donner ni s'engager dans les ceremonies ussitées en pareil cas; j'ai même sujet de croire qu'il voudroit, que cela fut déjà fait, et qu'il lui dure trop, car ne m'ayant jamais voulu donner occasions d'en pouvoir raisonner avec lui, il l'a recherché lui même, et demandé quand cela se feroit. et dit comme il faloit faire, qu'il faudroit l'appeler par trois fois a la maison de Ville; mais qu'il ne s'opposeroit point et que lui n'aijant point comparu, l'afaire étoit vuïdée et se feroit; sur quoi je lui demandai, s'il seroit asez cruel de ne rien donner pour la depence, et l'habillement, il me demanda combien il faloit, et si vingt frans ne seroit point asez? encor faut il que je vous dise que quand même il trouveroit que l'homme en question ne seroit pas asez pour pouvoir pretendre a être son Gendre, il doit s'en prendre a lui même d'avoir tenu ses enfans dans un Esclavage qui leur rendoit la vie Amere et jnsuportable, n'étant que tres naturel de prendre l'occasion de se mettre en liberté quand on trouve, car enfin on trouvera peu de personnes qui s'exposeront a une recherche ausi longue et epineuse conoisant l'humeur d'un pere qui n'aime que lui même. Mon mari, ayant ôté tous les moijens a la personne en | |
[pagina 529]
| |
question et a ma fille de lui parler, ils ont pris le tems de lui écrire pendant qu'il etoit a Uitrecht, au milieu du mois pasé. Ces lettres ont êté lues par les Amis de mon mari, qui ont dit qu'apres cela il n'i avoit plus rien a dire, que nous avions fait nôtre devoir, et au dela, et que nous tardions trop a finir cette afaire, que ce n'est qu'un entement (sic) de son côté, qu'il ne prend pas la chose tant a coeur qu'il voudroit le faire croire: puisque tout cet été, il n'a fait que voyager pour son plaisir, qu'il êst bien heureux d'avoir pû tenir ses enfans aupres de lui - êtant de l'humeur qu'il est; mais j'aprehende bien que sil continuë son fils ne parte une bonne fois pour les Indes’Ga naar voetnoot(1). Y. Vincent liet het zoover komen als hij het aan B. Picart voorspeld had. Het huwelijk werd gesloten zonder zijn toestemming. Op 10 October 1712 waren Anna Vincent en B. Picart door den echt vereenigd, zooals blijkt uit een brief aan den heer Moretus, door hen beiden onderteekend. In een schrijven van 21 October bedanken zij hem zeer wijdloopig en hoogst nederig voor zijn gelukwenschen: ‘Je dois reponces a votre precedentes agreable Lettre, je ne puis que vous remercier bien humblement ausi bien que Madame votre Epouse et toute vôtre Ilustre Famille, comme fait ausi mon Epoux de tous vos bons souhaits et felicitations auquels nous sommes tres sensibles; et moi en particulier bien content des asseurances que vous me voulez bien donner de la continuation de votre Amitié qui me sera toujours pretieuse autant par égard a mon commencement, que par le rare mérite dont la Nature vous a doué, sans vous donner la Vanité qui accompagne ordinairement les qualitez eminentes, je n'en dirai pas d'avantage pour ne pas bresser votre modestie, je vous prie seulement de croire que je me ferai un plaisir de pouvoir vous temoigner a tous égards la reconnoice (sic) que meritent vos bontez, excuser les importunitez que nous vous donnons et donner nous quelque occasion de revange’Ga naar voetnoot(2). Y. Vincent zelf bekent aan den heer Moretus, dat hij zich tegen het huwelijk van zijn dochter met B. Picart tot het uiterste heeft verzet: ‘Ik verzoek vriendelyk om veronschuldiging dat ik my de eer niet heb kunnen geeven eerder aan UEdt te schryven door de droefheid, die my noch byblyft door dwang van onze wetten, een zaak te hebben moeten toelaaten, die ik niet heb kunnen tegen houden hoe zeer mij die ook smart zo dikwils als ik daarom denke’Ga naar voetnoot(3). Die gevoelens beletten Y. Vincent niet om reeds eenige | |
[pagina 530]
| |
maanden later (14 April 1713) aan Moretus met lof over de kunst van B. Picart te schrijvenGa naar voetnoot(1). Later zal die twist wel heelemaal bijgelegd zijn. Reeds in 1715 verzocht Moretus zijn vriend Vincent om bij B. Picart een plaat te laten snijden, bestemd voor een klant uit SevillaGa naar voetnoot(2). Moretus vraagt aan Vincent of hij te Amsterdam nootolie kan vinden voor het plaatdrukken, iets waar hij niet aan twijfelt daar ‘Mons. Picart oock dirghelycke is ghebruyckende tot syne plaeten te drucken’Ga naar voetnoot(3). Deze bijzonderheden wijzen zeker op minder gespannen betrekkingen tusschen schoonvader en schoonzoon. De genegenheid, die de familie Moretus voor Ysbrand Vincent koesterde, ging over op zijn zoon. Zoo zien wij, dat de jonge Vincent in 1716 te Antwerpen in het Plantijnsche huis, waarin Balthasar Moretus IV het jaar te voren zijn intrek had genomen, logeerde en door de heele familie met de hartelijkste vriendschapsbewijzen werd omringd. Hij dineerde er o.a. in den huiskring waarbij zich hadden aangesloten ‘de Aerts priester Jan Jacob’, Balthasar's broeder, Mr. De Pret, zijn schoonbroeder, en de Heer De Neuf, zijn zwager. Het was een vroolijke partij, gedurende dewelke herhaaldelijk ‘ghesontheyt ghedroncken’ werd ter intentie van vader Vincent. Daar de jonge Vincent, om zich naar de bevelen van zijn vader te schikken, niet lang te Antwerpen mocht blijven, drong Balthasar Moretus zelf ten zeerste bij den ouden Ysbrand aan opdat hij zijn zoon wat meer verlof zou geven. Moretus voerde zijn Amsterdamschen vriend met zijn eigen rijtuig naar Mechelen en ging daar met hem pleisteren op een zijner landgoederen, alles om hem de reis naar Brussel te verkorten en te vergemakkelijkenGa naar voetnoot(4). Er was ook geen familiegebeurtenis van eenig belang, hetzij gelukkig of ongelukkig, of de wederzijdsche betuigingen van hartelijke vriendschap openbaarden zich weer. Het zou ons te ver leiden, moesten wij hierover uitvoerig uitweiden. Wij beperken ons bij één geval. In 1696 werd Anna Maria Moretus, jongste zuster van Balthasar III, ‘geestelijke dochter’. Toen Ysbrand Vincent daarvan op de hoogte werd gebracht, schreef hij daar een uitvoerigen brief over, waarin hij de ‘ydelheid der waereldsche gezelschappen’ afkeurt en Mej. Moretus prijst om haar besluit, dat haar ‘een volmaakt vergenoegen, eene gerustheid des Geest | |
[pagina 531]
| |
en haare eeuwige Zaligheid in de Hemelen verstrekken’ zal. Dit is een van de zeldzame brieven, waaruit wij even iets vernemen van Ysbrand's dichtliefhebberij. ‘Ik zoude gaerne wenschen, schrijft hij, dat myne rympen by deeze gelegenheid vlug waare geweest, en van geene onvermydelyke daaglykse beezigheden belet, om myne plicht en genegenheid van eene schuldige gelukwensing buiten deeze brief op het papier te stellen, tot eene verzekering van de grootachtinge voor haare Deuchtzaame persoon en haare gelukkige verkiezing van het geestelyke’Ga naar voetnoot(1). Daarop antwoordde Balthasar Moretus met een dankbriefje, waarin eenige teekenende bijzonderheden over de inwijding van Anna Maria Moretus voorkomen: ‘Ick beneffens myne Beminde, en myne suster Anna Maria zyn UE. seer bedankende over de gheluckwenschinghe van haere veranderinghe als fille retirée, het selve is niet geschiedt met eenighe pompe van Paters oft Monincken, maar alleenlyck beneffens ons door myn Broeder den Canoninc in de capelle van Borgerhoudt in stilte, hetwelck van yeder seer ghepresen wordt, ende en sal daerom niet laeten by my te woonen ende ghekleedt in een seer modest swert habyt sonder eenige obligatie van monincken haer plaisir als vooren beneffens myne Beminde te nemen tot contentement ende volle vrientscap van onse gantsche familie’Ga naar voetnoot(2). Talloos zijn de kleine blijken van vriendschap, die Y. Vincent en Moretus elkander verder geven. Er is een heele lijst op te maken van allerlei zaken, die meestal als geschenk, en soms op bestelling door Vincent naar Antwerpen werden gezonden: een okshoofd ‘vin de paillet, (couleur oeil de perdrix)’ met de noodige raadgevingen voor het bergen in Moretus' ‘goede kelder’Ga naar voetnoot(3); een vaatje verjusGa naar voetnoot(3); drie potten ‘aqua vitae Mattheoli, hetghene tot Amsterdam vercocht wordt op den Dam à l'Enseigne de l'Homme sauvage’, bestemd voor d'Hr de Neuf, Mevrouw Moretus' broeder, ‘auditeur van het district van ende te Antwerpen’Ga naar voetnoot(4); ‘varsch gerookte zalm’Ga naar voetnoot(5); neteldoek voor Mevrouw MoretusGa naar voetnoot(6); twee schilderijen van J. Glauber, voorstellende landschappen gestoffeerd met de fabel van Euridike en van Hermaphrodite, die Vincent fl. 160 betaaldeGa naar voetnoot(7); een waterverfschildering met glas er voor, de Afneming van het kruis voorstellende, en bestemd om boven het oratorium van Mevrouw Moretus te plaatsenGa naar voetnoot(8); biekorven en Hollandsche | |
[pagina 532]
| |
schaatsen voor de zonen van B. MoretusGa naar voetnoot(1); medaillesGa naar voetnoot(2); twee geschilderde snuiftabakdoosjesGa naar voetnoot(10); ‘een potje balsem de Peru’, door Vrouwe Vincent vervaardigdGa naar voetnoot(3); tien ellen damastGa naar voetnoot(4); een ‘Elands Vel’Ga naar voetnoot(5); en nog veel andere dingen meer, te veel om hier te melden. Een bijzondere liefhebberij bleken zoowel Vincent als de Moretussen te hebben voor zaden en planten. Vincent vraagt aan zijn Antwerpsche vrienden zaad voor klaver uit BrabandGa naar voetnoot(6); raapzaadGa naar voetnoot(7); selder- en kardonzaadGa naar voetnoot(8); cipres- en bloemkoolzaad, dat de zoon Moretus, die in 1699 te Rome op reis was, hem van daar uit moest opzendenGa naar voetnoot(9), enz. Vincent stuurde op zijn beurt ook allerlei zaad aan de familie Moretus. In een brief, die een bezending van ‘het allerbeste en raarste Meloenzaat’ vergezelde, geeft hij zelfs allerlei belangwekkende bijzonderheden ten beste over de meloenkweekerij in de Zeventien Provintiën, hem medegedeeld door den heer Wigbolt Slicher, ‘ontfanger Generaal van de Admiraliteit’, een der grootste liefhebbers en beste kenners op dat gebied. ‘Omdat het voorjaar, heet het daar, zeer achterwaards is, heb ik geen dag noch oogenblik voorby willen laaten gaan met dit goede zaadt UEd. aanstonds toe te zenden, om het zelve zo haast Uw Eds Hovenier de meloenbak gereed heeft, en het wêer bekwaam is, daar van te kunnen zaaijen: want tot deezen huidigen dag toe, heeft de gemelde heer noch niets doen zaaijen, en verhoopt evenwel, indien het een warme en bekwaame zomer maakt noch goede meloenen te krygen. En heeft, door eene lange ervaarentheid in deeze liefhebberij bedreeven, van negenjaarig zaadt zeer goede meloenen gehad; zo dat Uw Edt voor eenige jaaren aan deeze zending genoeg zult hebben, of my belasten om uw Edt alle najaaren wederom ander te zenden, wenschende dat UEdt de vruchten die hiervan zullen komen met smaak en gezondheid moge nuttigen en den zender alsdan met een glaasje wijn indachtig zijn by Uw Eds vrienden. Ik zal midlerwylen omzoeken of er een boekje te vinden is dat van deeze aankweekerij handelt, en vindende UEdt hetzelve toe laaten komen’Ga naar voetnoot(10). In 1710 zond Vincent ‘Parys ofte Rouaens Raepsaet’ naar zijn Antwerpsche vrienden, die het ‘buyten (zouden) doen saeden | |
[pagina 533]
| |
ende de proeve van de vruchten nemen’. Zij hoopten dat het beter ging ‘te voorschyn komen als de Pollure’ die hij hun vroeger gezonden hadGa naar voetnoot(1). In 1715 verzocht Balthasar Moretus IV Vincent hem te willen zenden ‘100 kriekeboomen, 100 pruymeboomen en 25 mispelaerboomen’Ga naar voetnoot(2). Na Vincent's dood, zond zijn weduwe nog naar Antwerpen ‘zaet van wilden ofte groven mast’ ‘om een ijde te besaeyen’Ga naar voetnoot(3), alsook ‘twee sacken eeckels’Ga naar voetnoot(4). De vraag of Ysbrand Vincent zijn Antwerpsche vrienden in zijn brieven nooit onderhield over zijn letterkundige liefhebberij en zijn bedrijvigheid in Nil Volentibus Arduum, rijst natuurlijk ook op bij een onderzoek onzer correspondentie. De bijzonderheden van dien aard zijn niet overvloedig, maar toch zijn zij aanwezig en soms wel belangrijk genoeg om er wat bij te vertoeven. Op 8 Augustus 1695 laat Ysbrand, die ongesteld was, door zijn vrouw twee deelen van de uitgaven van Nil Volentibus Arduum naar Antwerpen zenden voor den oudsten zoon van Balthasar Moretus III: ‘Les Oeuvres du College Nil Volentibus Arduum, reliez en deux tomes promis et obliez jusque ici a Mons. votre Fils Ainé que mon mari prie dagreer’Ga naar voetnoot(5). Zeer waarschijnlijk zijn dit de twee sierlijk ingebonden bundels tooneelstukken en gedichten, uitgegeven tusschen 1678 en 85, bij Albert Magnus te Amsterdam en die thans nog in de bibliotheek van het Museum Plantin-Moretus aanwezig zijnGa naar voetnoot(6). Wij zagen reeds, dat Y. Vincent toen Anna Maria Moretus ‘geestelijke dochter’ werd, een bescheiden toespeling maakte op zijn ‘rijmpen’ en betreurde haar op dat oogenblik niet te kunnen gebruiken om een huldevers te schrijven. De Antwerpsche vrienden maakten evenwel toch kennis met Ysbrand's dichtvoortbrengselen. Hij vroeg aan Balthasar Moretus IV om sommige gedichten door een, jammer genoeg, niet genoemd Antwerpsch componist te laten op muziek zetten. Hij bedankt Moretus daarvoor in een brief gedagteekend op 10 Februari 1708. Vincent was tevreden over het werk en bestelde nieuwe compositiën: ‘Voor de zorg en moeiten die UEd. heeft gelieven te neemen wegens het muzyk ben en blyf ik ten hoogsten dankbaar, en verwacht te verneemen hoeveel het gekost heeft om uw Edts rekening daarvoor te crediteeren. - Het moet van een uitsteekent en ervaaren meester zijn die in den zin en de mee- | |
[pagina 534]
| |
ning der woorden heeft weeten te dringen: want het is hier by kundige liefhebbers zeer fraai bevonden; doch wy hadden wel gewenst de partiture daar van 'er by te hebben. En waare myne pynelyke ziekte geen belet geweest, zouden de ontbrekende zes of twaalf zangverzen berymt geweest zyn, en ik de vryheid genomen hebben om UEd. te verzoeken door denzelfden geleerden komponist insgelyks het muzyk op te maaken, dat, indien ik UEd. dieswegen lastig durf vallen, noch zoude kunnen geschieden. Ik blyf ook dankbaar voor de onderrichting op welke wyze het bovengenoemde muzyk uitgevoert moet worden’Ga naar voetnoot(1). Dit was niet de eenige maal dat Y. Vincent door tusschenkomst van Moretus beroep deed op den onbekenden Antwerpschen toondichter om sommige zijner teksten muzikaal te behandelen. Soms waren het gezangen uit zijn tooneelspelen, die te Antwerpen werden gecomponeerd. ‘Met uw Edts aangenaame van den 25e October (1708) heb ik bekomen het gemaakte muzyk op twe Liedjens, - dat ik aan kundige Liefhebbers heb in handen gegeeven om eens te doen zingen en hun oordeel te weeten, my speeld in de gedachten dat den komponist door UEdt noch gegeeven is twe Gezangen uit Tier. ik zegge Ondergang van EigenbaatGa naar voetnoot(2), om een vrolijk en een klaaglijk muzyk op te componeeren verzoekende de goedheid te hebben UEdt zulks eens naa te denken, midlerwylen de goedheid hebbende hem voor deeze twé te voldoen; ik heb noch een of twé andre Liedjens die ik ten zelven einde insgelyks de vryheid zal neemen over te zenden’Ga naar voetnoot(3). De twee gezangen uit Tieranny werden op muziek gezet. ‘Spruitje’Ga naar voetnoot(4), schreef Vincent op 21 Maart 1709, heeft eenige dagen na myne laatste brief, my het muzyk behandigt, en ik uw Edts reke voor een dukaton gecrediteert: het vrolyke Liedje word wel bevonden; maar wegens dat van Berouw zal ik op Uw Edts beleefde aanbieding nader onderrichting tot verbeetering door de Componist schryven’Ga naar voetnoot(5). | |
[pagina 535]
| |
Uit dit alles blijkt, dat Balthasar Moretus IV zelf een musicus was, die omgang had met de Antwerpsche beoefenaars der muziekkunst. Het is waarschijnlijk, dat hij de fluit bespeelde en in de zalen van het oude Plantijnsche huis de melancholische klanken van dit te zijnen tijde zoo geliefde instrument liet opleven. ‘Gelyk ook de twé fluiten van Mr. Boekhout, waartoe ik myn best zal doen, om dezelve zo goed van de zelfde toon en groote te krijgen als Monsr de Jaager andre twé voor UEdt heeft uitgezocht voor deezen en kan het geschieden zullen die Dinsdag over Delft UEdt. toegezonden worden’Ga naar voetnoot(1). In rechtstreeksch verband met de werkzaamheden van Nil Volentibus Arduum staan een aantal brieven, waarin Y. Vincent aan Mevrouw Moretus inlichtingen vraagt over portret en biographie van Thomas a Kempis met het oog op de uitgave door het Amsterdamsch Dichtgenootschap van een berijmde bewerking van de Navolging Christi, naar P. Corneille. ‘Ik neem de vrymoedigheid, schreef Vincent in Februari 1703, UEd. vriendelijk te verzoeken dat het UEd. believen mogte zyn de goedheid te hebben door Monsr VerwiltGa naar voetnoot(2), of die het UEd. zal gelieven eens na te doen zien, of er nooit op UEdts drukkerye voor eenige jaaren 't zy in de Latynsche 't zy in de Nederduitsche Taale gedrukt is: Thomas a Kempis Naarvolging van Christus. En of er geen middel zoude zijn, zijn Portrait of Afbeeldsel te bekomen, benevens de Beschryvingen van zyn leeven, en waar hy gestorven en begraaven is, dewyl ons Kunstgenootschap Nil Volentibus Arduum, beezig is dat nutte en stichtelyke werk, in het Nederduitsch, na het fransche van de Heer Pierre Corneille in vaerzen of Rym te brengen, en alhier te doen drukken. Alles wat ik daar van heb kunnen bekomen, is eene korte beschryvinge uit de Dictionaire van Morery, en uit de Voorrede van het Boekje van de Naarvolging Christi door Gysbert Plemp, vertaald, en in het jaar 1677 by Adriaan van Gaasbeek te Antwerpen gedrukt. Ongetwyffelt dat er te Antwerpen, of te Leuven in de Bibliotheek der Reguliere Kanunniken wel iets omstandiglijker van het boven verzochte zoude kunnen gevonden worden, dat men daar toe eenige gelegenheid wist te vinden’Ga naar voetnoot(3). Uitvoerig liet Mevrouw Moretus daarop antwoorden: ‘Wat belanght V.E. versoeck van 't Boeck Thomas a Kempis Navolginghe van Christus, hebbe daertoe de begeerde ordre gegeven, ende segge dit Boeck verscheyde mael soo in 't latijn als fran- | |
[pagina 536]
| |
sche tale in myne Druckerye ghedruckt isGa naar voetnoot(1), ende in het duyts schier by yeder een, by de welcke het leven des selfs weerdigen persoon in het kort ghedruckt is byghevoeght, dan in myne Druckerije is Ao 1617 (en 1627 herdruckt)Ga naar voetnoot(2) in latyn ghedruckt het gheseydt Boeckxen van de Naevolginghe ChristiGa naar voetnoot(3), by hetwelck in een ander tractaet mede ghedruckt behelsende eenighe beschouwinghen over het gheseydt Boeckxen van de Naevolginghe, beneffens dry mael het leven van den selven weerdighen Man, door dry verscheyde AutheurenGa naar voetnoot(4), yeder met hunne annotatien: welcke boecken niet meer onghebonden hebbende als op myne Bibliotheke, indien het Kunstghenootschap Nil Volentibus Arduum hetselve ghelieven te sien ende te hebben, ben tevreden pr Poste ofte andersinds als U.E. ghelieft te senden ende ick en twyfele niet oft sullen wt het selve meer ghenoegen hebben wegens het leven, als wt het Dictionaire Morery en de voorreden van 't selve Boeckxen by Adriaen Gaesbeeck 1677 ghedruckt, den welcken noynt hier bekent is gheweestGa naar voetnoot(5), maer vastelyck gheloove op dien name oft tot Amsterdam oft ergens anders in Holland moet zyn ghedruckt, als doorgaens en meestendeel met onse Kerckboeckxens en andere geestelycke gheschiet is en noch dagelyckx gheschiet: by het voors. ons boeckxen gaet oock eene afbeltenisse voor een Mariabeldt knielende door Wierix ghesnedenGa naar voetnoot(6), dan oft het selve | |
[pagina 537]
| |
de waere is, mij onbekent, want op derghelycke wyse ghestelt schier van alle, die deselve ghedruckt hebben, ghevolght is. U.E. willende beantwoorden, en besigh zynde naer 't boeckxen te soecken, my voorghevallen dat een Heer van de selve syne Ordre naer het Boeckxen in 't Duyts en groote letter quam vragen, hetwelck niet hebbende, droegh hem voore hetgene U.E. my was schryvende, ende seyde wegens de affbeltenisse, het rechte en oprechte wesen tot Loven int clooster van S. Marten beneffens oock het met syne eygen handt gheschrevene Boeckxen, dit wetende hebbe gheresolveert aen eenen mynen vriendt aldaer te schryven, opdat soude willen ondersoecken oft 't selve afbeltsel in eene Plate is, en met een exemplaar soude te krygen zijn, ende bekomende wordt U.E. toeghesonden, soo niet soude sich moet(en) bedienen van hetgene in 't Boeckxen mynder Druckerije is; dit dan hetgene tot voldoeninghe op de begeerte uwer Kunstghenootschap hebbe konnen ondersoecken, en noch yet vernemende wordt U.E. beright’.Ga naar voetnoot(1) Het prentje uit de Imitatio-uitgave van Moretus 1617 werd aan Vincent gezonden, die er voor bedankte en aandrong om een copij van het Leuvensche afbeeldsel te krijgen. ‘Ik ben ten hoogsten dankbaar wegens de Prentjens van de Navolging Christus door Th. a Kempis, en het aangenaam Bericht dat UEd. my daarvan hebt gelieven te doen geeven dor het schryven van Mr Verwilt; Nu zoude ik wel vriendelyk verzoeken dat ik van het Afbeeldsel van dien schryver, zo als het in het klooster van St Marten te Leuven bewaard word, eene kopye net en kurieus van een kunstig schilder nageteekent, mogte bekomen, al zoude het mij een pond vlaams kosten, en is daar eenige curieuse beschrijving bij te bekomen, zal mij zulks te aangenaamer zyn, dat ik te meerder verhoope dewijl UEd. de goedheid hebt daar over na Leuven te doen schryven’Ga naar voetnoot(2). De Moretus-druk van de Imitatio zou Vincent ook zeer welkom zijn. ‘Indien UEd. twe Exemplaaren had van het Latynsche in UEd. Drukkerye 1617 en 1627 gedrukt zoude ik de vrymoedigheid gebruiken UEd. op het vriendelykste te verzoeken mij een daarvan op de zekerste wyze ter leen, toe te laaten komen om het nut dat daar uit te trekken zoude zijn; maar dewijl er maar een van in UEdts Bibliotheek overig is, zoude het te grooten prykel of gevaar loopen in het zenden herwaarts en het weerom aan UEd. te zenden, om verlooren te raaken, waarom ik UEd. ten hogsten voor die beleefde en verplichtende aanbiedinge dankbaar blyve; maar dat men een Afschrift van dat Tractaatje en van die Beschouwingen, benevens de Drie- | |
[pagina 538]
| |
maalen byzondre Levensbeschryving door drie byzondre Auteuren ieder met hun byzondre Annotatien koste krygen, zoude ik niet weigeren, indien er niet al te veel tyd toe behoefde, mits de schryver zyner moeite betaalende, en UEd. om verontschuldiginge vraagende der moeite altyd met behoorlyke Erkentenisse zal betoonen te zyn UEd. Dienaar’Ga naar voetnoot(1). Het boek, waarvoor Ysbrand Vincent al deze inlichtingen vroeg, werd door het Dichtgenootschap Nil Volentibus Arduum uitgegeven in 1707Ga naar voetnoot(2). Er verscheen een tweede druk van in 1716 bij de Erven J. Lescailje in de reeks van de werken door de leden van het genootschap geschreven en in 't licht gebracht onder de leiding en het toezicht van Ysbrand VincentGa naar voetnoot(3). In de voorrede komen over Thomas van Kempen en zijn werk tal van bijzonderheden voor, die wij alle in de Latijnsche Moretus-uitgaven van 1617 en 1626 terug vinden, maar niet in de Nederlandsche uitgave van G. Plemp, in 1677 voor Adr. van Gaesbeeck. Wij kunnen daaruit besluiten, dat de boekjes door Moretus aan Vincent gezonden door de Dichtgenootschappers wel degelijk werden benuttigd. Soms is de overeenkomst tusschen den Latijnschen tekst der Moretus-drukken en den Nederlandschen tekst van de inleiding tot de Amsterdamsche uitgave bijna woordelijk. Heribertus Rosweydus schrijft b.v.Ga naar voetnoot(4): ‘Staturâ corporis fuisse dicitur infra mediocritatem, formâ viro convenienti, colore in vultu vivido, sed fusco; acie oculorum perspicacissima ut numquam, vel capulo proximus, sit usus conspicillo’. In het Nederlandsch van Nil Volentibus Arduum lezen wij de volgende passage, die niets anders is dan de vertaling van Rosweydus' tekst: ‘Zyn lichchaams gestalte was beneden de middelmaat, doch van een mannelijke gedaante, bruinachtig en leevendig van verwe in het aangezicht, en zeer scherpziende, zoo dat hy ook in zynen hoogsten ouderdom nooit een bril heeft behoeven te gebruiken’Ga naar voetnoot(5). Rosweydus vertelt in de Moretus-uitgave uitvoeriger over Thomas a Kempis' Mariaver- | |
[pagina 539]
| |
eering en andere louter katholieke begrippen. Uit de Nil Volentibus-uitgave zijn die gedeelten verdwenen, daar het doel der Dichtgenootschappers was een boek te maken ‘zo voor Roomsch- als voor Onroomsch-gezinden’Ga naar voetnoot(1), zoowel voor hervormden en onhervormden’Ga naar voetnoot(2). In de Amsterdamsche uitgave (1716) komt een portret van Thomas a Kempis voor, gegraveerd door Cornelis VermeulenGa naar voetnoot(3), den gemeenschappelijken vriend van Moretus en Vincent, over wien er in deze studie al meer dan eens werd gesproken. De schrijver van de Navolging Christi wordt hier voorgesteld op een wijze, die tamelijk afwijkt van die, waarop H. Wiercx hem afbeeldde in de Moretus-uitgave. Dit laat onderstellen, dat C. Vermeulen wellicht werkte naar het portret toebehoorende aan het St Martens klooster te Leuven en niet naar de WiercxgravuurGa naar voetnoot(4). In den brief, dien Moretus op 15 Maart 1703 aan Vincent zond, spreekt hij van een handschrift van de Navolging, met eigen hand door Thomas a Kempis geschreven en bewaard in het St Martensklooster te Leuven. Deze mededeeling komt overeen met die van H. Rosweydus in de Imitatio-uitgave van 1626, p. 7Ga naar voetnoot(5). | |
[pagina 540]
| |
In de voorrede van de Navolging van Christus, uitgegeven door Nil Volentibus Arduum (1716), wordt niet gezegd, dat het oude handschrift van dit werk door Thomas a Kempis eigenhandig geschreven, in het St Martensklooster te Leuven berustte, maar wel in het Jezuïetenklooster te Antwerpen. Ziehier de bedoelde passage: ‘(Thomas a Kempis) was zeer kunstig en eervaaren in de schrijfkunst van dien tijd, gelijk nóch één onzer Kunstgenooten, voor weinige jaaren, in het Klooster der Jesuiten op hunne Boekkamer te Antwerpen, deeze Naavolging van Christus, zeer sierelyk, en net met zyne eigene hand geschreeven, en onderteekend heeft gezien’Ga naar voetnoot(1). Wie was de Amsterdamsche Dichtgenootschapper, die te Antwerpen dit handschrift zag? Naar alle waarschijnlijkheid Ysbrand Vincent, die bij een van zijn bezoeken aan de Scheldestad door zijn gastheer Moretus in de boekerij der Paters Jezuieten werd gebracht. In 1708 werd Balthasar Moretus IV benoemd tot Almoezenier der stad Antwerpen en zoo werd hij er toe gebracht om meer belang te gaan stellen in tooneelzaken. De schouwburgen speelden te Antwerpen evenals op veel andere plaatsen ten voordeele der armen en de inrichting en uitbating der tooneelvertooningen behoorden aldus tot de bezigheden der aalmoezeniersGa naar voetnoot(2). De huur van de tooneelzaal van den Ouden Voetboog, op de Groote Markt, werd in Maart 1709 door de almoezeniers opgezegd wegens het bestendig brandgevaar dat deze zaal opleverde. Na onderhandelingen met de stedelijke overheid en de Gilde der tapijtenhandelaars besloten de almoezeniers een nieuwen schouwburg te bouwen in de Tapitsierspand, de groote halle waar de tapijtenhandel gedreven werd en die zich bevond op de plaats van de huidige Fransche Opera. Volgens E. Geu- | |
[pagina 541]
| |
dens werd er gewerkt naar een model van zekeren Van Lathem uit BrusselGa naar voetnoot(1). Balthasar Moretus IV gaf zich veel moeite om de werken spoedig tot een goed einde te brengen, en op 2 April 1711 kon hij reeds het slot van de rekening der onkosten betalen. Toen de bouw van de nieuwe schouwburgzaal moest begonnen worden, herinnerde zich Balthasar Moretus IV, dat zijn vriend Ysbrand Vincent in tooneelzaken zeer beslagen was en hem wellicht goeden raad kon geven. Op 7 Juli 1710 richtte zich de boekhouder Verwilt, uit Moretus' naam, als volgt tot den Amsterdamschen tooneelregent-papierleverancier: ‘Alsoo d'Heeren Aelmoesseniers Regenten onser Schouwburg met avoye onser Magistraten van intencie zijn eenen nieuwen bouw te maecken ende plaetse op te rechten tot hetselve daartoe verkoren ende toeghestaen is, het middel-ghedeelte van de Tappesierspante, soo wordt V.E. wegens de Heer Moretus versocht oft geene prenten oft teekeningen en zijn te bekomen van alle de veranderinghe der Tonneelen, ende principaelyck die van LaresseGa naar voetnoot(2), soo vrindelyck zyn, waarmede aen gheseyden Heere groote vrientschap gheschieden, ende het selve seer estimeeren sal, waerop mede eenigh antwoord verwachtende, ben ick ende nae ghebiedenisse verblyve...’Ga naar voetnoot(3). Ysbrand Vincent liet zich niet lang bidden om Moretus het gewenschte op te sturen en nog meer. ‘Ik heb al voor eenige dagen last gegeeven om aan den vermaarden blinden Lairesse wegens zyne voor deez. geschilderde kunstige tooneelen te spreeken. En vermits ik uit het schryven eener brief door Uw Edts last versta dat 'er te Antwerpen onder Uw Edts opzicht eenen nieuwen Schouwburg zal gesticht worden, wensch ik, dewyl zulks van myne liefhebbery is, van myne kant tot de volmaaktheid van zulk een loffelyk werk de behulpzaame hand te bieden, en zende hiernevens voor af drie prenten van onzen oude konstig gebouwden Schouwburg, waarvan den Edelen Raadsheer Nikolaas van Kampen, stichter van ons Stadhuis de Fabrikeur is geweest en een eeuwige lof mede ingeleid heeft. De grondt tekening hier van is een van de 3 bygaande prenten en de voornaamste om een model of ontwerp van te neemen, behalven dat de grond achter het tooneel geen | |
[pagina 542]
| |
ruimte, noch diepte genoeg heeft om een diep genoeg tooneel op te bouwen. No 1 is het afbeeldsel van het oude tooneel, dat wel breed genoeg is, maar de diepte ontbrooken heeft, om een beweegbaar en diep tooneel met veranderingen van perspectiven te maaken. No 2 verbeeldt boven aan de zitplaatsen op de hoogste galderij, en laager twee ryen loges of kamertjes die halve maansgewyze van alle kanten vlak en gemakkelyk op het tooneel zien. En onder aan op de platte grond is eene ruime plaats om voor of achter een bak of Amphitheatre met banken halve maansgewys te maaken om te zitten, en de andre helft, 't zy voor, 't zy achter blyft ruime plaats genoeg voor de staande Aanschouwers. Voor eenige verscheidene verbeeldingen van Hof, tuin, straat en andere tooneelen, zal ik voor UEd. tekeningen maaken, die kunstig en behaaglijk zullen zyn. En vind het UEdt geraaden wij hebben hier een Architekt die een uitsteekende bekwaamheid heeft om een fraaye schouwburg te stichten die wel eens na Antwerpen zal reizen vind UEdt het geraaden’Ga naar voetnoot(1). Van al deze voorstellen schijnt Moretus weinig gebruik gemaakt te hebben daar de schouwburg naar een ander model werd opgebouwd, dit belette Vincent evenwel niet om nog herhaaldelijk en met nadruk zijn goede hulp en medewerking aan te bieden. Ziehier nog verscheidene uittreksels uit brieven, waarin hij op de zaak terug keert. ‘Ik heb by een kunstschilder noch eenige tekeningen gezien van fraaye tooneelen dewelke, is het UEdts believen, ik zal oversturen bij het zenden der papieren. Myns oordeels zyn de 3 prenten van onzen ouden schouwburg zo konstig tot de verdeeling van alle de plaatsen der Aanschouwers in de Loges, beneden zitpaatsen, bovenste galerij en beneden staanplaats voor of achter de bak te maaken dat men geen beter model zou konnen volgen om de rondte van het halve Ovaal, gelyk alle de Roomsche Schouwtooneelen, en Amphitheatres zyn geweest. - Myne liefhebberij beweegt my ook (is het voor Uw Edt niet te veele moeiten) UEdt te verzoeken hoe breed dat het Gebouw en hoe diep en hoe hoog dat het zal zyn en of daar van niet reeds een grond tekening gelyk de prent van onze oude Schouwburg is, met de voetmaat aangeteekent, gemaakt is, zowel als van het binnewerk voor de Aanschouwers en van het tooneel. ik had wel gewenscht dat het saison, de tyd, en myn gezond- | |
[pagina 543]
| |
heid toegelaaten had de eer te hebben met UEdt eens daar over te spreeken’Ga naar voetnoot(1). Uit een brief van 20 Februari 1711 komen de volgende beschouwingen: ‘De eer van Uw Edts brief van den 8 xber heeft aan myne liefhebbery van het Tooneelspel, dat myne eenigste uitspanning en vermaak is, een groot genoegen gegeeven te zien dat de bouwing der nieuwe Antwerpsche Schouwburg door Uw Edts liefde en goede voorzorg voortgang neemt, niet twyffelende of dit nutte werk zal met iever en kunst tot een goed gebruik kunstig en loffelyk uitgevoert worden onder Uw Edts opzicht en wijs beleid met verkiezing van ervaarene Architecten of bouwmeesters, braave Tekenaars en voornaame tooneelkundige schilders gelyk hier geweest is den Bouwmeester van onze oude Schouwburg in 't jaar 1637 gebout en den verstandigen Italiaansche Architect die de uitstekende laaste schouwburg zo heerlyk te Brussel als kunstig heeft doen bouwen. De prenten van onze oude Schouwburg door my aan UEdt gezonden zullen op de wyze van der Romeinen Amphitheatres tot een goed model kunnen dienen om de halve rondheidovaalsgewys ten opzichte van de Aanschouwers die niet zylings behoeven na het Tooneel te zien, en het verwulft is van een groote nuttigheid om de stemmen wanneer er een opera vertoond word zooveel te beter te kunnen hooren. En dat UEdt de breete van een der huizen tot het gebouw meerder had doen neemen en dat het Erf 116 voeten in de plaats van 96 voeten diep waar geweest zou een groot nut aan de geheele schouwburg geeven. Of er nu een bak dat is zitplaatsen behalven de twe rangloges en de bovenste galderij zullen zyn, en een staanplaats voor aan het Tooneel heeft UE. niet geschreeven, en het verwondert my zeer, (het is noch niet te laat maar van eene groote nuttigheid en der kosten wel waardig) dat er niet een tekening van gemaakt is, of noch niet gemaakt wordt: want daar door kan men als in een spiegel de welstand of de misstallen zien die naa het bouwen niet verhulpen kunnen worden gelyk het met de bouwing van de Schouwburg te Leiden uitgevallen is zonder schets of Tekening zulk een voornaam werk op te slaan’Ga naar voetnoot(2). De brief van B. Moretus, waarop Y. Vincent hier antwoordt is in het Plantijnsch Archief niet te vinden, zoo zijn de afmetingen van den Schouwburg die Vincent hier geeft des te belangrijker. Het uitzicht van de tooneelzaal van de oude Tapytsierspand in 1711 is ons echter bekend dank zij het werk van E. Geudens: Plans de l'ancien théâtre français d'AnversGa naar voetnoot(3), | |
[pagina 544]
| |
waarin reproducties voorkomen van plans ‘naar den ouden Téater geboudt Ao 1711’ maar ‘gemeten en geteeckent int jaer 1743’. De schouwburg brandde af in het jaar 1746 en werd eerst herbouwd in 1750. Vincent kreeg de gewenschte inlichtingen uit Antwerpen, zooals blijkt uit zijn volgenden brief van 6 Maart 1711. ‘Het is my zeer aangenaam geweest de toestand, en verdeeling der Grond van de nieuwe Antwerpsche Schouwburg uit de nette beschryving uwer Edts laatste briefGa naar voetnoot(1) te zien, te meerder omdat het Ontwerp zo gelyk zal zyn met der Oude Romeinsche Amphitheaters, naar welkers modellen onzen ouden schouwburg gemaakt is geweest. - Een enkele, doch wel waardige aanmerking heb gemaakt aangaande het ruim uwer Edts Schouwburg welke plaats de Fransche Parterre noemen, dat is dat hetzelve niet in tween voor en achter verdeelt zal zyn gelyk in Parijs, hier en in andre landen. De Opera in den Haag heeft de staanplaats voor aan het Tooneel, ende zitbanken daar achter hooger verheeven. In de Haagsche Nederduitsche gelyk in onze tegenwoordige Amsterdamsche Schouwburg is de bak of de zitplaatsen voor aan naar het Tooneel en de Staanplaatsen of het Parterre daar achter, wat meer verheeven. Maar daar het een met het ander vermengt wordt heeft de ervaarenheid ons geleert dat zulks eene groote desordre veroorzaakt heeft, en noch te meerder ongemak en twist aanbrengt, indien in het midden daar altyd en overal het beste gezicht op en naar het Tooneel is menschen overeind staan, en dikwils door baldaadige gasten eerlyke juffers verhinderen in rust te blyven zitten; om dit te voorkomen, moet er niet meer dan twee voet of de breette van een zitplaats in het midden met opslaande bankjens gemaakt worden die men neer doet vallen van de eene op de andre bank, en aldus door de Aanschouwers geslooten worden, alle de banken boogsgewyze naar het tooneel en met grof groen laaken bekleed’Ga naar voetnoot(2). Het laat zich begrijpen, dat Vincent ten zeerste verlangde den nieuwen Antwerpschen Schouwburg te zien. Ook drukte hij den wensch uit om de opening bij te wonen ‘tot voldoening van (zyne) liefhebberijGa naar voetnoot(3). Van dit genoegen moest hij evenwel afzien. Hij liet, wegens ‘onpasselijkheid aan zyne handen’ door zijn dochter Anna aan Moretus schrijven op 13 November 1711: ‘Ik ben ten hoogsten verplicht voor het vriendelijk bekend maaken en noodiging om het oopenen van UEdts deftige Schouwburg met het Spel van Amadis te komen zien; maar | |
[pagina 545]
| |
gelyk UEdts brief van den 19e 8ber my te korten tijd gaf, om den 22e dito, te Antwerpen te zyn, was zulks onmooglyk, en ook de tijd van 't jaar om de koude, wat te veere verstreeken, verhoopende by leeven en gezondheid my de eere te geeven zulks in 't voorjaar te doen’Ga naar voetnoot(1). Later kwam hij er ook niet toe om zijn wensch te bevredigen, maar zijn belangstelling voor den nieuwen Antwerpschen Schouwburg bleef onverzwakt. Bij menige gelegenheid nog vraagt hij hoe daar de zaken gaan, en zoo Moretus hem daarover zelf geen inlichtingen kan zenden, stelt hij zich tevreden met die van een ander zijner bekenden, nl. den schilder Louis Eykens, die in de nabijheid van den Schouwburg woondeGa naar voetnoot(2). De voorspoedige gang van het Antwerpsch tooneel verheugt hemGa naar voetnoot(3) terwijl hij ten zeerste betreurt dat het Amsterdamsche ‘door kwaade directie zeer vervalt’Ga naar voetnoot(3). Moretus bleef niet in gebreke en hield zijn Amsterdamschen vriend op de hoogte van de belangrijkste gebeurtenissen in den nieuwen Antwerpschen Schouwburg. Ziehier wat wij b.v. nog lezen in een brief van Monsr Verwilt, gedagteekend op 28 Mei 1714: ‘Schrijver deses door last van d'Hr. B. Moretus, is U.E. met dese te kennen gevende, hoe de opera onser Antwerpsche Schouwburgh over eenighe weken weder aenvanck hebben genomen met nieuwe acteurs en sanghsters, ende al tamelyck toeloop hebben’Ga naar voetnoot(4). Ysbrand Vincent waagt ook meer dan één poging om Hollandsche tooneelspelers te Antwerpen te doen vertooningen geven. ‘De Nederduitsche Haagsche Tooneelspeelders, schrijft hij aan B. Moretus op 1 Januari 1712, zouden wel genegenheid hebben toekomende Zomer aldaar eenige maanden te speelen, indien ze wisten hoeveel dat ze voor huur 's maands zouden moeten betaalen; maar ik ben bekommert dat ik met die zaaken UEd. al te lastig zoude vallen, en gaerne gelegenheid hebben om UEd. alhier eenige aangenaame dienst te doen’Ga naar voetnoot(5) Op 14 Juli 1713 komt hij nogmaals met het zelfde voorstel voor den dag: ‘Indien ik de voorwaarden mogt weeten zoude ik aan de Haagsche Nederduitsche Tooneelspeelders wel eens voorslaan of zy genegen waaren eenige maanden (te Antwerpen) te speelen’Ga naar voetnoot(6), Het gezelschap, dat Vincent naar Antwerpen wilde loodsen, was dat van Jacob van Rijndorp. Sedert 1705 was deze acteur bestuurder van de Nederduitsche Tooneelspelers, die vertooningen gaven op het Buitenhof in den Haag. Dit gezelschap | |
[pagina 546]
| |
reisde ook binnen en buiten het land. Men weet dat het vertooningen gaf te Brussel, Rijssel, Berlijn, Altona, Kopenhagen en eldersGa naar voetnoot(1). Hier en daar vindt men in Vincent's brieven het bewijs, dat hij zich ook voor het finantieël gedeelte van de Antwerpsche Schouwburguitbating interesseerde. Zoo schrijft hij in voetnota op een brief van 12 Mei 1713: ‘Indien het met het gebruik der klederen is, dat de Directeurs of Aalmoesseniers Heeren Drie honderd Pistoolen 's jaars aande Komedianten eisschen is het zeer goedkoop. Van onze Schouwburg hebben voor deezen 's jaars wel 20/o getrokken en altijd 3/m vooraf doen betaalen’Ga naar voetnoot(2). Elders verwondert hij er zich over, dat het Antwerpsche Magistraat aan ‘Komedianten toestaat op eene andre plaats iets te vertoonen’. Hier wordt bedoeld de toelating verleend aan tooneelspelers om elders dan in de Tapytsierspand stukken op te voeren. De verfraaiingen van de stad Antwerpen lagen B. Moretus zoo nauw aan het hart, dat hij er zijn Amsterdamschen vriend ook steeds van op de hoogte bracht. Zoo bevat een der brieven een uitvoerige mededeeling over de verruiming van de Groote Markt te Antwerpen in 1714. ‘Soo is voorseker en vast ghesteld, luidt het daar, met toestaan van den Breede Rade en Octroy des Coninckx aff te staen dien terlinck bestaende in 26 huysen, den welcken ons stadthuys bedecken, soo als misschien door advertentie in onse Gazette sult hebben ghesien van verkoopinge der materialen deser huysen, die met noch meerdere andere reets de stadt toe behooren, welcke dese weke sal gheschieden, met conditie, van den affbrack te beginnen op 1en July toekomende, soo dat daer mede onse groote Merkt vergroot wordende, het stadthuys vlack en geheel sal ghesien worden, welck concept van eerster instantie van meyninghe is gheweest, en nu 't zedert eenighe iaeren hervat is worden: daerenboven de stallen op onse Castelpleyn ghestaen, en eene partye der selve door het ghepasseerde onweder een grooten muer omverre ghetrocken hebbende, zyn voorts de materiale der resterende verkocht ende de boomen der reye die door de selve waeren inghenomen en ghevelt, weder herplant, ende benevens de noch staende rye, eene derde nieuwe rye, pleinwaarts in gheplant, ende de wegen gheegaleert het welcke in weynighe iaeren een fraeye wandelinghe, soo oock om met carosse te ryden maeken sal, hetgene U.E. voor wat yets hier | |
[pagina 547]
| |
passerende, beneffens particuliere groetenisse van desen Heere in vryneyt is dienende’.Ga naar voetnoot(1) Een paar maanden later komt Moretus op die afbraak nog eens terug: ‘Van 't ghene voor desen gheseght van 't demolieren der huysen de welcke ons stadtshuys bedecken, is men met alle craght besigh aff te slaen, vertoonende sigh als eene Ruine door Bombardatie, waermede nu ons stadthuys vlack ende bloodt sal liggen ende vertoonen alsook de Plyne ofte marckt daer voore veel grooter sal wesen, synde dit concept van over veele Jaren in gedaghten geweest’Ga naar voetnoot(2). De lange vriendschap, die Y. Vincent met de Moretussen verbond, zou in 1718 eindigen met zijn dood. Van het begin van dit jaar af wordt de correspondentie gevoerd door den zoon van Vincent, die in Februari gewaagt van de toenemende verzwakking van zijn vader, zijn benauwdheden en ijlkoortsenGa naar voetnoot(3), en op 10 Maart zijn overlijden aankondigt ten gevolge van verval van krachten (‘Dinsdag 's morgens den 8e deezer tusschen tien en Elf uuren, in zijn zeven en zeventigste Jaar’Ga naar voetnoot(4). Op dit bericht antwoordde B. Moretus aan Mejouffrouwe de Weduwe Vincent en sone met den volgenden brief: ‘Het afsterven van d'Hr U.E. Man en Vader respective hebben wy met seer groot ghevoelen verstaen uyt U.E. missive van 10 deser den welcken Godt ghelieft heeft uyt desen wereld te laeten scheyden Dynsdagh voorleden den 8 deser in syn 77e jaer, wy en konnen niet ghenoegsaem exprimeren, het deel hetgeene wy nemen in het verlies van desen onsen goeden Vriend, door de seer lange correspondentie soo wel met ons als met onse voorouders gehadt: onse condoleancie dan over het Verlies met dese U.E. ende gantsche familie afleggende twijfelen niet, oft hebt desen slagh, langhsaem te vooren voorzien zynde, met gheduld van de handt des Almachtigen ontfanghen, ende in desselfs dispositie sigh gheresigneert en getrost. Wy en sullen niet manqueren te onderhouden onse oude vrientschap ende gunst als voordesen te betoonen’Ga naar voetnoot(5). Deze laatste belofte werd niet gehouden. Van lieverlede zien wij de betrekkingen tusschen de Moretussen en de Vincent's verminderen. Er komen nog wat bestellingen papier uit Antwerpen, ook wat werkopdracht voor den plaatsnijder B. Picart, maar weldra vermindert dat alles op zoo opvallende wijze, dat Vrouwe Ysbrand Vincent er zeer bedrukt over klaagt in den laatsten brief, dien wij van hare hand in de ver- | |
[pagina 548]
| |
zameling vinden. Dit schrijven is belangrijk, ook omdat het ons den benepen toestand schildert, waarin zich de familie Vincent bevond op het einde van Vincent's leven en kort na zijn dood. ‘Monsieur et Madame, jammert de Wwe Vincent, Ma grande affliction et le triste estat ou je vois toute ma famille m'oblige encore a vous ecrire une fois. Nous ne pouvons pas nous consoler destre disgrasié de si bons amis que vous monsieur et madame. Tout lhiver mes enfens ont esté malade et mon fils et ma fille Chaterine ne se peuvent remetre. On n'entant que soupirer et dire mon dieu qu'avons nous dont fait a Messr Moretus de nous abbandonner dans un si triste temps ou nous avons perdu tout notre bien et hors d'estat d'en jamais revenir par les dérengement de toute les afaire d'a présent. Toute sorte d'aflictions me viennent de tous les costez. Mon pauvre fils Ysbrand et son asosiez ont perdu tout ce qu'ils avoient au monde et il vient demeurer avec nous si bien que voila deux garsons qui ne savent que devenir aux monde. Au nom de dieu Monsr et Madame aidez nous a nous faire gagner du pain et me faite encore eviter une plus grande affliction car nous serions obligé a rompre notre ménage et ces pauvres garsons obligés de chercher a gagner leurs vie aux Indes. Si nous n'avons pas mérité le retour de votre amitié et chalandize faite le pour lamour de dieu, vous serez les maistre de notre profit. Je prie monsieur votre frère de ni estre point contraire et je lui serai bien obligee. Vous consolerez par la une pauvre veuve et ses enfens. La derniere fois que vous estiez chez nous avecq madame votre epouze il i a environ 8 ans, nous estions tous dans la derniere affliction par la perte de 15 mille livres ce qui estoit presque tout ce nous avions au monde et nous navons pas osé vous le dire en ce temps la, ce qui nous fit bien passer de triste nuits’.Ga naar voetnoot(1) Na dezen noodkreet komen nog een paar brieven van zakelijken aard, maar na 18 Juli 1721 is alles uit. Er is na dien datum geen spoor van betrekkingen tusschen de Antwerpsche en Amsterdamsche familiën meer te vinden. Om dit opstel te volledigen moeten wij nog eenige woorden zeggen over een paar andere Antwerpsche betrekkingen, die Ysbrand Vincent buiten den onmiddellijken kring der Moretussen had gevonden. In de eerste plaats noemen wij hier den hagiograaf Daniel van Papenbroek of Papebrochius, den zoo befaamden medewerker van Bollandus en Henschenius. Y. Vincent leverde het papier voor de Responsio... ad exhibitionem errorum per Adm. R.P. Sebastianum a S. Paulo, die Papebrochius in 1696 uitgaf | |
[pagina 549]
| |
bij de Wwe en de Erven van Henri Thieullier te Antwerpen om zich te verdedigen tegen zijn verguizers, die hun beschuldigingen voor Rome hadden gebracht. Het geleverde papier was niet naar den zin van Pater Papebrochius, die zijn ongenoegen daarover te kennen gaf op scherpe wijze. Y. Vincent klaagde bij B. Moretus en riep zijn tusschenkomst in om die zaak in der minne te regelen: ‘De goede Gevader Daniel van Papenbroek, schreef Vincent op 13 Januari 1696, handelt my, myns oordeels vry wat onheblyker als een persoon van zijn karacter, en benaaming behoord, zonder dat ik zulks verdiend heb, ik neem de vrymoedigheid UEE. dit te schryven, niet om UEE. in het allerminste daarover lastig te vallen: maar dewyl ik onmogelyk tyd overig hebbe dat UEE. gelieve toe te laaten dat ik Mr Verwilt verzoeke die grondige kennis van dit werk heeft, dat hy deeze twee ingeslotene brieven van dien goede vader leeze, en met uw toestaan my de vriendschap doe, (terwyl ik niet recht wel te passe, en overkropt van gewigtiger zaaken ben,) hem alle wenschelyke voldoeninge mynentwege moge geeven, opdat ik onschuldig van zyne beschuldiging, niet uit 's goede Vaders achtinge geraaken. Begeerd hy geld, hy heeft maar te eischen, zo hy met onze voorgaande afspraak, die hy schynt te weerroepen niet te vreden is. en UEE. zult my ten allerhoogste verpligten dat Monsr Verwilt my daaraf helpe: want ik voorzie dat hy my anders met brieven, en briefporten zou' overkroppen’.Ga naar voetnoot(1) Moretus handelde naar het verlangen van Vincent en gaf hem daar met de volgende woorden verslag over: ‘Volgens U.E. versoeck hebbe desen morgen ghesonden myn Boekhouder Verwilt by den P. Papenbroeck om gheinformeert te connen wesen van het different dat UL. is hebbende met hem wegens het different van de 66 R. ende hebbe ghesien dry blaederen die alle dry van different coleur, stoffe ende groote zyn, dusdaanigh dat het kleynste in geender manieren tot syn begonst groot werk te cleyn is ende niet dienen en can: dan om de saecke te effenen soo is hy presenteerende voor de 66 R. door U.E. ordre wtgheschoten Riemen te betaelen yeder R. tegen 50 st. Hollants oft eenen pattacon in specie, met conditie dat U.E. hem sal leveren ende senden op het spoedighste andere 66 R. van de groote als de grootste soorte is, en hem belooft hebt, ende volgens U.E. bekent is, waermede dan dit disput sal wt wesen, ende waerover ick U.E. resolutie sal affwachten, op dat U.E. noch dito Pater malckanderen wederzyds met brieven sullen hebben moeylyck te vallen, ende van wederzyds volle satisfactie ende apaisement hebben: bovendien heeft P. Papenbroeck ghesegt dat U.E. be- | |
[pagina 550]
| |
looft heeft synen drucker Thieullier te voldoen voor syne moeyte voor wtsoecken van alle de Riem. die U.E. aen hem ghesonden hadde, ende daervoor hy soude pretenderen 5 patt. waerin U.E. kan doen naer goetduncken’Ga naar voetnoot(1). De naam van Pater Papebrochius wordt nog verscheidene malen in de correspondentie vermeld, doch wat daarbij wordt medegedeeld is zonder belang. Een laatste Antwerpenaar in wiens romantische wederwaardigheden Y. Vincent heel veel belang stelde, is de jonge kunstschilder Louis Eykens, over wien wij geen biographische bijzonderheden kennen. Hij woonde met zijn moeder en zijn zuster over het ‘het Tapisseerders-pandt’. Deze jonge man werd door wervers op bedrieglijke wijze bij de Deensche troepen ingelijfd en Y. Vincent, zeer met zijn lot begaan, trachtte hem weer vrij te krijgen. Op 18 November 1712 verzoekt Vincent zijn vriend Moretus bij ‘Jufvrouw Eykens’ inlichtingen te laten nemen over den ongelukkigen jongenGa naar voetnoot(2). Eenige dagen later zendt hij aan B. Moretus ‘de waerde van een goude pistool’ met verzoek dit geld aan Louis Eykens te willen opzenden. Hij drong tevens aan opdat zijn invloedrijke Antwerpsche vriend middelen zou aanwenden om Eykens uit de kazerne te Doornik te helpen. ‘UEdt. en Mevrouw Moretus zoude my grootelyks verplichten, schreef hij op 24 November 1712, aan Uw Edts en haar Edts Correspondent dieswegen eens te schrijven: Ik zal de waarde van die Pistool in rekening goed doen, en deeze dienst met dankbaarheid erkennen. Hij is onder de Deensche troepen onder het Regiment van Mons. Brutorius, inde Compagnie van den Brigadier. En zeer bedriegelijk door schelmachtige menschenverkoopers, die men kwanswys werwers noemt in Antwerpen dronken gemaakt, en na Brugge gevoerd, tot groot hartseer van zyne Moeder, broeder en zusters, en droefheid van hem zelve’.Ga naar voetnoot(3) In een ander schrijven onderstelt Vincent dat zijn vriend Eykens te Rijssel is en vraagt of Mons. Fievet en DanelGa naar voetnoot(4) daar te zijnen voordeele niet zouden kunnen tusschenkomenGa naar voetnoot(5) Deze onderstelling was gegrond, Eykens was inderdaad te Rijssel. Voor zijn vrykooping waren er 8 pistolen noodig en zijn kapitein ‘vlamde op geld’. Deze inlichtingen kwamen van Fievet.Ga naar voetnoot(6) Vincent had ook aangedrongen te Rijssel bij een zekeren Jean Ber- | |
[pagina 551]
| |
nard, die de zaak ter harte trok, zooals blijkt uit hetgeen hij mededeelt in een briefje van 14 Januari 1713: ‘Nous avons ordonné au S. Eykens d'aller prendre une fois par jour la souppe chez un rotisseur pour 8 à 15 jours, et luy avons donné un peu d'argent, il est desia tout changé, quand a trouver le moyen de le retirer de son esclavage, il faut y entrer avec une clef d'or. Nous n'aurions pas seu allé du palfermier d'ene homme de peine sans auparavant presenter de donner de largent. Voyla comme sont baties nos gens’Ga naar voetnoot(1). Moretus spande zich ook in om moeder Eykens te troosten en het lot van den soldaattegen-wil te verlichten. Ysbrand Vincent is er hem erkentelijk voor: ‘Ik ben ten hoogsten dankbaar voor de goedheid en mededoogenheid die Uw Edts edelmoedigheid betoond tot vertroosting van de bedroefde weduwe, moeder van den ongelukkigen Louis Eykens. UEdt schryft my dat zy tot verkryging van haaren zoon, niet meer als een of twee Pistoolen kan geeven; ik wil er van myn kant wel een toe geeven, zo men dien jongeling voor twee of drie Pistoolen vry kost koopen, waar over ik met de bygaande twee opene brieven aan Monsr Jean Bernard en Messieurs Fievet en Danel, te Ryssel, ben schryvende, UEdt vriendelyk verzoekende, nochmaalen de goedheid te hebben die brieven voort te zenden, en Uw Edts goede recommandatie daarby te voegen, om te zien of men den bedrukten knaap voor die twee of drie Pistoolen, vry koste krijgen en UEdt zoude een werk van barmhartigheid verrichten dit werk naar uw wys beleid, en voorzichtig oordeel te derigeeren’.Ga naar voetnoot(2) Wij weten niet of Vincent geslaagd is in zijn pogingen om Eykens terug naar Antwerpen te krijgen ‘by zyne moeder om er zijne schilderkunst voort te zetten’;Ga naar voetnoot(3) de laatste brief, die over den ‘bedrukten knaap’ handelt is die van 24 Februari 1713, waarin Vincent schrijft: ‘Het is nu der vrienden werk Louis Eykens te redden, wy hebben ons best gedaan’.Ga naar voetnoot(4). |
|