Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde 1924
(1924)– [tijdschrift] Verslagen en mededelingen van de Koninklijke Vlaamse Academie voor Taal- en Letterkunde– Gedeeltelijk auteursrechtelijk beschermd
[pagina 153]
| |||||||||
Nieuwe elementen voor de biographie van Jan van Boendale
| |||||||||
[pagina 154]
| |||||||||
Ghi sult u altoos daer toe keren
dat ghi papen ende clercken sult eren
ende algader also voort
datter kerken toe behoort. (III, c. 4. v. 24-26).
De clercken schynen hier dus, na de papen, wel degelyk tot de kerkelyke hiërarchie te behooren. Evenwel zyn er in Der Leken Spieghel zelf tal van bewyzen, dat Boendale het woord clerc niet uitsluitend in dien zin gebruikt, maar wel gewoonlyk in een gansch anderen. Waar clerc niet is gebruikt samen met paap, in een verband dat duidelyk wyst op het geestelyk element, daar is dit woord te interpreteeren door de tweede beteekenis die Verwys en Verdam er aan hechten, namelyk die van geleerde, iemand die zich met wetenschap bezighoudt. Heel het hoofdstuk dat van Boendale wydt aan ‘lettren ende clergien’ in Der Leken Spieghel (III, 14), spreekt in dien zin. In hetzelfde werk, zie verder Boek II, c. 23: Hoe Jhesus disputeerde jeghen die grote clerke, en c. 24: Hoe Jhesus ter scolen was gheset ende hoe hi die grote clerke verwan. In den ouden tyd, zegt hy, waren de prinsen er op uit ‘wise clerke te hebben bi hin’ (III, 14, vs 243). Verder is er spraak van ‘die wise clerc Aristoteles’ (III, 14, vs. 232). Gedurig stelt hy ‘clergie’ tegenover de onwetendheid van den ‘pueren leken man’ (III, 14, vs. 250). Wel is de hoogste trap van clergie de Theologie, maar in de beschryving die hij geeft van de werkzaamheid van den clerc, herinnert niets aan iets dat geestelyk zou zyn. Boendale, die heel prat is op zyn geleerdheid, zet niet den geestelyke tegenover den leek van die dagen, wel den ongeletterde tegenover den intellectueel. Dat klopt ten andere met den byna pedanten eerbied dien hy voelt voor al wat geschreven is. Gedurig refereert hij naar zyn bronnen. Het is een opvolging van citaten en verwyzingen: dat seit Sint Jan (I, pr. vs. 33), also ment wel bescreven vint (I, 1, vs. 44), ick hebbe ghelesen (I, 3, vs. 33) seit dat Latyn (I, 3, vs. 47) also ic bescreven vant (I, 12, vs. 68) enz. enz. Wil men nu een aanneembare en eenvoudige reden zoeken waarom Jan van Boendale uit Tervueren, te Antwerpen de klerk werd genaamd, dan was het niet omdat hy een geestelyke was. Want het is my niet gebleken hoe men de aanwezigheid van een geestelyk persoon, al ontving hy dan ook maar de mindere ordens, kan verklaren in het stadsbestuur. Ziet men, zelfs in de XIVe eeuw, een geestelyke belast met het heffen van den tol op de jaarmarkten, met de inspectie van de stadsgebouwen, daarby gedurig op reis en bekleed met de andere functies die Jan vervulde? Zonder analogische voorbeelden is die stelling niet te aanvaarden. Te meer daar Jan van Boendale voor zooveel | |||||||||
[pagina 155]
| |||||||||
geweten is, in het archief van de O.L. Vrouwekerk van Antwerpen wel voorkomt, maar nooit met de vermelding van zyn geestelyken staatGa naar eind(4.). Ten tweede werd hy ook niet de klerk genaamd omdat hy de stadssecretaris by uitstek zou geweest zyn. Jan was een schepenklerk lyk er een zeker aantal waren. Hoeveel schepenklerken er waren kan men niet bepaald vaststellen, maar er waren er verscheidenGa naar eind(5.). Dus werd hy bygenaamd de clerc omdat hy nu eenmaal de geleerdste was onder zyn gezellen, de intellectueel, de dichter by uitstek, de man die meer dan al de andere clergie bezat. Daarom was hy niet Jan van Boendale, maar wel de geleerde, de dichter, id est de clercGa naar eind(6.). Zoekt men nu een verklaring voor het feit dat Jan zyn lezers in 1325 als myn ‘kindre’ toespreekt dan kan gelden, dat Jan steeds met groot medelyden staat tegenover de leken, de ongeleerden, de niet-clercen. Het is daarby een dichterlyke vryheid, die wel meer dan één poëet zich veroorloofd heeft. Maar Jan had te zeer het bewustzyn zyner superioriteit dan dat hy het kleine volk dat zonder de clergie ‘soude leven als vee’ (III, 14, vs. 5), niet genegen zou toegesproken hebben met dezen evangelischen ‘Kosenahm’. Met dit al blykt dat de geboorte-datum van de Klerk een gissing blyft van J.F. Willems die, wy zullen het verder zien, niet meer bestaansreden heeft dan een ander cyfer, dat dien geboorte-datum tien jaar nader schuift.
2. Verder wordt als een zeker feit beschouwd dat Jan de Klerk in 1302 nog niet in dienst der stad was. Als bewys voert men aan een charter van dien datum voor Antwerpen onderteekend door Jan de Scarfhundere. Al is dit geen doorslaand argument, vermits er méér dan één klerk was, toch staan we voor al wat vóór 1312 komt voor een absoluut gebrek aan bronnen. Een groote waarschynlijkheid pleit er echter voor, dat Jan van Boendale niet lang voor dien tyd in dienst der stad kwam. 3. Naar een citaat uit PapebrochiusGa naar eind(7.) wordt er beweerd dat Jan van Boendale in 1312 deelnam aan de Antwerpsche afvaardiging naar de Statenvergadering te Tervueren, na den dood van hertog Jan II van Brabant. Een Antwerpsche schepene ‘ivit Furam cum Joanne de Clerck ad Statuum conventum’. Papebrochius vond dit gegeven blykbaar in een oude stadsrekening. Op het Antwerpsch Stedelyk Archief berusten nog gedeeltelyke zeventiendeeuwsche copyen van veertiendeeuwsche rekeningen lyk deze. Een eerste nieuw gegeven vinden we in een dergelyk ex- | |||||||||
[pagina 156]
| |||||||||
tract uit de stadsrekening van 1313, die tot nog toe onvermeld bleef. De copy is gemaakt, naar het geschrift te oordeelen, in het midden der XVIIe eeuw. Wat ons aanbelangt luidt: Item Jan den Clerck dat hi voer over die Scelt te Melsene tot den balju om onser portren guet willeGa naar eind(8.). Het is dus buiten twijfel dat Jan de Klerk in 1313 reeds in dienst der stad was. Maar hoe oud Jan toen was, zegt ons geen enkel vast gegeven. Was hy toen een kort eind in de twintig ofwel rond of over de dertig? Ik opineer voor een jeugdigen Jan van Boendale en stel voor zyn geboorte-datum te verleggen naar ± 1290. Het feit dat hy in 1312-13 klerk, (i.e. één der schepenklerken was), acht ik even waarschynlyk voor een twintig à 23 jarig gestudeerd man als voor een dertigjarige. Zelfs, ware hy, tegen alle waarschynlykheid in, een geestelyke geweest, en had hy dus een langeren studietyd moeten doormaken dan een leek, dan bemoeilykt dit nog in niets onze bewering. 4. In het dienstjaar 1324, (de rekeningen van Antwerpen loopen van St. Martens-dag tot St. Martens-dag), moest Jan de Klerk niet min dan tienmaal de baan op naar Brussel, naar St. Niklaas, naar Brugge, naar Leuven en naar GentGa naar eind(9.). Een andere rekenpost vertelt ons hoe Jan een oog hield op het optimmeren der logiën voor de lakenhal in de beide reeds bloeiende marktenGa naar eind(10.). Hy hief daarby nog den markttol en beheerde ook de hallenGa naar eind(11.). In al de diesbetreffende rekenposten wordt hy genoemd Janne of Jan den Clerc. Hy wordt ook voor ‘sinen clercscape’ betaald. Die benaming klopt met den naam, dien Jan zich zelf geeft in den aanhef van Jan's Teestye: die gruetic Jan, gheheten Clerc
vander Vueren gheboren.
Boendale heet men mi daer
Ende wone tAndwerpen nu
Daer ick ghescreven hebbe menech jaer
Der scepenen brieve, dat seggic u.
Een enkele maal komt de naam Boendale officiëel voor en dan is hy toch vergezeld van het predikaat clericus: in een oppergewysde van den abt van Villers, van 12 October 1336, lezen wij ‘Quas quidem expensas et emendam comparente coram nobis discreto clerico Johanne dicto de Boendale, procuratore dicti opidi...Ga naar eind(12.). Anno 1343 treedt hy op als getuige by het verlyden van een acte ter aanvrage van den bekenden Duitschen koopman H. Sudermann, en weer is er sprake van ‘Johanne, dicto clerico’Ga naar eind(13.). In 1358 is zyn naam officiëel nog identiek gebleven. In een | |||||||||
[pagina 157]
| |||||||||
oorkonde door J.F. Willems aangehaald teekent hy voor Antwerpen ‘den XIII dach van septembris int jaer [13] LVIII’ als ‘Johannes de clerc van der stat’Ga naar eind(14.). 5. Tot daar gaat alles wel. Maar in 1853, komt de Leuvensche archivaris E. Van Even aandragen met een nieuwe vondst uit de stadsrekeningen van 1365 aldaar: De derde weke van September: vander doet van Janne van Boendale van V stuvers 's jaars - XXXII stuvers payements Die 32 stuivers werden toegekend aan hem die het eerst het bericht bracht van het afsterven van een rentehouder op eenig stadsgoed. Een groote waarschynlykheid pleit er voor dat deze Jan van Boendale Jan de Klerk zou zyn. Immers, het is zeer goed mogelyk dat Jan van Boendale, die te Tervueren by Leuven geboren werd, een rente bezat ten laste van Leuven. Er ging veel stof op rond deze bewering. P. Génard, E. Van Even, F.H. Mertens en last not least J.A. Alberdingk Thym traden in het krytGa naar eind(15.). Het slot was dat algemeen aanvaard werd, het commentaar van E. Van Even op de twee regels uit de Leuvensche stadsrekening: Jan de Klerk alias Jan van Boendale stierf in 1365. Men besloot: was Jan de Klerk rond 1280 geboren dan stierf hy dus 85 jaar oud, en was hy in 1358 dus op 78 jarigen ouderdom nog voor stadszaken op reis naar St. Winoxbergen, ter abdy. Laat men hem, naar ons voorstel, geboren worden rond 1290, dan wordt de reis waartegen objecties geopperd werden, waarschynlyker voor een ± 68 jarige. Het nieuwe argument dat wy aanvoeren om deze stelling te rechtvaardigen, verschuift den sterfdatum van Jan van Boendale weer in het onzekere, en geeft een steun aan onze hypothese omtrent den geboortedatum. 6. In de Inventaire des comptes en rouleaux van de Chambres des Comptes de Flandre et de Brabant, door Hubert Nélis (Brussel, 1914) van het Algemeen Ryksarchief van Brussel, vinden we de volgende vermelding: 2222-2223. Deux comptes de Jean, clerc de la ville, de dépenses faites pour réparations au Vleeschuis d'Anvers appartenant au comte de Flandres, de 1367 (FL.). Vooreerst dient opgemerkt dat de tweede rolrekening niet slaat op het Vleeschhuis maar wel op het Steen. De eerste van deze twee rekeningen is voor onze bewysvoering van groot belang. Zy leert ons dat, in het jaar 1367, Jan van Boendale zyn dienst nog waarnam te Antwerpen, wat dus in tegenspraak is met de stelling van E. Van Even die zyn sterfjaar twee jaar vroeger stelt. | |||||||||
[pagina 158]
| |||||||||
Deze twee rekeningen maken deel uit van de belangryke reeks rolrekeningen die het Algemeen Ryksarchief bezit. Lyk de meeste veertiendeeuwsche officiëele rekeningen zyn het lange smalle stukken gerold perkament. Te klein om opgerold te worden, lyk de gewone rolrekeningen die soms zeer lang zyn, werden deze twee in kleine vouwen geplooid. De buitenkant draagt dan lyk by de andere rekeningen een korte aanduiding van wat de rekening behelst. Wy laten hier de copy van de eerste rekening betreffende het Vleeschhuis, volgen:
Dit syn die coste die betaelt syn van den vleeschuise Tantwerpen van dat minen here van Vlanderen toe behoerde te betalene daer die stat van Antwerpen dat weder deel af betaelde over ghegheve bi Johannes der stat clerc vorschreven. In den iersten Gielise Caloerse van dickene van xviii ½ dachueren des daechs xii gr. witte. maken xviii ½ gr. witten. Item Janne Nouth die oec decte van xviii ½ dachueren daeghs viii gro. witte maken xii s. iiij d. gro. witte. Item Janne van Ackeren haren dienre van xviii ½ daghueren daeghs vi gr. witte maken x s. ii d. Item van iiiim ende iie groeten tichelen die Vranke Hoier leverde elc ii iii st. gro. vlamsch maken xii s. vii d. gro. vlams. Item iie ende xxvi ½ vanelen stic d. payements maken lvi gro. witte ende xxx d. payements. Item xxxv vorsten stic. j. eng. vlam. valent xi gro. ende ii eng. vlam. Item Liedekerken ende Colen Gheraerds dat sy daer tichelen calc ende zavel menden van xxxiii ½ vaerden met haren kerren elke vaert vi s. payements maken l gro. witte ende xii d. payements. Item van XV sacken calx elken sac viii gr. witten maken x s. gr. witten. Item te Zeghers Cupers iiexlv eyckene latten elc hondert xx gro. vlam. maken. l gr. vlams payements par. iiii [?] Item van ii vademen kempens zeels iiii vademe bastoens zeels en viii vademe camanden iii gr. vlams. Item van .j. sperre .j. gr. vlam. viia[?] h. Op het verso: De coste gheleit an mines heren huse tandwerpen gherekent ter radeninghe lxvii.
8. Men weet dat de graaf van Vlaanderen, Lodewyk van Male, sedert 1358 Antwerpen in zyne macht had. Zyn rentmeester zond hem elk jaar een uittreksel der stadsrekening waarin grosso modo de uitgaven en inkomsten der stad werden gerubriceerdGa naar eind(16.). Het Vleeschhuis waarvan hier sprake is werd op bevel van | |||||||||
[pagina 159]
| |||||||||
den Hertog van Brabant, anno 1250, aangelegd. Toen het te klein werd bevonden, ventte men ook in andere lokalen. In 1290 droeg de hertog Jan I het recht der Vleeschhal over aan de stadGa naar eind(17.). In een rentmeestersrekening van enkele jaren later dan het aangehaalde stuk vinden we de regeling in zake de openbare gebouwen bevestigd: ‘Dits den cost vanden Vleeschuyse tantwerpen te vermakene bi bevelene tsheren van den Gruuthuyse ende daer af de stat van Antwerpen al doergaens dwederdeel al gheldt’Ga naar eind(18.). Hetzelfde was dus reeds in 1367 in zwang. Wij meenen hier te doen te hebben met een handschrift van Jan van Boendale zelf. Het is een klein stuk onregelmatig gesneden perkament waarvan enkel de linkerkant recht afgesneden is. De rechter kant loopt schuin af naar links in een punt. De aanduiding van den datum en het doel op het verso zyn van een andere hand. Vermoedelyk diende deze rekening evenals die over de onkosten aan het Steen(die van dezelfde hand is en samen met de eerste opgerold en bewaard werd), tot samenstelling van de rekenposten der rekening van den rentmeester. Johannes deser stat clerc, die reeds in 1324 het toezicht had op de hallen, heeft hem de onderhavige rekeningen voorgelegd die hy begrypt in zyn eigen rekening van dat jaar. Inderdaad, wy vonden de vermelde onkosten opgenomen in de rekening die getiteld is: Dit es de rekeninghe Marten Monds, rentmeester miins heeren ende vrouwen van Vlaendre in Andwerpen met dat daertoe behoert van allen den renten die hy daer ontfanghen heeft van Sente Jans daghe Baptist midden somers alsmen screef MCCCLXVI tote sente Jans daghe baptiste midden somers daer naest volgende als men screef MCCCLXVII den houden scilt over xvii groten gherekent’. Daarin treffen wy den correspondeerenden post aan in deze bewoordingen: Item van coste dit jaer anden Wleeschuus ghedaen als van dat minen here ende minre vrouwen van Vlaendere toe behoerde te doen daer de stadt van Antwerpen ghelikke cost der ieghen betalen moeste ii l. xv s. vlaems groeten 2 miten valent iii houden grotenGa naar eind(19.). Bij de data in voorgaande citaten begrepen hoeft volgend commentaar. De datum ‘sente Jans daghe baptiste midden somers alsmen screef MCCCLXVI’ is te vertalen door 24 Juni 1366. Welke styl de kanselary der graven van Vlaanderen ook gebruikte (het was de facto de kerststyl) het blyft stellig dat de veranderingen en herstellingen door Jan de Clerk nagerekend gebeurden tusschen 24 Juni 1366 en 24 Juni 1367. Terwyl het door E. Van Even aangegeven sterfjaar 1365 is. Bij navraag bleek dat de stadsrekening waaruit E. Van Even zijn berucht citaat nam, loopt van begin Oogst 1365 tot begin Oogst 1366Ga naar eind(20.). Dus stierf de bedoelde Leuvensche Jan van Boendale in September 1365, vóór ‘de derde weke’. Ver- | |||||||||
[pagina 160]
| |||||||||
warring is dus niet mogelijk. Een jaar na de vermelding van Leuven is Jan de Clerc nog werkzaam. Een bizonderheid die pleit voor den Antwerpschen oorsprong van het afgedrukte document is het feit dat de taal stellig niet West-vlaamsch is, gelyk die van den rentmeester. Johannes schrijft ‘Vleeschuise’ en op het verso zyner rekening teekent de West-vlaming aan ‘an mines heren huse’. Johannes schryft Antwerpen en de rentmeester schryft Andwerpen? Toch weze opgemerkt dat in zyn werken Boendale, of zyn copist, gewoonlyk Andwerpen schryft.
9. De tweede rekening gaat over herstellingen aan het Antwerpsche Steen. Zy is van dezelfde hand als de vorige en luidt aldus: Dit es dat die steen Tantwerpen heeft ghecost te verdeckene. Erst Janne Scat den deckere van ix daghen daeghs xii groten witte maken ix houden groten witten. Item Peteren Leennen den deckere van x daghen daeghs xii grote witte maken x houden grote witte. Item Clause van Valkenborch haren dienre van x daghen daeghs vi groten witten maken vi houden groten witten. Item Zegheren de cupere van latten xiii groten vlams. Item van iic latysers ende van andere yseren naghelen vii groten witten. Item van veerne calc ende stene van x vaerden elc vaert vi s. payements maken xv groten witten. Item van viii sacken calx elken sac viii groten witten maken v.s. iiii d. groten witten. Item van ixc tichelen iii s. groten vlams. Item noch van tichelen ende van quarelen xx groten vlams Vna. Het Steen dat als gevangenis dienst deed en wiens opbouw tot de vroege Middeleeuwen opklimt, stond van rechtswege onder het bewind van den burggraaf. Het recht gevangenissen te stichten was naar Mertens en Torfs alleen den Souverein eigen. Toen, na het vredesverdrag van Ath van 4 Juni 1357, het bezit van Antwerpen uit de handen van Wenceslaus in die van de graven van Vlaanderen overging kregen die by uitzondering dit recht niet overGa naar eind(21.). Het werkt dan wel lichtelijk verwarrend te zien, dat de graaf van Vlaanderen deelt in de kosten van het herstellen en onderhouden der gevangenis. Uit de rentmeestersrekening van 1367-1368 citeeren we: Item den costen ghedaen dit jaer ande rudder camer van der vanghenisse tandwerpen die al te vallen zoude hebben had men niet geholpen twelcke minen here van Vlaendren beval selve | |||||||||
[pagina 161]
| |||||||||
bi monde den rentmeesteren te doen makene van al vi xxiii d. gr. vlams. Item de coste vander voers. vanghenisse te doen deckene die de grote wint ontdecte sedert dat de ruddercamere volmaect was van desen xxxvii s. iii gr. vlamsGa naar eind(22.). Het zelve bewys als betreffende het Vleeschhuis, vinden we voor het Steen in de rentmeestersrekening van 1366-1367, wat te meer de aangegeven data der werkzaamheid van Jan de Clerc bevestigd: Item van costen ghedaen anden Steen tandwerpen xxv s. ii d. groten vlaemsch valent xii s. vii d. houdenGa naar eind(23.).
10. De volgende besluiten durven wy uit al het voorgaande trekken:
Antwerpen, Februari 1924. J.A. Goris. |
|