Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1924
(1924)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 285]
| |
Over eenige handschriften der brieven van Antoni van Leeuwenhoek.
| |
[pagina 286]
| |
gens de inlichtingen welke de heeren Hoofdbibliothecarissen mij welwillend mededeelden. De brief van 7 November 1676 bestaat in Fransche vertaling in de Universiteitsbibliotheek te Leiden; de Nederlandsche autographie van dezen van 26 December 1678, bevindt zich ook te Leiden; door de vriendelijke tusschenkomst der Heeren Hoofdbibliothecarissen van Leiden en van Gent werd ik in de gelegenheid gesteld deze handschriften te zien. De tekst daarvan bevindt zich echter in de briefwisseling van Christiaan HuygensGa naar voetnoot(4). De Universiteitsbibliotheek te Leiden bezit nog drie handschriften van Leeuwenhoek, van het jaar 1679, namelijk twee brieven aan Constantijn Huygens den Vader, op 27 April 1679 en 21 Mei 1679, welke twee brieven ook in de briefwisseling van Christiaan Huygens werden opgenomen, - en een brief aan den geneeskundige Lambert van VelthuysenGa naar voetnoot(5) op 13 Juni 1679. De bespreking van de twee brieven van 1679 aan Constantijn Huygens den Vader komt verder in het overzicht waarin ik uit de briefwisseling van Constantijn en Christiaan Huygens alles heb opgenomen wat over Leeuwenhoek wordt vermeld; ik acht het zeer belangrijk te herhalen wat in dien tijd mannen van hooge intellectualiteit als de Huygens over Leeuwenhoek en over zijne ontdekkingen hebben gedacht en geschreven. De brief van 13 Juni 1679 aan van Velthuysen bleef, voor zoover ik het kon vaststellen, tot nu toe onuitgegeven; daar ik in de gelegenheid was het eigenhandig handschrift van Leeuwenhoek af te schrijven, heb ik den tekst op het einde van deze bijdrage opgenomen. Het is een belangrijk stuk dat in de Philosophical Transactions niet verscheen en dat eene plaats vindt tusschen de brieven 28 van 25 April 1679 en 29 van 12 Januari 1680 der eerste Nederlandsche reeksGa naar voetnoot(6), onder den titel van Ontledingen en ontdekkingen van levende dierkens in het licht gebracht; het komt rechtstreeks na den brief aan Constantijn Huygens van 21 Mei 1679 waaraan ik nr [28 A] heb gegeven, en krijgt aldus den volgnummer [28 B]. Van de brieven der 1e Engelsche reeks, waarvan ik de studie in mijn 1e bijdrage heb gedaan, heb ik den oorspronkelij- | |
[pagina 287]
| |
ken Nederlandschen tekst in later verschenen brieven gevonden: [17] brief Tr 12 van 23 Maart 1677 verschenen in de Philosophical Transactions bevindt zich in de 96e missive; [21] brief 15 A van 16 October 1677, onuitgegeven gebleven, bevindt zich ook in de 96e missive; [22] brief Tr 16 van November 1677 en [23] brief Tr 17 van 18 Maart 1678, beiden in de Philosophical Transactions in de Engelsche taal verschenen, bevinden zich in oorspronkelijken Nederlandschen tekst in de 113e missive. Brief nr [17]Ga naar voetnoot(7) verscheen in de Philosophical Transactions, vol. XIIGa naar voetnoot(8). De vertaling verschilt met den Nederlandschen tekst in de 96e missive nog al veel: in het begin bevat zij namelijk het volgende dat in de Transactions niet voorkomt: ‘'t was mij lief om te zien, dat de Heeren Boyle ende Grew, my gedagtig waren. Gelieft de selve Heeren van mynent wegen, zeer gedienstelijk te groeten.’ Verder geeft Leeuwenhoek eenige inlichtingen over het microscopisch onderzoek: ‘mijn microscoop, door twee kopere of zilvere veeren, by my tot dien eynde daar aan gemaakt, om het glase pypje zoodanige gestalte voor myn microscope te geven, als het vereyst, en hoog en laag te schuyven, nadat het my goet dunkt’; deze belangrijke inlichtingen vindt men in den Engelschen tekst niet; wel integendeel, deelt de Engelsche tekst mede dat ‘the make of the microscopes, employed by me, I cannot yet communicate’. Het einde van den brief is in de twee teksten verschillend. Brief nr [21]Ga naar voetnoot(9) van 5 October 1677 bleef in zijn tijd onuitgegeven en werd geschreven ‘by het voor overlyden van de Heer Oldenburg, aan den Heer William Brounker’, en handelt over het groot getal levende schepsels die in eene hoeveelheid van ‘een geerst greyntje water’ kunnen gezien worden, getal dat op 30000 tot 45000 wordt geschat. Brief nr [22]Ga naar voetnoot(10) verscheen in het Latijnsch in vol. XII der TransactionsGa naar voetnoot(11). De Nederlandsche tekst verschilt over het algemeen niet van den Latijnschen; maar de twee laatste paragrafen van den Latijnschen tekst ontbreken in den Nederlandschen. Die twee paragrafen handelen over de drogingsfiguren van het sperma, waarin Leeuwenhoek vaten heeft meenen te zien; het is te veronderstellen dat hij 20 jaren later, bij het uitgeven van den vroegeren brief van 18 Maart 1678 in de 113e missiveGa naar voetnoot(12) van 17 December 1698, zijne meening, die toen zij verscheen bestreden werd, heeft laten varen. Brief nr [23]Ga naar voetnoot(13) verscheen ook in het Latijn in de | |
[pagina 288]
| |
Transactions, maar in verminderden omvang; de Nederlandsche tekst bevat aanteekeningen, namelijk over de oordeelen van HarveusGa naar voetnoot(14) en van de GraafGa naar voetnoot(15), die men in het antwoord van den redacteur der Transactions, GrewGa naar voetnoot(16), tot van Leeuwenhoek terug vindt. ⋆⋆⋆
In de briefwisseling van Constantijn Huygens en van zijn zoon Christiaan wordt van Leeuwenhoek meermaals genoemd. De gedachten die in sommige brieven worden uitgesproken geven een interessanten indruk weder over de beoordeeling in dien tijd van de ontdekkingen met den microscoop. Meer heeft Christiaan Huygens geschreven over Leeuwenhoek; in het begin, namelijk gedurende zijn verblijf in Parijs, was hij met de ontdekkingen niet zeer ingenomen, maar daarna, van af 1676 waardeerde hij naar verdienste het geduldig en vlijtig werk van den onderzoeker. Constantijn daarentegen heeft voor zooveel nooit anders geschreven dan lof, zooals blijkt uit zijn brief van 3 Augustus 1673. Uit de briefwisseling der beide Huygens heb ik over LeeuwenhoekGa naar voetnoot(17) het volgende gevonden. BriefGa naar voetnoot(18) Parijs 24 Juni 1673 van Christiaan Huygens aan H. OldenburgGa naar voetnoot(19). - ‘L'on m'a envoiè de Hollande quelques observations de ce Leeuwenhoeck, dont vous nous faites mention dans ce dernier journal comme aussi la description de son microscope, qui ne consiste qu'en une seule petite lentille, mais très-petite.’
BriefGa naar voetnoot(20) van 3 Augustus 1673 van Constantijn Huygens aan | |
[pagina 289]
| |
R. HookeGa naar voetnoot(21). - ‘Our honest citizen, Mr. Leeuwenhoek - or Leawenhook, according to your orthographie - having derired me to peruse that he hath set down of his observations about the sting of a bee, at the requisition of Mr. Oldenbourg, and by order, as I suppose, of your noble Royal Society, I could not forbear by this occasion to give you this character of the man, that he is a person unlearned both in sciences and languages, but of his own nature exceedingly curious and industrious, as you shall perceive not onely by what he giveth you about the bee, but also by his cleere observations about the wonderfull and transparent tubuli appearing in all kind of wood...’ BriefGa naar voetnoot(22) van 2/12 Februari 1674 van Constantijn Huygens aan H. Oldenburg. - ‘Je m'en vay envoyer un extraict de vostre lettre au Sr. Leeuwenhoeck qui sera bien ayse du bon accueil que vous faictes à ses observations, et s'en trouvera animé à pousser son industrie plus avant.’
Verder geeft die briefwisseling van Constantijn Huygens geen andere meldingen dan drie brieven van Leeuwenhoek, over infusiediertjes van 7 November 1676, nog eens over infusiediertjes van 26 December 1678, nieuwe waarnemingen met de microscoop van infusiediertjes van 27 April 1679Ga naar voetnoot(23). Deze brieven bevinden zich in de briefwisseling van Christiaan HuygensGa naar voetnoot(24), waaruit nu mijne verdere aanteekeningen werden getrokken. BriefGa naar voetnoot(25) uit Parijs van 30 Januari 1675 van Christiaan Huygens aan H. Oldenburg. - ‘Je voudrois bien scavoir quelle foy on adjoute chez vous aux observations de nostre Monsieur Leeuwenhoek qui convertit toute chose en petites boules’Ga naar voetnoot(26). BriefGa naar voetnoot(27) van H. Oldenburg aan Christiaan Huygens van 2/12 Februari 1675. - ‘Quant aux observations de Monsieur Leeuwenhoeck, la plupart des nos curieux sont de vostre advis, doubtant fort si ce ne sont des déceptions de sa vüe. J'ay pourtant receu depuis peu une longue lettre de luyGa naar voetnoot(28) où il me parle d'une nouvelle manière d'observer, qu'il dit estre exempte de telle doubte, et par laquelle neantmoins il voit, à ce qu'il dit, presque les mesmes choses, qu'il a vuës auparavant, quant aux globules etc. On taschera icy avec le temps de descouvrir, s'il a esté trompé ou non. BriefGa naar voetnoot(29) van 15 Februari 1677 van Leeuwenhoek aan Christiaan Huygens. - ‘Delff den 15 feb. 1677. Mijn Heer, UEhdts. zeer aengenamen van den 9 deser is mij wel geworden t was mij lieff te verstaen dat mijne observatien in Vranckrijck aangenaem waren. Wan- | |
[pagina 290]
| |
neer UEhdt. Schrijven sal becomen hebben van mijn laeste luijsige observatien (die ick uijt het schrijven van UEds. Heer Vader verstaen heb dat UEldt. int frans soude oversetten en na Vranckrijck senden soo versoeck ick off UEhdt. die goetheyt gelieft te hebben, omme het selffde antwoort te communiceren. Omme UEhdts. missive verder te beantwoorden, daer mede sal ick noch 2. a. 3. weecken wachten, omme redenen dat ick bij de observatien, die ick sedert eenigen tijt gedaen heb, (aengaende de levende schepsels in water) sal vermeerderen, met 2. soorten van water, die ick onder ander daeghlijcx van voornemen ben te observeren, afbreeckende blijve onder des naer presentatie van mijn geringen dienst Mijn Heer UEhdts Dienstwillige Dienaer Antoni Leeuwenhoeck.’ Deze brief van Leeuwenhoek aan Huygens die na zijn terugkeer uit Parijs in 1676 groot belang stelde in de nieuw gedane ontdekkingen, is in verband met den brief van 7 November 1676 aan Constantijn Huygens vader.
BriefGa naar voetnoot(30) van 7 November 1676 van Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens vader. - Het handschrift van de Fransche vertaling door Christiaan Huygens dat aan de Leidsche Universiteitsbibliotheek behoort draagt de aanteekeningen Acad. Lugd. Batav. Bibl. Hug. 1/5 N 2100, is 8 blzz. 31,5 × 20,3 cm. groot, en wordt in de OEuvres van Chr. Huygens onder no 2100 opgenomen. Het eerste deel van het stuk komt vrij goed overeen met het gedeelte van den Engelschen brief in de TransactionsGa naar voetnoot(31) waaraan ik nr [15] Tr 11 heb gegeven, en die de dagteekening van 9 October 1676 draagt, met den titel: ‘Observations, communicated to the Publisher by Mr. Antony Van Leeuwenhoeck, in a Dutch Letter of the 9 th of octob. 1676, here English'd: Concerning little animals by him observed in Rain-Well-Sea-and Snow-water; as also in water wherein Pepper had lain infused’. De Engelsche tekst alsook het handschrift beginnen met de vermelding van de ontdekking, - ‘in the year 1675’ in de Engelsche tekst, ‘vers le milieu de septembre en 1675’ in het handschrift, - van de diertjes die wel 10000 maal kleiner zijn als deze waaraan SwammerdamGa naar voetnoot(32) den naam van waterluis heeft gegeven. Het zijn de eerste waarnemingen over de microben. Waar nu de Engelsche tekst met den ondertitel ‘Observations of water, wherein whole Pepper had layn infused several dayes’Ga naar voetnoot(33), begint, daar is de Fransche vertaling niet meer in overeenstemming met den Engelschen tekst, alhoewel hetzelfde onderwerp behandeld wordt. Daarom denk ik dat het handschrift de vertaling is van den brief waaraan ik nr [16] 11 AGa naar voetnoot(34) heb gegeven, en die onder nr 26 in de lijsten van het Gedenkboek van HartingGa naar voetnoot(35) werd opgenomen onder den titel van: ‘Over de diertjes in gekruide wateren en in regen en andere wateren, half September 1675 ontdekt; over de aaltjes in azijn.’ | |
[pagina 291]
| |
Hoe het komt dat deze brief in het Fransch werd vertaald, kan uitgelegd worden door de betrekkingen tusschen Christiaan Huygens en de geleerden te Parijs, aan wie wellicht de gewichtige ontdekkingen van Leeuwenhoek werden bekend gemaakt. Een voetnoot in de OEuvres van Christiaan HuygensGa naar voetnoot(36) zegt namelijk: ‘La lettre no 2099 fait voir qu'il avait offert à Leeuwenhoek de traduire les communications de ce dernier pour les envoyer à l'Académie des sciences de Paris.’ Wat het oorspronkelijk stuk van Leeuwenhoek betreft, behoorde het volgens Harting aan Dr Du Rieu in 1875; de Universiteitsbibliotheken te Leiden en te Utrecht en de Koninklijke Bibliotheek te 's Gravenhage bezitten het niet.Ga naar voetnoot(37) De Fransche vertaling schijnt dus niet aan den Nederlandschen brief die in het Engelsch voor de Transactions werd omgezet nr [15] te behooren, maar wel van den brief [16] van 7 November 1676 waarvan de ligplaats mij thans onbekend is. Leeuwenhoek beschrijft in dezen brief de microscopische levende wezens, infusoriën en andere microben die hij gevonden heeft in verscheidene watersoorten en uittreksels. Christiaan Huygens heeft na de vertaling de volgende regels neergeschreven: ‘Ce sont la les observations du Sr. Leeuwenhoeck. Sa manière de les faire, est de faire entrer l'eau dans des très petits tuyaux de verre, d'un tiers ou ¼ de ligne de diamètre, lesquels en suite il applique a ses microscopes. Il m'a fait voir tres distinctement de ces petits insectes qui voltigeoient continuellement dans l'eau. Je doute si ces animaux n'y viennent pas de l'air; car ils sont assez petits pour y estre soustenus. Estant dans l'eau ils peuvent engendrer et se multiplier comme l'autheur dit avoir observè.’ Deze theorie over den oorsprong der microben werd aldus in 1676 neergeschreven; zij stemt overeen met de gedachten van Leeuwenhoek; zij werd in 1861 door Pasteur, na lange en ingewikkelde redetwisten langs proefondervindelijken weg bevestigd. Met welken eerbied mocht ik die regels door de hand van den grooten Christiaan Huygens geschreven bewonderen! BriefGa naar voetnoot(38) van October 1677 van DodartGa naar voetnoot(39) aan Chr. Huygens. - ‘M. Lewenhöck ma fait mille honestetes a vre recommandation, cela meriteroit un remercîment en particulier, mais il faut menager vre temps. Il me semble que des gens de ce merite devroient avoir pension comme Academiciens externes, n'aura on pas tous ses Memoires en francois ou en latin en un petit volume.’ Reeds dus in 1677 vóór dat Leeuwenhoek medelid werd van de Royal Society, was een academicien botaniste van oordeel dat Leeuwenhoek de titel verdiende van buitenlandsch lid der Academie van wetenschappen van Frankrijk. Leeuwenhoek werd echter nooit lid van dit geleerd genootschap, en zijne ontdekkingen, alhoewel gedeeltelijk samengevat in de Collection académique verschenen, zijn voor de meeste Fransche beoefenaren der wetenschappen onbekend gebleven. | |
[pagina 292]
| |
BriefGa naar voetnoot(40) van 25 Maart 1678 van HartsoekerGa naar voetnoot(41) aan Chr. Huygens. - ‘Wat aengaet de dierkens, van de welke ik uwe Ed. geschreven had, dat ik dezelve noch wel 2 a 300 mael kleijnder sagh, en dat alleen maar tegen de son, daar in heeft mij hare doorschijnigheijd bedrogen, dewijl de lichaemen van de stervende op deze manier niet anders als veel kleijne stipkens vertoonen, dewelke van wegen de doorschijnigheijd die er tusschen komt niet aen den anderen schijnen te behooren, en met de minste bewegingh heen en weder te gaen, en dit is voorseker het selfde daar Leeuwenhoek de principia vasorum van maekt want sij vertoonen sich als dan op dese manier.’ De ontdekking der spermatozoïden heeft Hartsoeker aan Leeuwenhoek betwist; Leeuwenhoek deelt deze ontdekking mede in brief Tr 16 van November 1677 aan de Royal SocietyGa naar voetnoot(42); Hartsoeker beschrijft de diertjes van het sperma in brieven aan Chr. Huygens, voor de eerste maal onder de dagteekening van 14 Maart 1678Ga naar voetnoot(43). Daar de ontdekking aan Leeuwenhoek toebehoort werd door H.J. HalbertsmaGa naar voetnoot(44) bewezen.
BriefGa naar voetnoot(45) van 26 Maart 1678 van Chr. Huygens aan Const. Huygens, broeder. - ‘Selon le compte de Leeuwenhoek dont j'ay veu la lettre qu'il en a escrit, les animaux sont si petits qu'un million fait environ autant qu'un grain de sable, et cela est vray.’ Deze brief betreft weder de spermatozoïden; volgens den uitgever der brieven van Huygens, zou Chr. Huygens den brief Tr 16 van Nov. 1677 in de Philosophical Transactions verschenen gezien hebben; een aanteekening van Chr. Huygens maakt ook melding van een brief van 3 Dec. 1677.
BriefGa naar voetnoot(46) van 4 April 1678 van Hartsoeker aan Chr. Huygens. - ‘Ik ben begerigh te weten van wat voor een gedaente Mr. Leeuwenhoek de beeskens in 't semen van een konijn gevonden heeft.’
BriefGa naar voetnoot(47) van 26 Juli 1678 van Grew aan Chr. Huygens. - Quemodmodum et Observationes, quas subinde, vel de Animalculis Semine animali apparentibus, (quorum Descriptionem D. Leeuwenhoeck mihi communicavit) vel etiam in Lignorum Fibris, vel aliis in rebus faeliciter attigisti.
BriefGa naar voetnoot(48) van 11 Augustus 1678 van Chr. Huygens aan Const. Huygens, broeder. - ‘Mais du commencement je n'ay pu avoir des petites bestes dans l'eau de poivre que tres petites, et presque invisibles par le microscope, de sorte que Monsieur Colbert qui m'avoit fait venir a St. Germain ne les put pas voir; mais presentement j'en ay de ceux comme nous en eusmes de Leeuwenhoek qui sont 100 fois plus grands a mon compte que ces premiers petits.’
In den briefGa naar voetnoot(49) van Aug. 1678 van Chr. Huygens aan J. Gallois | |
[pagina 293]
| |
wordt vermeld dat ‘ce Microscope consiste en une seule petite boule de verre, de même que ceux avec lesquels on a observé en Hollande et en Angleterre les animaux que l'on a découverts dans l'eau de Puits, de Pluye, et de Poivre dont il a esté parlé dans le 9 et 11 Journal de cette année.’ Volgens eene aanteekening in de OEuvres van Chr. Huygens bevat nr 9 van Maandag 14 Maart 1678: ‘Extrait du Journal d'Angleterre. Observations de M. Ant. Lewenhoek touchant quelques petits animaux qu'il a découvert dans l'eau de Pluye, de Puits et de la Rivière’, - en bevat nr 11 van Maandag 28 Maart 1678: ‘Extrait du Journal d'Angleterre. Suite des observations de M. van Lewenhoek. Decouverte de plusieurs petits animaux dans de l'eau, où l'on avoit fait tremper du poivre.’
BriefGa naar voetnoot(50) van 18 November 1678 van Chr. Huygens aan Const. Huygens, broeder. - In de beschrijving van de microscopische wezens die zij in bedorven peperuittreksel ziet, zegt Chr. Huygens: ‘Dans leurs entrailles il y a bien des choses a voir. Je voudrois bien scavoir ce que Leeuwenhoek diroit de tout cecy et s'il en a veu de pareils.’
In een briefGa naar voetnoot(51) van 23 nov. 1678 schrijft Const. Huygens aan zijn broeder Christiaan: ‘Vos phenomènes du poivre seront communiquez à Leeuwenhoek et je vous manderay sa reponse.’
Eenige dagen later, 9 December 1678, schrijftGa naar voetnoot(52) uit Parijs Christiaan aan zijn broeder: ‘Vous ne me dites rien de toutes ces sortes d'animaux, et si vous n'en avez pas fait naistre. Il faut mettre le poivre entier dans l'eau et beaucoup, alors on a bientost des animaux, mais ce n'est qu'avec bien du temps que ces grands y viennent. Scachons ce qu'en dira Leeuwenhoek.’ De antwoorden aan Chr. Huygens laten zich niet wachten. Op 22 December 1678 schrijftGa naar voetnoot(53) Constantijn uit den Haag aan Christiaan: ‘J'ai translaté ce qu'il y a dans vostre lettre touchant les insectes du poivre et nous l'avons envoyé a Leeuwenhoeck duquel vous pourrez avoir la reponse l'ordinaire suivant. Dans del'au poivrée que j'ay gardée pres de trois semaines il n'est encore rien venu, je croy que le froid est contraire à la generation. Je mettray la bouteille dans un lieu moins froid, que la où elle a esté, et y mettray plus de poivre.’
En op 26 December 1678 zendt Leeuwenhoek een briefGa naar voetnoot(54) aan Constantijn Huygens vader, antwoordende op de door Christiaan gestelde vragen en eindigt met de woorden: ‘Ick wil hoopen dat ick UEds Versoeck hier mede sal hebben voldaen, blijve na mijn gebiedenis aan UEdts heeren soonen.’ Deze brief bevat de beschrijving der dierkens die Leeuwenhoek ‘oordeel dat deselvige diertgens sijn, die ick in den jare 1675 met groote menichte heb ontdeckt eerst in hemels en daer na in peperwater, en verder de beschrijving, met 3 figuren, van de schubben op de vleugels van de groote ‘capellen ofte schoenlappers’. Ik heb het oorspronkelijk handschrift in handen gehad, dat 4 blzz. | |
[pagina 294]
| |
behelst 20,5 × 30,5 cm., en de aanteekening: ‘Acad. Lugd. Bat. Bibl. Hug ⅕ no 2156’ draagt; het draagt ook de eigen handteekening van Leeuwenhoek. Het stuk is in zijn geheel in de OEuvres van Christiaan Huygens opgenomen. Aan dezen brief gaf ik nr [25] 18 AGa naar voetnoot(55); deze behoorde aan Dr. Du Rieu volgens het Gedenkboek van HartingGa naar voetnoot(56) waarin hij onder nr 28 wordt aangegeven met de melding: ‘Opmerkingen over de door Christiaan Huygens waargenomen en afgebeelde diertjes in verschillende wateren; over het zoogenaamde stof op de vleugels der kapellen en motten en afbeelding der schubjes’. Thans berust het handschrift in de Universiteitsbibliotheek te Leiden.
BriefGa naar voetnoot(57) van 4 Mei 1679 van Const. Huygens vader aan Chr. Huygens. - ‘C'est icij principalement pour accompagner l'extrait, ou les extraits, que vous voyez d'une dernière lettre de notre philosophe bourgeois à delf, qui me mande que par divertissement il s'est appliqué à cette supputation, de laquelle aussi il a voulu divertir the R. Society,... Vous voijez comme ce bon Leeuwenhoeck ne se lasse pas de fouiller par tout où sa miscropie peut arriver. Si beaucoup d'autres plus sçavans vouloijent prendre la mesme peine, la descouverte des belles choses iroit bientost plus loing.’
BriefGa naar voetnoot(58) van 27 April 1679 van Leeuwenhoek aan Const. Huygens vader. - De brief werd gezonden met het volgende stuk aan Chr. Huygens en met den bovenstaanden brief van 4 Mei 1679; daarin berekent v.L. dat indien aangenomen wordt dat op de aarde 13385 millioen menschen leven, de hoeveelheid spermatozoïden in de hom van een enkel cabeljauw nog grooter is, en wel op 150000 millioen kan worden geschat; ‘dat is meer dan thien dierkens in de hom van een cabbeljaeuw tegen een mensch op den aerdbodem’. Leeuwenhoek heeft, zooals zijn gewoonte was, zijn brief in het Nederlandsch geschreven; deze wordt aldus opgenomen in de OEuvres van Chr. Huygens. De Universiteitsbibliotheek te Leiden bezit eene kopijGa naar voetnoot(59) van dezen brief van de hand van Leeuwenhoek, 4 blzz. 17 × 22,2 cm., met de aanteekening van Huygens vader: ‘Leewenhoek 27 Apr. 1679’.Ga naar voetnoot(60) De brief is bijna letterlijk deze die als P.S. in den brief aan de Royal Society in de Nederlandsche uitgaveGa naar voetnoot(61) onder de dagteekening van 25 April 1679 is verschenen; hij werd opgenomen in de Philosophical Collections van HookeGa naar voetnoot(62), gedurende de ophouding in het verschijnen der Transactions.
De brief werd gelezen in de Royal Society door Hooke in de vergadering van 10 Juli 1679: ‘Mr. Hooke read in translation, which he had made of a letter of Mr. Leewenhoeck formerly read by Dr. Grew, in which the writer gave an account...; to which he annexed a paper, in which he had calculated both the number of the animals in the milt | |
[pagina 295]
| |
of a cod fish, and the number of men, at one time upon the habitable face of the earth, and concludes, that the number of the former exceeds the latter at least ten times.’Ga naar voetnoot(63) Ook werd de brief op 10 Mei 1679 door Huygens in de Academie des Sciences te Parijs gelezenGa naar voetnoot(64): ‘Mr. Huguens a leu a la Compagnie une lettre de Mr. Leownooke touchant quelques observations qu'il a faites avec le nouveau microscope. Il a veu toutte la laitte d'une morue pleine d'une infinité de petits animaux, en sorte que dans la grosseur d'un grain de sable il v avait plus de 10000 petits animaux.’ Het handschrift van de Leidsche Bibliotheek draagt een bijvoegsel, van een ander geschrift, onder de melding van ‘Extrait van sijnen Brief’; dat bijvoegsel handelt over de spermatozoïden van den haan, en is opgenomen in de OEuvres van Christiaan HuygensGa naar voetnoot(65). Van het zelfde onderwerp wordt ook in den 28en brief van Leeuwenhoek van 25 April 1679Ga naar voetnoot(66) melding gemaakt.
Een briefGa naar voetnoot(67) van Leeuwenhoek tot Christiaan Huygens, werd op 15 Mei 1679 naar Parijs gebracht door Leeuwenhoek's zusters zoon, Antoni Molijn, waarin nog eens over de spermatozoïden wordt gehandeld; ook wordt de publicatie van Hooke vermeld waarin twee brieven van Leeuwenhoek, in het Engelsch vertaald, opgenomen werden.
BriefGa naar voetnoot(68) van 21 Mei 1679 van Leeuwenhoek aan Constantijn Huygens vader. - Het handschrift, behoorende tot de Leidsche Universiteitsbibliotheek, behelst 46 blzz. 31 × 19,2 cm., onder no 2173 Hug 1/5, is eene kopij van den brief waarin Leeuwenhoek berekent dat een kubieke duym den omvang van 13824 miljarden spermatozoïden uitmaakt. Een dergelijke berekening, die tot een miljard in den omvang van een zandkorreltje dat als regelmatig kogelrond wordt beschouwd, heeft geleid, vindt men op het einde van den 33en briefGa naar voetnoot(69) aan R. Hooke van 12 Nov. 1680. De tekst is volledig opgenomen in de OEuvres van Christiaan Huygens, en zou volgens de dagteekening, plaats moeten vinden tusschen brief nr [28] van 25 April 1679 en brief nr [29] van 12 Januari 1680. Ik zal dus aan dezen brief voorloopig nr [28 A] geven
BriefGa naar voetnoot(70) van Constantijn Huygens, broeder aan Christiaan Huygens, 13 Juli 1679. - ‘A Bolduc Mr. Meester me mena voir l'autre pour un jeune homme du magistrat qui se mesle aussi de faire des microscopes mais son zele n'est pas secundum scientiam. Il fait assez bien les petites boules, mais n'a pas l'adresse de moderer la lumiere comme il faut. Il fait un instrument pour chasque objet, comme il me semble que Leeuwenhoeck fait aussi.’
BriefGa naar voetnoot(71) van Const. H. broeder aan Chr. H., 13 Augustus 1680. - | |
[pagina 296]
| |
‘Il y a bien longtemps que ne mandez rien de la lunetterie ny de la microscopie. Tout le monde court encore chez Leeuwenhoek comme le grand homme du siècle. Il y a quelques mois que ceux de la Société Royale de Londres le receurent parmi leur nombre, ce qui luy donna quelque petite vanité, et il demanda sérieusement al Signor Padre si estant revestu de cette qualité la il seroit obligé de ceder le pas a un docteur en médecine.’
BriefGa naar voetnoot(72) van Christ. H. aan Const. H. broeder, 30 Aug. 1680. - ‘Un neveuGa naar voetnoot(73) de Leeuwenhoeck, qui a demeuré quelque temps icy, m'a communiqué de temps en temps ses découvertes ou pourtant il n'y avoit rien de fort singulier.’
BriefGa naar voetnoot(74) van Christ. H. aan LodewijkGa naar voetnoot(75) Huygens, 24 Oct. 1680. ‘Passé quelques mois je vous escrivis qu'un neveu du dr. Leeuwenhoeck vous devoit apporter 4 paires de ciseaux que vous m'aviez demandees mais il arriva je ne scay par quelle rencontre que je ne luy mis pas entre les mains ce pacquet.’
BriefGa naar voetnoot(76) van Christ. H. aan Const. H. broeder 19 Juni 1684, uit 's Gravenhage. - ‘L'autre jour le Sr. Leeuwenhoeck avec les deux frères van DurvenGa naar voetnoot(77) furent icy pour voir, quoyque dejour, nostremaniere d'observer, ne l'ayant pas pu comprendre assez par la description que j'ay donnée.’ Er is sprake van een zononderzoek met een toestel door Christ. Huygens gevonden. Uit dit overzicht van de briefwisseling blijkt dat het belang door de Huygens in de ontdekkingen van Leeuwenhoek zeer verminderd was; als men denkt dat Christiaan Huygens vooral een natuurkundige was voor wien een methode of een werktuig meer belang inboezemen als biologische waarnemingen, dan kan men gemakkelijk verstaan waarom Leeuwenhoek minder en minder in de brieven der Huygens wordt genoemd en waarom ook de ontdekkingen zelfs soms koel worden besproken.
BriefGa naar voetnoot(78) van Const. H. aan Christ. H. 5 Nov. 1685. - Il (Meester) avoit esté avec luy (Karl, Landgraaf van Hessen-Cassel) chez Leeuwenhoeck qui ne luy avoit voulu montrer de ses microscopes que ceux qu'il montre a tout le monde et dont les petits verres avoyent pour le moins la largeur d'un dos de couteau de foyer, que quand le Landgrave luy avoit demandé s'il en pourroit avoir quelques uns de sa façon, il avoit repondu avec beaucoup de fierté qu'il n'en avoit jamais donné a personne, ny avoit dessein de le faire, que si une fois il se lasseroit aller à cela il seroit en suitte esclave de tout le monde, et d'autres choses de cette force là. Après avoir montré trois ou quatre de ses microscopes il les emportoit, et en alloit querir autant d'autres, | |
[pagina 297]
| |
disant qu'il faisoit cela de peur qu'il ne s'en egarast quelqu'un entre les mains des spectateurs, qu'il ne se fioit pas aux gens, particulierement aux Allemans; repetant cela deux ou trois fois. O che bestia!’ Zeer waarschijnlijk door de schuld van de Huygens, was Hartsoeker vroeger op de hoogte gebracht der ontdekking der spermatozoïden, ontdekking die Hartsoeker had getracht zich toe te eigenen. Zulke les was voor den niet lichtzinnigen Leeuwenhoek voldoende om op zijne hoede te zijn, en vooral om te zorgen dat zijne glazen die zeer zorgvuldig en zeer scherp geslepen waren niet in vreemde handen geraakten.
BriefGa naar voetnoot(79) van 6 Maart 1689 van Christiaan H. aan Leeuwenhoek; inhoud: ‘Leeuwenhoeck bedanckt voor sijn wortelboom: gevraeght nae de observatie van 't circuleeren van 't bloedt, waerom niet in druck en komt. geproponeert of men deselve in de vleugens van vleermuyzen, pooten van Endvogels, ooren van ratten etc niet soude konnen sien.’
BriefGa naar voetnoot(80) van Chr. H. aan Const. H. broeder, 18 October 1689. - ‘Je viens de recevoir une lettre du Sr. Leeuwenhoeck, qui me mande qu'il vous a adressé par le Beurtman de Rotterdam à Londres (Schipper Jeroen Vinck) 4 exemplaires reliez de ses dernières observationsGa naar voetnoot(81), pour la Reine, qui en a eu d'autres cy devant a ce qu'il dit, pour vous, pour le Dr. StanleyGa naar voetnoot(82) et pour la Société R. lequel dernier le dit Docteur pourra faire tenir a ces Messieurs, et il pourra en mesme temps leur faire les plaintes de la part de l'autheur, qui, a sept lettres qu'il leur a escrites, dont j'ay esté porteur de la dernière, n'a jamais eu de response,Ga naar voetnoot(83) ce qui marque que nihil est quod agatur apud vos.’
BriefGa naar voetnoot(84) van 23 December 1689 van Chr. H. aan Const. H. broeder. - ‘Il y a bien 2 mois à ce qu'il me semble, que je vous ay mandé que le Sr. Leeuwenhoeck vous avoit adressé quelques exemplaires de ses observations microscopiques, parmi lesquels il y en avoit un pour la Reine et un pour vous. Cependant il n'est venu aucune nouvelle que vous aiez receu ce pacquet, dont ce bon homme est fort mortifié. Je vous prie donc de me faire scavoir ce qui en est quand ce ne seroit que par quelque mot en escrivant a madame vostre femme.’
BriefGa naar voetnoot(85) van 6 Januari 1690 van Const. Huygens broeder aan Christ. H. - ‘Pour reponse a la vostre du 23 dec. je vous diray que je n'ay receu les livres de Mr. Leeuwenhoeck que 8 ou dix jours passés et que les ayant receus j'ay donné trois exemplaires a Stanley, pour les adresser selon les intensions de l'autheur, qui sans doubte aura reponse la dessus du dit docteur ou la recevra au premier jour. Je vous prie de le remercié del'exemplaire dont il m'en fait present. J'en ay lu la plus grande partie avec du plaisir. Page 254 il semble qu'il est d'opi- | |
[pagina 298]
| |
nion que les semences des plantes et des animaux contiennent des animaux, qui dans leurs semences en contiennent d'autres derechef in infinitum et qu'il ne se fait point de nouvelles creatures dans le monde mais que celles qui sont desja faites ne font que croistre et augmenter, ce qui seroit une chose merveilleuse.’
BriefGa naar voetnoot(86) van Chr. H. aan Const. H. broeder van 7 Febr. 1690. - ‘Cette opinion de l'inclusion infinie des animaux et herbes, les uns dans les autres a esté avancée premierement par Swammerdam à ce que je crois, et elle me paroit assez probable. Il y a pourtant quelque objection a faire en ce qui regarde les arbres, parce qu'il y en a dont les branches estant plantes en terre, produisent des arbres entiers et leurs semences, et il en est de mesme de tous les autres arbres entez ou greffez. Car cela marque encore une autre infinité par les branches, outre celle qui procede par la seule graine, et il paroit que cette autre auroit esté inutile, sans la propagation artificielle. Natura autem nihil frusta facit.’
BriefGa naar voetnoot(87) van Chr. H. aan Leeuwenhoek van 6 Maart 1690. - In zijn 101e missive van 10 Juli 1696Ga naar voetnoot(88) vertelt Leeuwenhoek over eene proef met een toestel dat de aarde als bolvormig voorstelt. Deze brief van 6 Maart 1690 vermeldt dat Huygens op een experiment van Leeuwenhoek met een ‘glasen bol in plaets van mijn vlacke cylindrische vat’ heeft gedacht; volgens Huygens kan genoemde proef ook met een platte blikken doos met een glas bedekt, genomen worden.
BriefGa naar voetnoot(89) van LeibnitzGa naar voetnoot(90) aan Christ. H. uit Hannover 20/30 Feb. 1691. - ‘J'aime mieux un Leeuwenhoek qui me dit ce qu'il voit, qu'un Cartesiën qui me dit ce qu'il pense. Il est pourtant necessaire de joindre le raisonnement aux observations.’
BriefGa naar voetnoot(91) van Const. H. broeder aan Christ. H. 18 Januari 1692 uit Londen. - ‘Ils (leden van de R. Soc.) venoyent de recevoir un nouveau Traité de Leeuwenhoeck fort estimé de la société a ce qu'ils disent. Son portrait estoit (ce disent ils aussi) tousjours dans la ruelle du lict de feu Mons. Boyle, décédé depuis quelques jours et mort de phtisie.’Ga naar voetnoot(92)
⋆⋆⋆
Het onuitgegeven handschrift van den brief aan Lambert van Velthuysen, geneeskundige te Utrecht, gedagteekend 13 Juni 1679, behoort tot de Universiteitsbibliotheek te Leiden: Acad. Lugd. Bat. Bibl. BPL 885 Cod 1730. Het stuk bedraagt 4 blzz., 19.5 × 31.5 cm., en eindigt met de handteekening van Leeuwenhoek. In het afschrijven werd ik op de twijfelach- | |
[pagina 299]
| |
tige plaatsen door Dr. Apers, Conservator aan de Gentsche Universiteitsbibliotheek, op zeer vriendelijke wijze geholpen. De tekst is de volgende: Delft den 13e júnij 1679. d'Hr Lambert van Velthúijsen
Mijn Heer
jck heb UE. aengenamen beneffens mijn papieren ontfangen,|waer in gesien, de redenen waerom UE. deselve soo langh-|hebt opgehouden. jck heb die niet van noden gehadt, maer|het eeinichste is geweest, dat ick becommert was, dat deselve|niet mochten te recht gecomen sijn. Mij is omtrent 2 jaer geleden, door seecker heer van Leijden|gebragt, 't saet van een manspersoon, dat door besmettelijcke|bijslapinge afvloeijden, en hier in leefden de dierkens|in groote menichte. Het saet dat door een natúerlijcke|sieckte afvloeijt, en heb ick noch niet gesien, maar ick|twijffel niet, of daer sijn mede levende dierkens in. De dierkens die ick in de buijck van de dierkens, die des somers | in den asijn vinde, sijn van het selfde slach als de groote,|en die en vinde ick niet in alle de dierkens, maer alleen in de|wijfkens, want het is mij veelmael gebúert, dat als ick|een groot dierken int oogh hadde, en mij inbeelde dat het|een wijffken was, het echter mij qúam te missen, en|bevond dat het een manneken was, want ick haelde daer|geen jonge dierkens uijt. Mij gedenckt dat omtrent drie jaer|geleden, een seer cúriúese juffer t mijnen húijse hebbende, en gene|gen sijnde, omme de slangetgens in den asijn te sien, toonde|haer 8 à 10 van de selve in een glase pijp. Deze dierkens in de|glase pijp, waren na verloop van 3 mael 24 úren, soo ver|menichvúldigt, dat'meer dan 80 waren, doch de meeste waren|van de kleijnste soort. jck kan mede niet begrijpen, dat eenich dierken sonder|voortelingh kan voortcomen. Men heeft mij mede|wel geseijt, dat de jonge ongeboore múijsen, weder múij|sen in haer búijck hadden, maer súlcx is bij mij altijt ver|worpen. en soo wij eens vast stellen, dat de múysen alle|maenden (soo wel als onze tamme conijnen) jongen|voortbrengen, en dat wanneer de jonge muysen, een maent|oút sijn geworden, weder beqúaem sijn, tot de versamelingh,|ende dat in ijder worp van de múijsen, 6. jongen, te weten|3. manuekens, ende 3. wijffkens worden voort gebracht, ende dat|de eerste worp geschiet in april, ende de laeste in novem|ber, sijnde acht maenden en dit soo sijnde, soo sal men|bevinden, dat een paer múijsen, omtrent het getal van|thien dúijsent múijsen kan voortbrengen, en dús|danige vermeninghvúldinge is veel eer aen te nemen. [blz. 2] Maer men soúde mij te gemoet comen voeren, waer dat het|saet int regenwater can sijn, om dat na verloop van 24|úren, dat het van den hemel gevallen is, soo een menichte|van levende schepsels voortbrengt, hier op beelt ick|mij in, dat het dús can comen te geschieden, het saet van deze|kleijne dierkens int water synde, kan seer licht met off in|de water deeltgens, die door de bewegingh van de son, uijt|het water worden opgestooten, en gevoert tot in de wolc|ken, weder met het hemel-water tot ons gesonden worden,|want het is weijnige wijs te maecken, hoe veel aertsche|deeltgens, (anders geseijt delen die geen water sijn) dat in een|droppel water te sien sijn, als | |
[pagina 300]
| |
het van den hemel gevallen|is, en bij mij soo súijver gevangen is, als ick oordeel dat be|dacht kan werden. Maer waer süllen wij seggen, dat het saet van daen comt|waer úijt de dieren voortcomen, die in de mannelijcke-|testicúllen van dieren, vogelen, (en na alle aparentie van|menschen) en inde hommen van visschen sijn en dìt ìs|oock het eenichste waer in ìck mij niet en kan voldoen,|want soo wij stellen, dat se van ons geboorte aen ìn onze|lichamen sijn geweest, off selfs wel van de voorttelingh|soo souden mijns oordeels de saden geen 16 off meer jaren|in ons lichaam connen blijven, sonder leven voort te-|brengen, want ìck beelt mij vastelijck in, dat wanneer als er|dieren in de testicúllen sijn, dìe leven hebben ontfangen,|datter dan een lúst comt tot de versamelingh, doch dìt|sijn maer specúlatièn, mijn voornemen ìs t selvige na mijn|vermogen te ondersoecken. Mijn opset is nìet omme het ondersoeck ìnde natúer te|staecken, maer omme onze geneesmrs en heelmrs geen|versoeck na dees tijt meer te doen, omme teen off tandr|van haer te hebben. Maer dat ìck voor date mede|wel heb voor genomen, mijn ondersoeck te laten varen,|is oock waer, eensdeels om dat weijnige lüijden den arbeijt|die daer toe vereijscht, verachten, en ten anderen, dat dìe|gene het mij hebben laten afraden, die ìck oordeelde, haer|stúdie te sijn, Licht en Leerìnge te scheppen, uijt mijne|ontdeckingen, doch als ìck van geleerde heeren, waer-|onder UE. de mìnste niet en sijt, wort aengemaent om|mijne specúlatien te vervolgen, schep ìck weder moet, en|segge bij selven, 't is haer te vergeven. [blz. 3] dat UE. van diegene sijt diè voor groote moeijten|arbeijt, en dienst voor het gemeen, niet als smaet|en hoon hebt ontfangen, is mij leet te verstaen,|doch wij moeten de tijden aensien; en ìck heb veel,|tijts inde mout. als wij niet anders en trachten als|wel te doen, dat is voor een genereús man, altijt|wel gedaen, t sij hoe de tijden loopen.|d'Heer Constantijn Húijgens van Zúijlìchem laest|alhier op de Delflantse Rekenìngh sijnde, qúam mij|des voor mìddaeghs, ende des naermiddaeghs besoecken,|en na het verwisselen van veel redenen versocht|mij dat ìck de proportie van de alderkleijnste dierkens|tegen een sant, ende desselffs geìmagineerde vaaten|en senuwen wilde laten toe comen, dat ìck sijn EE:|gaerne toe stont, en waer van de menúìt hier-|nevens sende, mijn versoeck ìs, dat de selve mij mach te-|rúgh gesonden worden, om dat van t gene ìck aen ijemant schrijff, gewoon ben een copie daer van te|hoúden, afbreeckende blijve onder des na presentatiè|van mijn gerìngen dìenst.|Mijn Heer|UE: ootmoedìge dienaer|Antoni Leeüwenhoeck. In dezen brief handelt van Leeuwenhoek over de spermatozoïden, de azijnaaltjes, de waterbacteriën; maar wat belangrijker is, dat is de hoog philosophische strekking van den brief, als de onderzoeker in de eerste plaats met overtuiging beweert dat de zelfwording niet mogelijk is, en in de tweede plaats zijn moed en zijn lust tot arbeid en verdere opzoekingen geestdriftig uitspreekt. Deze twee hoofdgedachten bewegen zich, zonder ophouden, rond de talrijke ontdekkingen van den Stichter der Micrographie. |
|